i
EXPRESSIE,
STOUTE FANTASIE
PORNOGRAFIE
OCTOBER 1929
GENIALE DECADENTIE.
Kwutktin.fr
:wÊmSPltl
Ml* *J
u
ÉIP*
-
PAGINA 2.
Vijft g jaren „Paslage"
MEEGEGAAN MET HAAR TIJD
Maar overigens beeft de vijftig-jarige Passage
AIDA
DE JEUGD WORDT BEDREIGD
HARKT VAN TUSSCHENBROEK MET ZIJN
SERPEN IN DEN ROTTERDAMSCHEN
KUNSTKRING
Daar staan ze nu rondom in de groote zaal,
met vijf of zes tegelijk in vakken als kapelle
tjes. Ze hebben elk een eigen plaats en leiden
ieder een eigen leven. Zij zijn elk een klein ver
haal, een geduisterd vers, een vlug en onnoem
baar muziekje. En soms zijn ze dè,t niet eens
en alleen wat overblijft bij het ontwaken en wc
de herinnering hebben aan een droom: wat het
was dat weten we niet meer.
De hofdame in het wit satijn poedert zich voor
het feest. Even buigt zij de smalle taille boven
den wijden hoepelrok en neigt het bleeke hoofd
met de witte zijden krullen naar den spiegel
„Powder and Patches", kunstgrepen en schijn
voor één avond van lampions en snarenspel.
De mooie „Princesse du pays de la porcelaine"
staat er wat droefgeestig bij in haar broze
gratia en opgeschikte lieftalligheid. En de man
nequins in hun poover ambacht zijn vol be
wondering voor hun eigen tooi: een kleurig
lapje en wat glanzende kralen die hun dade
lijk weer worden afgenomen.
In den hoek staat de Vampyr in haar violet-
ten sleepmantel, met onheilspellende donkere
spleet-oogen onder de grasgroene haren en de
armen omlaag gestrekt voor het oogenblik van
de prooi. Daar is de Boeman met zijn groote
zwarte oogen en de heks met haar kwaadaar
dig gezicht onder een warreling van touwhaar.
Haar hoekig gebaartje is vast een booze be
zwering die menschen ongelukkig maakt. De
Wetenschap heeft een voorhoofd als een bas
tion; het is een kop van enkel hersens met wat
sluik haar eraan, vaal en dor, en het hangt
gebogen over een boek. De zeemeermin leeft met
vischgedroehten in de groene schemering onder
het water. De schildpadden-familie scharrelt
log en potsierlijk rond. Zij moeten een ergernis
zijn voor de somber-statige Oosterlingen van den
overkant: Salomo, een gedrochtelijken dwaas
in al zijn heerlijkheid, dea Chineeschen too-
venaar en den harembewaker. Verderop is er
een heel ballet begonnen, een bont spel van
■dansers en danseressen, Pièrrots en Harlekijns.
Het is een vastenavondbal, dat met een tik van
een too venaar verstarde en stil-viel: Shehera-
zade staat er nu onbewegelijk bij, de „Nacht
vlinder" druilt in een hoek en „Maanlicht" en
„Zonneschijn" wachten op nieuwe muziek. En
overal rondom waren gedrochten rond: kaal
geplukte vogels met dwaze snavels en een
armzaligen veeren-tooi aan hun gehavend ske
let, felle demonen met woeste en valsche kop
pen, de booze geesten die bergen en wouden
bewonen, lucht en water onveilig maken en de
schrikgestalten van den naoht, potsierlijk en
afschuwelijk tevens, belaohelijk en monster
achtig in hun geschonden majesteit.
Wat op de eerste plaats in deze tentoonstel
ling geprezen moet worden, is het wonderbaar-
lijk-mooie arrangement. De zaal-indeeling van
de vorige expositie kon gehandhaafd blijven en
Harry van Tussenbroek heeft er met groote
vindingrijkheid en smaak partij van getrokken.
Van ieder vakje heeft hij iets bijzonders ge
maakt. De kleurige poppen komen prachtig uit
tegen de zwarte bekleeding en met wat bloe
men en ander sierend materiaal werd telkens
een kostelijk geheel verkregen.
De poppen zelf zijn dunkt ons in drie groepen
te verdeelen, die elk een afzonderlijke beoor
deeling zouden kunnen vragen. Daar zijn eerst
de marionetten of speelpoppen, die gemaakt
schijnen voor een tooneel-handeling. Dan de
illustratieve poppen, die literaire figuren voor
stellen en in ieder geval bij een verhaal hoo-
ren. En ten slotte de meer abstracte figuren,
de geheel en al fantastische scheppingen van
allerlei monsters en kwade droomgestalten.
