i EXPRESSIE, STOUTE FANTASIE PORNOGRAFIE OCTOBER 1929 GENIALE DECADENTIE. Kwutktin.fr :wÊmSPltl Ml* *J u ÉIP* - PAGINA 2. Vijft g jaren „Paslage" MEEGEGAAN MET HAAR TIJD Maar overigens beeft de vijftig-jarige Passage AIDA DE JEUGD WORDT BEDREIGD HARKT VAN TUSSCHENBROEK MET ZIJN SERPEN IN DEN ROTTERDAMSCHEN KUNSTKRING Daar staan ze nu rondom in de groote zaal, met vijf of zes tegelijk in vakken als kapelle tjes. Ze hebben elk een eigen plaats en leiden ieder een eigen leven. Zij zijn elk een klein ver haal, een geduisterd vers, een vlug en onnoem baar muziekje. En soms zijn ze dè,t niet eens en alleen wat overblijft bij het ontwaken en wc de herinnering hebben aan een droom: wat het was dat weten we niet meer. De hofdame in het wit satijn poedert zich voor het feest. Even buigt zij de smalle taille boven den wijden hoepelrok en neigt het bleeke hoofd met de witte zijden krullen naar den spiegel „Powder and Patches", kunstgrepen en schijn voor één avond van lampions en snarenspel. De mooie „Princesse du pays de la porcelaine" staat er wat droefgeestig bij in haar broze gratia en opgeschikte lieftalligheid. En de man nequins in hun poover ambacht zijn vol be wondering voor hun eigen tooi: een kleurig lapje en wat glanzende kralen die hun dade lijk weer worden afgenomen. In den hoek staat de Vampyr in haar violet- ten sleepmantel, met onheilspellende donkere spleet-oogen onder de grasgroene haren en de armen omlaag gestrekt voor het oogenblik van de prooi. Daar is de Boeman met zijn groote zwarte oogen en de heks met haar kwaadaar dig gezicht onder een warreling van touwhaar. Haar hoekig gebaartje is vast een booze be zwering die menschen ongelukkig maakt. De Wetenschap heeft een voorhoofd als een bas tion; het is een kop van enkel hersens met wat sluik haar eraan, vaal en dor, en het hangt gebogen over een boek. De zeemeermin leeft met vischgedroehten in de groene schemering onder het water. De schildpadden-familie scharrelt log en potsierlijk rond. Zij moeten een ergernis zijn voor de somber-statige Oosterlingen van den overkant: Salomo, een gedrochtelijken dwaas in al zijn heerlijkheid, dea Chineeschen too- venaar en den harembewaker. Verderop is er een heel ballet begonnen, een bont spel van ■dansers en danseressen, Pièrrots en Harlekijns. Het is een vastenavondbal, dat met een tik van een too venaar verstarde en stil-viel: Shehera- zade staat er nu onbewegelijk bij, de „Nacht vlinder" druilt in een hoek en „Maanlicht" en „Zonneschijn" wachten op nieuwe muziek. En overal rondom waren gedrochten rond: kaal geplukte vogels met dwaze snavels en een armzaligen veeren-tooi aan hun gehavend ske let, felle demonen met woeste en valsche kop pen, de booze geesten die bergen en wouden bewonen, lucht en water onveilig maken en de schrikgestalten van den naoht, potsierlijk en afschuwelijk tevens, belaohelijk en monster achtig in hun geschonden majesteit. Wat op de eerste plaats in deze tentoonstel ling geprezen moet worden, is het wonderbaar- lijk-mooie arrangement. De zaal-indeeling van de vorige expositie kon gehandhaafd blijven en Harry van Tussenbroek heeft er met groote vindingrijkheid en smaak partij van getrokken. Van ieder vakje heeft hij iets bijzonders ge maakt. De kleurige poppen komen prachtig uit tegen de zwarte bekleeding en met wat bloe men en ander sierend materiaal werd telkens een kostelijk geheel verkregen. De poppen zelf zijn dunkt ons in drie groepen te verdeelen, die elk een afzonderlijke beoor deeling zouden kunnen vragen. Daar zijn eerst de marionetten of speelpoppen, die gemaakt schijnen voor een tooneel-handeling. Dan de illustratieve poppen, die literaire figuren voor stellen en in ieder geval bij een verhaal hoo- ren. En ten slotte de meer abstracte figuren, de geheel en al fantastische scheppingen van allerlei monsters en kwade droomgestalten. Naar de artistieke waarde bezien is er In deze volgorde der genres een opgaande lijn. Er