fl)e kluizenaar? en de drie groene takken 2de brief van Pim aan Henk Een Haaien legende VRIJDAG 20 SEPTEMBER 1929 DE TOCHT VAN LASIDO DOOR „FRANS DE TEEKENAAR" B. L. N. S. Van alles wat Do schooljeugd in de zestiende eeuw Ooloss!n£ raadsels van de vorige week 4. 5. Een dreumes. De Ietter r. Ik heb drie zoons, die woest en fca. slecht zün...... 6. Klok. 7. Het kaortspel. 8. Steen. 9. Omdat zij er te lang in liggen. 10. Omdat zij het einde van het le ren Is. Naar een oud Duitsch sprookje In een bosch aan den voet van een hoogen berg woonde eens een heel vrome kluizenaar, die zijn tijd doorbracht met bidden en goede werken doen, en iederen avond droeg hij nog ter eere Gods een paar emmers water den berg op. Menig Wouddier kwa: daaruit drinken en menige plant werd er door verkwikt, Want op die hooge toppen waait voort durend een scherpe wind, die de lucht en den grond uitdroogt, en de wiiö'e vogels, die bang zijn voor de menschen, cirke len dan hoog door het blauw en zoeken met hun scherpe oogen naar een beetje drinken. En omdat de kluizenaar zoo vroom was, ging een engel Gods, zicht baar voor hem, iederen avond met hem mee naar boven, telde zijn moeizame stappen op den steenigen grond en bracht hem, als hij met zijn werk klaar was, zijn eten, juist zooals in het oude testament de profeet door de raven ge spijzigd werd. Toen de vrome kluizenaar al heel oud geworden was, gebeurde het eens, dat hij uit zijn kluis zag, hoe beneden in het dal een boosdoener naar de galg ge bracht werd. En hi. mompelde zoo vooi zich heen: „Zoo, die krijgt zijn verdiende loon!" Want als de vrome kluizenaar één gebrek had, clan was het misschien, dat hij al te goed wist hoeveel hij verschilde van de menschen die Gods geboden over traden en hun medemensc'nen onrecht deden. 's Avonds, toen hij het water naar bo ven droeg, verscheen de engel, die hem anders begeleidde, niet en bracht hem ook geen voedsel. Toen schiok hij, on derzocht zijn geweten en ove. dacht waarmee hij toch wei gezondigd kon hebben, dat Onze Lieve Heer zoo boos op hem was; maar hij wist het niet. En hij at en dronk niet, wierp zich op den grond neer en bad dag en nacht. En toen hij in het bosch bitter aan hel schreien was, hoorde hij een vogeltje Wonderlijk zingen, zoodat nij nog be droefder werd en uitriep: „Wat zing je Vroolijk jij? Op jou is Onze Lieve Heer niet boos; och, kon je me toch maar zeggen, waarmee ik Hem beleedigd heb zoodat ik boete kon doen en daarna ook weer vroolijk en gelukkig worden!" wanneer ze van hun rooftochten terug komen en u hier vinden, zouden ze ons allebei vermoorden." Toen zei de kluizenaar: „Laat me maar blijven, ze zullen u noch ifiij iets doen!" En de vrouw, die medelijden met den uitgehongeTden zwerver had, liet zich verbidden. De kluizenaar ging de diepe rotsgrot binnen, die achter de hut lag en legde zich daar neer met zijn stuk hout onder het hoofd. Toen de oude vrouw dat zag, vroeg ze waarom hij dat deed, en hij vertelde haar, dat hij het als boete met zich meedroeg en het 's nachts als hoofdkussen gebruikte. Hij had Onzen Lieven Heer beleedigd, want toen hij een armen zondaar op weg naar Overneming uit deze rubriek zonder toestemming verboden het is een arme zondaar, die zijn schuld uitboet." „Wat heeft hij dan wel gedaan?" vroegen de roovers nieuwsgierig. „Oude man, vertel ons eens van je pekelzon den!" De oude kluizenaar stond op en vertel de hun hoe hij met een enkel woord reeds zóó misdaan had, dat Onze Lieve Heer heel boos op hem geworden was en hij nu die schuld door een moeizaam zwerversleven moest uitboeten. De woeste roovers werden door dit eenvoudig verhaal zóó diep getroffen dat ze ontzet stondeh over den schulden- De woeste roovers werden door dit eenvoudig verhaal zoo diep getroffen. de galg zag, had