iXS t I I 2 n 11 Herinneringen aan Toontje Poland Drie tips. WOENSDAG 6 NOVEMBER 12L j PAGINA 2. I -:-.r - Whwi IS jSSPPSt - fel mmsm HW, EEN INDISCH SOLDAAT IN DE VORIGE EEUW In het „Koloniaal Weekblad" is van de hand van M. Ch. van Rouveroy van Nieu waal 'n lezenswaardige biografie versche nen van den vermaarden en sn-aakschen Toontje Poland, terecht gekarakteriseerd als een eigenaardige militaire figuur, een Alkmaarsche jongen, zonder veel kennis in zijn mars, maar met heel bijzondere eigenschappen van hoofd en hart, die in de bewogen eerste helft der vorige eeuw bij tal van expedities ongewone blijken van heldhaftigheid, vernuft en takt aan den dag heeft gelegd en het, ondanks zijn ge ringe geletterdheid in dien tijd geen onoverkomelijk bezwaar tot den rang van luitenant-kolonel heeft gebracht. Schrij ver betwist ten stelligste de beweringen van Poland's vijanden, dat hij wreed zou zijn geweest, eveneens dat hij een dronkaard was. Zeker, zegt sc.hr., ruw en ongelikt was hij ontegenzeggelijk, maar die ruwheid ont aardde nooit in wreedheid, zooals wel eens beweerd is geworden. Hij was zelfs zeer goedhartig en gul, daarbij een goed kame raad. Zijne vroolijkheid onder alle omstan digheden werkte onweerstaanbaar en aan stekelijk, zijn voor niets terugdeinzende moed sleepte anderen mede en voerde steeds tot succes. Hij bezat veel tact in zijn omgang en maakte ieder die met hem in aanraking kwam tot vriend. Opvallend was 't gemak waarmede hij zich in meerdere of mindere mate vertrouwd maakte met de talen der inlanders van verschillende nationaliteit, iets dat altijd indruk op den inboorling maakt en het prestige van den blanke verhoogt. Ge zond verstand bezat hij in hooge mate; daardoor had hij dadelijk een practischen kijk op de dingen en wist in kritieke mo menten tot het juiste besluit te komen en dit snel uit te voeren. Feestvieren, pret maken deed hij graag, wanneer daartoe ook maar de geringste aanleiding bestond. Toch, al ging hij er gemakkelijk toe over, wanneer er grond voor was „door den pag- ger" te gaan de blommetjes buiten te zetten, dat hij een dronkaard zoude geweest zijn, zooals wel beweerd is geworden, moet on juist geacht worden. Aardige bijzonderheden vertelt schr. van Toontje Poland's verblijf bij den Sultan van Madoera: De sultan van Madoera (vvjens troepen Toontje met zooveel succes in den Java- oorlog had aangevoerd en die den dappe ren, vroolijken officier heel graag mocht lijden, zoodat hij dezen als zijn zoon be schouwde en' hem als zoodanig aansprak, had aan het legerbestuur het verzoek ge daan zijn gunsteling tot adjudant te mogen hebben. Tot groote vreugde van Toontje werd dit verzoek toegestaan en de sultan, niet minder blij, zond zijn aanstaanden adjudant terstond 650 als eenc vergoeding voor het velies van diens twee paarden, die geslacht geworden waren. Met die som gevoelde Toontje zich rijk en er kon een flinke fuif af; tien dagen lang vierde hij feest, totdat het geld op was. Hij gaat op reis naar zijne nieuwe be stemming. Te Soerabaja aangekomen geeft de resident een groot diner ter eere van den jongen held; den volgenden morgen gaat hij hij aan boord van een jacht, dat zijn aan staande chef, de sultan van Madoeja, hem tegemoet had gezonden, 't Spreekt van zelf dat deze zijn zoon feestelijk ontving. Eenigen tijd, nadat Toontje zijn nieuwe functie had aanvaard, kwamen twee Solo- sche prinsen, die in opdracht hadden eene dochter van Madoera's sultan ten huwelijk te vragen voor hunnen vorst- Toontje werd belast met de ontvangst van de hooge be zoekers; hij kreeg een prachtige uitrusting als stafofficier, maar een daarbij behoorende rok was op het oogenblik niet te krijgen, doch Toontje wist er raad op en