Naar de artistieke waarde bezien is er In deze
volgorde der genres een opgaande lijn. Er is
een levendiger expressie, een stouter fantasio,
een oorspronkelijker visie naar mate de kunste
naar de tooh reeds geheel omgeschapen „werke
lijkheid" van zijn meer menschelijke poppen
verder en verder loslaat. Dan verandert ook
zijn techniek, die aldoor ijler wordt en soberder
van middelen. Het is ontwijfelbaar, dat veel van
die obsedeerende expressie der chimères berust
op dingen van de natuur, die de kunstenaar
voor zich gereed vond (speciaal het vogel
skelet), maar het staat evenzeer vast dat hij
door een uiterst geraffineerde en Ingenieuse
aanwending van dit materiaal aan de voorwer
pen een nieuw en eigen leven gaf. Een skelet
wordt met wat verf en pluimpjes een ding van
tragische verschrikking, een kreeftenschaar is
omgetooverd tot een afschuwelijken, wreeden vo-
geienbek, een gewone knoop werd een fel-eta-
rend, monsterachtig oog. De lugubere karkassen-
koning is niets dan een skelet, wat koper
draad en een lapje, en hij werd een onheil
spellende figuur vol verborgen boosaardigheid.
Een afgrijselijke demon is geheel vervaardigd
nit gedraaid touw. Het werk is wezenlijk van
niets gemaakt, zooals ook de tentoonstelling
met niets is versierd: een takje of een klein
plukje rendiermos gebruikt Harry van Tus
senbroek tussehen zijn poppen in het arrange
ment en het is prachtig.
De voorzitter van den Kunstkring heeft Za
terdagmiddag het-juiste woord gesproken, toen
hij deze poppen voorstelde als kinderen uit een
huwelijk van onbegrensde fantasie met een bui
tengewone hand-vaaTdlgheld. Maar het is geen
gezond geslacht dat aldns werd gekweekt. Er
zou naar aanleiding van deze tentoonstelling
„De
nschapdour Hurry van
Tussenbroek. Rotterdamsche
- r
inrTif-i
Ést:
NIEUWE FRANSCHE LETTEREN.
Een hoekje op de tentoonstelling van Harry van Tussenbroek in den Rotterdamschen Kunstkring.
ernstig te bespiegelen zijn over de verschijn
selen van verval in de moderne cultuur. Er
zou een lijn te trekken zijn van de chimères
der kathedralen naar de kunst van de primi
tieve volkeren van Afrika en Oceanlë en van
daar weer naar de ritueele maskerdansen en
het tooneel van het Oosten. Men zou de ge
kwelde verbeeldingswereld op kunnen roepen
bij den ondergang der Middeleeuwsche bescha
ving met de schrikgezichten van Bosch en
Brenghel en vervolgens de spooksels van Goya
lokken uit zijn eenzaam huis. En dan gelooven
wij toch, dat men de kunst van Harry van
Tussenbroek teveel eer bewijst. Want als cul
tuurverschijnsel heeft zijn kunst met het hier
boven genoemde geen andere connectie dan
die van zijn geraffineerd eclecticisme. Hij heeft
vaardig en met smaak allerlei elementen uit
de verbeeldingswereld van vreemde volkeren
en oude tijden geassimileerd; hij is een mees
ter in de aanwending van overal gevonden mo
tieven en er ontgaat hem niets van hetgeen hem
zou kunnen dienen.
Gezien in de huidige samenleving en in het
verband van de kunst des tij-ds, is het een strikt
persoonlijk geval, een geheel op zichtzelf staan
de raadselachtige verschijning, deze kunst van
Harry van Tussenbroek. Het werk heeft de
genialiteit van de decadentie. Het heeft die
rijkdom, die uiterste verfijning, die matelooze
en tegelijk geheimzinnige fantasie, die tot ons
komen als nit een grensgebied: een bont spel,
een laatste bloeien vlak vóór onmacht cn dood.