is een levendiger expressie, een stouter fantasio, een oorspronkelijker visie naar mate de kunste naar de tooh reeds geheel omgeschapen „werke lijkheid" van zijn meer menschelijke poppen verder en verder loslaat. Dan verandert ook zijn techniek, die aldoor ijler wordt en soberder van middelen. Het is ontwijfelbaar, dat veel van die obsedeerende expressie der chimères berust op dingen van de natuur, die de kunstenaar voor zich gereed vond (speciaal het vogel skelet), maar het staat evenzeer vast dat hij door een uiterst geraffineerde en Ingenieuse aanwending van dit materiaal aan de voorwer pen een nieuw en eigen leven gaf. Een skelet wordt met wat verf en pluimpjes een ding van tragische verschrikking, een kreeftenschaar is omgetooverd tot een afschuwelijken, wreeden vo- geienbek, een gewone knoop werd een fel-eta- rend, monsterachtig oog. De lugubere karkassen- koning is niets dan een skelet, wat koper draad en een lapje, en hij werd een onheil spellende figuur vol verborgen boosaardigheid. Een afgrijselijke demon is geheel vervaardigd nit gedraaid touw. Het werk is wezenlijk van niets gemaakt, zooals ook de tentoonstelling met niets is versierd: een takje of een klein plukje rendiermos gebruikt Harry van Tus senbroek tussehen zijn poppen in het arrange ment en het is prachtig. De voorzitter van den Kunstkring heeft Za terdagmiddag het-juiste woord gesproken, toen hij deze poppen voorstelde als kinderen uit een huwelijk van onbegrensde fantasie met een bui tengewone hand-vaaTdlgheld. Maar het is geen gezond geslacht dat aldns werd gekweekt. Er zou naar aanleiding van deze tentoonstelling „De nschapdour Hurry van Tussenbroek. Rotterdamsche - r inrTif-i Ést: NIEUWE FRANSCHE LETTEREN. Een hoekje op de tentoonstelling van Harry van Tussenbroek in den Rotterdamschen Kunstkring. ernstig te bespiegelen zijn over de verschijn selen van verval in de moderne cultuur. Er zou een lijn te trekken zijn van de chimères der kathedralen naar de kunst van de primi tieve volkeren van Afrika en Oceanlë en van daar weer naar de ritueele maskerdansen en het tooneel van het Oosten. Men zou de ge kwelde verbeeldingswereld op kunnen roepen bij den ondergang der Middeleeuwsche bescha ving met de schrikgezichten van Bosch en Brenghel en vervolgens de spooksels van Goya lokken uit zijn eenzaam huis. En dan gelooven wij toch, dat men de kunst van Harry van Tussenbroek teveel eer bewijst. Want als cul tuurverschijnsel heeft zijn kunst met het hier boven genoemde geen andere connectie dan die van zijn geraffineerd eclecticisme. Hij heeft vaardig en met smaak allerlei elementen uit de verbeeldingswereld van vreemde volkeren en oude tijden geassimileerd; hij is een mees ter in de aanwending van overal gevonden mo tieven en er ontgaat hem niets van hetgeen hem zou kunnen dienen. Gezien in de huidige samenleving en in het verband van de kunst des tij-ds, is het een strikt persoonlijk geval, een geheel op zichtzelf staan de raadselachtige verschijning, deze kunst van Harry van Tussenbroek. Het werk heeft de genialiteit van de decadentie. Het heeft die rijkdom, die uiterste verfijning, die matelooze en tegelijk geheimzinnige fantasie, die tot ons komen als nit een grensgebied: een bont spel, een laatste bloeien vlak vóór onmacht cn dood. Het .zonlicht wordt hier zoel-oranje, de mane schijn giftig groen. De dageraad breekt kanarie geel door paarse nevels heen. Er is In alle koppen verstarring en angst; de gebaren zijn krampachtig en grotesk. Maar het wezen zelf vait deze kust is decadent en daar waar de levende expressie van de fantastische poppen het felst is opgevoerd, wordt zulks het meest openbaar. Want dan nadert Harry van Tussen broek het dichtst de sculptuur der primitieve volkeren en dan blijkt tevenshoe oneindig ver hij ervan afstaat. Want het monster dat de Polynesiër in hout sneed en kleurde of de booze geest die de Afrlkaansche neger uitbeeldde en optuigde, het waren