1
Sinterklaas, de smokkelaar
De steenen leeuwerik
Ouders en Kind
WOENSDAG 27 NOVEMBER 1929
DERDE BLAD.
inn
PAGlNj^
Tegelijk met 'n krachtige regenvlaag
kwam kommies Dikkerboom het grenskan
toor binnen, zoodat 't vuur uit de pijp
vloog van z'n collega Van Veen, die bij do
kachel op de smokkelaars zat te wachteu
r Hé, Klaas wordt eens wakker, van
avond krijg je wat fijns te drinken!
Wat?
Cognac.
Cognac?
Ja, Meliske de smokkelaar, komt ze
ons brengen.
Ik dacht, dat Meliske koest geworden
was, sinds ie den laatsten keer heeft vastge.
zeiten?
Toch is 't zoo. Toevallig ben ik er
achter gekomen in t café van Wouters in
Tilburg. Daar kon ik afluisteren, dat
Iemand, dien ik niet kende, aan de kastelein
vertelde, dat de bekende smokkelaar Melis
Verdonschot op vijf December, vermomd
aJs Sinterklaas, 'n groote partij cognac zou
probeeren te smokkelen van uit Poppel. I-Ifj
zal heel brutaal met z'n ezelwagentje hier
langs over den grooten weg komen.
Dat ouwe wagentje, waarmee hij te
genwoordig Maandagavond altijd vertrekt
voor de Dinsdagsche markt in Tilburg?
Ja, tuschen twee haakjes, 'n fijne equi
page. Dat wagentje piept en knarst als 'n
scharensliep en die ezelwaar ie dat
beest vandaan heeft gehaald weet ik niet.
maar 't is 'm zeldzaam mormel!
Blijkbaar ziet hij ons voor grooter
allen aan, dan we zijn. Heb ik je niet ge
zegd, dat hij den een of anderen dag wel
weer tot z'n ouwe liefde zou terugkeeren?
Eén ding is zeker, vanavond zal er wel
*n glaasje voor ons overschieten.
Terwijl de avond viel, praatten de man
nen nog door over Meliske, hoe hij 't hun
vroeger zoo lastig maakte, met z'n slimme
streken.
Intusschen kwam vanuit Poppel een wa
gentje aangesukkeld over den hobbeligen
keiweg in de richtng van de Nederlandsche
grens. Er onder schommelde 'n stallantaarn
er voor liep 'n afgeleefd ezeltje. Meliske de
smokkelaar, die vanavond Sinterklaas moest
voorstellen, zat op 't bankje onder de lage
huif, terwijl Zwarte Piet, ook iemand met
smoklcel-allures, bij den ezel voortliep, de
zweep onder de arm. Langzaam vorderde
het armoedige stelletje over den donkeren
weg. 't Wagentje steunde en kraakte luid,
zoodat de honden van verafgelegen boer
derijen begonnen te blaffen. Nu en dan
drijnade een regenbui uit den donkeren
hemel, dan huiverde Sinterklaas weer naar
z'n diroog plekje onder het lekkende zeil. In
de huisjes, waar zij langs kwamen, droom
den de kinderen van 'n rijkgekleeden Sinter
klaas, die op 'n glanzend wit paard voort
reed over de daken....
Eindelijk kwam 't grenskantoor ln zich
Ér brandt licht, Meliske.
Ze zullen d'r wel uit komme, de vère-
5es, wacht maor. Ze wete sekur, da wr>
komme en anders zulle ze 't goed kunne
he ure.
Halt! In naam der wet.
•Mkerboom en Van Veen, mei! geladen
-veer, versperden hun den weg.
r ïit voeren jullie hier zoo laat uit?
- „aot ons nou deurrijje, we speule van
Sinterklaas en ge wit, smokele doej
fk nie mèr.