Het .zonlicht wordt hier zoel-oranje, de mane
schijn giftig groen. De dageraad breekt kanarie
geel door paarse nevels heen. Er is In alle
koppen verstarring en angst; de gebaren zijn
krampachtig en grotesk. Maar het wezen zelf
vait deze kust is decadent en daar waar de
levende expressie van de fantastische poppen
het felst is opgevoerd, wordt zulks het meest
openbaar. Want dan nadert Harry van Tussen
broek het dichtst de sculptuur der primitieve
volkeren en dan blijkt tevenshoe oneindig
ver hij ervan afstaat. Want het monster dat de
Polynesiër in hout sneed en kleurde of de booze
geest die de Afrlkaansche neger uitbeeldde en
optuigde, het waren realiteiten voor hem, het
waren de kwade machten die zijn leven be
dreigden en die hij zocht te bezweren terwille
van de rust der dcoden en het geluk van zijn
huls. Maar wat hij die primitieve naturen kwam
uit de reiigieuse diepte van hun beangste ziel
en geheel de ernst had van hun ongeordende en
troebele overtuiging omtrent de onzienlijke din
gen, dat is hier een ijdel spel van de verbeel
ding die spiedend is rondgegaan langs aller
heeren wegen. Dit moet worden vastgestld te
genover degenen, die bij dit werk van „engelen"
en „duivelen" gaan spreken, waaraan zij zelf
niet gelooven. „Dort eben wo Begriffe fehlen
Het is overigens alleen uit reactie tegen der
gelijke chalataniïerie, dat men geneigd zou
zijn onvriendelijk te spreken over dit bont ge-
slaoht van poppenkinderen. Zij hebben wel niet
zoo heel veel te zeggen, maar wij zeggen het
zoo lief. Het is misschien omdat zij zoo de
geheele aandoenlijke toewijding hebben gehad
van hun maker dat ze zoo beminnelijk zijn, dat
we van ze houden, ook waar we ze niet of nau
welijks bewonderen.
Het slot mag een wensch zijn. Een wensch,
dat naast den arbeid aan deze poppen met hun
zelfstandig leven, deze verfijnde smaak en dit
vindingrijk vernuft óók eens emplooi mogen
vinden dóór, waar de eene kunst de andere
helpen kan. We bedoelen het marionetten-thea
ter of het maskerspel. Enkele maskers die hier
hangen, doen het verlangen opkomen naar een
toepassing In een gestyleerd tooneel.
JAN N.
RUSSISCHE IKONEN
In den Rotterdamschen Kring
In het zaaltje aan den Eendrachtaweg te
Rotterdam is thans een tentoonstelling geor
ganiseerd van oude Russische ikonen, waaraan
eenige andere voorwerpen van Russisch© reli
gieuss kunst als kruisen en weefsels zijn toe
gevoegd.
De verzameling, welke door den heer W. J.
G. van Meurs is bijeengebracht, wordt door de
kenners beschouwd als een zeer superieure col
lectie, zooals er zelden of nooit in de steden
van het Westen te zien is geweest. Het is be
kend, dat de studie van de ikonen als kunst
werken eerst de laatste jaren serieus is aan
gevangen. Eerst nu zijn ze, helaas aan hun
religieuze bestemming onttrokken, op ten
toonstellingen te zien.
Zaterdagmiddag is de tentoonstelling onder
veel belangstelling met een inleiding van dr.
Grondijs geopend, nadat des morgens de pers
was ontvangen.
HET SCHOUWTOONEEL
Drie vrouwen toch
Zaterdagavond gaf 't Schouwtooneel in den
Tivoïi Schouwburg te Rotterdam een ei voe
ring van „Die Vrouwen toch", met w. ik blij
spel van Dun W. Levy het gezelschap een
goede keus heeft gedaan. De avond bracht
vooral groot ea welverdiend speelaacces voor
Baenpan,
EEN STUK
HISTORIE
Vorige week vierde de Rotterdamsche
„Passage" haar vijftigsten verjaardag.
Als kleine jongen ben ik er in deeerste
dagen van haar plechtige opening, vol be
wondering voor de ongewone pracht en praai
van dit eerste cristallen paleis, door heen ge-
lcopen, de voetjes voorzichtig, angstig bijna,
schuivend over de glazen plavuizen, waardoor
wij het nog zwakke kunstlicht van de ender
passage zagen glanzen. Die „Passage" was
toen voor Rotterdam wel iets heel voornaam
groszstadtiscli. Een met glas overdekte straat,
waar je in wandelen kon, zonder nat te worden
van den regen, de Italiaansche schoorsteen
vegers moesten er iets van hun vaderland in
hebben teruggevonden, al was onze Rotter-
damsche Passage nog maar een bescheiden
imitatie van de trotsche Milaansche.
Maar ze mocht er toch zijn met haar deftige
winkels, onder welke Boldoot, een van de
weinige firma's, die den vijftigsten verjaardag
heeft medegevierd, reeds meters in den cmtrek
haar verlokkelijke geuren uitzond, met Café
Verbraak, dat zich al aanstonds in een trouwe
clientèle mocht verheugen, en dan het voor
name „Hotel du Passage" met zijn monumen
tale marmeren trap, en zijn binnengalerijen,
ongewoon voor Holland met sculpturen ver
sierd. En dan was er nog de aristocratische
oestersalon van Witzenburg. een voor die
dagen overdadige luxe, die zich dan ook niet
lang heeft kunnen handhaven.
