1 Sinterklaas, de smokkelaar De steenen leeuwerik Ouders en Kind WOENSDAG 27 NOVEMBER 1929 DERDE BLAD. inn PAGlNj^ Tegelijk met 'n krachtige regenvlaag kwam kommies Dikkerboom het grenskan toor binnen, zoodat 't vuur uit de pijp vloog van z'n collega Van Veen, die bij do kachel op de smokkelaars zat te wachteu r Hé, Klaas wordt eens wakker, van avond krijg je wat fijns te drinken! Wat? Cognac. Cognac? Ja, Meliske de smokkelaar, komt ze ons brengen. Ik dacht, dat Meliske koest geworden was, sinds ie den laatsten keer heeft vastge. zeiten? Toch is 't zoo. Toevallig ben ik er achter gekomen in t café van Wouters in Tilburg. Daar kon ik afluisteren, dat Iemand, dien ik niet kende, aan de kastelein vertelde, dat de bekende smokkelaar Melis Verdonschot op vijf December, vermomd aJs Sinterklaas, 'n groote partij cognac zou probeeren te smokkelen van uit Poppel. I-Ifj zal heel brutaal met z'n ezelwagentje hier langs over den grooten weg komen. Dat ouwe wagentje, waarmee hij te genwoordig Maandagavond altijd vertrekt voor de Dinsdagsche markt in Tilburg? Ja, tuschen twee haakjes, 'n fijne equi page. Dat wagentje piept en knarst als 'n scharensliep en die ezelwaar ie dat beest vandaan heeft gehaald weet ik niet. maar 't is 'm zeldzaam mormel! Blijkbaar ziet hij ons voor grooter allen aan, dan we zijn. Heb ik je niet ge zegd, dat hij den een of anderen dag wel weer tot z'n ouwe liefde zou terugkeeren? Eén ding is zeker, vanavond zal er wel *n glaasje voor ons overschieten. Terwijl de avond viel, praatten de man nen nog door over Meliske, hoe hij 't hun vroeger zoo lastig maakte, met z'n slimme streken. Intusschen kwam vanuit Poppel een wa gentje aangesukkeld over den hobbeligen keiweg in de richtng van de Nederlandsche grens. Er onder schommelde 'n stallantaarn er voor liep 'n afgeleefd ezeltje. Meliske de smokkelaar, die vanavond Sinterklaas moest voorstellen, zat op 't bankje onder de lage huif, terwijl Zwarte Piet, ook iemand met smoklcel-allures, bij den ezel voortliep, de zweep onder de arm. Langzaam vorderde het armoedige stelletje over den donkeren weg. 't Wagentje steunde en kraakte luid, zoodat de honden van verafgelegen boer derijen begonnen te blaffen. Nu en dan drijnade een regenbui uit den donkeren hemel, dan huiverde Sinterklaas weer naar z'n diroog plekje onder het lekkende zeil. In de huisjes, waar zij langs kwamen, droom den de kinderen van 'n rijkgekleeden Sinter klaas, die op 'n glanzend wit paard voort reed over de daken.... Eindelijk kwam 't grenskantoor ln zich Ér brandt licht, Meliske. Ze zullen d'r wel uit komme, de vère- 5es, wacht maor. Ze wete sekur, da wr> komme en anders zulle ze 't goed kunne he ure. Halt! In naam der wet. •Mkerboom en Van Veen, mei! geladen -veer, versperden hun den weg. r ïit voeren jullie hier zoo laat uit? - „aot ons nou deurrijje, we speule van Sinterklaas en ge wit, smokele doej fk nie mèr. We zouden toch graag willen weten wat je onder al die kleeren verborgen houdt Mannen zooals jij spelen niet voor Sinter klaas. Laat eerst jullie papieren maar eens zien. Mooi zoo. Maar 't is hier zoo duivelsch donker, kom liever even naar binnen, in tk kantoor. Bind je paard zoolang aan 'n boom vast, T mocht eens op den loop wil- 'on gaan! De kleine stoet trok naar binnen, waar Je warmte hun tegenstreelde. Nou zoo'n wèrm kachetje doet 'ne mensch goed, brigadier, 'tls teugesworrig hondenweer, veinde nie. T Is kwaoj veur 'e rog en de gruuntesteult. Zet liever eerst die blauwe bril maar ens af Sinterklaas, en die krullebaard, ;oodat we kunnen zien, wie je bent. O, da kunde gerust, ik ben Melis Ver- 'onkschöt, kende me dan nie meer? 