realiteiten voor hem, het waren de kwade machten die zijn leven be dreigden en die hij zocht te bezweren terwille van de rust der dcoden en het geluk van zijn huls. Maar wat hij die primitieve naturen kwam uit de reiigieuse diepte van hun beangste ziel en geheel de ernst had van hun ongeordende en troebele overtuiging omtrent de onzienlijke din gen, dat is hier een ijdel spel van de verbeel ding die spiedend is rondgegaan langs aller heeren wegen. Dit moet worden vastgestld te genover degenen, die bij dit werk van „engelen" en „duivelen" gaan spreken, waaraan zij zelf niet gelooven. „Dort eben wo Begriffe fehlen Het is overigens alleen uit reactie tegen der gelijke chalataniïerie, dat men geneigd zou zijn onvriendelijk te spreken over dit bont ge- slaoht van poppenkinderen. Zij hebben wel niet zoo heel veel te zeggen, maar wij zeggen het zoo lief. Het is misschien omdat zij zoo de geheele aandoenlijke toewijding hebben gehad van hun maker dat ze zoo beminnelijk zijn, dat we van ze houden, ook waar we ze niet of nau welijks bewonderen. Het slot mag een wensch zijn. Een wensch, dat naast den arbeid aan deze poppen met hun zelfstandig leven, deze verfijnde smaak en dit vindingrijk vernuft óók eens emplooi mogen vinden dóór, waar de eene kunst de andere helpen kan. We bedoelen het marionetten-thea ter of het maskerspel. Enkele maskers die hier hangen, doen het verlangen opkomen naar een toepassing In een gestyleerd tooneel. JAN N. RUSSISCHE IKONEN In den Rotterdamschen Kring In het zaaltje aan den Eendrachtaweg te Rotterdam is thans een tentoonstelling geor ganiseerd van oude Russische ikonen, waaraan eenige andere voorwerpen van Russisch© reli gieuss kunst als kruisen en weefsels zijn toe gevoegd. De verzameling, welke door den heer W. J. G. van Meurs is bijeengebracht, wordt door de kenners beschouwd als een zeer superieure col lectie, zooals er zelden of nooit in de steden van het Westen te zien is geweest. Het is be kend, dat de studie van de ikonen als kunst werken eerst de laatste jaren serieus is aan gevangen. Eerst nu zijn ze, helaas aan hun religieuze bestemming onttrokken, op ten toonstellingen te zien. Zaterdagmiddag is de tentoonstelling onder veel belangstelling met een inleiding van dr. Grondijs geopend, nadat des morgens de pers was ontvangen. HET SCHOUWTOONEEL Drie vrouwen toch Zaterdagavond gaf 't Schouwtooneel in den Tivoïi Schouwburg te Rotterdam een ei voe ring van „Die Vrouwen toch", met w. ik blij spel van Dun W. Levy het gezelschap een goede keus heeft gedaan. De avond bracht vooral groot ea welverdiend speelaacces voor Baenpan, EEN STUK HISTORIE Vorige week vierde de Rotterdamsche „Passage" haar vijftigsten verjaardag. Als kleine jongen ben ik er in deeerste dagen van haar plechtige opening, vol be wondering voor de ongewone pracht en praai van dit eerste cristallen paleis, door heen ge- lcopen, de voetjes voorzichtig, angstig bijna, schuivend over de glazen plavuizen, waardoor wij het nog zwakke kunstlicht van de ender passage zagen glanzen. Die „Passage" was toen voor Rotterdam wel iets heel voornaam groszstadtiscli. Een met glas overdekte straat, waar je in wandelen kon, zonder nat te worden van den regen, de Italiaansche schoorsteen vegers moesten er iets van hun vaderland in hebben teruggevonden, al was onze Rotter- damsche Passage nog maar een bescheiden imitatie van de trotsche Milaansche. Maar ze mocht er toch zijn met haar deftige winkels, onder welke Boldoot, een van de weinige firma's, die den vijftigsten verjaardag heeft medegevierd, reeds meters in den cmtrek haar verlokkelijke geuren uitzond, met Café Verbraak, dat zich al aanstonds in een trouwe clientèle mocht verheugen, en dan het voor name „Hotel du Passage" met zijn monumen tale marmeren trap, en zijn binnengalerijen, ongewoon voor Holland met sculpturen ver sierd. En dan was er nog de aristocratische oestersalon van Witzenburg. een voor die dagen overdadige