iXS
t
I
I
2
n
11
Herinneringen aan Toontje
Poland
Drie tips.
WOENSDAG 6 NOVEMBER 12L j
PAGINA 2.
I
-:-.r -
Whwi
IS jSSPPSt - fel
mmsm
HW,
EEN INDISCH SOLDAAT IN DE
VORIGE EEUW
In het „Koloniaal Weekblad" is van de
hand van M. Ch. van Rouveroy van Nieu
waal 'n lezenswaardige biografie versche
nen van den vermaarden en sn-aakschen
Toontje Poland, terecht gekarakteriseerd
als een eigenaardige militaire figuur, een
Alkmaarsche jongen, zonder veel kennis
in zijn mars, maar met heel bijzondere
eigenschappen van hoofd en hart, die in
de bewogen eerste helft der vorige eeuw
bij tal van expedities ongewone blijken van
heldhaftigheid, vernuft en takt aan den
dag heeft gelegd en het, ondanks zijn ge
ringe geletterdheid in dien tijd geen
onoverkomelijk bezwaar tot den rang
van luitenant-kolonel heeft gebracht. Schrij
ver betwist ten stelligste de beweringen van
Poland's vijanden, dat hij wreed zou zijn
geweest, eveneens dat hij een dronkaard
was. Zeker, zegt sc.hr., ruw en ongelikt was
hij ontegenzeggelijk, maar die ruwheid ont
aardde nooit in wreedheid, zooals wel eens
beweerd is geworden. Hij was zelfs zeer
goedhartig en gul, daarbij een goed kame
raad. Zijne vroolijkheid onder alle omstan
digheden werkte onweerstaanbaar en aan
stekelijk, zijn voor niets terugdeinzende moed
sleepte anderen mede en voerde steeds tot
succes. Hij bezat veel tact in zijn omgang
en maakte ieder die met hem in aanraking
kwam tot vriend. Opvallend was 't gemak
waarmede hij zich in meerdere of mindere
mate vertrouwd maakte met de talen der
inlanders van verschillende nationaliteit, iets
dat altijd indruk op den inboorling maakt
en het prestige van den blanke verhoogt. Ge
zond verstand bezat hij in hooge mate;
daardoor had hij dadelijk een practischen
kijk op de dingen en wist in kritieke mo
menten tot het juiste besluit te komen en
dit snel uit te voeren. Feestvieren, pret
maken deed hij graag, wanneer daartoe
ook maar de geringste aanleiding bestond.
Toch, al ging hij er gemakkelijk toe over,
wanneer er grond voor was „door den pag-
ger" te gaan de blommetjes buiten te zetten,
dat hij een dronkaard zoude geweest zijn,
zooals wel beweerd is geworden, moet on
juist geacht worden.
Aardige bijzonderheden vertelt schr. van
Toontje Poland's verblijf bij den Sultan van
Madoera:
De sultan van Madoera (vvjens troepen
Toontje met zooveel succes in den Java-
oorlog had aangevoerd en die den dappe
ren, vroolijken officier heel graag mocht
lijden, zoodat hij dezen als zijn zoon be
schouwde en' hem als zoodanig aansprak,
had aan het legerbestuur het verzoek ge
daan zijn gunsteling tot adjudant te mogen
hebben. Tot groote vreugde van Toontje
werd dit verzoek toegestaan en de sultan,
niet minder blij, zond zijn aanstaanden
adjudant terstond 650 als eenc vergoeding
voor het velies van diens twee paarden,
die geslacht geworden waren.
Met die som gevoelde Toontje zich rijk
en er kon een flinke fuif af; tien dagen
lang vierde hij feest, totdat het geld op was.
Hij gaat op reis naar zijne nieuwe be
stemming. Te Soerabaja aangekomen geeft
de resident een groot diner ter eere van den
jongen held; den volgenden morgen gaat hij
hij aan boord van een jacht, dat zijn aan
staande chef, de sultan van Madoeja, hem
tegemoet had gezonden, 't Spreekt van zelf
dat deze zijn zoon feestelijk ontving.