't Is 'k zoo laank geleje, waor? Hij zette z'n bril af, knoopte 't touwtje van z'n baard los, zette zelfs z'n fantasie- mijter af, zoodat de beide kommiezen de be ende kop met de slimme oogjes van het mokkelboerke zagen te voorschijn komen. Zoo, en waar ga je op af? Ikke? Ik gaoj vor Sinterenklaos spe len bij 'n verre neef van me, in Goirle Dan heb je zeker wel wat meegebracht voor de kinderen van je neef, nietwaar? Da sprikt: Spiklaossiemanne, lollies, fijrt, meer van dieje suutigheid. Maar ik denk, dat je ook wel wat meegebracht liebt voor je neef zelf, la 't niet, jenever of zoo iets? Snèvel? 'k Mag kapot vallen, as 'k me daor nog ooit mee in de vingers snij. Nee-e, aafblijve mit oe klaauwe, d'r zit niks! Jawel, mannetje, jou kennen we al langer. Trek je jurk maar 's uit, dan zul len we zien, wat er uit komt. Nou, dèr dan, ziede dan, da'k nie ge logen heb. Allemaol kleeren, lappen en snoeperij. De twee kommiezen zochten en peurden in den ontbladerden Sinterklaas, die nu in z'n gewone vestje voor hen stond, maar zagen nergens één druppel cognac. Zelfs geen rum boon konden ze vinden. Ze waren bitter teleurgesteld, Van Veen was woedend op Dikkerboom, die zoo leelijk had misgegre- pen en die er de oorzaak van was, dat ze daar voor den gek werden gehouden door 't vriendelijk gegrijns van Meliske en z'n Zwarte Piet. Kek m'n knecht ok maor nao, zoo veul as ge wilt, heerre! Wie is die jongen? Die kende ommers toch nie. Dè is Jan van Piet Bartjes, uit Poppel. Allez, Jan, trekt gij oewe pofjas ók 's uit veur de heere. Evenmin als onder de vracht kleeren van Sinterklaas, konden de kommiezen bi] Zwarte Piet de begeerde gordel met flesschen vinden. Ze begonnen hoe langer hoe meer te begrijpen, dat ze zich vergist hadden of dat ze 't sin 'fer waren van eeft nieuwe truc van M JMotte tie waoge soms ók nog zien? Kom vort dan 'n bietje, want ik heur den ezel al blère, omdat ie weg wil? De kommiezen konden wel niet anders doen. Ze rommelden in de vieze inhoud van het wagentje, haalden de stapels zak ken en touwen overhoop, speurden naar 'n dubbele wand, maar zagen of rooken alles behalve cognac. Meuge wellie nou onderhand weer vortrijje, aanders wor 't veuls te laot veur de keinder, klaagde Meliske, die z'n Sinter- klaasplunje weer had omgehangen en een pijpje had aangestoken. Zwarte Piert maakte de ezel los, die z'n oude kop liet hangen en rustig de rest vau z'n leven stond af te wachten. Er zat voor de kommiezen niets anders op dan de beide smokkelaaars zoo spoedig mogelijk te laten vertrekken, want 't geval was hopeloos en de regen viel bij stroomen. Doornart kropen ze dicht bij 't vuur, ieder aan een kant van de kachel en spraken de heele avond niet meer over hun fiasco. 