€en toetenödjappeïtjfee prcëtatte ban be Jfranscfje ^ateré Bomtntcanen. I belangstelling Voor DE PREHISTORIE I SHm NIEUWE BOEKEN. */6. iBSI MIJNSCHACHTEN. Tm TE „SLAG BIJ RIJCKHOLT". PREHISTORISCHE „ATELIERS". -«■-f "er fry - s -m .kil v£v'. Sh- *fb. 6. Een „greep" fit .ii-amilinj ,>u le voorhistorische DE ARBEID DER DOMINICANEN. ONTSPANNINGSLECTUUR. et geïjetm ban „be s>cï)oone (Srubbe". 4. Tegen het einde van 1928 zijn de Fransche Dominicanen aan het werk getogen. Zooalg in het begin van de 19e eeuw de stii* ie van de lang verleden middeleeuwen onder ®n Invloed van de romantische strooming plot seling in jjg)- midden der belangstelling ltwam, aaruit zijn oorsprong nam om zich eerst lang- Zaam een streng wetenschappelijke methode ®igen te maken, zóó zou men kunnen zeggen, 111 aS zich in den aanvang van onze 20ste eeuw, Misschien tengevolge van een zelfde zucht naar rQt>iantiek, de prehistorie over een meer dan £ewQne aandacht voor zijn resultaten in breede rlllgen verheugen. Reeds sinds tientallen van jaren is nu in de flef vakgeleerden een werkelijk weten- rix vijftien Romeinsche cohorten (ca 7000 man) vernietigd. En nu heeft in 1S87 een oveftgens zéér hoogstaand en verdienstelijk geleerde de opvatting verdedigd, dat deze bloedige strijd tusschen Eburonen en Ro meinen gewoed heeft in de „schoone Grubbe" van Rijckholt. Hij had vóór zich het vaststaande feit, dat het gebruik van vuur steenen wapens, waarvan ontelbare resten in di „schoone Grubbe" te vin den zijn, tot omstreeks 20' v. Chr. heeft voortge duurd. Het feit dat (luizen den van die werktuigen onafgewerkt of gebrokei in Rijckholt gevonden wei den, wees er volgens hen op, dat de Eburonen, ver scholen op de hellingen zich in groote haast voor bereidden op den aanval tegen de naderende Romei nen, en gejaagd hun wa pens kapten en vormden uit de vuursteenen die de plaats zelve hun verschafte. echter geen opgang ge- Belangrijk was ook het terugvinden der bo vengenoemde mijnschachten en mijngangetjes in de hellingen; hiér vond men in de wanden duidelijk de sporen van het kappen terug. En daarin vindt de veronderstelling grond, dat ook de „Henkeput", op de Noordelijke helling, het werk is van den prehistorischen mensch. De „Henkeput" begint met een wijde opening aan de oppervlakte, vernauwt dan, en mondt trech- den, langs smalle gangen, in den heuvel drong, op zoek naar de in *de mergel verborgen silex (afbeelding 4). En zóó vonden zij talrijke vuur steenen beitels, die de voorhistorische mijn werkers bij hun arbeid gebruikten; of die de vuursteenkappers als halfafgewerkte en toen mislukte werktuigen, neerwierpen bij den afval van splinters en scherven (afbeelding 6). Onder de eerste groep zijn echter zeer goede exempla ren, Zoo geeft afbeelding 7 naast elkaar een beitel of hakwerktuig en een lange, zéér spitse Vr dfb. 3 De vondst van een hertshoor nenhouweel, Schappeiijiie metbode gevonden. Maar te ver donderen is het niet, dat bij het eerste opko ken van dezen tak van wetenschap, zelfs ern- stige geleerden tengevolge van deze zucht naar Romantiek hebben gedwaald in hun studiën over Prehistorie, d.l. de tijd zonder geschreven bronnen. Bn zóó zijn ook rondom de geheimzinnige •■schoone Grubbe", de kleine weelderige vallei Vatl Rijckholt, fantastische verhalen gesponnen, aadat zij eenmaal, in 1884 door Marcel de Puydt Krkend was als de plaats waar een volk uit et jong-steenen tijdperk (neolithicum 1) gele- earó had. Bet merkwaardigste is wel geweest de ensce nering