leende zoo'n kleedingstuk van den kroonprins. Evenwel de jas paste Toontje maar kwalijk, zoodat hij eene vrij potsierlijke vertooning maakte, maar er was nu eenmaal niets aan het geval te veranderen. De ter zijner beschikking gestelde woning werd royaal ingericht; er was zelfs een bil jartkamer in; een groot aantal bedienden werd hem toebedeeld, waaronder zelfs een goudsmid! Ten slotte schonk de sultan hem een fraai rijpaard met een compleet, rijk versierd kopstel. Hoe moet de gewezen Alkmaarsche straat bengel zich wel in die weelde hebben ge voeld! Bij de ontvangst der vorstelijke gasten, bestond Toontjes rol in het, in een schit terend rijtuig gezeten, overbrengen van een brief van den Soloschen potentaat en het op een gouden schaal aanbieden van dit document, aan den sultan van Madoera. Voor het meubileeren en inrichten van het logies der te verwachten hooge gasten was natuurlijk heel wat noodig; de gast heer verzocht daarom aan Toontje alles wat er mocht ontbreken, te willen koopen. Hierin had deze echter weinig lust; hij verklaarde dus, om van de opdracht af te komen, zeer bescheiden dat hij geen koopmanstalent had. Of hij dan de zorg voor provision en dranken op zich zou willen nemen, vroeg de sultan toen. Ja, dat was wat anders! En zoo liet hij met ruime hand het noo- dige, en meer dan dat, van Soerabaja komen. Gedurende de twee maanden die de Solo- sche afgezanten als gasten op Madoera ble ven vertoeven, en waarin de feestelijkheden niet van de lucht waren, werd in den aan- gevoerden voorraad een flinke bres ge schoten. Bij den terugkeer der huwelijksmakelaars naar Java, werden deze vergezeld door de bruid en haar vadr, alsmede Toontje; het huwelijk zou te Solo worden gesloten. Onderweg verneemt Poland zijn benoeming tot ridder in de Orde van den Nederland- schen Leeuw- Dit was iets zeer bijzonders, want vóór hem was het nog nooit gebeurd, dat deze onderscheiding aan een Indischen officier nog in den luitenantsrang werd toe gekend! Op den terugreis ging 't al even feestelijk toe als op den tocht naar Solo en onze held maakte het zich daarbij zóó druk, dat hij door zijn wildheid tweemaal in het water terecht kwam. In Augustus 1835 kwam de legercomman dant, generaal Cochius op Madoera, tot het houden van een inspectie over de inlandsche troepen van den sultan. Toontje die met den generaal zeer bevriend was, verheugde zich zeer over diens komst, maar hooger nog steeg zijn blijdschap toen Cochius hem de tijding overbracht van zijn bevordering tot kapitein. „Wel Toontje," sprak Cochius, „nu ga je "VOOR DE SLUIZEN TE IJMUIDEN is voortdurend een zandzuiger dn werking om kanaal op diepte te houden het bUBO EET OUDE KASTEEL VAN BRIDGE. BIJ TUNBIUDISE WELLS, was het uitgangspunt van een jacht, georganiseerd tot ondersteuning van het Haig-fonds, waarvan de inkomsten bestemd zijn voor oud-soldaten zeker weer eens door den pagger?" „Zeker, generaal!" luidde het antwoord, „als u het goed vindt, ga ik dadelijk door den pagger!" En alzoo geschiedde. De sultan schonk zijn „zoon" een paar nieuwe kapiteins-epauletten en daarenboven 500 in contanten, welke som in korten tijd aan fuiven werd opgemaakt. Maar nog meer zegen daalde op den nieuwbakken hopman neer. Kort na zijn bevordering krijgt hij het bericht, dat hij in een loterij een fraai jacht en in een andere een prijs van 14.250 had getrokken. Het vaartuig bood hij zijn vader lijken vriend ten geschenke aan; van het geld kon natuurlijk best een groot feest af. Alle soldaten werden aan het werk gezet om het fort zooveel mogelijk op te knappen en ge schikt te maken voor het onderdak brengen der talrijke gasten, die hij zelf van Soerabaja uitnoodigde; hij zelf bergde er veertien in zijn eigen