't Wagentje was weer langzaam voortge- hobbeld in de richting van Goirle. Na 'ti half uurtje evenwel sloeg het 'n zandweg in. Zwarte Piet doofde de bengelende lantaarn Sinterklaas deed het wagentje stilstaan en steeg uit. Daarna trok hij de kop van de ezel af. stroopte do huic} af, zoodat 't beest verdween, maar daaruit kwamen twee man nen te voorschijn, die achter elkaar loopend, de pooten van de ezel hadden gevormd. Als buik droegen zij tüsschen zich in 'n flink fustje zuivere cognac. Maneke, het jongske van Jaan den bezem binder, keerde van zijn bedeltocht huis waarts. Het begon lijzekes te avonden en de sneeuwpluimkes gingen zoetjes neer in de schemering. In het doorzichtig blauw dat ver over de blakke landerijen wies en stilaan toedonkerde kwamen de eerste sterrekens pinkelen. Het was 'n klare vrieskoude lucht. De sneeuwvlokskens vielen donzig en in het licht van den dag dat nog verwijlde speelden vlug en dartel. Maneke spoedde zich, want het zou nu gauw heel avond zijn en de hei lag nog ver. De weg was lang. Hij voelde zich van zijn tocht 'n beetje vermoeid, maar lustig nog klapperden zijn kloefkens op den hard ge vroren weg. In zijn korfke aan dan arm had hij 'n heele vracht bedeldingen, brood, appe len, peren die de menschen hem op dezen Sint-Nicolaas vooravond goedjonstig gereikt hadden, 't Ging anders altijd niet even ge makkelijk, de boeren hielden ze vast en op menige pachterij waar hij aanklopte kon hi gaan met een „de naaste week". Nu was 't hem meegevallen. Dezen morgen had zijn vader hem uitge zonden, heel vroeg reeds en den heelen lan gen dag was hij altijd te been geweest. Twee drie dorpen had hij gemaakt en alleen te no ene en dezen avond had hij zich onder wege op 'n grachtkant durven zetten om 'n stuk brood uit zijn bedelkorfe te nutten. Vader zou nu zeker heel tevreden zijn wan neer hij thuis kwam, want van den voorraad konden ze zeker 'n week eten. Heimelijk kwamen de witte, zachte sneeuw- pluimkens om hem heen gevlinderd. Hij had 'n kinderlijk behagen ze te zien stoeien en dwarrelen en ze op zijn kou^-rood gezichtje te voelen neergaan en wegsmelten. Langs den weg en ver over het land kwam 'n schemering van witheid. De schaarsche huizekens, die diep in het land verzonken zaten, klompten zwart en de lampelichtekens stonden rood gepunt lijk sterren in hert licht- vlak van de ramen. Hij zag ze van alle kan ten in de blauwe deemstering vredig en vriendelijk. Wat moest het daar nu goed-gezellig zijn in die huisjes en hoe lekker zou 't wezen kon hij er even aan het knetterend vuur gaan ritten en zijn koude handen te warmen. Zou den daar de kinderen nu overal zingen rond de tafel het lied van Sint Nicolaas? Hij had het dezen avond gezien op 'n verre hoeve. Even had hij bij de kachel mogen staan en de goede vrouw had hem 'n klaaskoek te eten gegeven. En gezien had hij hoe onder de schouw hun klompen gereed stonden met 'n bussel hooi en 'n raap voor dezen nacht als Sint Nicolaas zou komen met zijn ezel. Hij was heel toen ineens triestig geweest- Dat was niet voor hem. Wat al lekkergoeds zou de heilige voor die kinderen brengen en hoe zouden ze morgen vroeg blijde ontwaken. Hij was maar 'n arm jongske van de hei, n bozembindersjongske. Zijn vader had hem verteld dat de heide te ver lag en buiten den weg van den hei lige. Sint Nicolaas ging voorbij naar de rijkere kinderen van het dorp en de buiten wijken. En ja, dat moest zoo wel zijn, want nooit had hij geweten dat de Sint ergens in de heide 'n bezoek had gebracht. In de heide kenden ze de vreugd niet van Sint Nicolaas- feest. Wanneer de heidekinderen 's morgens in school