hij gezegd, dat die zijn verdiende loon kreeg. Toen begon de vrouw te schreien en riep: „Ach, als Onze Lieve Heer een enkel woord zóc bestraft, hoe moet het dan met mijn zoons gr an, wanneer zij in het oordeel voor E verschijnen!" Om middernacht kwamen de roovers thuis met verschrikkelijk lawaai. Ze maakten een vuur aan, en toen dat de grot verlichtte en ze daar een vreemden man op den grond zagen liggen, werden ze woedend en begonnen tegen hun moeder uit te varen: „Wie is die man? Wat doet hij hier? Hebben we je niet verboden, iemand binnen te laten in on ze schuilplaats?" Maar de vrouw zei: „Laat hem met rust, hij zal jelui heusch niet verraden: last, dien ze zelf in hun vorig leven op zich geladen hadden, in zichzelf keer den en het voornemen maakten, óók met zoo'n oprecht berouw hun misdaden uit te boeten als deze vrome man zijn enkel liefdeloos woord. Toen de kluizenaar nog langen tijd met hen gesproken had en de zekerheid had gekregen dat hij ze had mogen be- keeren, ging hij weer liggen slapen tegen den muur van de grot. Maar den vol genden mórgen vond men hem dood, en uit het dorre stuk hout, waar hij met zijn hoofd op lag, waren drie groene takken hoog opgeschoten. En zoo wisten de vrouw en haar drie zoons, dat God' zoowel den vromen kluizenaar ais de woeste roovers weer in genade had aan genomen. MACHTELD scheen het enrecht op het kleine scheepje af stuwde die ontzaglijke water massa. Nog een oogenblik enhet scheepje lag geheel uiteengespat.naar alle kanten dreven de wrakstukken en de geheele bemanning spartelde in de golven rond. Wanhopig zwemmend trachtten de roeiers zich boven water te houden; maar de woedende zee en de kracht van den storm maakten hen weldra zóó uitgeput, dat ze zonkenzonken in de diepte van den Oceaan: allen vonden hun graf ver van hun geboortedorpje hier in het woedende water. Allen zeg ikdoch neen! Eén was er, die in het water spar telend den moed niet verloor. Het was Ichsan. Die bleef ook nu bidden en smeekte God om redding. En zie.... Wat hoorde hij daar plotseling? Was dat niet een stem een stem, die Javaansche woorden sprak? Jaduidelijk hoorde hij het. „Ichsan," zoo hoorde hij zich toespre ken, „ga op mijn rug zitten en ik breng u naar een havenstad van het heilige land. Van die plaats kunt ge dan gemakkelijk het doel van uw reis bereiken." Van waar kwam toch die stem? Wie kon hem hierzoo ver van zijn geboor tegrond in het Javaansch toespreken? Eenigszins verwonderd keek liy rechts en links enontdekte eindelijk dengene, die hem had toegesproken. Maar een mensch was het niet, neenhet was een vreeselijk groote haai, die daar in zijn nabijheid rondzwom een hamerhaai nog wel! Van schrik vergat Jchsan bijna armen en beenen uit te slaanMaar de haai. die dit bemerkte, sprak met heel, heel vriendelijke stem: „Kom, Ichsan; ik za' u niets doen! God heeft me gezonden om u te helpen. Hij wil u beloonen voor het groote vertrouwen, dat ge, ook te midden der hevigste gevaren, op Hem hebt ge steld. Neem dus vol vertrouwen plaats op mijn rug en ik zal u geleiden." Nu twijfeldeIchsan niet langer. Hij zette zich neer op den rug van het monster en in heel korten tijd had hij nu den grooten afstand naar de havenplaats afgelegd. Daar namen die twee op het strand afscheid van elkaar. Hartelijk dankte Ichsan den haai voor zijn hulp en deze wenschte den heiligen man het beste toe! Ichsan hield zijn bedevaart en keerde daarna weer naar Java terug, waar hij behouden landde. Hier vertelde hij zijn avontuur aan zijn lanclgenooten en deze zwoeren: „Nooit zullen we meer haaienvleesch eten. Dat dier is ons heilig." P. M. „Wat zing je vrooiijk, jij: Daar begon het vogeltje opeens te spreken en het zei: „Je hebt verkeerd gedaan, doordat je een armen zondaar veroordeeld hebt, die