woning. Het werd een fuif van belang! Natuurlijk werd het op de feestelijke bijeen komsten gewoonlijk heel laat of liever vroeg in den ochtend. Zoo gebeurde het op een Zondagochtend dat een dominee, die van Java was over gekomen om een preek te houden, geen en kelen toehoorder zag: al was het reeds negen uur er kwam niemand opdagen, want de feestelingen waren nog druk aan het uit slapen. Toontje, die al bij de hand was en in het fort liep te wandelen, ontmoet den predikant die hem zijn bezwaren voorlegt. „Wacht maar, dominee," zegt Poland, „ik zal je wel aan toehoorders helpen." Hij verdwijnt en kort daarop donderen alle kannonen van het fort. Door dit lawaai worden de langslapers gewekt; doodelijk verschrikt vliegen zij, in de onmogelijkste kleeding naar buiten. „Ziezoo, dominee," spreekt Toontje, op de schilderachtige groep wijzende, „daar heb je de toeschouwers, ga nu je gang maar." Maar dé kerkstemming bleef uit; van de godsdienstoefeningen kwam natuurlijk niets en men vond het geschikter om maar weer aan het festijnen te gaan. In 1839 kwam onze Prins Hendrik naar Indië en bracht toen ook een bezoek aan Madoera. De sultan stelde er prijs op zijn hoogen gast zoo luisterlijlc mogelijk te ont vangen: er worden logeerkamers bijgebouwd, de inrichting van den kraton wordt geheel vernieuwt, zijn officieren worden in splinter nieuwe uniformen gestoken en het geheele personeel krijgt nieuwe pakejans. Een Hol- landsch prins, nog veel aanzienlijker dan hij zelf, naar des sultans meeming, zou wel niet anders dan in een schitterende met tal rijke juweel en versierde kleeding, en met een groot, kostbaar uitgedoscht gevolg ver schijnen. Groot waren dus zijn verbazing en teleur stelling, toen hij den prins ontmoette, die een eenvoudige uniform droeg en slechts door weinige personn werd gevolgd. Hij kreeg zelfs wat medelijden met zijn bezoeker, omdat deze epauletten droeg die niet meel den glans van nieuwheid vertoonden. Toen hij. dan ook een oogenblik met Toontje alleen was, vroeg hij deze wat hij er van dacht den prins een paar fonkelnieuwe epauletten aan te bieden. Hevig verschrikt over dit, denk beeld, ontraadt Poland den sultan zijn voor nemen, „want", zei hij, „de prins heeft wel degelijk andere en heel mooie epauletten!" „Zou je dat heusch denken?" vroeg de sultan ..Ja, ic v.'hat zeker!" was het ant woord en daarbij bleef het tot Toontje's groote teleurstelling. Nu we toch aan het praten zijn over paardenrennen en weddenschappen, moet ik je toch eens vertellen van de drie trips, die mij ik mag het nu wel zeggen gemaak hebben tot wat ik nu ben. Het gezelschap, dat ten huize van dec s:a ger Waasdorp aanwezig was om den vijf- tigstcn verjaardag van de vrouw des huize- in 'n gezellig onder-onsje te vieren, scnoof wat dichter om den spreker Waasdorp zelf- - heen. Als de dikke slager aan het ver tellen sloeg, kon men er zeker van zijn iets interessants en daar het hem niet aan humoristischen zin ontbrak iets amusants tévens te hooren. Je moet dan weten, dat ik een jaar oi twee en twintig was en als slagersknecht werkte hier in ditzelfde huis. Het ia in den loop van de jaren aardig uitgebreid en ver bouwd, maar het was toon toch al een flinke zaak, waar loop in zat. M'n baas was een groote, gezette man, n<et gemakkelijk, dat beloof ik je, maar toch in zijn hart een beste kerel, die respect had voor iemand, die werken wilde. Nou, en al zeg ik het zelf, mijn handen stonden toen al niet verkeerd, zoodat ik het best met hem hebben kon. Zijn vrouw zorgde voor me alsof ik haar zoon was en daar ik intern was mijn oudelui woonden wel een halven dag sporen ver kon ik het dus niet beter ge troffen hebben. Maar ondanks die goede behandeling zou ik misschien