FEUILLETON EEN PARUSCHE IDYLLE. NEERLAND'S TWAALFDE PROVINCIE FAUNA 2. DONDERDAG 7 NOVEMBER 1929 TWEEDE BLAD. EEN PLEIT VOOR DE SCHEPPING VAN EEN MOOI GEWEST m v;::? m NEDERLAND EN DE UNIE VAN ZUID-AFRIKA. DE VLAAMSCHE BEWEGING. DE OORLOGSSCHADE. HET NEDERLANDSCH-DUITSCH NEDERLAND EN CHINA Le Miltaire hospitalen RIJKSUNIVERSITEIT TE LEIDEtf MR. J. LAMAN DE VRIES HET CHRISTUSGETUIGENIS VAU PAULUS CREDIET- EN KOLENVERDRAG. HET TOEKOMSTIGE LANDS,CHAP DER ZUIDERZEEPOLDERS VOOR DEN VERKEERSWEG DEN HAAG—ROTTERDAM wordt te Delft een nieuwe brug gemaakt. De werkzaamheden bij de oude draaibrug aan den Rotterdamschen weg, waar het beton voor de fundeering gestort wordt WAAR HONDERDDUIZENDEN ZULLEN KUNNEN WONEN, LEVEN EN WERKEN Nieuw gebied van schoonheid EEN NIET GENOEG TE PRIJZEN INITIATIEF Het grootste nationale werk, dat Nederland ooit heeft ondernomen, de droogmaking der Zuiderzee maakt voortgang en de voltooiing hopen we in niet al te ver verschiet te mogen bejubelen. Maar met dien voortgang komt te vens de vraag hoe zal het uiterlijk van onze twaalfde provincie zijn steeds dringender naar voren. En de vrees, dat we een streek zullen krijgen als de Haarlemmermeer, sloeg menig een om het hart. Het initiatief, dat de Stedebouwkundige Raad van het Nederlandsch Instituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw ten deze nam is daarom niet genoeg te prijzen. Hij toch wilde een poging wagen om te voorkomen, dat de inpoldering dezer „wingewesten'' onduldbaar van verveling zal zijn en de duizenden, die zich er zullen vestigen, in een troostelooze omgeving moeten wonen. Hij wilde onderzoe ken of het inderdaad uitgesloten moet worden geacht, dat daar een, zij het andere, dan toch gelijkwaardige schoonheid aan die van het Hol- landsche landschap groeit. Hiertoe stelde hij een commissie in, die dit vraagstuk nauw keurig moest bezien en zoo mogelijk richtlijnen aangeven, hoe iets schpons te scheppen ware. De heeren mr. D. Hudig, ir. H. Suyver, ir. P. Verhagen Lzn. en ir. Th. van Lokhuizen na men daarin zitting en in een tot een boek uit gegroeid rapport, dat door Scheltema Hol- kema typografisch uitstekend werd verzorgd, legt zij thans het resultaat van haar werk voor. Veel belovend en verblijdend. Immers er blijkt uit, dat, met oordeel en overleg een typisch mooie streek zal kunnen groeien, waar uit de indruk van het mechanische, aan elke droogmakerij eigen, zooveel mogelijk is weg gevaagd. Mogen zij, die straks de leiding zul len hebben bij het ontwerpen van de reuzen polders, hun voordeel doen met dit rapport en daarop voortbouwen. Voor een grondige bestudeering van de ste debouwkundige vraagstukken achtte de com missie zich niet voldoende geoutilleerd de Stedebouwkundige Raad verzocht intusschen in Februari J.l. den minister hiertoe een spe ciale commissie in te stellen zij wijdde daar om haar aandacht in het bijzonder aan het toe komstig landschap der Zuiderzeepolders. Hiertoe ging zij allereerst de stedebouwkun dige grondslagen na, die de basis moeten vor men van het landschap en beschouwde daarbij achtereenvolgens de natuurlijke gesteldheid van het te winnen gebied en de daarin uit 't te voeren waterstaatswerken, voorts het be drijf, dat er zal komen, het verkeer, de bevol king die er zich zal vestigen en de ontspan ningsgelegenheden, die deze zullen moeten worden geboden. Wat de bevolking betreft, rekent de com missie op het ontstaan van tenminste 35 neder zettingen, grooter dan de meeste Hollandsche dorpen en op een ouderlingen afstand, welke niet meer zal bedragen dan 8 K.M. De boerde rijen zullen, waarschijnlijk op vrij grooten af stand van elkaar, verspreid liggen, in hoofd zaak aan de locale wegen. Landarbeiderswo ningen zullen ten deele verspreid, ten deele in en nabij de dorpen liggen. Voor de aanwezig heid van natuurruimte moet worden gezorgd, waarbij in de eerste plaats aan