naar de galg ge voerd werd, daarom Is God boos op je; Hij alleen heeft het recht, te beoordee- len, of iemand straf verdient of niet. Maar wanneer je boete wilt doen en be rouwen wat je misdaan hebt, dan zal Hy je vergeven." En op 't zelfde oogenblik stond de engel naast hem; hij droeg een dorren tak in de hand en sprak:,, Dezen tak moet je meedragen, tot er drie groene twij gen uitspruiten, en 's nachts, wanneer je slapen wilt, moet je hem onder je hoofd leggen. Je brood moet je aan de deuren bedelen en in hetzelfde huis niet langer dan één nacht blijven. Dat is de boete die God je oplegt." Toen nam de kluizenaar het done stuk hout en ging terug in de wereld, die hij zoo langen tijd niet gezien had. Hy at en dronk niets, dan wat men hem aan de deuren?"uit medelijden gaf; maar me nige bed'e bleef onverhoord en menige deur gesloten, zoodat hij soms heele da gen lang geen kruimeltje broed kreeg. Eens was hij van den morgen tot der avond van deur tot deur gegaan; nie mand had hem iets gegeven, niemano wilde hem voor den nacht herbergen Moedeloos ging Aj tenslotte net bosch ln, maar hij had nog niet ver geloopen of hij kwam aan een hut van boom stammen en mos, die aan een rots stond gebouwd: in die hut vond hij een oude Vrouw. Hij groette haar deemoedig, zoo als het een bedelaar oetaamt, en vroeg' „Goede vrouw, kunt ge me niet voor dezen nacht aan een onderdak heipen? Maar ze zei: „Neen, dat mag ik niet, a zou ik ook nog zoo graag willen. Ik heb drie zoons, die woe t en slecht zijn en Je hebt wel eens gehoord van den hamerhaai, niet waar? Dat beest met dien vreeselijken kop, dien vraatzuchtigen muil, die er steeds op uit is argelooze dieren en ook menschen met zich in de diepte te sleuren om ze daar te ver scheuren! Het vleesch van den haai is lekker en vooral Chineezen kunnen er van smullen. Javanen echter eten het haaienvleesch slechts zelden. En de oorzaak daarvan kun je leeren uit volgende legende: Op Java leefde vóór honderden jaren een heilige man, kjai Ichsan genaamd. Reeds lang had hij er naar verlangd een reis te maken naar het heilige land, waar hij wilde bidden. Dat was echter in dien tijd geen kleinigheid: stoombooten waren er natuurlijk niet, zoodat de lange, lange reis per prauw moest worden gemaakt. Op een dag lag nu het kleine scheepje zeilree en de heilige man stapte in. Tien flinke roeiers namen plaats op de kleine bankjes en de tocht begon. De eerste maand bleef het weer prach tig en de prauw gleed over de blauwe zeemaar het zou zoo niet blij ven- Donkere wolken bedekten den hemel en het water van den Oceaan werd door hevige stormwinden opgezweept. Het ran ke bootje slingerde verschrikkelijk en de roeiers begonnen weldra te mopperen en zeiden: „Wat zijn we toch begonnen? Hadden we toch maar niet geluisterd naar het voorstel van Ichsan! Waren we maar stil in ons dorp gebleven, dan zouden we nu niet te midden van doodsgevaar hier op dit woedende water rondzwalken. Ichsan probeerde de mannen te troos ten en sprak: „God is toch net zoo goed hier als in onze dorpen in onze nabijheid. Hij zal ons helpen, als wij Hem nederig om hulp smseken: laten we daarom nog eens vurig bidden!" Maar jawel de roeiers» begonnen nog erger te mopperen en vervloekten Ichsan. Daar kwam opeens een verschrikkelijk hooge golf aangerold! Een waterberg Terschelling, 3 September 1929. Beste Henk Eigenlijk had ik niet gedacht je zoo spoedig weer te schrijven. Maar we heb ben zoo'n prachtigen tocht gemaakt en daaraan is bovendien een alleraardigste herinnering verbonden, dat ik niet nala ten wil je die te beschrijven." Er is hier op het eiland namelijk een natuurhistorische vereeniging opgericht en de leden en belangstellenden konden zich opgeven voor een tocht per stoomboot naar Texel. Natuurlijk: waren vader