luxe, die zich dan ook niet lang heeft kunnen handhaven. Voor ons kinderen was dan vooral de attractie de winkel van Driessen, die later de Passage ontrouw werd en zich weer moderner ging installeeren in het jaren later verrezen Plan C., dat toch eigenlijk nooit de populariteit heeft gehaald van de Passage. Bij Driessen gingen we als kinderen de „poederchocolade" halen, dat toen nog geen „cacao" heette, en dat nog alleen gebruikt werd als een voedzame versterking voor zieken en bij zeldzame feestjes voor chocolademelk, en dat ons nog met het ons in zakjes werd afge wogen, waarhij we dan altijd de verwachting koesterden twee of drie kleine flikjes toe te krijgen. Driessen was ook lang de vertroosting als wij naar kostschool moesten, en wij ter ver zoening met ons lot een groote plak chocola mochten gaan uitkiezen met de mooiste prent er op. 't "VVas ook bij Smit, wiens naam nog altijd in gouden letters op de oude winkelruit prijkt, dat we onze eerste sigaretten hebben gekocht en onzs eerste zinnen zetten op een rozenhouten pijpje. Maar ondanks dit alles trok de onder- of benedenpassage ons ais kinderen toch nog meer aan dan de meer deftige boven-wandel- galerij. In het mystieke licht van spaarzame lampen en met een klein toevloeisel van 't toch al ge dempte daglicht, dat even langs de met groen bezette opening van de middenfontein van boven naar beneden kwam gespeeld, stonden daar allerlei kraampjes en opstallen met allerlei lekkernijen, welke het jonge hart maar verlokken kunnen. De oliekoeken geurden hier nog verleidelijker dan boven Boldoot's zeepen en parfums, fles, schen met zuurballen en pepermuntstokken hadden hier nog een meer tooverachtigen glans, de volle manden met appelen, péren en noten stonden hier beschermd tegen regen en wind, en dan waren er om niet te vergeten de tobbetjes met zure bommen en met de in schijven gesneden kroten in het zuur. Doch het meest mysterieuze van al was de fantastische grot, die grillig verlicht en met planten en spiegels gesierd, een speciale attractie was van café Verbraak. De localiteit zal nu wel een duistere berg plaat3 of een kelder voor de centrale verwar ming zijn geworden, maar in de eerste jaren van het bestaan der Passage was dit toch een unicum in het P-otterdamsehe leven, een onder- aardsche grot, die men minstens zijn logeetjes moest laten bewonderen. De dartel spelende jeugd ln de beneden- passage had slechts een vage en verre „Ahnung" van wat die mysterieuze lichtgrot toch aan heerlijkheden mocht verbergen. Maar ééns in 't jaar was het toch voor ons kleuters uit de buurt een verrassend „Sesam open u", en dat was als Pa Verbraak, die zeker een gelijk nobel hart had als zijn beroemde Heerbroer, de Pastoor van Atjeh, voor de kin deren van de clientèle van zijn Passage-café een groot kinderfeest gaf in zijn beroemde Passage-grot. 't Is daar in die ondergrondsche Passage-grot geweest, dat wij door de meesters van het vak werden ingewijd in de praestigiën en alle andere geheime kunsten, en dat wij onze eerste en laatste onzekere passen .zetten op den dansvloer. De jeugd heeft het zeker in de beneden passage al te dartel gemaakt, want op eeu zskeren dag werden de koopers en verkooper» uit dezen wonderlijken tempel gezet, de toe j gangen en trappen dicht gemaakt, en zelfs de fontein boven eveneens weggenomen. De onderpassage is een badhuis geworden. haar monter en frisch karakter gehouden, on danks dat zij zelve velen heeft zien komen en gaan. Als een dame op leeftijd weet zij ook haar uiterlijk te verzorgen, zij is medegegaan met haar tijd, en als men in den avond haat gelaat ziet lachen in al de- vriendelijke en kleurige lijnen der electrische lichtreclame's, dan zijn wij toch nog trotsch op onze vijftigjarige fleurige Passage. P. H. H. Door de Italiaansche Opera GROOTE SCHOUWBURG Het valt niet te ontkennen, dat de directie al het mogelijke doet om steeds beter voor den dag te komen. De opera