Bosschen, plas sen en boezemwater Is te denken en verder als ontspanningsterrein, wandeldreven en sportter reinen. Om zich nu een beeld te vormen van de moge- tijkheden, welke het toekomstig Zuiderzeeland schap biedt, wordt dan in het tweede hoofd stuk een interressante ontleding gegeven van de schoonheid van het Hollandsche landschap en nagegaan op welke wijze, de altijd wederkee- rende elementen onder verschillende omstan digheden tot verschillende schoonheid hebben geleid. Voor dit onderzoek zijn het oudere Zuid- Hollandsch gebied en enkele droogmakerijen in Zuid- en Noord-Holland gekozen. Een groot aantal mooie foto's illustreert dit deel van het rapport. Als dit dan geschied is, komt de practische toepassing. Met nadruk wijst de commissie er echter op, dat het bij een poging moet blijven. „Immers alleen bij het scheppen zelf van het nieuwe landschap zal de kunstenaar de nieuwe mogelijkheden openbaren. Algemeene beschou wingen en conclusies kunnen nooit anders dan schematisch zijn. En wat in het nieuwe land schap bovenal zal moeten worden vermeden, is het te werk gaan volgens een schema; indivi dueel zal elk geval onder het oog moeten wor den gezien en zijn oplossing moeten vinden". Wat het algemeen karakter dan betreft, zal het nieuwe landschap dat moeten dragen van den tijd, waarin het groeit. Het zal zich onder scheiden. reeds daarom alleen, van het verder Hollandsche land, van de vroegere droogma kerijen uit de zeventiende zoowel als uit de negentiende eeuw. We beleven in ons geestelijk leven een kente ring. De armoedige nuchterheid der negentien de eeuw, veelal samengaand met vooze senti mentaliteit, bevredigt ons niet meer. Ons ver langen' gaat eenerzijds naar grooter zuiver heid en eenvoud, zonder de versierselen uit vroeger tijd, die hun zin hebben verloren, an derzijds naar een vollediger erkenning van de meest wezenlijke menscheüjke waarden, waar van goede koopmanschap en zuinigheid niet de hoogste zijn. Dit brengt mede aan den eenen kant dat het nieuwe landschap zal moeten groeien op den grondslag van strenge zakelijkheid; een ver kaveling, zooals het moderne bedrijf, een we gennet, zooals het moderne verkeer verlangt, wat beteekent groote afmetingen, regelmaat, karaktertrekken van een nieuwe schoonheid, welke het moderne oog, aan andere verhoudin gen, aan andere beweging geschoold, in de nieuwe architectuur reeds ten volle aanvaardt. Het beteekent anderzijds ook dat in het land schap tot uiting moet komen dat hier niet alleen „productie-factoren" wonen, maar men- schen in den vollen zin des woords; het moet in dit nieuwe land niet alleen goed werken, maar ook goed wonen zijn. Zijn de velden ver kaveld met het oog op bet snelst en veiligst verkeer, dan moet de nederzetting den menscb verzekeren wat bij thans en straks voor een mensehwaardig bestaan verlangt. Dat zal aller eerst beplanting zijn, beplanting om zijn huis, langs zijn wegen, in en om zijn dorp. De weelde van het hout. als in vroeger tij den, moge niet meer passen bij de gerecht vaardigde zorg voor een goed rendeerend be drijf. ruime beplanting behoort als eisch van nu en straks te worden erkend. Haar beschouwingen vat de commissie dan als volgt samen: In de Zuiderzeepolders zal een landschap ontstaan, dat in veel opzichten overeenkomst zal toonen met dat van het verdere Holland. Vlak, ver zich uitstrekkend land onder vochtig licht, zal het van natuur de gift der schoon heid ontvangen. Als menschenwerk, in grooten maatstaf op een gebied, dat weinig aanknoo- pingspunten geeft, tot stand gebracht, met vol ledige inachtneming van de eischen, welke be drijf, verkeer, vestiging en ontspanning stellen, zal het in anderen verschijningsvorm groeien dan het oudere Holland. Die vorm behoeft niet minder schoon te zijn. Hij verlangt echter meer aandacht. In de eer ste plaats, omdat werk op zoo groote schaal dit krachtens