en ik van de partij. Al heel vroeg waren we op, want om zeven uur moesten we op de boot zjjn. Eerst ging de tocht langs Vlieland. Ik herinner me niet of jij daar verleden jaar heen bent geweest, t Is net een groot duin zooals het eiland daar uit zee om- ^>c(\a. a j> i k oot, - £7 p TV* t En overal weiden met schapen. Langs de weiden zijn walletjes en in de weiden zelf schaapskooien van een eigenaardig model. Ik teekende in de gauwigheid even den omtrek (fig. 2). Op de mooiste punten werd even halt gehouden. Wat ons ook erg trof, was de versiering van de staldeuren (fig. 3). Die figuur was steeds in wit of geel uit gevoerd. We bezochten vluchtig verschil lende dorpen, maar over ons bezoek aan Koog wil ik even wat langer praten. Ken je weerboompjes? Ik ook niet. Maar vader had er vroeger eens een gehad en nn wou hij er weer een koopen. Terwijl dus de meeste medepassagiers naar het strand en 't hotel gingen, stapen wij af op een huis, dat ,,'t Weerboompje" heette. Spoe dig was de eigenaar, die achter het huis in een houten woning huisde, gevonden en takjes en bevestigt ze op schelpen (fig. 4). Wordt zoo'n weerboompje in een glas water gezet eri rustig aan zijn lot overge laten, dan komen er luchtbelletjes aan. Aan de grootte en hoeveelheid van die luchtbelletjes kun je zien of er goed of slecht weer komt. Ze kosten maar 0.85 per vooruitbetaling. Ik hoop, dat jullie voor je club ook zoo'n aardig dingetje neemt. Daar word ik geroepen om te eten, enfin 't belangrijkste van onzen tocht weet je nu wel. Je vriend PIM. voor Hamerhaai hoogsteekt. Er liggen groote zandbanken omheen. Wat moet zoo'n kapitein toch goed sturen kunnen om in zoo'n vaarwater precies zijn weg te vinden. Eindelijk raakte Vlieland wat meer uit 't gezicht en nu kregen we vanuit de verte iets van de Zuiderzeewerken te zien. Wat een ontzaglijk werk moet dat toch worden om die sluizen stevig bevestigd te krijgen. Veel dieren zagen we onderweg niet. Alleen een groote zilvermeeuw (fig. Ij vloog om het schip heen, azend op afval. Op Texel aangekomen, werden we uit- genoodigd op groote vrachtauto's plaats te nemen. Heel wat belangstellenden waren in het plaatsje Oude Schild, de havenplaats voor Texel verzameld, dat verzeker ik je. Nu ging het in flink tempo het eiland over. Wat zijn er een boel wegen op Texel! Jan van der Wal, zoo heette hij, liet ons eenige van zijn kunstwerken zien. Weerboompjes zijn de huisjes van een soort koraaldiertjes. Ze zijn veel fijner, dan gewone koralen en sterk vertakt, zoo dat het geheel wat op een plantje met takjes lijkt. Jan van de Wal verzamelt de Tegenwoordig hoor je overal steen en been klagen over de baldadigheid en wildheid onzer jeugd, vooral als ze de twaalf of dertien gepasseerd zijn en nog te jor.g om 'skanings wapenrok te dra gen. Misschien is er wel een beetje van aan en konden onze jongens een voorbeeld ne men aan de jeugd in andere landen, maar dat het in dit opzicht vroeger in ons land veel beter gesteld was, geloof ik nipt hard. Ik snuffel nog wel eens graag in oude paperassen en zoo vond ik vermeld, dat in 1573 te Delft twee stadskeuren werden uitgevaardigd, die op het vechten en „sa menrotten" van jongens (van meisjes vei- ueme we niets) betrekking hebben, dit als bewijs, dat de Delftsche jeugd van toen zich reeds niet immer even bedaard en ingetogen gedroeg, al behoefde, zooals in October 1871 te Parijs, de gewapende macht niet te hulp worden geroepen. In 1573 werd te Delft o.a. ter kennis van „Mijnheeren" gebracht, dat daar da gelijks sommige jongens in groot getal sa menrotten en in twee partijen vergader den, in de straten bij wijze van schans een versterking makende, waar zij uit vochten en elkaar met steenen wierpen, ten gevolge waarvan eenigen niet alleen gaten In het hoofd