Eenigen tijd, nadat Toontje zijn nieuwe
functie had aanvaard, kwamen twee Solo-
sche prinsen, die in opdracht hadden eene
dochter van Madoera's sultan ten huwelijk
te vragen voor hunnen vorst- Toontje werd
belast met de ontvangst van de hooge be
zoekers; hij kreeg een prachtige uitrusting
als stafofficier, maar een daarbij behoorende
rok was op het oogenblik niet te krijgen,
doch Toontje wist er raad op en leende zoo'n
kleedingstuk van den kroonprins. Evenwel
de jas paste Toontje maar kwalijk, zoodat
hij eene vrij potsierlijke vertooning maakte,
maar er was nu eenmaal niets aan het geval
te veranderen.
De ter zijner beschikking gestelde woning
werd royaal ingericht; er was zelfs een bil
jartkamer in; een groot aantal bedienden
werd hem toebedeeld, waaronder zelfs een
goudsmid! Ten slotte schonk de sultan hem
een fraai rijpaard met een compleet, rijk
versierd kopstel.
Hoe moet de gewezen Alkmaarsche straat
bengel zich wel in die weelde hebben ge
voeld!
Bij de ontvangst der vorstelijke gasten,
bestond Toontjes rol in het, in een schit
terend rijtuig gezeten, overbrengen van een
brief van den Soloschen potentaat en het
op een gouden schaal aanbieden van dit
document, aan den sultan van Madoera.
Voor het meubileeren en inrichten van
het logies der te verwachten hooge gasten
was natuurlijk heel wat noodig; de gast
heer verzocht daarom aan Toontje alles wat
er mocht ontbreken, te willen koopen. Hierin
had deze echter weinig lust; hij verklaarde
dus, om van de opdracht af te komen, zeer
bescheiden dat hij geen koopmanstalent had.
Of hij dan de zorg voor provision en dranken
op zich zou willen nemen, vroeg de sultan
toen. Ja, dat was wat anders!
En zoo liet hij met ruime hand het noo-
dige, en meer dan dat, van Soerabaja komen.
Gedurende de twee maanden die de Solo-
sche afgezanten als gasten op Madoera ble
ven vertoeven, en waarin de feestelijkheden
niet van de lucht waren, werd in den aan-
gevoerden voorraad een flinke bres ge
schoten.
Bij den terugkeer der huwelijksmakelaars
naar Java, werden deze vergezeld door de
bruid en haar vadr, alsmede Toontje; het
huwelijk zou te Solo worden gesloten.
Onderweg verneemt Poland zijn benoeming
tot ridder in de Orde van den Nederland-
schen Leeuw- Dit was iets zeer bijzonders,
want vóór hem was het nog nooit gebeurd,
dat deze onderscheiding aan een Indischen
officier nog in den luitenantsrang werd toe
gekend!
Op den terugreis ging 't al even feestelijk
toe als op den tocht naar Solo en onze
held maakte het zich daarbij zóó druk, dat
hij door zijn wildheid tweemaal in het water
terecht kwam.
In Augustus 1835 kwam de legercomman
dant, generaal Cochius op Madoera, tot het
houden van een inspectie over de inlandsche
troepen van den sultan. Toontje die met den
generaal zeer bevriend was, verheugde zich
zeer over diens komst, maar hooger nog
steeg zijn blijdschap toen Cochius hem de
tijding overbracht van zijn bevordering tot
kapitein.
„Wel Toontje," sprak Cochius, „nu ga je
"VOOR DE SLUIZEN TE IJMUIDEN is voortdurend een zandzuiger dn werking om
kanaal op diepte te houden
het
bUBO
EET OUDE KASTEEL VAN BRIDGE. BIJ TUNBIUDISE WELLS, was het uitgangspunt van
een jacht, georganiseerd tot ondersteuning van het Haig-fonds, waarvan de inkomsten bestemd
zijn voor oud-soldaten
zeker weer eens door den pagger?"