zijn opzet vraagt. In de tweede plaats, omdat in dien opzet elementen aanwe zig zijn, welke een bedreiging van die schoon heid zouden beteekenen, zoo afzonderlijke zórg ze niet weet onschadelijk te maken en te stel len in den dienst van een nieuwe schoonheid. Zulk een bedreiging ligt bovenal in een me chanische toepassing van een stelsel, hoe goed dit op zich zelf ook zij. Telkens zal opnieuw, in nauwe aansluiting aan de eischen van het bedrijfsleven, van vestiging en verkeer de meest doeltreffende en tevens schoonste oplos sing moeten worden gevonden. Het gevaar is te grooter, nu het gekozen stelsel van 'indeeling, op de eischen van het bedrijf gegrondvest, reeds op zichzelf in hooge mate mechanisch is; lange, rechte, evenwijdig aan elkaar loopende wegen, op geringen af stand van elkaar, wegen met en wegen zonder boerderijen. Als minder gunstige factoren in bet toekom stig landschap moeten dan nog worden ge noemd de diepe ontwatering, met de daaruit voortvloeiende hooge ligging van wegen en land hoven de gewoonlijk droge slooten, waar door,, de wegen een minder gelukkig profiel verkrijgen, en de eenheid tusschen land en weg wo^dt verstoord, vervolgens het lange rechte verloop van wegen en water, ten slotte de schaarscher aanwezigheid van zwaar hout om de boerderijen. Geen enkele dezer omstandigheden staat aan de wording van een schoon landschap in den weg. Maar wel beteekent hun aanwezigheid dat bijzondere zorg aan het ontstaan daarvan zal zijn te wijden. Doelbewust ingrijpen in den opbouw van het land zal noodig zijn; bij.de plaatsing van ge bouwen en opgaand hout zal leiding moeten worden gegèven. Het nieuwe landschap zal de wijde ruimte van het Zuid-Hollandsche landschap niet be zitten; wellicht zal hier en daar een gedeelte de voor de Beemster zoo typische geslotenheid vertoonen. Overigens zal waarschijnlijk, bij zorgvuldige toewijding, een landschap kunnen ontstaan met krachtige, wèl overwogen tegen stellingen van massa's en ruimte, ten deele plastisch als de ruimte van het Zuid-Hol- landsch landschap, ten deele de aan verkave ling ten grondslag liggende indeeling voelbaar makend, een landschap, meer met uitzichten dan van eindeloosheid. Ter wille van dit uitzicht zal niet te over dadige beplanting der wegen wachtwoord moe ten zijn, hier en daar een laan, dan over groote lengte uitzicht, dan over bescheiden afstand. In hoofdzaak zullen boomgroepen op de boer derijen het land markeeren. Kunnen deze tot groepen worden samengevat, met plaatselijke wegbeplanting worden aangevuld, dan betee kent dit versterking der massa's, forsche tegen stelling tot de juist door de samentrekking ruimer wordende uitzichten. Concentreering der bebouwing in de dorpen zal de noodlottige stelsellooze lintbebouwing langs de wegen heb ben te behoeden. Ook de wegen zelf kunnen schoon zijn. Hun recht verloop (ook dat der vaarten) is te aan- vaarden: knikken, ook waar het verkeer deze niet bepaald behoeft, zullen mogelijk waar noo dig de eenzaamheid kunnen breken. Waar zorg voor het uitzicht beplanting toelaat, zal aan de hoofdwegen zwaar geboomte, aan de dichter bijeengelegen wegen van geringer beteekenis doorzichtig hout, beplanting aan eene zijde, be planting met wilgen in aanmerking komen. Het profiel van den weg biedt met zijn vrij breeden berm mogelijkheid voor velerlei afwis seling. De boerderijen zullen het hunne daar toe bijdragen. Verwanrloozen we de taak, die bier voor ons i3 weggelegd, dan, zoo besluit het rapport, zul len latere geslachten het ons terecht bitter verwijten. Wat we thans vastleggen, beslist over het toekomstig landschap der Zuiderzee polders, over de omgeving, waarin honderd duizenden 'zullen wonen, voor vele eeuwen. Grijpen we de gelegenheid aan, dan zal aan Nederland een nieuw gebied van groote schoon heid worden toegevoegd, waarop dat nageslacht trotsch kan zijn. HANDELSHOOGESCHOOLRAAD. In