van een Romeinen-ondergang in( „den a!aS Uj Rijckholt"; Caesar verhaalt in zijn „De e!'o Gallioo" (Lib. V, cap. 24—37) van het v°lk der Eburonen, dat woonde tussehen Maas eh Rijn, en van zijn verraad tegen de Romeinen. Atnblorix en Cativulcus, hoofden der Eburonen, "ebben in 't jaar 696 van Rome, in het jaar 54 Chr., hun bondgenooten de Romeinen onder aanvoering van Caesars legaten Sabyius en Cotta istig en trouweloos in een hinderlaag gelokt: Q een smalle vallei hebben zij het Romeinsche 6Ser op zijn aftocht overvallen van de heuvel hellingen aan weerszijden, en in eeA strijd van ac'it uren duur hebben de Eburonen van Ambio- Deze theorie heeft maakt en geen geloof gevonden. Intussehen is de ontdekking van deze zoo genaamde prehistorische „ateliers" van buiten gewoon -belang geweest. Het bijgaande schets matige kaartje geeft de ligging van Rijckholt aan; ten Zuid-Oosten van Maastricht op den rechter Maasoever, een. halve mijl ongeveer van de rivier verwijderd. De „schoone Grubhe is een klein dal in een plateau circa 60 k 70 me ter hoog. Op de zuidelijke helling ligt het „groote atelier", waarheen de vuursteen uit de kleine mijntjes in de hellingen vervoerd werd om bekapt te worden. Op de Noordelijke helling gaapt tusschen hooge varens de ope ning van den .Henkeput", waarover later. Na 1884 werd de plaats door talrijke geleer den bezocht en zij was het doel van vele excur sies, door genootschappen ondernomen. Jammer genoeg kwam deze belangstelling voornamelijk uit het buitenland, speciaal uit België. Van Ne- derlandsche zijde hebben alléén dr. Casimir Ubughs en' prof. Eng. Dubois grondige belang stelling getoond; behalve dan natuurlijk de graaf de Geloes van Eijsden, eigenaar van de tèrféineh, die steeds geheel belangeloos alle wetenschappelijk onderzoek daar ter plaatse be vorderd heeft. O \De mooiste vondsten uit Rijckholt- en St. Geertruiil zijn tengevolge van deze terughou dendheid der Nederlandsche geleerde wereld in België terecht gekomen; maar zij zijn in het museum Curtius en in de verzameling van j. Hamal Mandrin, in Luik, uitstekend voor de wetenschap bewaard. Door de onderzoekingen van deze laatste met Jean Servaïs, den directeur van het museum Curtius (zie hun artikel: Le station néolltliique de Sainte-Gertrude, etc. in de Revue anthropologique, 33e année, no. 9-10, 1923) en van dr. A. E. van Giffen en dr. W. G. N. v. d. Sleen (zie: Tijdschrift v. h. Koninkl. Nedarl. Aardr. Genootschap 2e serie dl. XLII, 1925 afl. 4) is er meer licht gekomen in de véél-omstreden problemen, die hier d9 studie voor zich vindt, en oudere theoriën zijn beves tigd. De opvatting, dat de tallooze vuursteenen voorwerpen in de Grebbs door natuurlijke krachten zouden zijn gevormd, heeft nu afge daan, nadat men op de beitels en klopsteenen („percuteurs") en op de hertshoornen houwee- len duidelijk de merktëekerien van mensehelijk gebruik herkend heeft; nadat in de vele mijn schachten en -gangetjes Juli beide hellingen de sporen van de „houweeT'-slagen, die de vuur steenknollen lossloegen uit i de mergel, zijn te ruggevonden. Al dragen da?e werktuigen (bel tels, krabbers, enz.) meestal een palaeollthisch karakter, vast staat nu, dat de oudste periode van menschelijke arbeidzaamheid op deze plaats is te stellen in den vol-neolithischen tijd, waar schijnlijk in haar laatste periode. Daarnaast blijft dan de mogelijkheid, dat ook nog in bet ijzeren tijdperk, in Romeinschen tijd en zelfs nóg later, deze vuursteenmijnen geëxploiteerd zijn voor de meest verschillende doeleinden. Het feit, dat deze werktuigen hier In neollthischen tijd (gekenmerkt door de geslepen steenen werktuigen) nog dit palaeollthisch karakter dragen (ruw, bekapt oppervlak) wordt dan ver klaard door de hypothese, dat zij van deze ate liers uit onafgewerkt zijn uitgevoerd In een uit gebreid handelsverkeer, om pas door de handen der toekomstige eigenaars definitief te worden afgewerkt --sr r"- - Sv v?A. W i -.