We zouden toch graag willen weten
wat je onder al die kleeren verborgen houdt
Mannen zooals jij spelen niet voor Sinter
klaas. Laat eerst jullie papieren maar eens
zien. Mooi zoo. Maar 't is hier zoo duivelsch
donker, kom liever even naar binnen, in
tk kantoor. Bind je paard zoolang aan 'n
boom vast, T mocht eens op den loop wil-
'on gaan!
De kleine stoet trok naar binnen, waar
Je warmte hun tegenstreelde.
Nou zoo'n wèrm kachetje doet 'ne
mensch goed, brigadier, 'tls teugesworrig
hondenweer, veinde nie. T Is kwaoj veur
'e rog en de gruuntesteult.
Zet liever eerst die blauwe bril maar
ens af Sinterklaas, en die krullebaard,
;oodat we kunnen zien, wie je bent.
O, da kunde gerust, ik ben Melis Ver-
'onkschöt, kende me dan nie meer? 't Is
'k zoo laank geleje, waor?
Hij zette z'n bril af, knoopte 't touwtje
van z'n baard los, zette zelfs z'n fantasie-
mijter af, zoodat de beide kommiezen de be
ende kop met de slimme oogjes van het
mokkelboerke zagen te voorschijn komen.
Zoo, en waar ga je op af?
Ikke? Ik gaoj vor Sinterenklaos spe
len bij 'n verre neef van me, in Goirle
Dan heb je zeker wel wat meegebracht
voor de kinderen van je neef, nietwaar?
Da sprikt: Spiklaossiemanne, lollies,
fijrt, meer van dieje suutigheid.
Maar ik denk, dat je ook wel wat
meegebracht liebt voor je neef zelf, la 't
niet, jenever of zoo iets?
Snèvel? 'k Mag kapot vallen, as 'k me
daor nog ooit mee in de vingers snij. Nee-e,
aafblijve mit oe klaauwe, d'r zit niks!
Jawel, mannetje, jou kennen we al
langer. Trek je jurk maar 's uit, dan zul
len we zien, wat er uit komt.
Nou, dèr dan, ziede dan, da'k nie ge
logen heb. Allemaol kleeren, lappen en
snoeperij.
De twee kommiezen zochten en peurden
in den ontbladerden Sinterklaas, die nu in z'n
gewone vestje voor hen stond, maar zagen
nergens één druppel cognac. Zelfs geen rum
boon konden ze vinden. Ze waren bitter
teleurgesteld, Van Veen was woedend op
Dikkerboom, die zoo leelijk had misgegre-
pen en die er de oorzaak van was, dat ze
daar voor den gek werden gehouden door 't
vriendelijk gegrijns van Meliske en z'n
Zwarte Piet.
Kek m'n knecht ok maor nao, zoo veul
as ge wilt, heerre!
Wie is die jongen?
Die kende ommers toch nie. Dè is Jan
van Piet Bartjes, uit Poppel. Allez, Jan,
trekt gij oewe pofjas ók 's uit veur de
heere.
Evenmin als onder de vracht kleeren van
Sinterklaas, konden de kommiezen bi]
Zwarte Piet de begeerde gordel met flesschen
vinden. Ze begonnen hoe langer hoe meer te
begrijpen, dat ze zich vergist hadden of
dat ze 't sin 'fer waren van eeft nieuwe
truc van M
JMotte tie waoge soms ók nog zien?
Kom vort dan 'n bietje, want ik heur den
ezel al blère, omdat ie weg wil?
De kommiezen konden wel niet anders
doen. Ze rommelden in de vieze inhoud
van het wagentje, haalden de stapels zak
ken en touwen overhoop, speurden naar 'n
dubbele wand, maar zagen of rooken alles
behalve cognac.
Meuge wellie nou onderhand weer
vortrijje, aanders wor 't veuls te laot veur
de keinder, klaagde Meliske, die z'n Sinter-
klaasplunje weer had omgehangen en een
pijpje had aangestoken.
Zwarte Piert maakte de ezel los, die z'n
oude kop liet hangen en rustig de rest vau
z'n leven stond af te wachten.