de te Rotterdam gehouden vergadering van aen Handelshoogeschoolraad werd tot se cretaris benoemd da heer H. Koechlin, in de vacature, ontstaan door het bedanken van dr P. C. Harthoorn. Tot penningmeester werd be noemd drs. E. L. Kramer. De aftredende leden van den Raad van Beheer van het Handels- hoogeschoolfonds 1920, do heeren jhr. F. W. L. de Beaufort en dr. J. Wisselink, werden herko zen. Het dagelijksch bestuur van den Hooge- schoolraad kreeg opdracht een voorstel uit te werken tot het in 1930, evenals dit jaar, weder houden van een Handelshoogeschooldag. DE NEDERLANDSCHE DIPLOMATIEKE VERTEGENWOORDIGING TE PRETORIA. Opheffing van het bestaande Consulaat-Generaal. Aan een nota van wijzigingen van de be grooting van Buitenlandsche zaken is het vol gende ontleend Na do vestiging te 's-Gravenhage van een ge zantschap der Unie van Zuid-Afrika acht de Regeering het wenschelijk, dat te Pretoria een Nederlandsch diplomatiek vertegenwoordiger worde geaccrediteerd. De omvang der werk zaamheden van het Gezantschap, welke vesti ging naar de overtuiging der Regeering ook door de Staten-Generaal zal worden toegejuicht zal echter, naar te verwachten is, niet van dien aard zijn, dat daarnaast behoefte zou bestaan aan een afzonderlijke consulaire vertegenwoor diging te Pretoria. Het schijnt daarom wen schelijk het bestaande consulaat -generaal al daar op te heffen en de waarneming der Neder- landsche belangen in den ruimsten zin toe te vertrouwen aan het te vestigen Gezantschap. De onderhavige wijzigingen hebben ten doel een en ander zonder verhooging van het eind cijfer der begrooting mogelijk te maken. DE HOUDING DER REGEERING. Wat van de ambtenaren in openbaren dienst mag worden gevergd. De Minister zegt in de Memorie van Ant woord op het V.V. der Tweede Kamer over de begrooting van Buitenlandsche Zaken de op vatting te deelen dat het goed en gewenscht is, zonder kleinmoedigheid al datgene te ver mijden wat een bevriende Mogendheid aanstoot zou kunnen geven en maakt eveneens tot de zijne de meening dergenen, die het verstandig achten, dat, waar in de Vlaamsche beweging cultureele doeleinden verweven zijn met poli tieke, die interne aangelegenheden van België betreffen en soms zelfs tegen het voortbestaan van den Belgischen Staat zijn gericht, de Ne- derlandsche Regeering ten opzichte dier be weging een volkomen afzijdigheid in acht neemt. Ook van ambtenaren in openbaren dienst mag worden gevergd, dat zij, welke ook hun persoonlijke gevoelens mogen zijn, ten dezen de correctheid in acht nemen, die de hoe danigheid van ambtenaar hun bijzonderlijk op legt. Wat het gebeurde ten aanzien van den Hoogleeraar Geyl betreft, zij opgemerkt, dat de Regeering niet mag voorbij zien, dat een vreemde Regeering zoo goed als zij zelve bij uitsluiting te beoordeelen heeft, of de tegen woordigheid van een vreemdeling op het land goed ongewenscht moet worden geacht. Waar van onrechtmatige behandeling van genoemden Nederlander niet is gebleken, bestond naar de meening der Regeering voor eenig vertoog te genover de Belgische Regeering geen grond.' DE GEVOERDE ONDERHANDELINGEN MET DE BRITSCHE REGEERING. De vakorganisatie hebben aan het verdeelingsplan haar goed keuring gehecht In de Memorie van Antwoord op het V.V. der Tweede Kamer over de begrooting van Bui tenlandsche zaken deelt de Minister mede, dat de met de Britsche regeering gevoerde onder handelingen hem geen aanleiding hebben ge geven de Commissie voor Zeeoorlogsschade om advies te verzoeken. De door die Regeering toegekende vergoe ding van visscherijschaden heeft bedragen 1 miliioen gulden. Met het oog op de verdeeling van dit bedrag heeft de Minister een Commis sie van Advies in het leven geroepen, gevormd door Vice-Admiraal b. d. H. G. Surie, voorzit ter, Mrs. Fruin en Rombach, advocaten te Rot terdam, leden en Mr. J. H. Kiewit de Jonge, juridisch