grand spectacle, waarmee Verdi nog altijd blijft boeien, is hier een uitnemende graadmeter, omdat zij „alle hens aan dek" brengt. En dan mag degene, die de diverse Aïda's in den loop der jaren zag komen en gaan, met voldoening vaststellen, hoe de uitrusting van Borins ensemble aldoor perfecter wordt. Voor kapelmeester Parent: is het geen klein voordeel, dat zijn orkest gaandeweg in kwan titeit en kwaliteit toeneemt. Met het extra- koper, dat deze opera vraagt, ontketende het een klank-orkaan, die waarlijk in energie, het te verdragen kwantum haast overschrijdt. Nu we toch op den marche triomphale zinspelen, mogen we wel even den regisseur vragen: waarom de Thebaansche bazuinstekers, als ze •toch niet in den stoet mogen meetrekken wat met 't oog op hun muzikaal-zwakke consti tutie goed gezien is niet liever geplaatst op het stellaadje, vfraar zich nu het gezelschap besblazers van allerlei moderne instrumen ten den eersten rang ziet aangewezen, vreemd soortige onderdanen van den Pharao, welks dynastie, vermoedelijk wel nooit tegen zoo'n verzameling uilenbrillen zal hebben aange keken. In den stoet waren mede weer een aantal noviteiten, frisch van het atelier, dat o.m. een paar Thebaansche kruiwagens had afgeleverd. Alles ter opluistering van de groote scène, die aan schittering van costuums en allerlei em- biemen niets te wenschen liet. En dan de koren: de priesterschaar wordt steeds breeder en het geluid, dat de op het tooneel saamgepakte massa koristen van bei derlei kunne ontwikkelt, imponeert alleen reeds door zijn geserreerde kracht, die tevens van geschooldheid getuigt. Zelfs in de balletten van „signora" Gerrie Folmer kwam een streven tot uiting naar nieuwe vormen, al bleef het ditmaal bij een enkele vondst, die danig werd uitgebuit. De moeilijkste opgaaf is intusschen wel de keuze der solisten, waarhij volledig slagen vaak schijnt uitgesloten. In signorina E. Piave was de hand gelegd op een begaafde Aïda-vertolkstereen drama tische sopraan van buitengewone kracht, welke nochtans niet altijd het juiste lyrische accent trof. Het best was zij in de wonder-weelderige derde acte, waar zij er met signer S. Marchi een mooi-ruigen bariton als Amonasro èn met Bellussi wiens gevoelige tenorstem 'helaas soms zoo weinig toonvast kan zijn veel te bewonderen gaf. Als opperpriester viert signor Melnik wel haast een jubilé. Een waardiger figuur in zang en aétle is nauw denkbaar. Terwijl ook de koning-partij bij signor E. Coda tn goede han den was. Het meest van al blonk wel uit de Amneris van signorina L. Ahbrescia; een fameuze alt, Vol metalen glans in het midden, naar be neden soms wat droog klinkend en naar boven spoedig te schraal. Van haar groote scène in IV maakte zij, ook wat spel betreft, het glans punt van den avond. Er hieven ln den Grooten Schouwburg ver schillende plaatsen open. Vooral aan het begin van het seizoen kon dat niet bemoedigend zijn. Aan warme toejuichingen ontbrak het noch tans geenszins. Deze week Carmen. vivvvVVVVvWvu jvvvV „SöNDAGSNISSE". „Kijk! als paraplustandaard heb ik een degenslikker geëngageerd!" Benjamin Crémieux aan het woord Y „ce Fransche sprekers in een week is zelfs oor Rotterdam, waar zij zelden te klagen heb- :cn over te weinig belangstelling, wel wat veel, maar toch was er nog een bevredigende op komst gisterenavond in de Irene-zaal, waar Benjamin Crémieux een onderwerp zou be handelen, dat wèl in staat moest zijn de ama teurs te trekken: de geest van reconstructie in de jonge Fransche literatuur van na den oorlog. Na een hartelijk welkomstwoord van de •iresidente, mevrouw FruinLoder slagvaardig loantwoord te hebben, leidde de spreker zijn :ohoor dadelijk naar zijn uitgangspunt: de on- ust en de onzekerheid die zich onmiddellijk den grooten oorlog openbaarden in alle iuropeesche literaturen. De Fransche letteren in de eerste vredesjaren weerspiegelen de mtreddering van het leven dier dagen. Een nieuwe geest