Er zat voor de kommiezen niets anders
op dan de beide smokkelaaars zoo spoedig
mogelijk te laten vertrekken, want 't geval
was hopeloos en de regen viel bij stroomen.
Doornart kropen ze dicht bij 't vuur, ieder
aan een kant van de kachel en spraken de
heele avond niet meer over hun fiasco.
't Wagentje was weer langzaam voortge-
hobbeld in de richting van Goirle. Na 'ti
half uurtje evenwel sloeg het 'n zandweg in.
Zwarte Piet doofde de bengelende lantaarn
Sinterklaas deed het wagentje stilstaan en
steeg uit. Daarna trok hij de kop van de
ezel af. stroopte do huic} af, zoodat 't beest
verdween, maar daaruit kwamen twee man
nen te voorschijn, die achter elkaar loopend,
de pooten van de ezel hadden gevormd. Als
buik droegen zij tüsschen zich in 'n flink
fustje zuivere cognac.
Maneke, het jongske van Jaan den bezem
binder, keerde van zijn bedeltocht huis
waarts.
Het begon lijzekes te avonden en de
sneeuwpluimkes gingen zoetjes neer in de
schemering. In het doorzichtig blauw dat
ver over de blakke landerijen wies en stilaan
toedonkerde kwamen de eerste sterrekens
pinkelen. Het was 'n klare vrieskoude lucht.
De sneeuwvlokskens vielen donzig en in
het licht van den dag dat nog verwijlde
speelden vlug en dartel.
Maneke spoedde zich, want het zou nu
gauw heel avond zijn en de hei lag nog ver.
De weg was lang. Hij voelde zich van zijn
tocht 'n beetje vermoeid, maar lustig nog
klapperden zijn kloefkens op den hard ge
vroren weg. In zijn korfke aan dan arm had
hij 'n heele vracht bedeldingen, brood, appe
len, peren die de menschen hem op dezen
Sint-Nicolaas vooravond goedjonstig gereikt
hadden, 't Ging anders altijd niet even ge
makkelijk, de boeren hielden ze vast en op
menige pachterij waar hij aanklopte kon hi
gaan met een „de naaste week". Nu was 't
hem meegevallen.
Dezen morgen had zijn vader hem uitge
zonden, heel vroeg reeds en den heelen lan
gen dag was hij altijd te been geweest. Twee
drie dorpen had hij gemaakt en alleen te
no ene en dezen avond had hij zich onder
wege op 'n grachtkant durven zetten om 'n
stuk brood uit zijn bedelkorfe te nutten.
Vader zou nu zeker heel tevreden zijn wan
neer hij thuis kwam, want van den voorraad
konden ze zeker 'n week eten.
Heimelijk kwamen de witte, zachte sneeuw-
pluimkens om hem heen gevlinderd. Hij had
'n kinderlijk behagen ze te zien stoeien en
dwarrelen en ze op zijn kou^-rood gezichtje
te voelen neergaan en wegsmelten.
Langs den weg en ver over het land kwam
'n schemering van witheid. De schaarsche
huizekens, die diep in het land verzonken
zaten, klompten zwart en de lampelichtekens
stonden rood gepunt lijk sterren in hert licht-
vlak van de ramen. Hij zag ze van alle kan
ten in de blauwe deemstering vredig en
vriendelijk.
Wat moest het daar nu goed-gezellig zijn
in die huisjes en hoe lekker zou 't wezen kon
hij er even aan het knetterend vuur gaan
ritten en zijn koude handen te warmen. Zou
den daar de kinderen nu overal zingen rond
de tafel het lied van Sint Nicolaas? Hij had
het dezen avond gezien op 'n verre hoeve.
Even had hij bij de kachel mogen staan en
de goede vrouw had hem 'n klaaskoek te
eten gegeven. En gezien had hij hoe onder
de schouw hun klompen gereed stonden met
'n bussel hooi en 'n raap voor dezen nacht
als Sint Nicolaas zou komen met zijn ezel.