„Zeker, generaal!" luidde het antwoord,
„als u het goed vindt, ga ik dadelijk door
den pagger!" En alzoo geschiedde.
De sultan schonk zijn „zoon" een paar
nieuwe kapiteins-epauletten en daarenboven
500 in contanten, welke som in korten tijd
aan fuiven werd opgemaakt. Maar nog meer
zegen daalde op den nieuwbakken hopman
neer. Kort na zijn bevordering krijgt hij het
bericht, dat hij in een loterij een fraai jacht
en in een andere een prijs van 14.250 had
getrokken. Het vaartuig bood hij zijn vader
lijken vriend ten geschenke aan; van het geld
kon natuurlijk best een groot feest af. Alle
soldaten werden aan het werk gezet om het
fort zooveel mogelijk op te knappen en ge
schikt te maken voor het onderdak brengen
der talrijke gasten, die hij zelf van Soerabaja
uitnoodigde; hij zelf bergde er veertien in
zijn eigen woning. Het werd een fuif van
belang!
Natuurlijk werd het op de feestelijke bijeen
komsten gewoonlijk heel laat of liever vroeg
in den ochtend.
Zoo gebeurde het op een Zondagochtend
dat een dominee, die van Java was over
gekomen om een preek te houden, geen en
kelen toehoorder zag: al was het reeds negen
uur er kwam niemand opdagen, want de
feestelingen waren nog druk aan het uit
slapen.
Toontje, die al bij de hand was en in het
fort liep te wandelen, ontmoet den predikant
die hem zijn bezwaren voorlegt.
„Wacht maar, dominee," zegt Poland, „ik
zal je wel aan toehoorders helpen."
Hij verdwijnt en kort daarop donderen
alle kannonen van het fort. Door dit lawaai
worden de langslapers gewekt; doodelijk
verschrikt vliegen zij, in de onmogelijkste
kleeding naar buiten.
„Ziezoo, dominee," spreekt Toontje, op de
schilderachtige groep wijzende, „daar heb
je de toeschouwers, ga nu je gang maar."
Maar dé kerkstemming bleef uit; van de
godsdienstoefeningen kwam natuurlijk niets
en men vond het geschikter om maar weer
aan het festijnen te gaan.
In 1839 kwam onze Prins Hendrik naar
Indië en bracht toen ook een bezoek aan
Madoera. De sultan stelde er prijs op zijn
hoogen gast zoo luisterlijlc mogelijk te ont
vangen: er worden logeerkamers bijgebouwd,
de inrichting van den kraton wordt geheel
vernieuwt, zijn officieren worden in splinter
nieuwe uniformen gestoken en het geheele
personeel krijgt nieuwe pakejans. Een Hol-
landsch prins, nog veel aanzienlijker dan
hij zelf, naar des sultans meeming, zou wel
niet anders dan in een schitterende met tal
rijke juweel en versierde kleeding, en met
een groot, kostbaar uitgedoscht gevolg ver
schijnen.
Groot waren dus zijn verbazing en teleur
stelling, toen hij den prins ontmoette, die
een eenvoudige uniform droeg en slechts
door weinige personn werd gevolgd. Hij
kreeg zelfs wat medelijden met zijn bezoeker,
omdat deze epauletten droeg die niet meel
den glans van nieuwheid vertoonden. Toen
hij. dan ook een oogenblik met Toontje alleen
was, vroeg hij deze wat hij er van dacht den
prins een paar fonkelnieuwe epauletten aan
te bieden. Hevig verschrikt over dit, denk
beeld, ontraadt Poland den sultan zijn voor
nemen, „want", zei hij, „de prins heeft wel
degelijk andere en heel mooie epauletten!"