openbaarde zich toen al- Teerst in de keuze der meesters door de ngeren. Bergson, Gide, Proust, Dostojefsky '1 Freud waren er voor den oorlog ook wel eweest, maar eerst daarna kwamen zij in de •ode. Wat zij, hoe verscheiden ook, leerden as, dat het verstand niet alles is, dat de 'ementaire, intuïtieve levenskracht sterker is >.a de enkele intelligentie. Verder dat de ïenschelijke persoonlijkheid niet eenvoudig is, at het bewuste leven zich afspeelt over een gebied van onderbewustheid heen, van waar uit de persoonlijkheid wordt geleid. Dosto jefsky openbaarde de gespletenheid van de per soonlijkheid, de tweekantigheid ten goede en ten kwade. Op verschillende wijzen hebben toen de jon geren op den oorlog en op den invloed van deze meesters gereageerd. Eerstens door een vol strekte weigering om het leven te aanvaarden zooals het was, door een volkomen ontmoedi ging en een pessimisme die in het nihilisti sche Dada een uitweg zochten. Vervolgens in een afkeer voor de gemechaniseerde Wester- sche beschaving en een hang naar het exotisch avontuur, (de reislust van een Paul Morand, een Henri de Montherlant, een Pierre Mac Orlan e.a.), in een neiging naar den droom en ook wel naar de revolutie. Ten slotte waren er de psychologen die zich onder invloed van Proust en Pirandello wendden tot het eigen ik, dat bestudeerden en ontleedden tot de vervloeiing en ontbinding toe. Als reactie op dien geest van onrust open baarde zich van verschillende kanten een be hoefte naar herstel en opbouw. Men wilde het leven weer aanvaarden, met een schoone lei opnieuw beginnen. Men wilde van de onrust komen tot de reconstructie. In de jaren van 1918 tot 1925 is de geest van onrust nog overheerschend; daarna be ginnen de elementen van opbouw en herstel zich steeds krachtiger te doen gelden. De Sturm und Drang (de spreker gebruikte eenige malen Duitsche termen) begon af te nemen en de verschijnselen deden zich voor van een wedergeboorte. Daar was allereerst het „renouveau catho- lique", dat vooral een intellectualistische en thomistische beweging was onder invloed van Jacques Maritain. Tegenover historicisme en hegelianisme beleden de jonge katholieken een wijsbegeerte van het zijn, een realisme der halve. Waaraan was het toe te schrijven, vroeg spreker zich af, dat het neo-thomisme zoo'n prestige kreeg onder de jongeren? Benjamin Crémieux wees op de neiging om de graco- latijnscke traditie van het Fransche geestes leven te versterken. Men zocht naar een syn these van het katholicisme en die greco- latijnsche cu.tuur, wat overigens meer een con servatief dan reconstructief streven was. Voorts kwamen de jongeren tot het neo- thomisme door de behoefte aan de orde, aan een normatief beginsel, aan geestelijke disci pline. Niet altijd waren daarbij de intenties zuiver. Men zocht normen, omdat zonder gren zen het leven niet interessant was, maar bleef in gebreke te pogen zich te zuiveren van zijn fouten. Spr. herinnerde hier aan het hache lijke geval Cocteau-Desbordes. De strijd van geest en vleesch openbaart zich verder bij ro manciers als Frangois Maurice, Julien Green, Georges Bernanos. Ook do aanvaarding door sommige jongeren van het communisme verklaarde spreker uit den drang naar een ordenend beginsel. De jonge communistische auteurs kenmerken zioh door een verwerping van alle individualisme onder invloed van Marx. Eeide stroomingen (dat de communistische literair gesproken in Frankrijk noemenswaar dige beteekenis heeft is ons ook gisterenavond niet gebleken) noemde spr. ten slotte „repri ses" en hij zag een geheel nieuwe openbaring van den geest van reconstructie in een ten- denz in de jonge Fransche letteren, waar op Valéry en Alain den grootsten invloed hebben. De spreker beschreef hun idee als een terug- kéer tot het elementaire, als een oplossen van problemen door ze tot elementaire vragen te reduceeren. Daarover heeft Benjamin Crémieux na de pauze uitvoeriger gehandeld: het