medewerker aan het Ministerie van Buitenlandsche Zaken, secretaris, onderschei denlijk voorzitter, leden en secretaris van de Commisie voor Zeeoorlogsschade. De verdee ling heeft plaats gehad op den grondslag der ter zake van de desbetreffende schaden door do Nederlandsche Regeering bij de Britsche Re geering destijds ingediende claims. Met de door opvarenden geleden schaden is ten volle rekening gehouden. De Commissie voornoemd heeft hangende haar onderzoek in geregelde verbinding gestaan met de onderscheidene hier te lande bestaande vakorganisaties. De verte genwoordigers dezer organisaties hebben aan het verdeelingsplan, voor zepover dit de opva renden betrof, hun volledige goedkeuring ge hecht. Ter zake van zeeoorlogsschade bestaan van de zijde der NederlandBche Regeering thans nog uitsluitend de vorderingen, welke zij hij de Duitsche Regeering heeft aanhangig ge maakt ter zake van schade door Nederlandsche belanghebbenden geleden. Van deze vorderin gen is een opgave ter Griffie der Kamer neer gelegd ter kennisneming van de leden. Of er aanleiding zal bestaan om te zijner tijd met de Commissie voor Zeeoorlogsschade overleg te plegen, zal van omstandigheden afhangen. DE BEHANDELING DOOR DUITSCHLAND VAN ONZEN KOLENINVOER. Het einde der onderhandelingen^ spoedig verwacht. Over de toepassing van het Nederlandsch- Duitsch crediet- en kolehverdrag deelt de mi nister in de memorie v&u antwoord op het V.V. der Tweede Kamer over de begrooting van Bui tenlandsche zaken mede, dat zoowel over de door Dnitschland gedane beloften inzake ka bels en holglas als over de uitvoering van de door Duitschland aangegane verplichting in zake een welwillende behandeling van onzen koleninvoer, met Duitschland onderhandelin gen worden gevoerd, welker beëindiging spoe dig verwacht mag worden. Kamerlid Wijnkoop vraagt.... Door den heer Wijnkoop zijn aan den minis ter van Buitenlandsche Zaken de volgende vra gen gesteld: Wil de minister mededeelen. of de minister van Buitenlandsche Zaken in de Regeering te Nanking ook aan de Nederlandsche Regee ring een nota heeft doen toekomen, waarin de regeering te Nanking aankondigt, dat op 1 Ja nuari 1930 alle exterritoriale rechten in China zullen worden afgeschaft, en welke houding bet Nederlandsche Departement van Buiten landsche Zaken ten deze heeft ingenomen? Ook indien de NederlandBche Regeering een dergelijke nota niet mocht hebben ontvangen, vil de Regeering dan meedeelen, of er door den Nederlandschen gezant in China in eenige qualiteit in verband met een dergelijke nota aan andere mogendheden een handeling is ver richt? Zoo ja, welke? Acht de regeering niet in het algemeen het moment gekomen, om zeker thans harerzijds alle exterritoriale en bijzondere rechten van Nederland in China onverwijld op te heffen? En, zoo neen, waarom dan niet? Is ten slotte de mededeeling in de dagbladen juist, dat de representanten van de aan den Grooten Oceaan vertegenwoordigde Rijken, waaronder dus ook Nederland, sinds eind October een derde tweejaarlljksche internatio nale conferentie houden in Japan; en, zoo ja, welke vraagstukken worden daar dan behan deld, welke houding neemt de Nederlandsche Regeering ten opzichte van die vraagstukken lp, welke Chineesche Regeering is daar ver tegenwoordigd, en is ook de Sovjet-Unie tot deze conferentie uitgenoodigd? Onderzoek naar de mogelijkheid van bezuiniging op de uitgaven DE SAMENSTELLING VAN DE COMMISSIE Naar ons van zeer bevoegde zijde wordt nie* degeedeeld, is het bericht omtrent de instelli»? door den Minister van Defensie van eene Com missie nopens reorganisatie van den Militairen Geneeskundigen Dienst niet juist. Wel i3 een Commissie ingesteld ten einde een onderzoek in te stellen naar de mogelijk heid van bezuiniging op de uitgaven, welke voor de militaire hospitalen in het algemeen moeten worden gedaan. Deze Commissie bestaat