„Zou je dat heusch denken?" vroeg de
sultan
..Ja, ic v.'hat zeker!" was het ant
woord en daarbij bleef het tot Toontje's
groote teleurstelling.
Nu we toch aan het praten zijn over
paardenrennen en weddenschappen, moet ik
je toch eens vertellen van de drie trips, die
mij ik mag het nu wel zeggen gemaak
hebben tot wat ik nu ben.
Het gezelschap, dat ten huize van dec s:a
ger Waasdorp aanwezig was om den vijf-
tigstcn verjaardag van de vrouw des huize-
in 'n gezellig onder-onsje te vieren, scnoof
wat dichter om den spreker Waasdorp
zelf- - heen. Als de dikke slager aan het ver
tellen sloeg, kon men er zeker van zijn iets
interessants en daar het hem niet aan
humoristischen zin ontbrak iets amusants
tévens te hooren.
Je moet dan weten, dat ik een jaar oi
twee en twintig was en als slagersknecht
werkte hier in ditzelfde huis. Het ia in den
loop van de jaren aardig uitgebreid en ver
bouwd, maar het was toon toch al een flinke
zaak, waar loop in zat.
M'n baas was een groote, gezette man,
n<et gemakkelijk, dat beloof ik je, maar toch
in zijn hart een beste kerel, die respect had
voor iemand, die werken wilde. Nou, en al
zeg ik het zelf, mijn handen stonden toen al
niet verkeerd, zoodat ik het best met hem
hebben kon. Zijn vrouw zorgde voor me alsof
ik haar zoon was en daar ik intern was
mijn oudelui woonden wel een halven dag
sporen ver kon ik het dus niet beter ge
troffen hebben.
Maar ondanks die goede behandeling zou
ik misschien toch nog wel wat dichter bij
huis een baantje gezocht hebben, als die
baas van mc niet zoo'n verduiveld knappe
en, wat nog meer waard is, lieve en handige
dochter had gehad.
Ja, daar lachen jullie nou om. Je snapt
zeker wel waar het op uit moest draaien,
hó? Waar draait het heele leven anders om?
Ik zal probeeren haar voor je te beschrij
ven en dan zal ze moeten toegeven, dat het
geen wonder was, dat een flinke jonge kerel
ik was wat mans in mijn jonge jaren
daar verkikkerd op werd.
Luister dan. Ze was negentien jaar
mooie leeftijd, hé? en blond. Nou heb ik
altijd een zwak voor blond gehad, dat komt
c bij. Ze was bijna net zoo groot als ik en
had een figuur neen, een juweel. Ja, als
jullie me nou uit gaan zitten lachen, dan
vertel ik niet verder, hoe ze er uitzag. Je moet
mc dan maar op mijn woord gelooven, als ik
je zeg, dat ze om te stelen was.
Ik had er een reuze kameraad aan. We
werkten moestal samen en ze was de vroo
lijkheid in persoon. Altijd zat ze vol grap
pen. Daar zou ik je staaltjes van kunnen
vertellen, dat je krom lag van het lachen.
En voor iedereen had ze een vriendelijk
woord.
Dat laatste dat ze tegen iedereen aar-
dik was was nou'teenige, wat ik op haar
tegen vond. Ik moet bekennen, dat ik er het
eerste jaar nooit erg in had. Ik vond het
toen nog heel gewoon, dat ze aardig was
tegen de klanten en de menschen die over
Huis kwamen. Maar langzamerhand begon
ik me te verbeelden, dat ze togen mij wet wat
In 1840 (hij was toen il/2 jaar op Madoera
geweest) vond het legerbestuur het ge-
wenscht hem weer bij het gewone leger
terug te plaatsen.