Voor ons kinderen was dan vooral de
attractie de winkel van Driessen, die later de
Passage ontrouw werd en zich weer moderner
ging installeeren in het jaren later verrezen
Plan C., dat toch eigenlijk nooit de populariteit
heeft gehaald van de Passage.
Bij Driessen gingen we als kinderen de
„poederchocolade" halen, dat toen nog geen
„cacao" heette, en dat nog alleen gebruikt
werd als een voedzame versterking voor zieken
en bij zeldzame feestjes voor chocolademelk, en
dat ons nog met het ons in zakjes werd afge
wogen, waarhij we dan altijd de verwachting
koesterden twee of drie kleine flikjes toe te
krijgen.
Driessen was ook lang de vertroosting als
wij naar kostschool moesten, en wij ter ver
zoening met ons lot een groote plak chocola
mochten gaan uitkiezen met de mooiste prent
er op. 't "VVas ook bij Smit, wiens naam nog
altijd in gouden letters op de oude winkelruit
prijkt, dat we onze eerste sigaretten hebben
gekocht en onzs eerste zinnen zetten op een
rozenhouten pijpje.
Maar ondanks dit alles trok de onder- of
benedenpassage ons ais kinderen toch nog
meer aan dan de meer deftige boven-wandel-
galerij.
In het mystieke licht van spaarzame lampen
en met een klein toevloeisel van 't toch al ge
dempte daglicht, dat even langs de met groen
bezette opening van de middenfontein van
boven naar beneden kwam gespeeld, stonden
daar allerlei kraampjes en opstallen met
allerlei lekkernijen, welke het jonge hart maar
verlokken kunnen.
De oliekoeken geurden hier nog verleidelijker
dan boven Boldoot's zeepen en parfums, fles,
schen met zuurballen en pepermuntstokken
hadden hier nog een meer tooverachtigen glans,
de volle manden met appelen, péren en noten
stonden hier beschermd tegen regen en wind,
en dan waren er om niet te vergeten de
tobbetjes met zure bommen en met de in
schijven gesneden kroten in het zuur.
Doch het meest mysterieuze van al was de
fantastische grot, die grillig verlicht en met
planten en spiegels gesierd, een speciale
attractie was van café Verbraak.
De localiteit zal nu wel een duistere berg
plaat3 of een kelder voor de centrale verwar
ming zijn geworden, maar in de eerste jaren
van het bestaan der Passage was dit toch een
unicum in het P-otterdamsehe leven, een onder-
aardsche grot, die men minstens zijn logeetjes
moest laten bewonderen.
De dartel spelende jeugd ln de beneden-
passage had slechts een vage en verre „Ahnung"
van wat die mysterieuze lichtgrot toch aan
heerlijkheden mocht verbergen.
Maar ééns in 't jaar was het toch voor ons
kleuters uit de buurt een verrassend „Sesam
open u", en dat was als Pa Verbraak, die zeker
een gelijk nobel hart had als zijn beroemde
Heerbroer, de Pastoor van Atjeh, voor de kin
deren van de clientèle van zijn Passage-café
een groot kinderfeest gaf in zijn beroemde
Passage-grot.
't Is daar in die ondergrondsche Passage-grot
geweest, dat wij door de meesters van het vak
werden ingewijd in de praestigiën en alle
andere geheime kunsten, en dat wij onze
eerste en laatste onzekere passen .zetten op
den dansvloer.
De jeugd heeft het zeker in de beneden
passage al te dartel gemaakt, want op eeu
zskeren dag werden de koopers en verkooper»
uit dezen wonderlijken tempel gezet, de toe j
gangen en trappen dicht gemaakt, en zelfs de
fontein boven eveneens weggenomen.
De onderpassage is een badhuis geworden.
haar monter en frisch karakter gehouden, on
danks dat zij zelve velen heeft zien komen en
gaan.
Als een dame op leeftijd weet zij ook haar
uiterlijk te verzorgen, zij is medegegaan met
haar tijd, en als men in den avond haat gelaat
ziet lachen in al de- vriendelijke en kleurige
lijnen der electrische lichtreclame's, dan zijn
wij toch nog trotsch op onze vijftigjarige
fleurige Passage.
P. H. H.
Door de Italiaansche
Opera
GROOTE SCHOUWBURG
Het valt niet te ontkennen, dat de directie
al het mogelijke doet om steeds beter voor den
dag te komen. De opera grand spectacle,
waarmee Verdi nog altijd blijft boeien, is hier
een uitnemende graadmeter, omdat zij „alle
hens aan dek" brengt.