uit de heeren: N. van Roggen, kolonel-inspecteur van de Militaire Administratie, Dr. E. J. Denekamp, dirigeerend officier van Gezondheid 2e klasse, J. A. van der Kamp, majoor van de Militaire Administratie, en H. A. F. Könings, administrateur hij bet Gemeente Ziekenhuis te 's Gravenhage. EEN DOCTORAAL EXAMEN IN DE ETHNOLOGIE. De instelling ervan door den minister goedgekeurd De Minister van Onderwijs, Kunsten en We tenschappen heeft goedgevonden dat de facul teit der letteren en wijsbegeerte aan de Rijks universiteit te Leiden d.d. 12 Juli 1929 beslo ten heeft een doctoraal examen In de ethnologi® In te stellen, op den grondslag van een candi- daatsexamen in de faculteit der letteren en wijsbegeerte, der vereenigde faculteiten der rechtsgeleerdheid en der letteren en wijsbegeer te, of der vereenigde faculteiten der wis- en natuurkunde en der letteren en wijsbegeerte, met als hoofdvak „algemeene ethnologie" pa als verplicht bijvak „de ethnologie van eenig zelfstandig beschavingsgebied buiten Europa.' STAATSRAAD IN BUITENGEWONEN DIENST Bij Kon. Besluit is thans met ingang van 1 Januari 1930 aan den heer mr. J. P. A. Laman de Vries, op zijn verzoek eervol onslag verleend uit zijn betrekking van secretaris-generaal van het departement van financiën met dankbetui ging voor de vele en gewichtige diensten door hem in verschillende betrekkingen aan den lande bewezen. Voorts is hij benoemd tot staatsraad in bui tengewonen dienst. i Prof. dr. De Zwaan aanvaardt zijn ambt Gistermiddag heeft prof. dr. J. de Zwaan te Groningen benoemd hoogleeraar aan de. Leidsche Universiteit in de uitlegging van bët Nieuwe Testament en 'de geschiedenis der oud-Christelijke letterkunde, zijn ambt aan vaard met het houden van een rede over bo vengenoemd onderwerp. PROF. DR. P. N. VAN KAMPEN Zilveren doctoraat Maandag 11 dezer zal het 25 jaar geledon zijn, dat prof. dr. P. N. van Kampen, hoog leeraar in de zoölogie te Leiden en directeur van het zoölogisch laboratorium aldaar, ar.n de gemeentelijke Universiteit te Amsterdam promoveerde tot doctor In de wis- en natuur kunde op een proefschrift, getiteld: De Tym" panaalstreek van den Zoogdierschedel. PASTOOR J- v- VLOKHOVEN. De zeereérw. heer J. v. Vlokhoven, pastoor van de St. Martinus-parochie te Eindhoven aldaar in het R. K. Gasthuis opgenomen tot het ondergaan van een operatie. PATER ENGELBERTUS DE VRIES t Bij zijn familie te Spierdijk is, naar „de Tijd" meldt, bericht ingekomen, dat Pater Engelber- tus da Vries, missionaris der Congregatie van de H.H. Harten te Honolulu, aldaar, 41 jarett oud, is overleden. Eervol ontslag als secretaris-generaal van Financiën Vrij naar het Franseh van R. B. SEIGNY 3) Ik voelde mij dubbel slecbt op mijn gemak, tegenover deaea foliant-lezer en tegenover dit vroölijk kind. Mijnheer, begon ik, ik was u excuus verschuldigd. Hij herkende mij. Het meisje maakte een beweging. Blijf, Jeanne, blijf. Het zal niet lang duren. Meneer komt, om excuus te makpn. a Dit begin was wreed. Zij dacht dat misschien ook, en trok zich bescheiden terug in een donkeren hoek, bij de boekenkast. Ik heb ze ar veel spijt, mijnheer, van dat ongeluk, enkele dagen geledenIk ben zoo onhandig geweest, den penhouder gevaarlijk neer te leggen, erg gevaarlijk.... Ik wiet bovendien niet, dat er iemand aan het lezen was achter den lessenaar. Natuurlijk zou ik, ais ik het geweten had.... zou ik natuurlijk anders gedaan hebben.... Meneer Charnot liet me met een zekere vol doening in mijn woorden verward raken. Eu toen geen antwoord. Ik zei nog twee of drie zinnen, even ongelukkig als de c®rB|e. ün °°k die beantwoordde hij met denzelfden fijnen glimlach, en hetzelfde zwijgen. Om me uit de moeilijWhedeu te redden, zei de ik: Mijnheer, ik kwam er tevens een weten schappelijke inlichting vragen. Tot uw dienst mijnheer. Meneer Flamaran zal u daar wel over geschreven hebben