Hij was heel toen ineens triestig geweest-
Dat was niet voor hem. Wat al lekkergoeds
zou de heilige voor die kinderen brengen en
hoe zouden ze morgen vroeg blijde ontwaken.
Hij was maar 'n arm jongske van de hei,
n bozembindersjongske.
Zijn vader had hem verteld dat de heide
te ver lag en buiten den weg van den hei
lige. Sint Nicolaas ging voorbij naar de
rijkere kinderen van het dorp en de buiten
wijken. En ja, dat moest zoo wel zijn, want
nooit had hij geweten dat de Sint ergens in
de heide 'n bezoek had gebracht. In de heide
kenden ze de vreugd niet van Sint Nicolaas-
feest. Wanneer de heidekinderen 's morgens
in school kwamen en al de jongens hun
geschenken toonden, stonden zij met ledige
handen toe te zien, treurig als verstoote-
lingen, met in hun oogen alleen de begeerte
naar het eene of andere dat hun schoon
leek.
Zij waren maar arme bezembindersjongs
kens.
En thans weer terwijl hij met spoedigen
stap den thuisweg ging, dacht Maneke hoe
heerlijk het zou zijn mocht hij ook eens 'n
Sint Nicolaas-briefje schrijven met daarop
al wat hij verlangde en geerne had, mocht
hij ook eens de verwachting koesteren van
Sint-Nicolaas-beschenking en ook zoo eens
iets moois bezitten. Het verlangen kwam in
zijn harteke roeren en hij voelde zich weerom
heel triestig worden lijk daarstraks, 't Zou
wel niet zijn. Och, 't was nog nooit geweest.
Waarom was hij ook niet rijk of welstellend
zooals de anderen en waarom ging zijn
vader met bezemen langs <»e deuren en waar
om had hij geen moeder meer om hem voor
te spreken?
Daar was hij opeens in 't dorp.
De huizen stonden er met hun vensters
iel verlicht van weerskanten de straat en
van de uitstalramen der winkels was het
Jint Nicolaasgoed verlokkend ten toon ge
teld, speeltuig en lekkergoed, al wat mei,
ienken kan.
Maneke voelde opeens de bekoring hem
meevoeren om al dat schoone te zien en te
bewonderen.
Voor 't raam van hert groote speelgoed-
magazijn ging hij staan. Hij plaatste zijn
korfke op den grond en met zijn verkleumde
banden ln den zak, liet hij zijn oogen gaan
Meel het toogberd stond vol getast en opge
Ytapeld. Alles wat een jongen van tien jaren
--.aar droomen kan of in zijn verbeelding uit-
enken.
Ieder stuk betastte, keerde hij met zijn
lik. Daar kwam weerom het verlangen in
jn oogen blinken. Wat zou hij daar wel
:-bben kunnen uitkiezen?
Zie daar die steenen leeuwerik gehurkt op
iet ronde voetstukske. De vleugels en de
leert waren blauw geschilderd. Die zou hij
„wild hebben en hoe zou hij daar schoone
'anken uit geblazen hebben?
Weer keek hij verder en ieder speeltuig
lat er lag lokte hem aan, deed zijn hart
egeeren en liet er een stille spijt. Daar was
iets voor hem. En even gauw ging zijn blik
aar wat anders, wal wetend dat dit alles
er buiten zijn bereik was. Hij mocht er met
/.ijn harteke maar eens even naar verlangen
f eens even naar kijken on dan verder
aan.
Hij nam dan weer zijn bedelkorfke en
voort ging hij. Nog meer voelde hij nu hoe
hij maar 'n schamel heimansjongske was,
'n heimansjongske dat alleen maar langs de
deuren hoefde te gaan om 'n snede brood,
'n bedeljongske dat niet hoefde te verlangen.
En verder ging Maneke en voor ieder raam
stond hij stil.
In den hellen lichtklans die over de stoep
uit de vitrienen viel, speelden de sneeuw-
vlindertjes. Zij daalden rustig in donzige vlok
ken, die zich wit opkussenden op de dor
pels en langs de stoepen.