En dan mag degene, die de diverse Aïda's
in den loop der jaren zag komen en gaan, met
voldoening vaststellen, hoe de uitrusting van
Borins ensemble aldoor perfecter wordt.
Voor kapelmeester Parent: is het geen klein
voordeel, dat zijn orkest gaandeweg in kwan
titeit en kwaliteit toeneemt. Met het extra-
koper, dat deze opera vraagt, ontketende het
een klank-orkaan, die waarlijk in energie, het
te verdragen kwantum haast overschrijdt. Nu
we toch op den marche triomphale zinspelen,
mogen we wel even den regisseur vragen:
waarom de Thebaansche bazuinstekers, als ze
•toch niet in den stoet mogen meetrekken
wat met 't oog op hun muzikaal-zwakke consti
tutie goed gezien is niet liever geplaatst
op het stellaadje, vfraar zich nu het gezelschap
besblazers van allerlei moderne instrumen
ten den eersten rang ziet aangewezen, vreemd
soortige onderdanen van den Pharao, welks
dynastie, vermoedelijk wel nooit tegen zoo'n
verzameling uilenbrillen zal hebben aange
keken.
In den stoet waren mede weer een aantal
noviteiten, frisch van het atelier, dat o.m. een
paar Thebaansche kruiwagens had afgeleverd.
Alles ter opluistering van de groote scène, die
aan schittering van costuums en allerlei em-
biemen niets te wenschen liet.
En dan de koren: de priesterschaar wordt
steeds breeder en het geluid, dat de op het
tooneel saamgepakte massa koristen van bei
derlei kunne ontwikkelt, imponeert alleen
reeds door zijn geserreerde kracht, die tevens
van geschooldheid getuigt.
Zelfs in de balletten van „signora" Gerrie
Folmer kwam een streven tot uiting naar
nieuwe vormen, al bleef het ditmaal bij een
enkele vondst, die danig werd uitgebuit.
De moeilijkste opgaaf is intusschen wel de
keuze der solisten, waarhij volledig slagen
vaak schijnt uitgesloten.
In signorina E. Piave was de hand gelegd
op een begaafde Aïda-vertolkstereen drama
tische sopraan van buitengewone kracht, welke
nochtans niet altijd het juiste lyrische accent
trof. Het best was zij in de wonder-weelderige
derde acte, waar zij er met signer S. Marchi
een mooi-ruigen bariton als Amonasro
èn met Bellussi wiens gevoelige tenorstem
'helaas soms zoo weinig toonvast kan zijn
veel te bewonderen gaf.
Als opperpriester viert signor Melnik wel
haast een jubilé. Een waardiger figuur in zang
en aétle is nauw denkbaar. Terwijl ook de
koning-partij bij signor E. Coda tn goede han
den was.
Het meest van al blonk wel uit de Amneris
van signorina L. Ahbrescia; een fameuze alt,
Vol metalen glans in het midden, naar be
neden soms wat droog klinkend en naar boven
spoedig te schraal. Van haar groote scène in
IV maakte zij, ook wat spel betreft, het glans
punt van den avond.
Er hieven ln den Grooten Schouwburg ver
schillende plaatsen open. Vooral aan het begin
van het seizoen kon dat niet bemoedigend zijn.
Aan warme toejuichingen ontbrak het noch
tans geenszins.
Deze week Carmen.
vivvvVVVVvWvu jvvvV
„SöNDAGSNISSE".
„Kijk! als paraplustandaard heb ik een
degenslikker geëngageerd!"
Benjamin Crémieux aan
het woord
Y „ce Fransche sprekers in een week is zelfs
oor Rotterdam, waar zij zelden te klagen heb-
:cn over te weinig belangstelling, wel wat veel,
maar toch was er nog een bevredigende op
komst gisterenavond in de Irene-zaal, waar
Benjamin Crémieux een onderwerp zou be
handelen, dat wèl in staat moest zijn de ama
teurs te trekken: de geest van reconstructie
in de jonge Fransche literatuur van na den
oorlog.
Na een hartelijk welkomstwoord van de
•iresidente, mevrouw FruinLoder slagvaardig
loantwoord te hebben, leidde de spreker zijn
:ohoor dadelijk naar zijn uitgangspunt: de on-
ust en de onzekerheid die zich onmiddellijk
den grooten oorlog openbaarden in alle
iuropeesche literaturen. De Fransche letteren
in de eerste vredesjaren weerspiegelen de
mtreddering van het leven dier dagen.