Flamaran? Ja, meneer, drie dagen geleden. -Ik heb niets ontvangen. Is 't wel, Jeanne? Neen, vader. Het is niet de eerste keer, dat mijn ge achte collega belooft te schrijven, en het ver geet. Maar dat doet er weinig toe, meneer. U is mij in allen vorm voorgesteld. Mijnheer, ik studeer voor mijn doctoraal examen. In de letteren? Neen, in de rechten.'Maar ik ben eandidaat in de letteren. U doet daarna zeker de medicijnen? O, mijnheer! Waarom niet? Als men titels verzamelt! U hebt dus letterkundige neigingen? Men zegt van ja. Een zeer sterke neiging voor verzen, is 't niet? Ja, mijnheer. Ik ken dat. De ouders dwingen in de richting van de rechten, en de de natuur in de richting van de letteren! De wetboeken open op tafel, en verzen in de la! Is list niet zoo? Ik boog. Hij wierp een blik in de richting van zijn dochter. Welnu, meneer, ik moet u verklaren, dat ik die manier van doen niet begrijp, totaal niet begrijp. Waarom volgt u uw natuur niet? Jullie hebt geen wil meer. tegenwoordig, jullie jonge kerels let wel, ik heb niet de bedoe ling. om li te 1 d, dlgen mijnheer. Ik was zelf 17 jaar, toen ik mij begon toe te leggen op medailles. Mijn familie bestemde mij voor de registratie, ja, mijnheer, voor de registratie. Ik had tegen me twee grootvaders, twee groot moeders, mijn vader, mijn moeder, en zes ooms, allemaal woedend. Maar ik heb niet toegegeven, en nu ben ik lid van de Academie. Is het waar of niet, Jeanne? Juffrouw Jeanne was weer bij de tafel ge komen waar zij gestaan had, toen ik binnen kwam. Zij scheen opeens druk bezig met het rangschikken van de boeken, die op. het tafel kleed docr eikaar lagen. Maar zij had een verborgen dool: zij wilde de spiraal pakken, die al zoo lang veronachtzaamd was, terwijl de haarspeld nog altijd naast de lamp lag. Heel handig schoof ze er een stapel boeken voor, om ze zoo aan de aandacht te onttrekken. Meneer Charnot stoorde haar in die krijgslist. Zij antwoordde op zachten toon, terwijl ze het hoofd schudde: Maar, Vadar, iedereen kan toch geen lid van de Academie zijn! Op geen stukken na, Jeanne. Mijnheer hier b.v. houdt zich bezig met een soort schrij verij, waardoor hij nooit mijn collega zal wor den. Als u doctor in de rechten bent, en ean didaat In de letteren, gaat u zeker notaris worden, meneer? Pardcm, mijnbeer, advocaat. Dat dacht ik wel. Zie je, Jeanne, het ia altijd het een of het ander, bij die families buiten advocaat zijn, als men geen notaris is, en notaris, als men geen advocaat is. Maneer Charnot zei dat op een toon, die mij prikkelde. Ik had moeten lachen, dat weet ik wel, en verstandig moeten zijn, althans zoo verstandig, om te zwijgen. In plaats daarvan was ik zoo dwaas, om boos te worden, en mijn hoofd te verliezen. Wat wilt antwoordde Ik. Wat ik noodig heb, is een winstgevende betrekking. Wat komt het er op aap, wat voor betrekking? Iedereen kan geen lid zijn van de Academie, zooals mejuffrouw al zejde. En iedereen kan zich niet de weelde veroorloven, om op zijn kosten werken uit te geven, waarvan 27 exem. plareu veTkocht worden. Ik verwachtte een uitbarsting. Doch niets daarvan. Meneer Charnot was een en al glim lach en vriendielijkheid. Ik zie, dat u graag fcliöhtingen vraagt bij de boekhandelaren, mijnheer. Dat is al heel prachtig, op uw leeftijd, zoo'n zin voor bibliographie. Maar u zult me zeker wel toestaan, iets toe te voegen aan de kennis, die u reeds bezit. Geweldig succes, dat is een gezichtspunt, maar een onjuist gezichts punt. Zeven-en-twimtiig exemplaren, wanneer ze gelezen worden door 27 verstandige men- schen, maken den schrijver al populair. U zult het misschien niet gelpoven, maar een van mijn vrienden heeft maaracüit exemplaren laten drukken van een wiskundige studie. Hij heeft er drie weggegeven. De vijf andere moe ten nog verkocht worden. En dat is de eerste wiskundige van Frankrijk meneer! Juffrouw Jeanne