kwamen en al de jongens hun geschenken toonden, stonden zij met ledige handen toe te zien, treurig als verstoote- lingen, met in hun oogen alleen de begeerte naar het eene of andere dat hun schoon leek. Zij waren maar arme bezembindersjongs kens. En thans weer terwijl hij met spoedigen stap den thuisweg ging, dacht Maneke hoe heerlijk het zou zijn mocht hij ook eens 'n Sint Nicolaas-briefje schrijven met daarop al wat hij verlangde en geerne had, mocht hij ook eens de verwachting koesteren van Sint-Nicolaas-beschenking en ook zoo eens iets moois bezitten. Het verlangen kwam in zijn harteke roeren en hij voelde zich weerom heel triestig worden lijk daarstraks, 't Zou wel niet zijn. Och, 't was nog nooit geweest. Waarom was hij ook niet rijk of welstellend zooals de anderen en waarom ging zijn vader met bezemen langs <»e deuren en waar om had hij geen moeder meer om hem voor te spreken? Daar was hij opeens in 't dorp. De huizen stonden er met hun vensters iel verlicht van weerskanten de straat en van de uitstalramen der winkels was het Jint Nicolaasgoed verlokkend ten toon ge teld, speeltuig en lekkergoed, al wat mei, ienken kan. Maneke voelde opeens de bekoring hem meevoeren om al dat schoone te zien en te bewonderen. Voor 't raam van hert groote speelgoed- magazijn ging hij staan. Hij plaatste zijn korfke op den grond en met zijn verkleumde banden ln den zak, liet hij zijn oogen gaan Meel het toogberd stond vol getast en opge Ytapeld. Alles wat een jongen van tien jaren --.aar droomen kan of in zijn verbeelding uit- enken. Ieder stuk betastte, keerde hij met zijn lik. Daar kwam weerom het verlangen in jn oogen blinken. Wat zou hij daar wel :-bben kunnen uitkiezen? Zie daar die steenen leeuwerik gehurkt op iet ronde voetstukske. De vleugels en de leert waren blauw geschilderd. Die zou hij „wild hebben en hoe zou hij daar schoone 'anken uit geblazen hebben? Weer keek hij verder en ieder speeltuig lat er lag lokte hem aan, deed zijn hart egeeren en liet er een stille spijt. Daar was iets voor hem. En even gauw ging zijn blik aar wat anders, wal wetend dat dit alles er buiten zijn bereik was. Hij mocht er met /.ijn harteke maar eens even naar verlangen f eens even naar kijken on dan verder aan. Hij nam dan weer zijn bedelkorfke en voort ging hij. Nog meer voelde hij nu hoe hij maar 'n schamel heimansjongske was, 'n heimansjongske dat alleen maar langs de deuren hoefde te gaan om 'n snede brood, 'n bedeljongske dat niet hoefde te verlangen. En verder ging Maneke en voor ieder raam stond hij stil. In den hellen lichtklans die over de stoep uit de vitrienen viel, speelden de sneeuw- vlindertjes. Zij daalden rustig in donzige vlok ken, die zich wit opkussenden op de dor pels en langs de stoepen. Maneke dacht nu meteen hoe lang hij hier in het dorp gedraald had. Hert was nu avond en tijd om thuis te gaan. Hij stapte met dubbel snellen pas. Kot was koud. De sneeuwvlokken verijsden zijn gezicht en zijn handen waren versteven. Nu eerst voelde hij het. Hij was triestig. Hij volgde den weg naar de hei. Het was een eenzame weg en hij voelde zich moe. Van weerskanten vlakte het land wijd weg in den avond en er stonden geen huizen. Er pinkelde maar alleen het licht van de sterren hoog in den blauwen hemel. Hij hoorde zijn stap nu knersen in de sneeuw en hij wist zich