Toontje Poland heeft zijn laatste levens
jaren onder het genot van een klein pen
sioen, temidden van zijn overtalrijk gezin
te Tjilatjap aan Java's Zuidkust, gesleten,
waar bij er met een steenbakkerij nog wat
bij trachtte te verdienen. Daar is hij ook
begraven.
aardiger kon zijn dan tegen ieder ander, en
het verdroot me, dat daar niets van te mer
ken was. Eerst vond ik haar alleen maar
een leuke meid en zou ik het als doodgewone
knecht niet gewaagd hebben wat anders te
denken. Maar van lieverlee was er wat in
me veranderd; ik donk, dat toen in me ge
varen was wat ze liefde noemen. Ik kreeg een
vreemd gevoel als ik bij haar was en oen nog
raarder als ze eens voor een dagje uit was
of zoo. Maar het hevigst was het wel als ze
erg aardig was tegen een ander. Ik begon
het haar op liet laatst, geloof ik, kwalijk te
nemen, als ze eens tegen den een of anderen
kennis lachte, en op een keer, toen ze ge
zéllig stond te praten met een vrijgezellen
slagersbaas Haspers heette die en die
vent haar lachend in don arm kneep, toen
had ik dien kerel wel ik weet niet wat kun
nen doen. Ja, zoo gek kan een mensch wor
den. In dien toestand dacht ik ook geen
oogenblik meer aan het verschil in stand
van baas en knecht. Ik kon toch immers O'^k
baas worden mijn best zou ik wel doen
als zij maar wilde.
Maar daar.zat het hem juist. Ik kon aan
haar niet merken, dat zij mij ook wel graag
zag. Integendeel, ze werd hoe langer hoe
stugger tegen me en op een keer zei
zelfs tegen me:
Ga weg, naarling. Ik begreep toen nog
niet, dat het mijn eigen schuld was en dat
ik flink op weg was, mijn eigen zaak te be
derven. Ik was werkelijk minder vroolijk en
opgewekt geworden en tegen de menschen
die ik in mijn jaloersc.hheid als concurrenten
beschouwde, was ik barsch en onaangenaam
Vooral dien Haspels kon ik niet zetten.
Iedereen wist trouwens, dat hij om Keeltje
liep, en voor mij was het zien van zijn witte
slagersjas, wat een roode lap voor een stier i#
Haspers kwam nogal veel bij Waasdorp
over huis en zat dan soms heele avonden
met mijn baas te praten. Hun gesprek iiep
dan nog al dikwijls over paarden en cour-
sen, en daarmee kom ik dan op mijn eigen
lijke onderwerp.
Haspers bezocht namelijk veel de rennen,
die toentertijd op Duindigt werden gehouden,
en daar was ie altijd vol van. Hij sneed o;
over de winsten, die hij met wedden maakte,
en scheen een fijnen neus te heben, wie hm
winnen zou. Je hoorde hem tenminste nooit
klagen over verlies.
Ik was nog al eens toehoorder bij zulke
gesprekken en ik moet toegeven, dat het mij
danig aanlokte om ook eens zoo gemakkejijk
wat te verdienen. Meermalen had ik al plan
gehad wat van mijn spaarcenten te wagen,
maar steeds had de angst, dat ik ze zon
verspelen, me teruggehouden.
Door die geschiedenis met Neeltje was ik
echter hcelemaal veranderd. Omdat zij zoo
koud scheen, wilde ik verstrooiing gaan zoe
ken en het beste leek het me daarvoor de
courses te gaan bezoeken. Wie weet lacht0
het fortuin me wel toe en als ik geluk had
wel dan was niets meer onmogelijk.
Mijn besluit was gemaakt en met dub
bele belangstelling luisterde ik op een avond
naar Haspers, die aan Waasdorp de kwali
teiten beschreef van twee paarden, Maud en
Else B., die den volgenden Zondag op Duin
digt zouden loopen. Ik kon er niet uit wij-s
worden, aan welk paard hij de voorkeur gaf.