had de zaak anders opgevat. Met opgeheven hoofd en gloeiende wangen beet zij mij toe: Er zijn ook successen, waardoor men de algemeene achting wint, meneer! Helaas, ik voelde, dat ik mij grof en be lachelijk had aangesteld, en dat ik het onher stelbaar bij meneer en mejuffrouw Charnot bedorven had. Het was een gevoelige les. Er bleef mij niet anders over, dan zoo gauw mo gelijk af te trekken. Ik stond op. Maar, zei nu meneer Charnot op den meest beleefden töon, het komt me voor, dat wij nog niet gesproken hebben over de moeilijk heid, die u hier bracht. Ik zou geen verder misbruik willen maken van uw tijd, meneer. Ach kom! Het gaat over....2 Over een bepaald costuum in de oudheid. En ik noemde hem, wat ik zocht. Dat is een moeilijke kwestie, zooals de meeste kwesties betreffende costuums. Hebt u er de Duttsche ecylopedie van 17 deelen op nageslagen Neen, meneer. Maar dan toch zeker het Engelsche hoek van Woodsmith? Ook niet. Ik ken alleen Italiaansch. Leest u dan.... (hier noemde hij een vijftal werken "op). Daar zult u waarschijnlijk wel wat in vinden. Dank u zeer, meneer, dank u zeer. Hij deed mij uitgeleide tot de deur. Toen ik mij omkeerde, zag 11c juffrouw Jeanne onbe weeglijk staan, nog altijd boos. En tusschen haar rozige vingej-3 hield zij de spiraal. Daar stond ik weer buiten. Daar was ik toch eens extra onhandig en ongelukkig geweest! Ik kwam, om excuus te maken, en ik had het nog er gaf gemaakt. Dat kon alleen mij over komen. En dat meisje had ik beleedigd. En zij .had mij nog al wel verdedigd. Zij had tot haar vader gezegd: „Iedereen kan toch geen lid zijn van de Academie," alsof zij wilde zeggen: „Waarom plaagt u dien jongeman, vader? Hij is verlogen on in de war. Ik heb medelijden met hém." Medelijden, ja, dat moest zij heel in het begin voor mij gevoeld hebben. Toen kwam die onbeschaamde uitval over de 27 exemplaren, en nu haatte juffrouw Jeanne mij vast en zeker. Dat was voor mij het pijn lijkste. Juffrouw Jeanne was maar een vreemde voor me, slechts een vluchtige verschijning in mijn leven alles goed en wel maar haar toorn hinderde mij, en haar verontwaardigd gelaat vervolgde mij overal. Ik was zelden meer ontevreden geweest over mijzelf en anderen. Ik moest een afleiding hebben, iets, dat me deed vergeten. En alvorens naar huis te gaan, ging ik een wandeling ma leen langste Seine. Het is koud op mijn kamer. Madame Menin- die voor mij zorgt, heeft de kachel laten uit-1 gaan. Zij 'heeft ook haar plumeau laten lig?011 op mijn proefschrift in wording. Is dat 6011 voorteeken? Zal mijn nog onvoltooid werlt onder het stof raken? Het is acht uur. Mr. Mouillard begint nu na afloop van zijn procedures zijn whist- spelletje met zijn collega's Horiet en Hublette- Zij vverwachten mij. Dat is een vreeslijke ge dachte. Ik zal het probeeren te vc. eten. En meneer Charnot? Ik veronderstel, dat kJ doorgaat, met de spiraal te laten dTaaien. A propos, is juffrouw Jeanne blond of don ker? Laat ik mij eens goed herinneren Zeksr, zij is blond. Nu zie ik weer den gouden weerschijn van het ihaar om de slapen. ZÜ heeft een lief gezichtje overigens, dat meisje- niiet regelmatig, maar rozig, eerlijk en v'oi loven, wat men niet'van alle mooie vrouw©11 kan zeggen. Madame Menin heeft nog tets vergeten, n.L mijn raam dicht te doen. Waarachtig, zij bee^ het op mijn leven gemunt! Ik heb het ran111 juist didht gedaan. De nacht ia kalm. De ste""-' ren zijn omfloerst. Het jaaar loopt zwaarmoedig teneinde. Geen vriend zal aan mijn deur komen klop pen, geen enkele. Ik heb wel een paar kW®*" raden, die ik zoo noem. D.w.z.: wij hebt®11 been hekel aan elkaar. Zoo noodig zouden elkaar een dienst bewijzen. Maar we zien elkaaf bijna niet. Wat zouden ze hier trouwens kom'n done? Droomers als ik storten huu hart niemand uit en bli; i alleen. (Wordt vervolgd)-

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 6