Maneke dacht nu meteen hoe lang hij hier
in het dorp gedraald had. Hert was nu avond
en tijd om thuis te gaan.
Hij stapte met dubbel snellen pas. Kot
was koud. De sneeuwvlokken verijsden zijn
gezicht en zijn handen waren versteven. Nu
eerst voelde hij het. Hij was triestig.
Hij volgde den weg naar de hei. Het was
een eenzame weg en hij voelde zich moe.
Van weerskanten vlakte het land wijd weg
in den avond en er stonden geen huizen. Er
pinkelde maar alleen het licht van de sterren
hoog in den blauwen hemel.
Hij hoorde zijn stap nu knersen in de
sneeuw en hij wist zich heel alleen op de
verre, verlaten baan. En zoo laat was hot
al en hij was bang. Wat kon vader nu den:
ken? Nergens roerde er 'n geluid, de sneeuw
doofde alles en heel stil was het, alleen
hoorde hij bijwijlen de sneeuw door de tak
ken van een boom schuiven.
Nu liep hij op een drafje. Zijn kloefen
zonken diep in de versche sneeuw en soms
gleed hij vallensgereed. Hij wou graag thuis
zijn.
Dezen weg had hij bij morgen- en avond
uur al honderd keeren gegaan op zijn bedel
tochten, altijd blijgezind en dapper en nog
nooit was het hem zoo vreemd te moede ge
weest. Moet hij dezen vooravond van Sint-
Nicolaas, nu al de kinderen in de huizen
het blije verwachtdngslied zongen of in hun
bedjes zalig droomden van het schoone ont
waken en het vroolijk feest van morgen,
moest hij alleen nu zoo treurig zijn? Hij had
niets, hij voelde zijn hartje zoo heel leeg ge-
loopen van nuttedooze verlangens, van droo
men waar toch niets zou van zijn. Zelfs noar
den steenen leeuwerik begeerde hij niet meer
omdat hij hem toch nooit zou bezitten. Mor
gen zou hij weer zijn bedelgang gaan lang?
denzelfden weg, met zijn korfke en aan de-
huizen zou van de vreugde op de kinderge
zichten hem tegemoet komen en tegenstraien
en weer zou hij daar staan lijk altijd, arm
heimansjongske dat niets verlangen of be-
geeren mag.
Morgen zou het zijn lijk alle dagen, een
vreugdelooze bodelgang.
De weg miek nu den grooten draai langs
het eikenboschke de hei-de in. Hier in de toe-
gesneeuwde vlakte waar gracht noch hout
kant was, kon hij hem niet onderscheiden
Het was een witte effenheid, Toch zou tij
niet missen.
Maneke ging al maar verder en terwijl hij
ging voelde hij de moeheid in zijn beenon
zinkon. Het was een vermoeiende weg door
de hooge ongebaande sneeuw en moeilijk
kwam hij vooruit. Doch haast ging hij ton
einde zijn. Zie, ginder in het bleeke licht dal
van de sterren kwam, zag hij het troppelio1
hutten zwart geteekend staan in het scheme
rige blauw van den avond.
Maar zwaarder wogen zijn beenen en loo-
mer werden zijn leden. Al zoo verre was hij
gegaan en al zooveel weg had hij afgelegd
vandaag en al zooveel had hij begeerd dat
ook zijn hart nu moe was en zijn gepeinzen
stil stonden. Hij kon nu zoo dapper niet zijn
als anders.
Hoe ging hij er komen? Het werd in zijn
hoofd heel ijl. Nog waren de hutten ver. Don
ker zwartten de bosschen tegen den sterren
einder en het leek hem alles heel verwijderd
nog.