Een nieuwe geest openbaarde zich toen al-
Teerst in de keuze der meesters door de
ngeren. Bergson, Gide, Proust, Dostojefsky
'1 Freud waren er voor den oorlog ook wel
eweest, maar eerst daarna kwamen zij in de
•ode. Wat zij, hoe verscheiden ook, leerden
as, dat het verstand niet alles is, dat de
'ementaire, intuïtieve levenskracht sterker is
>.a de enkele intelligentie. Verder dat de
ïenschelijke persoonlijkheid niet eenvoudig is,
at het bewuste leven zich afspeelt over een
gebied van onderbewustheid heen, van waar
uit de persoonlijkheid wordt geleid. Dosto
jefsky openbaarde de gespletenheid van de per
soonlijkheid, de tweekantigheid ten goede en
ten kwade.
Op verschillende wijzen hebben toen de jon
geren op den oorlog en op den invloed van deze
meesters gereageerd. Eerstens door een vol
strekte weigering om het leven te aanvaarden
zooals het was, door een volkomen ontmoedi
ging en een pessimisme die in het nihilisti
sche Dada een uitweg zochten. Vervolgens in
een afkeer voor de gemechaniseerde Wester-
sche beschaving en een hang naar het exotisch
avontuur, (de reislust van een Paul Morand,
een Henri de Montherlant, een Pierre Mac
Orlan e.a.), in een neiging naar den droom en
ook wel naar de revolutie. Ten slotte waren
er de psychologen die zich onder invloed van
Proust en Pirandello wendden tot het eigen
ik, dat bestudeerden en ontleedden tot de
vervloeiing en ontbinding toe.
Als reactie op dien geest van onrust open
baarde zich van verschillende kanten een be
hoefte naar herstel en opbouw. Men wilde het
leven weer aanvaarden, met een schoone lei
opnieuw beginnen. Men wilde van de onrust
komen tot de reconstructie.
In de jaren van 1918 tot 1925 is de geest
van onrust nog overheerschend; daarna be
ginnen de elementen van opbouw en herstel
zich steeds krachtiger te doen gelden. De
Sturm und Drang (de spreker gebruikte eenige
malen Duitsche termen) begon af te nemen
en de verschijnselen deden zich voor van een
wedergeboorte.
Daar was allereerst het „renouveau catho-
lique", dat vooral een intellectualistische en
thomistische beweging was onder invloed van
Jacques Maritain. Tegenover historicisme en
hegelianisme beleden de jonge katholieken een
wijsbegeerte van het zijn, een realisme der
halve.
Waaraan was het toe te schrijven, vroeg
spreker zich af, dat het neo-thomisme zoo'n
prestige kreeg onder de jongeren? Benjamin
Crémieux wees op de neiging om de graco-
latijnscke traditie van het Fransche geestes
leven te versterken. Men zocht naar een syn
these van het katholicisme en die greco-
latijnsche cu.tuur, wat overigens meer een con
servatief dan reconstructief streven was.
Voorts kwamen de jongeren tot het neo-
thomisme door de behoefte aan de orde, aan
een normatief beginsel, aan geestelijke disci
pline. Niet altijd waren daarbij de intenties
zuiver. Men zocht normen, omdat zonder gren
zen het leven niet interessant was, maar bleef
in gebreke te pogen zich te zuiveren van zijn
fouten. Spr. herinnerde hier aan het hache
lijke geval Cocteau-Desbordes. De strijd van
geest en vleesch openbaart zich verder bij ro
manciers als Frangois Maurice, Julien Green,
Georges Bernanos.
Ook do aanvaarding door sommige jongeren
van het communisme verklaarde spreker uit
den drang naar een ordenend beginsel. De
jonge communistische auteurs kenmerken zioh
door een verwerping van alle individualisme
onder invloed van Marx.
Eeide stroomingen (dat de communistische
literair gesproken in Frankrijk noemenswaar
dige beteekenis heeft is ons ook gisterenavond
niet gebleken) noemde spr. ten slotte „repri
ses" en hij zag een geheel nieuwe openbaring
van den geest van reconstructie in een ten-
denz in de jonge Fransche letteren, waar op
Valéry en Alain den grootsten invloed hebben.
De spreker beschreef hun idee als een terug-
kéer tot het elementaire, als een oplossen van
problemen door ze tot elementaire vragen te
reduceeren.
Daarover heeft Benjamin Crémieux na de
pauze uitvoeriger gehandeld: het werd wel
duidelijk, dat naar deze geestesrichting zijn
sympathieën uitgingen. Kenmerkend ervoor is
een neiging tot de bestudeering van de meest
elementaire functies van den mensch (Valéry
en zijn belangstelling voor een fenomeen als
de slaap, Alain en zijn verhandeling over het
genot van het geeuwen). In dit verband be
schouwde de spreker de sportieve literatuur
van de Montherlant, Braga, Prêvost, verder
allerlei boeken, die den mensch bestudeeren
(gelaatsanalyse b.v.) en de beschrijvingen van
Faul Morand (Azië, de negers) en Luc Durtain
(Rusland, Amerika.)