-„A ïl - - Afb. 2. De barre winter heeft hun ijver niet hunnen bekoelen. Ajb. 5. Een der vertrekken van hun klooster is ingericht. door de paters als museum werkers bij hun arbeid gebruikten. mijn tervormig uit in een grot van acht meter hoog. Ook hier werden diepe krabben in de wanden gevonden. Lang zijn deze beschouwd als de spo ren van allerlei gedierte (honden, vossen, enz.) dat onverhoeds in deze diepte gestort, wanhopig maar vergeefs poogde té ontsnappen aan den hongerdood: er zijn vele dierenskeletten in den bodem van dezen put gevonden. Nu dergelijke sporen in andere mijngangen, die voor de die renwereld ontoegankelijk waren,, zijn geconsta teerd, bestaat echter weer de mogelijkheid, dat ook hier in den Henkeput de prehistorische mijnwerker het kostbare vuursteenmateriaal aan den bodem ontrukte. Al zijn nu belangrijke punten voldoende ge documenteerd, al twij felt men niet meer aan het neolitliisch karakter van deze vindplaatsen: héél véél blijft er nog duister. Nog steeds zijn géén overtuigende- spo ren van eenige vaste bewoning dezer streek gevonden: géén hut- kommen (de gegevens van dr. van Geffen in Voornoemd artikel bei- wijzen niet voldoende), géén grachten en géén omwallingen, géén vaat werk van genoegzame beteekenls (een enkele scherf, bij een onder zoek van bijna vijftig jaren géén graven en dit alles maast Ca- berg en Stein juist zóó belangrijk. Zóódoénde blijft een verder wetenschappelijk onderzoek nog steeds noodzakelijk. Daarom Ajo. ook is het zoozeer te w'aardeeren dat de Fran sche paters Domini - canen van Rijckholt dit werk ondernomen hebben. Tegen het einde van 1928 zijn zij aan het werk getogen (afbeelding 1)zelf hebben zij de we tenschappelijke leiding en zelf verrichten zij het zéér inspannende graafwerk. Enkele oud- officieren van de Fransche marine, die na den oorlog in de orde traden, leggen cartografisch alle bevindingen vast. Ook deze barre winter heeft hun ijver niet kunnen bekoelen, al bedekte dichte sneeuw de Limburgsche heuvelen (afbeelding 2). Het is dan ook niet te verwonderen, dat de resultaten bij zóó'n doortastenden arbeid rijk en verras send waren. Verscheidene schachten hebben zij teruggevonden, diepe putten, van waaruit de prehistorische graver naar verschillende zij- dolk. Deze geheele collectie vuursteenen werk tuigen bestaat nu uit pl.m. 500 ongeschonden en eveneens pl.m. 500 gebroken voorwerpen. Nog belangrijker is het groote aantal herts hoornen houweelen dat verzameld werd (af beelding 8 en 3). Door hun vorm geven zij over duidelijk hun gebruikswijze aan; en vele ervan dragen de sporen van de slagen, waardoor zij in de zachte mergel drongen. Op dit oogenblik beeft men er vier en vijftig verzameld; acht hiervan zijn nog ongeschonden, ^beelding 3 vertoont het moment waarop een zeer bijzonder voorbeeld van deze werktuigen weer voor 't eerst na duizenden jaren door menschenhanden wordt aangeraakt. En dan: het pronkstuk der geheele verzameling (misschien is een prach tig bewerkte steenen lanspunt zijn eenige concurrent) is 