m ^2 A }4ijn eerste fiets Jantje heeft meelij met de hippen Een nieuw lid r~ E»OC|0 VAN ALLES WAT v - B.L.N.S. DE TOCHT VAN LASIDO door „frans de teekenaar" V. R if. 11 OuiuuM 1929 P\ Woorden van E. N. WAO Muziek van LENA KRUITHOF VAN DIGGELEN UTu. sxyoXh, tdtf-.'mé/rt' -riAoU/r^■i JA.a.aJnï -^<A- -<xX/ ityuuVïs Ae/u, Jha^ast/ <aA* lu>t "fué/fc -tyvt/b t At* Is *1 ri i Is n - vJ Toe vader geef me er toch asjeblieft één! r ïk was een Jongen van een Jaar pf twaalf en verlangde vurig naar een fiets. Andere Jongens van mijn leeftijd hadden er ook een gekregen en lachten my zoo'n beetje uit, als ik te voet door de stad stapte. En als ik dan weer zoo'n fietsenden vriend ontmoet had, kwam ik in een verdrietige stemming thuis en vrceg dan aan vader: „Wanneer kryg ik toch eens een fiets, vader? Willem Kuiper en Piet Vis hebben er ook één en die lachen me uit, als ik altijd maar te voet naar school marcheer. Toe vader, geef me er toch asjeblieft één!" Maar vader zei: „Bruin kan 't nog niet trekken, Kees; volgend Jaar denk ik wel, dat ik je hartewensch zal kunnen vervullen. Laat Wim en Piet je maar Uitlachen, jongen; daar moet je niet om malen. De Vaders van die Jongens hebben nu eenmaal meer §eld dan wij. En nu niet meer zeuren, hoor!" Maar half tevreden gesteld ging ik dan heen en benjjdde mijn vrienden, die zoo gelukkig waren, dat ze per flets overal heen konden trappen. Zeuren om een fiets deed ik echter bijna niet meer, dat hielp toch niet. Maar ik deed op school goed myn best, opdat vader ten minste geen klagen over me zou hebben, want dan zou er vast en stellig geen sprake zijn van een fiets! Zoo werd het September: we kregen onze rapporten enhet myne was prachtig. „Bevorderd naar de tweede klasse der H. B. S." stond er onder. Wat was ik in mijn schik! Als de wind vloog ik de school uit en naar huis; ik had geen tijd om te kyken, zoo haastte ik me. Ik wou mijn goeden ouders zoo gauw mogeiyk het goede nieuws mededeelen. „Hé, wat heb je een haast," hoorde ik opeens achter me. Het was de stem van Piet Vis, die me achterop reed op z'n mooie fiets. Hy keek niets vroolijk, want hy was niet overgegaan naar de tweede klas: 5 onvoldoende cyfers prykten op z'n rapport dan kan je dus zijn onpleizierige stemming begrijpen. „Het is de schuld van die beroerde fiets," vervolgde Piet. „In plaats van te studeeren, zooals ju hebt gedaan, heb ik tochtjes gemaakt in de buurt en vergat mijn lessen. Wat zal vader boos zyn ik heb hem nog wel beloofd, dat ik uitstekend myn best zou doen, als ik een fiets kreeg! Ik durf by na niet naar huis!" Na die woorden nam Piet afscheid. Treurig réed hy door en ik haastte me om thuis te komen. Ik kwam weldra by de groote ophaalbrug, die over 't knaal ligt. Ik kwam weldra bü de groote Ophaalbrug Ze was open, want een groote motorboot moest er door. Veel kinderen, jongens en meisjes, met en zonder fiets stonden met mij voor het geslo-ten bruggehek te wachten, tot de doorweg vrij zou zyn. Eindeiyk was de toegang vry en ik liep door. Vóór me reed een meisje uit onze klas, dat ook bevorderd was en dat me vrooiyk toeknikte. „Pijn hé!"' riep ze onder 't voorbyrijden. „En of!" antwoordde ik. Opeens begon Marie zoo heette ze heel raar te doen met haar stuur. Ze slingerde en slingerde en kwam hoe langer hoe dichter by den kant van de brug, waarlangs geen