werd wel duidelijk, dat naar deze geestesrichting zijn sympathieën uitgingen. Kenmerkend ervoor is een neiging tot de bestudeering van de meest elementaire functies van den mensch (Valéry en zijn belangstelling voor een fenomeen als de slaap, Alain en zijn verhandeling over het genot van het geeuwen). In dit verband be schouwde de spreker de sportieve literatuur van de Montherlant, Braga, Prêvost, verder allerlei boeken, die den mensch bestudeeren (gelaatsanalyse b.v.) en de beschrijvingen van Faul Morand (Azië, de negers) en Luc Durtain (Rusland, Amerika.) Van de kennis van den mensch gaan de nieuwe schrijvers over tot het beschouwen van den mensch in zijne betrekkingen tot andere menschen, tot het heelal, tot het bovennatuur lijke (spreker noemde nog eens Barnanos) tot de dieren (Montherlant, Constantin-Weyer), tot de maatschappij (spr. sprak met veel waar deering over „Bslleville" van den grooten ka tholieken ijveraar Robert Garric.) Waar gaat dat heen? vroeg spr. zich ten slotte af. En zijn antwoord is, naar een nieuwe periode van klassicisme. Wat thans groeit, het is voor spreker een neo-humanlsme, een neo realisme of nog liever een humanisme-van-de- daad, want het is er rechtstreeks op gericht, te kunnen handelen, te kunnen leven. Hoewel de lezing van Benjamin Crémieux aan het eind wat vaag werd en er groote vragen onaangeroerd bleven, was het tocli heel interessant om hem in zijn samenvattend overzicht van zoo heterogene zaken als er in de nieuwe Fransche literatuur hijeen zijn, te volgen. Bij de vele genoegens dia hij ons daar bij schonk, heeft hij er ons slechts één onthou den: het genot van te geeuwen. Daarvoor was op deze „ijlende reis" geen gelegenheid. NEDERL. DAMBOND. Voor den vöörwedstrUd om den meestertitel, district Rotterdam, won Vrijdag A. H. Koopmel- ners van H. H. W. Borghardt en G. v. d. Waals van J. v. d. Doe. De parti) N. CohenH. I-Corstanje werd afgebroken. Wie is nalatig: justitie of politie ZAL DE WET IN EEN SCHANDELIJKE LEEMTE MOETEN GAAN VOORZIEN 7 Naar aanleiding van een dezer dagen gepu- bliceerde beschouwing, kreeg ik een schrijven van de afd'. R'dam van den Ned. R. K. Politie' bond om mij er op te wijzen, dat ik een onver diende blaam zou hebben geworpen op het Rotterdamsche Politiecorps. Niet de Rotterdamsche politie staat In dit geval nalatig, maar de Justitie in het alge* meen, die, met de hand op de wet, maar ni0t schijnt te kunnen uitmaken wat eigenlijk als pornografie verdient te worden aangemerkt- Natuurlijk is het onze bedoeling niet geweest om op den politiebeambte individueel een blaart te werpen, alleen hebben wij er de aandacht op willen vestigen, dat de politie wel de opdracht krijgt om betrekkelijke futiliteiten als hst rijden zonder licht naarstig tegen te gaan, maar dat zij een ernstig kwaad, als wij onder veler instemming verleden week signaleerden, niet kan tegengaan, omdat zij er geen opdracht toe krijgt. En als de politie eens optreedt en meent dat 't nu toch wel de spuigaten uitloopt, dan maakt de Justitie weer uit, dat het in casU geen geval van pornografie betreft. Wij weten dat dergelijke uitspraken In het verleden door de Justitie herhaaldelijk zijn g0" daan. Maar zou de Justitie ons dan eens niet met voorbeelden aan de hand, die wij haar gaarn" willen aanwijzen, kunnen demonstreeren. wat zij dan wel onder pornografie verstaat. In het schrijven van den Bond staat ook, dat 't mij bekend moet zijn „dat de chef van de Afd. Zedendienst, ook te dien opzichte van strenge opvattingen is, en dat onder dezen chef het toezicht over de door (mij) bedoeld0 winkels ressorteert. De Bond vindt 't dan ook „onbegrjjp0* 1 ij k" hoe wij dan tot ons oordeel zijn geko men. Laat ik hierop antwoorden, dat ik ver d0 jaren voorbij ben, dat ik nog dingen zou neer schrijven, die ik eventueel niet zou kunnen ver antwoorden. Maar daarom wil ik nog weleens herhalen, dat ik in de winkels, welke ik in onze drukke