Daarom waagde ik het hem te vragen, wie
hij dacht dat winnen zou. Als ik geweten had
hoe gemeen hij was, dan had ik liever den
duivel om raad gevraagd.
- Wou jij dan gaan wedden? vroeg hij
zoo. Ik beaamde dat en hij vond het ver
standig en zoo meer moois, waarna ie zei,
dat hij z'n heele kapitaal wel op Maud zou
durven zetten. Nou, zoo'n tip van een ken
ner is doorgaans wel wat waard en daarom
verpandde ik mijn twee tientjes alvast aan
Maud.
Dien Zondagmorgen ging ik dan, fijn in
de spullen, met den trein naar Duindigt,
m'n twintig gulden op zak. Onder 't rijden
tak ik bij toeval mijn hand eens in mijn jas
zak en vond daar een papiertje in. Ik haalde
het te voorschijn cn keek wat het was. Dat
raadt je in geen eeuwigheid. Ik zal het je
vertellen.
Zoo stond er: „Pas op! Wed niet op Maud,
maar op Else B."
Je begrijpt, dat ik verbaasd was cn niet
wist wat ik er van denken moest. Ik prakke-
zeerde me naar, waar dat briefje vandaan
kon komen, maar hoe ik dacht en nog eens
dacht, ik kon tot geen oplossing komen.
Natuurlijk dacht ik juist niet aan wat het
meest voor de hand lag.
Ondertusschen kwam ik op Duindigt en
nu wist ik niet wat ik doen zou. Maar toen
ik me het gezicht van Haspers voor den geest
haalde, kreeg ik ineens meer vertrouwen in
dat onschuldige stukje papier dan in dien
heelen vent.
Haspers zat bij mijn baas en lachte, dié
huichelaar, toen ik binenkwam.
Dat was een strop hè? zei hij. Ja, kerel,
dat had ik leelijk mis.
Ik dacht, dat had je zeker, leelijkerd. Maar
ik zal je treiteren. Daarom zei ik:
Ik wou u toch graag bedanken voor de
tip. Hij kwam best uü
Hoe zoo? vroeg ie verbaasd. Ik had toch
Maud gezegd?
Ja juist, sprak ik, hem recht in de
oogen kijkend, en dat zegt voor ieder ver
standig mensch, die meneer Haspers kent.
genoeg om juist andersom te doen. Goeden
avond.
Met die woorden ging ik heen.
Toen had je de snuit van dien vent moeten
zien. Dat was subiet een daalder waard orn
naar te kijken. Kwaad dat ie was, kwaad
in weken heeft ie me niet meer aangekeken-
Maar dat had nog een andere reden, zooaW
je hooren zult.
De eerste dagen hield de tip op het gehaim-
zinige briefje doorloopend mijn 'gedachten
bezig. Ik wilde er achter komen wie het ge
schreven had. Een vijand kon het in geen
geval zijn, wel iemand die het goed met rrrt
voor had. En wie zou niet dengene willen
kennen, die in zij.11 .voordeel werkt? 's Avonds
kon ik, voor liet slapen gaan, tijden od da
letters van het briefje zitten studeeren, als
of ze op een goed oogenblik zouden verraden
aan wie de hand had toebehoord die ze neer
schreef. Doch ze lieten me even wijs als ik
was.
Maar zie, het geluk liet me niet na één
keer in den steek: Else B zou den volgenden
Zondag weer loopen. Mijn guldentjes dansten
reeds in mijn zak en ik zag ze al aangroeien
tot een kapitaal, waarmee ik de prachtigste
slagerij in het heele land kon koopen.
De demonische lust tot wedden cn winnen,
die reeds zoo vel en tot den bedelstaf heeft
gebracht, had mij aangegrepen. Met span-
ling en ongeduld verbeidde ik den Zondag
cn nooit viel een Zaterdag mij zoo lang als
die daarvoor.