leuning was die was namely k voor een paar dagen weggebroken, omdat ze vernieuwd moest worden. Opeensplofdaar verdween Marie met fiets en al in het diepe kanaal. Ik was intusschen al vlak by de plek gekomen, waar dat gebeurde en zag dus alles precies. Geen oogenblik aarzelde ik. Ik wierp myn rapport, dat ik krampachtig in de hand had gehouden, op de brug neer en sprong zonder me te beden-ken in het kanaal. Ik dook een paar keer onder ik was een uitstekende zwemmer enhad het geluk het meisje te grijpen. Ik heesch haar hoofd boven water en zwom zoo naar den stellen kant van het kanaal. Daar stonden eenige heeren op me te Wach-ten, die my en myn last uit het water hieven en op 't droge neerzetten. Ik werd toegejuicht van alle kanten. „Hoera voor den redder!" schreeuwden allen. Maar ik zei: „Letten jullie maar liever op Marie." Dat arme kind lag nameiyk bewuste loos op den kant. Een dokter kwam net voorby gefietst, die paste de kunstmatige ademhaling toe en gelukkigMarie sloeg haar oogen op enleefde dus nog. Toen ik dat wist, sloop ik stilletjes weg naar huis. Druipnat was ik enmyn rapport had jk door de consternatie vergeten. „Vader, moederik ben over!'" schreeuw-de ik. „Hier is myn rapport." t Maardaar bemerkte ik, dat ik het niet meer had. j „Maar jongen, je bent druipnat! Hoe komt dat?" f Toen vertelde ik alles en vader legde vol trots zyn hand op myn natte haren en sprak: „Wel gefeliciteerd. Ga zoo voort jongen!" Daar naderde een stoet van menschen ons huis. „Hoera", riepen ze, „hoera voor den redder!" Een droeg mijn rapportboekje, waar in ook myn adres stond. Toen de lui verdwenen waren, verscheen de vader van Marie. Met tranen in de oogen bedankte hy my en zei ten slotte: „Kees, ik weet, dat je graag een fiets wilt hebben. Mag ik je nu als aandenken aan je schitterende redding zoo'n karretje aanbieden?" Wat moest ik zeggen? Ik keek vader eens aan en toen ik zag, dat deze geen bezwaar maakte, zei ik: „Mynheer, o, wat maakt u me gelukkig. Maar hoe gaat het met Marie?" „O, die is weer zoo gezond als een visch en die verlangt er naar om je persooniyk te bedanken. Kom je tegen vyf uur by ons aan?" Ik beloofde het en toen ik er kwam, moest ik eerst honderd dankbetuigingen van Marie, haar moe der, broers en zusters, tantes enz. in ontvangst nemen en toen leidde de vader van Marie me na,pr de gang en daar stondeen spiksplin ternieuwe fiets. „Voor jou, jongen," sprak hij, „dat je er maar heel veel plezier van mag hebben!" Ik juichte, bedankte mynheer wel honderd keer en reed daarna, trotsch als een keizer, op myn nieuwe karretje huiswaarts. Wat heb ik dat jaar een leuke vacantie ge had 1 Dat kun jullie denken! Overneming uit deze rubriek zonder toestemming verboden nemen naar school. En daar bleken werkeiyk heel mooie exemplaren by te zyn. Geen won der, dat vooral Henk vol belangstelling was. Na afloop van de les gingen zy samen 'n eind- weegs naar huis. 0 h i e.