Hij spande zijn laatste krachten in en
meende te loopen. Doch opeens, daar strui
kelde hij tegen de uitspringende wortel
knuits van een dennenstronk. En hij viel
I-lij lag daar met, zijn armen uitgestrekt en
voor zijn oogen was alles zwart- Traagkes
kon hij zich oprichten en tegen den struik
vond hij steun. Stil liet hij zich achterovn
leunen en hem docht dat hij nu nooit meer
zou thuis geraken en dat het goed was zoo
te blijven liggen.
Hoog was de hemel gewelfd over de don
kere heide, en de sterren stonden beweeglijk
hei te flonkeren. In hun licht daalde de
sneeuw immer voort en Maneke zag bom
stil en vredig zinken in glinsterende vIokic?
Hij voelde traagzaam de kilte uit den
grond opstijgen en door zijn lichaam kl m
men, hooger, hooger, door zijn rug, in zijn
armen, naar zijn hoofd. En naarmate kwa'u
over hem de gevoelloosheid van versteven
zijn. Hij voelde niert3 meer. Alleen roerde ;n
zijn hoofd dat scheef en machteloos afhiug
nog de gedachte aan den schoonen steenen
leeuwerik dien hij voor het uitstalraam Van
het speelgoedmagazijn bewonderd had. Zoo'n
blauwe vleugels had hij en vlak in 't mid
den van don rug was de opening waardoor
hij de heerlijke klanken kon blazen die ln het
lijfje heimelijk ergens verborgen zaten.
Schoon was het!
De sterren boven zijn hoofd in den einde-
loozen koepel gingen aan 't trillen en beven,
de sneeuwvlokken dansten weg voor zijn
oogen en opeens zag hij niets meer.
Zijn koppeke zakte schuin weg langs den
boomstronk neer en langzaam schoof zijn
lijf in de donzige sneeuw.
De heer van het kasteel kwam op dit
avonduur van de Jacht weer. Een harts
tochtelijk jager was hij en den ganschen
dag had hij in de bosschen die de heide om
grenzen en zijn eigendom waren, omgedoold
op zoek naar wild. Dagen achtereen gaf hij
alzoo aan zijn liefheberij prijs. Nu had de
sneeuw hem verrast en zijn terugkeer ver
traagd.
Maar tevreden was hij toch want de jacht-
tas::h op zijn rug was volgepropt met hazen
en konijnen. Zoo'n buit als vandaag had hij
maar zelden gemaakt. Nu wou hij de heide
dweerschen om alzoo zijn kasteel te gena
ken uit wiens ramenhet licht hem verre
door de sparrelcruinen tegenblonk. Hij ging
met groote, wijde passen, stijf in zijn hooge
laarzen die tot boven de knieën kwamen en
naast hem liep zijn hond, de fijnste snuiver
die hij ooit ergens geweten had.
Opeens begon het dier te blaffen en on
rustig te worden. Het wou vooruit ondanks
s mams vermanen.
Stil Bob, jongen.
Maar beest stak den snoet tegen den grond
en snoof de lucht, met een sprong schoot
net weg over de sneeuw.
Wat mocht het zijn? Wild liep hier immers
niet.
De man volgde de richting waarin de
hond verdwenen was-
Daar vond hij liggend in de sneeuw het
bezwijmde bezembindersjonske. De knaap,
door het honden-geblaf terug tot het bewust
zijn geroepen, trachtte zich op te richten.
Hij schrok even bij de verschijning van den
jager.
Wat doet ge hier manneke?
De stem was vriendelijk vol goedheid en
stelde hem gerust.
Ik kon niet verder.
Hoe heet ge?
Maneke.
Ge moet opstaan en naar huis gaan.
Waar woont ge?
Het kind wees naar de hutten in den
duister.
Jaan de bezembinder is mijn vader.
Kom dan, hier is uw korfke. De jager
hielp hem recht en steunde hem.
Ze gingen dan samen, de groote heer en
het arme bedelkind, door de heide en de
sneeuw.
En hoe zij-t ge hier dam geraakt?
Dan vertelde het kind van zijn bedeltocht
door de dorpen en hoe hij zich in het dorp
vertraagd had met naar het Sint-Nicolaas.
goed voor de ramem te kijken.