kregen, maar zelfs doodelijk gekwetst werden, voorbijgangers daarbij treffende, zoowel als op de ban ken als onder de luifels voor hun huis zittende burgers, zoodat niemand zich meer daar ken plaatsen noch over de straat gaan." Zoo staat er te lezen in dien brief aan de Delftsche Mijnheeren. Het was dus heelemaal niet te verwon deren, dat de „Heeren van de Geregte" hierin „acten van groote insolentie" zagen, „strekkende tot oproerigheid," waarin voorzien moest worden. Met advies van Burgemeesteren, werden dan ook al die jongensvergaderingen, „partijschappen," „makingen van schan sen en „oorlog" verboden. Zij zouden in het vervolg elkander niet meer met „stokken of andere instrumen ten" mogen bevechten, noch met „steenen of andere materie" werpen, evenmin an dere „luiden" gooien of glazen en vensters, biet alleen van eerzame burgers maar ook van „kerken, gasthuizen en conventen dezer riad" uitwerpen ep „poene" dat men al zulke „rebellii" (oproerlingen) „met 't daad" (op heelertïaad) zal mogen vangen en in den 'diefput dezer stede werpen en dezelven straffen naar den eisch en den aard van „het misdaefc" tot exempel (voorbeeld') van anderen." Alle ouders en voegden der baldadige jeugd werden daarbij gewaarschuwd en aangemaand haar dat was die jeugd scharpelijck en elck voor zich toe te spreken, opdat die ongeregeldheden geen plaats meer zouden vinden." De jongens, zoo staat er verder in die Delftsche verordening, moesten zich „tos alle sédlgheyt en mannierlïcheyt schlc- ken." En opdat ieder er kennis van zoude dragen werd deze officieele waarschuwing tegen de brooddronkenheid en het straat gevecht d'er jeugd met de groote klok van het Delftsche stadhuis den 11 den Mei 1573 plechtig afgekondigd. Het scheen echter neg niet al te best -eholpen te hebben, want op 27 Decem ber van hetzelfde jaar verscheen er van de Delftsche autoriteiten een tweede beur, teen gebleken was. „dat de kinderen en andere jongelieden in grooten getale en menigte tegen de „jongens van de garde van Zijn Excellentie rwilleml) en de an dere soldaten o-p d'ë st aten en standvcs- ten benden en vergadering maakten en elkander uitdaagden, den eon near den ander baltsteenen, stokken en andere voor do hand liggende voorwerpen werpende en voel ander „quatsgeïaets ende rurnoers" bedreven en voorstelden (d.w.z. veel an dere ondeugende streken.en straatgerucht deden en veroorzaakten) waaruit vele in convenient on" zouden voortkomen. Voor de op heeterdaad betrapten be stond de straf in acht dagen verblijf ia den diefput te water en brood met ver beurte daarenboven van 't bovenkleed en drie gulden boete (voor dien tijd een aan zienlijke som). De ouders of degenen, „daer de kinderen thuis lagen" werden voor de boeten aansprakelijk gesteld. 1. De weg 2. De mond. 3. Omdat er altijd woorden tusschen hen zijn. 61. Het was net een trein die op weg was naar Egypte om daar een zending krokodillen voor den dierentuin te halen. De directeur van den dierentuin had alle krokodillen in de soep ge kookt, omdat hij een feestje had en te laat tot de ontdekking was gekomen dat hij te weinig eten voor de gasten in huis had. 62. Toen Lasido uitstapte stond hij midden in de krokodillen. .Heen maar", dacht hg, „hoe kom ik door al die krokodillen heen zonder opgegeten te wor den?" Maar Lasido wist alweer raad, Met behulp van een paar stokken maakte hg een paar stelten. „Laat ze nu maar bgten," zei hg Hy wandelde dwars over de krokodillen heen en lachte ze hartelyk uit. En jullie begrypt, dat de krokodillen leelyk op hun neus keken, dat zoo'n lekker hapje hun ontging. Toen hij een half uurtje geloopen had, kwam Lasido bg de sfinx terecht. „Wat moet je?" vroeg de sfinx. „Ik zoek mijn zusje," zei Lasido,

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 11