toch nog wel wat dichter bij huis een baantje gezocht hebben, als die baas van mc niet zoo'n verduiveld knappe en, wat nog meer waard is, lieve en handige dochter had gehad. Ja, daar lachen jullie nou om. Je snapt zeker wel waar het op uit moest draaien, hó? Waar draait het heele leven anders om? Ik zal probeeren haar voor je te beschrij ven en dan zal ze moeten toegeven, dat het geen wonder was, dat een flinke jonge kerel ik was wat mans in mijn jonge jaren daar verkikkerd op werd. Luister dan. Ze was negentien jaar mooie leeftijd, hé? en blond. Nou heb ik altijd een zwak voor blond gehad, dat komt c bij. Ze was bijna net zoo groot als ik en had een figuur neen, een juweel. Ja, als jullie me nou uit gaan zitten lachen, dan vertel ik niet verder, hoe ze er uitzag. Je moet mc dan maar op mijn woord gelooven, als ik je zeg, dat ze om te stelen was. Ik had er een reuze kameraad aan. We werkten moestal samen en ze was de vroo lijkheid in persoon. Altijd zat ze vol grap pen. Daar zou ik je staaltjes van kunnen vertellen, dat je krom lag van het lachen. En voor iedereen had ze een vriendelijk woord. Dat laatste dat ze tegen iedereen aar- dik was was nou'teenige, wat ik op haar tegen vond. Ik moet bekennen, dat ik er het eerste jaar nooit erg in had. Ik vond het toen nog heel gewoon, dat ze aardig was tegen de klanten en de menschen die over Huis kwamen. Maar langzamerhand begon ik me te verbeelden, dat ze togen mij wet wat In 1840 (hij was toen il/2 jaar op Madoera geweest) vond het legerbestuur het ge- wenscht hem weer bij het gewone leger terug te plaatsen. Toontje Poland heeft zijn laatste levens jaren onder het genot van een klein pen sioen, temidden van zijn overtalrijk gezin te Tjilatjap aan Java's Zuidkust, gesleten, waar bij er met een steenbakkerij nog wat bij trachtte te verdienen. Daar is hij ook begraven. aardiger kon zijn dan tegen ieder ander, en het verdroot me, dat daar niets van te mer ken was. Eerst vond ik haar alleen maar een leuke meid en zou ik het als doodgewone knecht niet gewaagd hebben wat anders te denken. Maar van lieverlee was er wat in me veranderd; ik donk, dat toen in me ge varen was wat ze liefde noemen. Ik kreeg een vreemd gevoel als ik bij haar was en oen nog raarder als ze eens voor een dagje uit was of zoo. Maar het hevigst was het wel als ze erg aardig was tegen een ander. Ik begon het haar op liet laatst, geloof ik, kwalijk te nemen, als ze eens tegen den een of anderen kennis lachte, en op een keer, toen ze ge zéllig stond te praten met een vrijgezellen slagersbaas Haspers heette die en die vent haar lachend in don arm kneep, toen had ik dien kerel wel ik weet niet wat kun nen doen. Ja, zoo gek kan een mensch wor den. In dien toestand dacht ik ook geen oogenblik meer aan het verschil in stand van baas en knecht. Ik kon toch immers O'^k baas worden mijn best zou ik wel doen als zij maar wilde. Maar daar.zat het hem juist. Ik kon aan haar niet merken, dat zij mij ook wel graag zag. Integendeel, ze werd hoe langer hoe stugger tegen me en op een keer zei zelfs tegen me: Ga weg, naarling. Ik begreep toen nog niet, dat het mijn eigen schuld was en dat ik flink op weg was, mijn eigen zaak te be derven. Ik was werkelijk minder vroolijk en opgewekt geworden en tegen de menschen die ik in mijn jaloersc.hheid als concurrenten beschouwde, was ik barsch en onaangenaam Vooral dien Haspels kon ik niet zetten. Iedereen wist trouwens, dat hij om Keeltje liep, en voor mij was het zien van zijn witte slagersjas, wat een roode lap voor een stier i# Haspers kwam nogal veel bij Waasdorp over huis en zat dan soms heele avonden met mijn baas te praten. Hun gesprek iiep dan nog al dikwijls over paarden en cour- sen, en daarmee