Die leeuwerik was 't schoonst, hij rustte
op een steenen voetstuk en had zijn vleugels
en steert blauw geschilderd- Die zou fijn kun
nen fluiten. Maar bij ons komt Sint-Nicolaas
nooit.
Vader zegt, wij zijn slechts arme men
schen en de weg naar de heide is te ver,
Sint Nicolaas vindt dien niet.
En zoudt ge dien leeuwerik dan graag
gehad hebben?
Ja, maar dat is nu niet- Hoe zou 'k
hem krijgen? Meer zou ik niet gehoefd heb
ben.
Daar waren ze nu aan de hutten gekomen.
Ze stonden in de smeeuw klein en schamel
bijeengetroppeld, armelijke huizekes voor
armelijke lieden. Eene was er nog waar voor
het raamke een lichtje waakte, de hut van
Jaan, dem bezembinder.
Het kind liet den man voorop.
In den hoek vam 't vertrek zat de
heiman bezemen te binden. Het licht
een olielampje wierp een vage klaarte
de kamer en over den man die van
laj
eenzame bezigheid opschrok bij dit
bezoek. Het was er koud, geen vuur i»
haard en het sneeuwwater droop lang'
wanden.
Ah! 'k dacht dat hij ergens in een scJlU
was blijven liggen, richtte de bezem
zich op.
Ik vond hem ginder in de s»
te verstijven, en ziende hoe de knaap
zijn gansch lijf rilde van kou, voegde
heer er bij' gauw wat vuur aan leggeD'
Daarmee vertok hij weer. Zijn stap do"
buiten in den sneeuw.
De kleine lag nu in zijn bed van ei"
ilaren, terwijl de bezembinder voort
aan zijn werk.
De slaap had hem gauw overwonnen
nu droomde hij schoon van Siut-Nic0'
die dezen nacht uit den hemel naar de V
deren kwam, ook naar de arme kinderenv
de hei, droomde in zijn zoeten weldoe^,
slaap van den schoonen leeuwerik die
morgen vroeg zou vinden bij zijn ontwft"
Tot laat ln den nacht, zit in de koude J
bij het flauwe, walmende olielampkei
heiman bezemen te binden.
Want hard heeft hij 't om 't bestaan-
Buiten staat de nacht klaar vol
en zoet vredig licht De sneeuw heeft stil
opgehouden te vallen en nu is de W
maagdelijk wit.
In dezen witten nacht, komt over
sneeuw geruischloos de groote heilige 1
de kinderen en hij brengt hen wat zij 1
in hun gebeden gevraagd hebben. Hij f
met zijn knecht en ezel over sneeuwban®n
zijn tabbaard is rijkelijk gevuld met sp*
goed en lekkers. De kinderen die rustig
pen en droomen in hun bedje hooren
niet.
Daar valt opeens een klop op de deur
den. bezembinder.
Zoo laat- Wie nog?
Weer valt er een klop.
De heiman kruipt verwonderd van
stoel recht en opent.
De goede Sint ,die steeds den weg naar
heihutten vergat, is ditmaal gekomen-
Toen 's morgens Maneke ontwaakte
hij op tafel den steenen leeuwerik waar"1
difti nacht gedroomd en gisterenavond
teld had aan den grooten jager die
uit de sneeuw naar huis had gevoerd.
Gaat u vanavond al weer uit, moeder?
't Is toch pakjesavond, en nu had ik toch zoo
gehoopt/dat we eens echt gezellig bij elkaar
zouden blijven.
Hot huilen stond den jongen nader dan het
lachen, toen hij zijn moeder in avondtoilet
uit haar budoir zag komen. Weken reeds
had hij zich op dezen avond verheugd. Met
hoeveel zorg had hij zijn spaarcenten en zijn
zakgeld tien gulden was het geworden
alles bij elkaar besteed, voor vader een
zilveren sigarettenpijpje, voor moeder een
bonbondoos. Uren had hij langs de winkels
geloopen, eer hij zijn keuze had gedaan; reeds
maanden lang had hij zich allerhande kleine
genoegens ontzegd, om een mooie surprise te
kunnen koopen voor vader en moeder, van
wie hij zoo zielsveel hield.