'n hamer uit hertshoorn gesne den, kundig doorboord, en zorgvuldig gepolijst: zóó als ze In de rijkste musea maar zelden wor den gevonden. Eén van de vertrek ken in hun klooster is door de paters als museum ingericht (af beelding 5)en hier liggen deze belangrijke vondsten, uitstekend ge conserveerd, en zorg vuldig geïnventariseerd, klaar voor verdere be- studeering. Maar de Paters be schouwen hun onder zoek nog lang niet als voltooid. De onzeker- 'ïeid over de voor historische bewoning Ier „schoone Grubbe" bleef bestaan, ook na hun overigens zoo succesvollen arbeid. En zij willen trachten hier in klaarheid te bren gen door een volhar dende voortzetting van hun opgravingen. Zoo kunnen wij van deze harde werkers die hun arbeid stelden onder de besoberming van Notre-Dame Sous-Terre van Chartres (haai beeltenis in het Museum heeft daarom zoo'n diepen zin) nog véél verwachten* Sinds eenigen tijd Is hun klooster „membre titulaire de la Soclété préhistorique fransaise"; wij wenschen hun van ganscher harte toe dat het een steeds eervoller en roemrijker lidmaat schap moge worden! Doordat Rijckholt en St Geettruid misschien éénmaal voor de weten schappelijke wereld van hetzelfde gewicht zulle:, zijn als nu reeds Spiennes in de Borlnage ei> do Grimes Graves bij Brandon in Sussex. Op een stillen Septemberavond lieten wij „de schoone Grubbe" achter ons; vóór ons lag In 4. Een mijningang in de heu velhelling opengelegd. roerlooze rust de breede Maasvallei; uit de ri vier steeg traa£ een grijze mist over de welden en de donkere boomen, en de zon zonk weg achter de verre, vervaagde heuvelen van het Belgische land. Op de hellingen van de „Grubbe" ritselde liet struikgewas; en hooge varens wulf den zacht om de zwart-gapendfe diepte van den Henkeput. Een huivering kwam over ons: een huivering om de vreemde zucht, die de gedach ten van den mensch voortdurend en onweer staanbaar dringt naar hen, die vóór hem leef den, steeds verder en verder terug in het ver leden, tot alle sporen van mensehelijk leven vervagen: als zocht hij naar den oorsprong van dat leven, met dezelfde huivering waarmee twij felaar én geloovige staan voor dat andere raad sel: na mij misschien nog duizenden en duizen den en danVanuit de verte kwamen rustige Angelus-gedachten over de velden; en achter ons bewaarde de „schoone Grubbe" de geheimen der dooden. Notre Dame Sous-Terre, Koningin der Hame ien, bid voor ons allen. 1 G. PANHUYSEN. 1) Wij geven hier van de perioden, waarin men de prehistorie heeft ingedeeld, de groote lijnen. Men vergete echter niet, dat deze indee ling slechts een werkhypothese is. De duur der perioden is naar gelang van de landstreken en bevolkingsgroepen zéér verschillend geweest. Zoo is het gebruik van brons en ijzer in Zuid- Europa véél vroeger in zwang gekomen dan in bet Noorden; zóó treffen onze missionarissen soms volksstammen aan die nog heden ten dage in een „steen-tijdperk" leven. Deze chronologie der prehistorie is dus slechts zéér betrekkelijk. I. Oudere steentijd paleolithii&m. A. Oud-paleolithicum a. Chelleën (zoogenaamd naar de vindplaats Chelles, Seine-et-Marne) b. Acheuléen (z.g. naar St. Acheul, faubourg d'Amièns) c. Monstérlen (z.g. naar het „station du Moustier", commune de Peyzac, Dordogne). B. Jong-paleolithicum. a. Aurignacien (z.g. naar Aurignac, Hante- Garonne) b. Solutréen (z.g. naar Solutré, bij Mason, Saóne-et-Lolre) c. Magdalénien (z.g. naar La Madeleine, in Tursac, Dordogne) d. Tardenoisien (z.g. naar La Fère- en Tar- denois, département de l'Aisne). N.B. Over den ouderdom en duur van deze Kuituurperioden is nog in 't geheel géén zeker heid verkregen. Gronsveld Pijckholl Maerland .Geerlrjid BreusL Afeliers. Mpsrh K- Klooster der meocn Dominicanen II. Jongere Steentijd 20D0 v. Chr. neolithicum: 8000- a. Kjökkenmöddinger in Noord-Europa; Cam- pignien (z.g. Campigny, Seine-Inférleure) in West-Europa. 