kom ik dan op mijn eigen lijke onderwerp. Haspers bezocht namelijk veel de rennen, die toentertijd op Duindigt werden gehouden, en daar was ie altijd vol van. Hij sneed o; over de winsten, die hij met wedden maakte, en scheen een fijnen neus te heben, wie hm winnen zou. Je hoorde hem tenminste nooit klagen over verlies. Ik was nog al eens toehoorder bij zulke gesprekken en ik moet toegeven, dat het mij danig aanlokte om ook eens zoo gemakkejijk wat te verdienen. Meermalen had ik al plan gehad wat van mijn spaarcenten te wagen, maar steeds had de angst, dat ik ze zon verspelen, me teruggehouden. Door die geschiedenis met Neeltje was ik echter hcelemaal veranderd. Omdat zij zoo koud scheen, wilde ik verstrooiing gaan zoe ken en het beste leek het me daarvoor de courses te gaan bezoeken. Wie weet lacht0 het fortuin me wel toe en als ik geluk had wel dan was niets meer onmogelijk. Mijn besluit was gemaakt en met dub bele belangstelling luisterde ik op een avond naar Haspers, die aan Waasdorp de kwali teiten beschreef van twee paarden, Maud en Else B., die den volgenden Zondag op Duin digt zouden loopen. Ik kon er niet uit wij-s worden, aan welk paard hij de voorkeur gaf. Daarom waagde ik het hem te vragen, wie hij dacht dat winnen zou. Als ik geweten had hoe gemeen hij was, dan had ik liever den duivel om raad gevraagd. - Wou jij dan gaan wedden? vroeg hij zoo. Ik beaamde dat en hij vond het ver standig en zoo meer moois, waarna ie zei, dat hij z'n heele kapitaal wel op Maud zou durven zetten. Nou, zoo'n tip van een ken ner is doorgaans wel wat waard en daarom verpandde ik mijn twee tientjes alvast aan Maud. Dien Zondagmorgen ging ik dan, fijn in de spullen, met den trein naar Duindigt, m'n twintig gulden op zak. Onder 't rijden tak ik bij toeval mijn hand eens in mijn jas zak en vond daar een papiertje in. Ik haalde het te voorschijn cn keek wat het was. Dat raadt je in geen eeuwigheid. Ik zal het je vertellen. Zoo stond er: „Pas op! Wed niet op Maud, maar op Else B." Je begrijpt, dat ik verbaasd was cn niet wist wat ik er van denken moest. Ik prakke- zeerde me naar, waar dat briefje vandaan kon komen, maar hoe ik dacht en nog eens dacht, ik kon tot geen oplossing komen. Natuurlijk dacht ik juist niet aan wat het meest voor de hand lag. Ondertusschen kwam ik op Duindigt en nu wist ik niet wat ik doen zou. Maar toen ik me het gezicht van Haspers voor den geest haalde, kreeg ik ineens meer vertrouwen in dat onschuldige stukje papier dan in dien heelen vent. Haspers zat bij mijn baas en lachte, dié huichelaar, toen ik binenkwam. Dat was een strop hè? zei hij. Ja, kerel, dat had ik leelijk mis. Ik dacht, dat had je zeker, leelijkerd. Maar ik zal je treiteren. Daarom zei ik: Ik wou u toch graag bedanken voor de tip. Hij kwam best uü Hoe zoo? vroeg ie verbaasd. Ik had toch Maud gezegd? Ja juist, sprak ik, hem recht in de oogen kijkend, en dat zegt voor ieder ver standig mensch, die meneer Haspers kent. genoeg om juist andersom te doen. Goeden avond. Met die woorden ging ik heen. Toen had je de snuit van dien vent moeten zien. Dat was subiet een daalder waard orn naar te kijken. Kwaad dat ie was, kwaad in weken heeft ie me niet meer aangekeken- Maar dat had nog een andere reden, zooaW je hooren zult. De eerste dagen hield de tip op het gehaim- zinige briefje doorloopend mijn 'gedachten bezig. Ik wilde er achter komen wie het ge schreven had. Een vijand kon het in geen geval zijn, wel iemand die het goed met rrrt voor had. En wie zou niet dengene willen kennen, die in zij.11 .voordeel werkt? 