Om kort te gaan, ik gaf mijn twee tien
tjes een aan drie en gelijk geld voor de
plaats voor Else B. en won het! Voor mijn
twee briefjes streek ik vijftig pop op. Vijftig
gulden verdiend in één klap, dat was voor
mij een heel kapitaal. Het mooiste was, dat
Maud niet eens de tweede plaats haalde.
In een prettige stemrnini kwam ik des
avond th-'.ia, cla't I rrijp je. En dat dank zij
dat briefje, waarvan ik nogsteews niet wist
hoe het iu mijn zak gekomen was
Nou wilde het geval, dat hot na kerktijd,,
begon te regenen en ik dus vlug op huis
aanstapte. Het zou zaak zijn naar Duindigt
mijn regenjas mee te nemen. Ik kom thuis
doe de winkeldeur open en net als ik
„blijf maar" roep, schiet, schichtig als een
haas, Neeltje de huiskamer in. Ik had nog
gezien, dat ze uit het hoekje, waar de ldee-
ren hingen, kwam. Toen ging mij een licht
op. Van zenuwachtigheid begon m'n hart
in m'n keel te kloppen. Ik snelde na^r mijn
regenjas doorzocht de zakken en
je snapt het al ik vond weer 'n papiertje
een nieuwe tip. Maar een vreemde! Wat daar
op stond raad je in geen zes eeuwigheden!
Ik zal je niet in spanning laten. Met de
zelfde letters als liet vorig briefjfe stond er:
- Mijn eerste tip kwam uit, volg dus ook
mijn tweede op. Speel nooit meer!"
Mijn verwondering over den inhoud was
nog niet zoo groot als mijn blijdschap over
de ontdekking van do schrijfster. Neeltje had
mij dus de tip gegeven, en wat dat voor ma
beteekonde, snap je wel.
Er moest een ernstige reden zijn waarom
ze zoo in mijn belang handelde, en die reden
raadde ik!
Met 't papiertje in mijn hand ging ik de
huiskamer in. Neeltje was daar alleen en
ze kleurde als een betrapt schoolmeisje toen
ze het papiertje zag.
Ik stapte op haar toe en zei:
Neeltje, waarom heli je dat gedaan?
Het scheen haar lucht te geven, dat ik
naar de reden vroeg. Misschien dacht ze,
dat ik de ware beweegredenen niet voelde.
Ze hief haar kopje op. Verontwaardiging
sprak uit haar blik.
- Omdat ik niet wilde, dat je bedrogen
werd. Ik wist door een toeval, dat die vent
an een Haspers geld in zijn zak had van
den eigenaar van Else B om op dat paard to
wedden. En ik weet ook, dat het vandaag
niet in conditie is.
Ze wilde weder aan haar werk gaan, maar
ik had haar handen gegrepen.
Neeltje, sprak ik gejaagd; Neeltje, ik
dank je voor je tips.
Ze keek mij aan. Ik moet zeker erg opge
wonden zijn geweest, want ze trachtte weg
te vluchten. Ik voelde, dat ik mijn laagste
kans moest wagen.
Hijgend stootte ik de. woorden er uit:
Neeltje..., lieve Neeltje,... geef me nog
óén tip. Zou ik... het wagen,,, je vader... jouw
hand.... te vragen?
Ik liet haar los in groote spanning. Ze
vloog met 'n vuurrooden blos de kamer uit
en verdween. Maar 't „ja", dat ze vluchtend
zei, maakte mij gelukkiger dan duizend ge
wonnen races hadden kunnen doen.
Haar derde tip was ook raak. Ik ben niet
lang meer knecht bij Waasdorp gebleven.
1-1eel den dag samenwerken van twee ver
loofden is nadeelig voor de zaken en geeft
trouwens ook geen pas. Ik zocht een baas in
de buurt. Maar we zijn jong getrouwd, wat
jou, vrouwtje!
brer
bog
de
v0q
^is
beti
to6