-fc t n „Zou je die versteeningen voor onze club ook eens mee willen brengen?" vroeg Henk. „Zeker", was het antwoord. „Maar wat is dat voor een club?" Nu ging Henk aan het vertellen over de club en wat ze al gedaan hadden en gevonden, tot Reindert uitriep: „Zou ik daar ook geen lid van kunnen worden?" „Wel waarom niet," wat het antwoord. „Zcrg maar, dat je Woensdagmiddag om twee uur bij my aan huis present bent, en vergeet vooral je fossielen niet." Alle clubleden waren reeds present, toen om twee uur precies Reindert op de stoep van Henks huis stond, met zijn versteeningen by zich. De kennis was spoedig gemaakt en Rein dert begon: „Jullie weet natuuriyk, dat wat we nu Sint Pietersberg noemen, vroeger een plaats was, waar de zee stroomde. Toen leefden de dieren, waarvan ik hier de overblijfselen heb. Hoe ze er precies hebben uitgezien, weet na tuuriyk niemand, maar we kunnen ze wel ver gelijken met de tegenwoordig levende." •f ost i tl t él „Hier," en by die woorden haalde Reindert een sigaarvormig voorwerp te voorschyn (Pig. 1) „heb ik een belemniet of dondersteen, zoo als de menschen ze wel noemen. Daar moet vroeger een inktvisch in gezeten hebben. Nu is het niets anders dan een stuk vuursteen. Hier heb ik weer wat anders." Met die woorden liet hij een stuk steen zien, dat den vorm van een slakkenhuis had. (Pig. 2) „Dat is een ammo niet, ook een overblijfsel van een soort inkt visch. Maar de belemniet moet meer op de tegenwoordige inktvisschen geleken hebben, de ammoniet op de tegenwoordig nog voor komende nautilus. (Fig. 3)." Er kwamen nu een paar fossiele zeëegels Sn daar stond een spiksplinternieuwe fiets voor den dag. „Die lyken veel op de tegen woordige hartvormige zeeklit," verklaarde Reindert, „maar je voelt wel aan de zwaarte, dat het een stuk steen is." (Fig. 4). Ten slotte kwamen de schelpen aan de beurt, waarvan Reindert een heele verzameling had. „Ben je zoo vaak op den Sint Pietersberg ge weest?" vroeg Ada in bewondering. „O ja, en er in nog meer," was het ant woord, met een knipoogje naar Henk. „O ja, dat bedoel ik colc eigenlyk," riep Ada, die om haar domheid kleurde. „Maar ik ben ook wel op den Sint Pieter geweest," vervolgde Reindert nu. „En daar heb ik dat zonneroosje geplukt (Fig. 6), dat, zoo als je misschien weet, bijna nergens anders groeit." Er was een oogenblik stilte, waarin de fossielen van hand tot hand gingen. Toen riep Gerrit: „Ik stel voor om bij ac clamatie Reindert de Man als lid in den bond van Levende Natuurstudie op te nemen." "f 5 6 G«S*'|»feÜ „Hoera," klonk het van alle kanten, en de een na den ander schudde Reindert hartelyk de hand, terwyl de „inwijdingsthee", zooals mevrouw van Voorden het noemde, de rondte deed. Zelfs Jan's nuchtere opmerking, dat de tuintjes heelemaal vergeten waren, werd nau welijks gehoord. Maar toen hij verklaarde dan maar alleen te gaan .sprongen allen op om het halfuurtje, dat nog overschoot nuttig te ge bruiken. Reindert werkte zoo hard mee, dat mynheer van Voorden hem ook een stukje van den tuin beloofde. Met de prettige gedachte, dat hij nu in zyn nieuwe woonplaats vrienden had, ging Rein dert naar huis. Hij wist zich voor goed in den bond opgenomen. A. L. EEN BLEIZIERREISJE Een en twintig Duitsche gezinnen uit Ham burg besloten voor gezamenlijke kosten een reisje naar Amsterdam te maken. Ze huurden een stoomschip en accordeerden met den kapitein, hem voor den overtocht 1008.te betalen. Verder kwamen ze overeen, dat iedere fa milie niet evenveel zou betalen, doch in ver houding van de gróótte van het gezin en wel zoo, dat iedere volwassene voor twee kinderen telde. Er waren dertien kinderen minder dan vol wassenen. Later waren er 12 personen, name iyk 8 volwassenen en 4 kinderen verhinderd aan