's Avonds kon ik, voor liet slapen gaan, tijden od da letters van het briefje zitten studeeren, als of ze op een goed oogenblik zouden verraden aan wie de hand had toebehoord die ze neer schreef. Doch ze lieten me even wijs als ik was. Maar zie, het geluk liet me niet na één keer in den steek: Else B zou den volgenden Zondag weer loopen. Mijn guldentjes dansten reeds in mijn zak en ik zag ze al aangroeien tot een kapitaal, waarmee ik de prachtigste slagerij in het heele land kon koopen. De demonische lust tot wedden cn winnen, die reeds zoo vel en tot den bedelstaf heeft gebracht, had mij aangegrepen. Met span- ling en ongeduld verbeidde ik den Zondag cn nooit viel een Zaterdag mij zoo lang als die daarvoor. Om kort te gaan, ik gaf mijn twee tien tjes een aan drie en gelijk geld voor de plaats voor Else B. en won het! Voor mijn twee briefjes streek ik vijftig pop op. Vijftig gulden verdiend in één klap, dat was voor mij een heel kapitaal. Het mooiste was, dat Maud niet eens de tweede plaats haalde. In een prettige stemrnini kwam ik des avond th-'.ia, cla't I rrijp je. En dat dank zij dat briefje, waarvan ik nogsteews niet wist hoe het iu mijn zak gekomen was Nou wilde het geval, dat hot na kerktijd,, begon te regenen en ik dus vlug op huis aanstapte. Het zou zaak zijn naar Duindigt mijn regenjas mee te nemen. Ik kom thuis doe de winkeldeur open en net als ik „blijf maar" roep, schiet, schichtig als een haas, Neeltje de huiskamer in. Ik had nog gezien, dat ze uit het hoekje, waar de ldee- ren hingen, kwam. Toen ging mij een licht op. Van zenuwachtigheid begon m'n hart in m'n keel te kloppen. Ik snelde na^r mijn regenjas doorzocht de zakken en je snapt het al ik vond weer 'n papiertje een nieuwe tip. Maar een vreemde! Wat daar op stond raad je in geen zes eeuwigheden! Ik zal je niet in spanning laten. Met de zelfde letters als liet vorig briefjfe stond er: - Mijn eerste tip kwam uit, volg dus ook mijn tweede op. Speel nooit meer!" Mijn verwondering over den inhoud was nog niet zoo groot als mijn blijdschap over de ontdekking van do schrijfster. Neeltje had mij dus de tip gegeven, en wat dat voor ma beteekonde, snap je wel. Er moest een ernstige reden zijn waarom ze zoo in mijn belang handelde, en die reden raadde ik! Met 't papiertje in mijn hand ging ik de huiskamer in. Neeltje was daar alleen en ze kleurde als een betrapt schoolmeisje toen ze het papiertje zag. Ik stapte op haar toe en zei: Neeltje, waarom heli je dat gedaan? Het scheen haar lucht te geven, dat ik naar de reden vroeg. Misschien dacht ze, dat ik de ware beweegredenen niet voelde. Ze hief haar kopje op. Verontwaardiging sprak uit haar blik. - Omdat ik niet wilde, dat je bedrogen werd. Ik wist door een toeval, dat die vent an een Haspers geld in zijn zak had van den eigenaar van Else B om op dat paard to wedden. En ik weet ook, dat het vandaag niet in conditie is. Ze wilde weder aan haar werk gaan, maar ik had haar handen gegrepen. Neeltje, sprak ik gejaagd; Neeltje, ik dank je voor je tips. Ze keek mij aan. Ik moet zeker erg opge wonden zijn geweest, want ze trachtte weg te vluchten. Ik voelde, dat ik mijn laagste kans moest wagen. Hijgend stootte ik de. woorden er uit: Neeltje..., lieve Neeltje,... geef me nog óén tip. Zou ik... het wagen,,, je vader... jouw hand.... te vragen? Ik liet haar los in groote spanning. Ze vloog met 'n vuurrooden blos de kamer uit en verdween. Maar 't „ja", dat ze vluchtend zei, maakte mij gelukkiger dan duizend ge wonnen races hadden kunnen doen. Haar derde tip was ook raak. Ik ben niet lang meer knecht bij Waasdorp gebleven. 1-1eel den dag samenwerken van twee ver loofden is nadeelig voor de zaken en geeft trouwens ook geen pas. Ik zocht een baas in de buurt. Maar we zijn jong getrouwd, wat jou, vrouwtje! brer bog de v0q ^is beti to6

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 6