80006000 v. Chr.; b. bloeiperiode v. h. neolithicum; 60002500 V. Chr.; c. Kopertijd: 25002000 v. Chr. III. Metaal-tijd: 2000 v. Chr.Chr. a. bronstijd: 20001000 v. Chr.; b. Oudere ijzertijd Hallstatt-tijd (z.g. naar de vindplaats Hallstatt in het Salz-Kammergut, Oostenrijk) 1000500 v. Chr.; c. Jongere ijzertijd La Tène-tijd (z.g. naar de vindplaats La Tène aan het meer van Neu- ch&tel in Zwitserland) 500 v. Chr.Chr. Voor de perioden van het neolithicum, dat hier boven alléén ter sprake komt, zijn de meest kenmerkende cultuur'voortbrengselen voor het Campigniën: werktuigen uit bekap te vuursteen en uit ku,oken; géén geslepen werktuigen; grof aardewerk. (D^ bevolking be staat uit jagers) voor de bloeiperiode v. h. neolithicum: uit vuursteen gekapte en geslepen messen, schrab bers, pijlspitsen, enz.; werktuigen uit knook en hout; rijke ontVikkeling der aardewerk-indus trie. (De bevolking bestaat uit landbouwers, veeteelers en jagers, wonende in dorpen; paal woningen) voor den kopertijd: werktuigen uit steen, knook en bout, ook nu en dan uit koper; prach tige gekapte en geslepen steenen werktuigen. In de kuststreken van Europa: de cultuur der groote steenen gedenkteekenen Megalith- kultur"). tiijckholt en omgeving. „Mooi volk" vertelsels van het hoogeland. deur Jan Bos. uit gevers Mf. Holland, Amsterdam. Land's wijs, s lands eer maar slechts voor den In het hoogeland geboren en getogen lezer, zal dit „Mooi Volk" te genieten zijn Het is door en door „Groningsch" wat zeg gen wil: het is geestig, het is gevat, het werpt ook een juist licht op de toestanden dier streek, zoodat uit Folkloristisch oogpunt dit boek on betwistbaar waarde heeft, maar wat hier geestig is voor den Groninger^ Is voor ons Hollanders (het lijkt welhaast of wij niet allen Nederlanders zijn dikwijls ruw, op het kantje af van grof, banaal Het dialect ls zeer zuiver, voor den onin gewijde doet het gemis aan „het verbindend lidwoord" hoekig en kantig aan... als de aard der bevolking..., want, o, wees vooral niet sen timenteel of gevoelig, als je in Groningen „getapt" wilt zijn, spreek maar nooit aesthe- tische gevoelens... stop liever alles weg achter een masker van ironie, droog komische scherts, van spot, want dat alleen is echt „Groningsch". En zóó zijn dezo vertplsels van 't hoogeland deur .Ti-' lis Afb. 7. Beitel en hakwerktuig en een lange zeer spit:v dolk. Afb. 9 en 10. Hamer en hertshoorn. De uitvoering op stevig papier, ln kloeke duidelijke letters doet-prettig aan; alleen de onaesthetisch, daarbij onlogsiche versiering van de geïllustreerde beginletter van ieder nieuw vertelsel is gezocht. Want een schoolbank als A. en een paar vrouwen armen als V? of stekel haren op een kaal hoofd, die een N. vormen, dit alles ls een „soort,, humor, waar wij vreemd tegenover staan Dé omslag van dit hoek is erger dan alleen onaesthetisch ,m.i. is die „bijna".... ordinair Voor katholieke bibliotheken te rangschik- '-np !u de A-klasse. ®SSaSE« Afb8. Nog belangrijker is het groote tU hertshoornen houweelen, dat verzameld is.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 3