Van de kennis van den mensch gaan de
nieuwe schrijvers over tot het beschouwen van
den mensch in zijne betrekkingen tot andere
menschen, tot het heelal, tot het bovennatuur
lijke (spreker noemde nog eens Barnanos) tot
de dieren (Montherlant, Constantin-Weyer),
tot de maatschappij (spr. sprak met veel waar
deering over „Bslleville" van den grooten ka
tholieken ijveraar Robert Garric.)
Waar gaat dat heen? vroeg spr. zich ten
slotte af. En zijn antwoord is, naar een nieuwe
periode van klassicisme. Wat thans groeit, het
is voor spreker een neo-humanlsme, een neo
realisme of nog liever een humanisme-van-de-
daad, want het is er rechtstreeks op gericht,
te kunnen handelen, te kunnen leven.
Hoewel de lezing van Benjamin Crémieux
aan het eind wat vaag werd en er groote
vragen onaangeroerd bleven, was het tocli
heel interessant om hem in zijn samenvattend
overzicht van zoo heterogene zaken als er in
de nieuwe Fransche literatuur hijeen zijn, te
volgen. Bij de vele genoegens dia hij ons daar
bij schonk, heeft hij er ons slechts één onthou
den: het genot van te geeuwen. Daarvoor was
op deze „ijlende reis" geen gelegenheid.
NEDERL. DAMBOND.
Voor den vöörwedstrUd om den meestertitel,
district Rotterdam, won Vrijdag A. H. Koopmel-
ners van H. H. W. Borghardt en G. v. d. Waals
van J. v. d. Doe. De parti) N. CohenH.
I-Corstanje werd afgebroken.
Wie is nalatig: justitie
of politie
ZAL DE WET IN EEN SCHANDELIJKE
LEEMTE MOETEN GAAN VOORZIEN 7
Naar aanleiding van een dezer dagen gepu-
bliceerde beschouwing, kreeg ik een schrijven
van de afd'. R'dam van den Ned. R. K. Politie'
bond om mij er op te wijzen, dat ik een onver
diende blaam zou hebben geworpen op het
Rotterdamsche Politiecorps.
Niet de Rotterdamsche politie staat In dit
geval nalatig, maar de Justitie in het alge*
meen, die, met de hand op de wet, maar ni0t
schijnt te kunnen uitmaken wat eigenlijk als
pornografie verdient te worden aangemerkt-
Natuurlijk is het onze bedoeling niet geweest
om op den politiebeambte individueel een blaart
te werpen, alleen hebben wij er de aandacht op
willen vestigen, dat de politie wel de opdracht
krijgt om betrekkelijke futiliteiten als hst
rijden zonder licht naarstig tegen te gaan,
maar dat zij een ernstig kwaad, als wij onder
veler instemming verleden week signaleerden,
niet kan tegengaan, omdat zij er geen opdracht
toe krijgt.
En als de politie eens optreedt en meent
dat 't nu toch wel de spuigaten uitloopt, dan
maakt de Justitie weer uit, dat het in casU
geen geval van pornografie betreft.
Wij weten dat dergelijke uitspraken In het
verleden door de Justitie herhaaldelijk zijn g0"
daan.
Maar zou de Justitie ons dan eens niet met
voorbeelden aan de hand, die wij haar gaarn"
willen aanwijzen, kunnen demonstreeren. wat
zij dan wel onder pornografie verstaat.
In het schrijven van den Bond staat ook,
dat 't mij bekend moet zijn „dat de chef van
de Afd. Zedendienst, ook te dien opzichte van
strenge opvattingen is, en dat onder dezen
chef het toezicht over de door (mij) bedoeld0
winkels ressorteert.
De Bond vindt 't dan ook „onbegrjjp0*
1 ij k" hoe wij dan tot ons oordeel zijn geko
men.
Laat ik hierop antwoorden, dat ik ver d0
jaren voorbij ben, dat ik nog dingen zou neer
schrijven, die ik eventueel niet zou kunnen ver
antwoorden. Maar daarom wil ik nog weleens
herhalen, dat ik in de winkels, welke ik in
onze drukke volksbuurten op 't oog heb, met
den besten wil ter wereld geen hoek of blad
kan ontdekken, dat ook maar in eenlg verband
staat met kunst, wetenschap of literatuur, zelf®
nog maar met de lichtste spoorweglectuur,
maar alleen uitgaven die in woord en beeld
speculeeren op de laagste driften in den mensch.