Maar mijnheer en mevrouw Verbeeten
schenen het gevoelige hartje van hun jongen
niet te begrijpen. Ze dachten er niet aan, dat
hun kind behoefte kon hebben aan hun har
telijkheid, hun warme liefde en meenden vol
komen aan hun plicht te hebben voldaan als
zij er maar zorg voor droegen, dat hij altijd
in de puntjes voor den dag kon komen bij
zijn makkers, dat hij behoorlijk het onderwijs
volgde en dat op zijn teere gezondheid nauw
keurig werd toegezien.
Vanavond gaat de première van een nieuw
stuk van Felix Rutten in den Schouwburg
Frits. Daar kunnen vader en ik niet van
thuisblijven. Maar we zullen er voor zorgen,
dat je cadeautjes morgenochtend klaar staan
hoor.
De toon van dit antwoord op zijn vraag
was hartelijker dan Frits gewend was. Me
vrouw Verbeeten scheen opeens veel dieper
in de kinderziel te hebben gkeeken; zij scheen
te voelen dat zij zich aan iets tegenover haar
jongen schuldig maakte en half had zij eV
spijt van, dat zij nu niet meer thuis kon
blijven. Men was immers met de vrienden
overeengekomen dat men na de voorstelling
nog een gezellig uurtje in „Royal" zou door
brengen, en het zou een algemeene teleurstel
ling geven, als zij en haar man op het appèl
ontbraken-
Had zij een half uur later gezien, hoe haar
jongen lag te snikken in zijn bed, hoe bij K
'tware in opstand kwam tegen wat p
noemde de liefdeloosheid zijner ouders
hem achterstelden bij een première, zij b
alle bezwaren zeker vèr van zich gegooid
ook haar man wel weten over te halen
Sint Nicolaasavond tot een huiselijk fee®'
te maken.
't Was reeds vèr na middernacht toén
heer en mevrouw Verbeeten weer in
huiskamer stonden. Op de tafel lagen Fr'^
geschenken. O, ja, nu dachten zij er
aan, 't was Sinterklaasavond. En voor Fr'
haddon zij nog niets; bij die drukte heeiem^
vergeten. En zij voelden het toch wel
zins als een verwijt, dat hun kind beter
hen dan zij aan hun kind hadden gedacI\
Maar eerst toen zij de pakjes hadden op8^
gemaakt drong het tot hen door wat Frjjj
van dezen avond verwacht had en wat p
W
had moeten missen. De tranen schoten
in de oogen toen zij begrepen, wat het
jongen had moeten kosten, hoeveel hij 11 -
had moeten ontzeggen om aan zijn oU
geschenken te kunnen geven, die voor
met zijn vijftig centen in de week een
taal moesten beteekenen. Hoe lang had
mei die gedachte aan den SinterklaasaV0^
moeten rondloopen, om zooveed te kun"
bijeengaren voor hen, die op dit oogeOb^
er nog niet eens aan hadden gedacht wat
hem zouden geven. Ze zouden, als ze
hadden,'wel eens een winkel binnenloop8^
hadden ze tot elkaar gezegd, maar het
hun, als een zaak Van geen belang,
het hoofd geschoten. En nu lagen daar
werkelijk mooie, van zooveel liefde en ba
lijkheid getuigende cadeau's als een stil
wijt aan hun onhartelijkheid en gemis
ware ouderliefde.
Hier, dat beseften zij beiden voldo®11^
zonder dat er veel woorden over hoefde»
vallen, hier moest iets veranderen en 10
iets wordn goedgemaakt. En ieder voor
en samen ook, maakten zij het heilige v
nemen dat hun Frits niet slechts hun -
maar ook hun liefde voortaan zou oP^
vinden.