volksbuurten op 't oog heb, met den besten wil ter wereld geen hoek of blad kan ontdekken, dat ook maar in eenlg verband staat met kunst, wetenschap of literatuur, zelf® nog maar met de lichtste spoorweglectuur, maar alleen uitgaven die in woord en beeld speculeeren op de laagste driften in den mensch. Pornografisch vuil, dat niet anders bedoelt dan vuil te zijn. „Selecte" boekhandels noemen zich deze vun zige ondernemingen nota bene nog. Om dat te constateeren hebben wij geen rechtskundige vertoogen noodig, maar elka vader en moeder, iedere paedagoog, die 't wel meent met de jeugd, zal dat met schrik in 't hart op 't eerste gezicht kunnen uitmaken. En als politie en justitie erkennen tegen over dat vreeselijk kwaad onmachtig te staan, van hoe goeden wil zij ook zijn, dan is 't meer dan tijd dat de wet in deze schandelijke leemte voorziet. =>h j Als ik uit ervaring weet, hoe de leden van'' 'de Rijksfilmkeuring, boe veraenmetra vjtt levensopvatting zij ook zijn, en hoe geavair i®; ceerd van ideeën ook, altijd elkaar één hand- reiken, als 't geldt de jeugd te beschermen en het kwaad van onzedelijkheid voor haar af te weren, dan lijkt 't ons onbegrijpelijk dat nog één weldenkend mensch in ons land 't nog één dag kan dulden, dat onze jeugd langs den openharen weg onbeschermd kan worden prijs gegeven aan het boven gesignaleerde dreigend zedebederf, dat haar van alle kanten beloert en belaagt. Mot vreugde mogen wij constateeren, dat de Rotterdamsche politiebeambten, die zelve eer zame huisvaders zijn, met graagte zouden toe grijpen, als hun in dezen de opdracht werd verstrekt. Maar eigenlijk zijn onze politiemannen daar nog te goed voor, de stadsreiniging zou hier de meest waardige taak vinden. Eu de prachtige ovens van de vuilverbran ding zouden kunst, wetenschap, literatuur en ontwikkeling geen streep te kort doen. P. H. H. ROTTERDAMSCH PHILHARMONISCH ORKEST Tweede populair concert Voor de vertolking van Wagner-muziek bleet het kleuren-palet van het Rotterdam sch Phil- harmonisch Orkest Zaterdagmiddag toch niet •ijk genoeg. Juister gezegd: er waren in vele momenten noch een palet, noch kleuren. Het Lohengrin- en Tristan-Voorspel ont beerden bovendien de zuiverheid van strijkers en blazers, ook onderling. Gelukkig maakte da Liebestod aan expressiviteit het een en- ander goed. Het Meistersinger-Voorspel lig1 ten eenenmale boven de artistiek© krachten van Alexander Schmuller's ensemble. De lijn, do stijging, de gelijkheid wilden moeilijk komen. In elk geval was het solo-spel der Philhar monic hier nog gunstig in vergelijking met de begeleidingen der opera-fragmenten, doof Jac. Urlus gezongen. Die begeleidingen waren in elk opzicht zeer onvoldoende. Urlus kon heel vaak het orkest niet voortkrljgen. De ge weldige, in onverwelkbaren glans voortlevend® tenor-stem heeft ons andermaal geïmponeerd. Het publiek van zijn kant aanvaardde blijk baar alles, wat Urlus presteerde; nam, te oor- deelen naar het schier eindeloos applaus, du® ook genoegen met de vele onzuiverheden, aan welke de fameuze tenor zich schuldig maakt® en lette er tevens niet op, of Urlus' expressie, zoo vaak, ook niet paste bij de gezongen woorden. Het gebouw van en W. was, vermoedelijk wel speciaal voor Urlus, goed vol geloopen. Ef werd heel wat consternatie en stagnatie ver oorzaakt, zelfs nog lang na concertbegln, door dat verzuimd was de besproken plaatsen met een nummer van de bespreking te beleggen. PLOTSELINGE DOOD. Zaterdagmiddag is do38-Jarige A. J. do Visser, gewoond hebbende in de le Jerichostraat, toen hij op het terrein van de Kralingsche roeiver- eeniging was, plotseling onwel geworden. HiJ werd naar het ziekenhuis aan den Coolsingöl overgebracht, doch bleek bij aankomst reeds te zijn overleden. EXAMEN HANDENARBEID Geslaagd de dames: C. Rietveld, J. Tilborgh» J. C. Wage, J. Wag©, J. W. Wehrmeyer en A- Weiss, allen te Rotterdam,

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 2