Pornografisch vuil, dat niet anders bedoelt
dan vuil te zijn.
„Selecte" boekhandels noemen zich deze vun
zige ondernemingen nota bene nog.
Om dat te constateeren hebben wij geen
rechtskundige vertoogen noodig, maar elka
vader en moeder, iedere paedagoog, die 't wel
meent met de jeugd, zal dat met schrik in 't
hart op 't eerste gezicht kunnen uitmaken.
En als politie en justitie erkennen tegen
over dat vreeselijk kwaad onmachtig te staan,
van hoe goeden wil zij ook zijn, dan is 't meer
dan tijd dat de wet in deze schandelijke leemte
voorziet. =>h j
Als ik uit ervaring weet, hoe de leden van''
'de Rijksfilmkeuring, boe veraenmetra vjtt
levensopvatting zij ook zijn, en hoe geavair i®;
ceerd van ideeën ook, altijd elkaar één hand-
reiken, als 't geldt de jeugd te beschermen en
het kwaad van onzedelijkheid voor haar af te
weren, dan lijkt 't ons onbegrijpelijk dat nog
één weldenkend mensch in ons land 't nog één
dag kan dulden, dat onze jeugd langs den
openharen weg onbeschermd kan worden prijs
gegeven aan het boven gesignaleerde dreigend
zedebederf, dat haar van alle kanten beloert
en belaagt.
Mot vreugde mogen wij constateeren, dat de
Rotterdamsche politiebeambten, die zelve eer
zame huisvaders zijn, met graagte zouden toe
grijpen, als hun in dezen de opdracht werd
verstrekt.
Maar eigenlijk zijn onze politiemannen daar
nog te goed voor, de stadsreiniging zou hier
de meest waardige taak vinden.
Eu de prachtige ovens van de vuilverbran
ding zouden kunst, wetenschap, literatuur en
ontwikkeling geen streep te kort doen.
P. H. H.
ROTTERDAMSCH PHILHARMONISCH
ORKEST
Tweede populair concert
Voor de vertolking van Wagner-muziek bleet
het kleuren-palet van het Rotterdam sch Phil-
harmonisch Orkest Zaterdagmiddag toch niet
•ijk genoeg. Juister gezegd: er waren in vele
momenten noch een palet, noch kleuren.
Het Lohengrin- en Tristan-Voorspel ont
beerden bovendien de zuiverheid van strijkers
en blazers, ook onderling. Gelukkig maakte
da Liebestod aan expressiviteit het een en-
ander goed. Het Meistersinger-Voorspel lig1
ten eenenmale boven de artistiek© krachten
van Alexander Schmuller's ensemble. De lijn,
do stijging, de gelijkheid wilden moeilijk
komen.
In elk geval was het solo-spel der Philhar
monic hier nog gunstig in vergelijking met
de begeleidingen der opera-fragmenten, doof
Jac. Urlus gezongen. Die begeleidingen waren
in elk opzicht zeer onvoldoende. Urlus kon
heel vaak het orkest niet voortkrljgen. De ge
weldige, in onverwelkbaren glans voortlevend®
tenor-stem heeft ons andermaal geïmponeerd.
Het publiek van zijn kant aanvaardde blijk
baar alles, wat Urlus presteerde; nam, te oor-
deelen naar het schier eindeloos applaus, du®
ook genoegen met de vele onzuiverheden, aan
welke de fameuze tenor zich schuldig maakt®
en lette er tevens niet op, of Urlus' expressie,
zoo vaak, ook niet paste bij de gezongen
woorden.
Het gebouw van en W. was, vermoedelijk
wel speciaal voor Urlus, goed vol geloopen. Ef
werd heel wat consternatie en stagnatie ver
oorzaakt, zelfs nog lang na concertbegln, door
dat verzuimd was de besproken plaatsen met
een nummer van de bespreking te beleggen.
PLOTSELINGE DOOD.
Zaterdagmiddag is do38-Jarige A. J. do Visser,
gewoond hebbende in de le Jerichostraat, toen
hij op het terrein van de Kralingsche roeiver-
eeniging was, plotseling onwel geworden. HiJ
werd naar het ziekenhuis aan den Coolsingöl
overgebracht, doch bleek bij aankomst reeds te
zijn overleden.
EXAMEN HANDENARBEID
Geslaagd de dames: C. Rietveld, J. Tilborgh»
J. C. Wage, J. Wag©, J. W. Wehrmeyer en A-
Weiss, allen te Rotterdam,