de reis deel te nemen en de overigen hadden, daar de som der reis nu alleen door hen betaald meest worden, natuurlijk een grootere portie te betalen en wel iedere vol wassene 2.40 en ieder kind 1.20 meer, dan waarop ze eerst gerekend hadden. Nu moeten jullie eens even uitzoeken, hoe veel kinderen en hoeveel volwassenen het reisje naar Amsterdam meemaakten. EEN SPELLETJE VOOR Z'N TWEEEN Je zet 'n heele rij getallen, byvoorbeeld 10 of 20 in het midden van een stuk papier of een lei onder elkaar. L-Jv - -flA -trOrfW JK WcuO". Trip, trap, trip, trap, Zie de kippetjes zijn op stap, 't Water stroomt ze langs de veeren, Maar het schynt ze niet te deren, Rustig tripp'len zy in 't rond, Pikken de zaadjes van den grond. Trip, trap, trip, trap, Klein, klein Jantje gaat ook op stap. Vlug doet hy het hokje open 't Haantje komt al aangeloopen, 't Kippenvolkje volgt weldra...... Uit is de natte grap, ha, ha Henk van Voorden zat n uin de vyfde klas. De school was nog maar een paar dagen be gonnen, toen er een nieuwe jongen in de klas kwam: Reindert de Man. Hy kwam uit Maas tricht en leek een stille, bedaarde jongen. TVTi^nhipn zou de kennismaking nog niet zoo gauw gekomen zyn, als de aardrykskunde- leeraar niet juist over fossielen gepraat had. Toen kwam Reindert naar voren met de me- dedeeling, dat hy een mooie verzameling fos- delen uit den Sint.Pi'tcrsh--5 had.. Watu'1-VHV V - V il'; rn-ft- .V-.r V ft-dfft 70. Maar nu moesten ze nog verder met den ban diet afrekenen. Voor alles moesten ze voor komen, dat die los kon komen, en daarom be sloten ze hem maar stevig te binden. Dosila, die precies wist hoe het er binnen in de pyra- mide uitzag, wist ergens een heele dot touw te liggen. Daarmee werd de roover ge'—v'-n cn 1 r'n rT 1 71. Maar toen ze eeriinaal buiten de pyramide waren, waren ze nog niet klaar. Ze moesten eerst wachten op een stoomboot, die hen naar huis kon brengen. In een vliegmachine had Lasido geen vertrouwen meer. Eindelyk ver trok er een boot, die hen meenam. Dosila had v -1 m beetje last van zeeziekte maar dat 72. Jullie begrypt, dat het een feest was, toen Lasido met Dosila thuiskwam. Iedereen wist ervan welke gevaren ze samen hadden door gemaakt en het was dan ook geen wonder, dat de ministers, die dien dag niet anders te doen hadden, hen stonden op te wachten om Lasido te huldigen. Ieder neemt een hoekje voor zich, één lniks en een rechts. Nu schrijft ieder achter zyn hand een der getallen van de ry op, dus zonder dat de ander het te weten komt. Daarna schrapt ieder om de beurt 'n getal van de ry weg. Als nu de ander het getal van den een aan streept dan is dat door den eerste gewonnen. Je schrijft dan het getal op en Schrapt het in de rij uit. Zoo ga je door tot alle getallen op zyn. Daarna worden de winsten opgeteld. Wie het meeste heeft is de winnaar. Ieder begint op de beurt met aanstrepen. Je moet probeeren je tegenparty naar je getal te lokken, door er «elf by aan te gaan strepen. Hoe meer getallen je onder elkaar zet, des te leuker wordt het natuuriyk. Weerprofeet Mist! Vorst in de kist, Sneeuw op slik Geeft gauw ys; 't zy dun of dik. Avondrood Mooi weer aan boord Morgenrood W.ater in de sloot Een kring om de maan Dat kan niet gaan Maar een kring om de zon Daar schreien SWHT"" «n kinds' "n om.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 7