heel alleen op de verre, verlaten baan. En zoo laat was hot al en hij was bang. Wat kon vader nu den: ken? Nergens roerde er 'n geluid, de sneeuw doofde alles en heel stil was het, alleen hoorde hij bijwijlen de sneeuw door de tak ken van een boom schuiven. Nu liep hij op een drafje. Zijn kloefen zonken diep in de versche sneeuw en soms gleed hij vallensgereed. Hij wou graag thuis zijn. Dezen weg had hij bij morgen- en avond uur al honderd keeren gegaan op zijn bedel tochten, altijd blijgezind en dapper en nog nooit was het hem zoo vreemd te moede ge weest. Moet hij dezen vooravond van Sint- Nicolaas, nu al de kinderen in de huizen het blije verwachtdngslied zongen of in hun bedjes zalig droomden van het schoone ont waken en het vroolijk feest van morgen, moest hij alleen nu zoo treurig zijn? Hij had niets, hij voelde zijn hartje zoo heel leeg ge- loopen van nuttedooze verlangens, van droo men waar toch niets zou van zijn. Zelfs noar den steenen leeuwerik begeerde hij niet meer omdat hij hem toch nooit zou bezitten. Mor gen zou hij weer zijn bedelgang gaan lang? denzelfden weg, met zijn korfke en aan de- huizen zou van de vreugde op de kinderge zichten hem tegemoet komen en tegenstraien en weer zou hij daar staan lijk altijd, arm heimansjongske dat niets verlangen of be- geeren mag. Morgen zou het zijn lijk alle dagen, een vreugdelooze bodelgang. De weg miek nu den grooten draai langs het eikenboschke de hei-de in. Hier in de toe- gesneeuwde vlakte waar gracht noch hout kant was, kon hij hem niet onderscheiden Het was een witte effenheid, Toch zou tij niet missen. Maneke ging al maar verder en terwijl hij ging voelde hij de moeheid in zijn beenon zinkon. Het was een vermoeiende weg door de hooge ongebaande sneeuw en moeilijk kwam hij vooruit. Doch haast ging hij ton einde zijn. Zie, ginder in het bleeke licht dal van de sterren kwam, zag hij het troppelio1 hutten zwart geteekend staan in het scheme rige blauw van den avond. Maar zwaarder wogen zijn beenen en loo- mer werden zijn leden. Al zoo verre was hij gegaan en al zooveel weg had hij afgelegd vandaag en al zooveel had hij begeerd dat ook zijn hart nu moe was en zijn gepeinzen stil stonden. Hij kon nu zoo dapper niet zijn als anders. Hoe ging hij er komen? Het werd in zijn hoofd heel ijl. Nog waren de hutten ver. Don ker zwartten de bosschen tegen den sterren einder en het leek hem alles heel verwijderd nog. Hij spande zijn laatste krachten in en meende te loopen. Doch opeens, daar strui kelde hij tegen de uitspringende wortel knuits van een dennenstronk. En hij viel I-lij lag daar met, zijn armen uitgestrekt en voor zijn oogen was alles zwart- Traagkes kon hij zich oprichten en tegen den struik vond hij steun. Stil liet hij zich achterovn leunen en hem docht dat hij nu nooit meer zou thuis geraken en dat het goed was zoo te blijven liggen. Hoog was de hemel gewelfd over de don kere heide, en de sterren stonden beweeglijk hei te flonkeren. In hun licht daalde de sneeuw immer voort en Maneke zag bom stil en vredig zinken in glinsterende vIokic? Hij voelde traagzaam de kilte uit den grond opstijgen en door zijn lichaam kl m men, hooger, hooger, door zijn rug, in zijn armen, naar zijn hoofd. En naarmate kwa'u over hem de gevoelloosheid van versteven zijn. Hij voelde niert3 meer. Alleen roerde ;n zijn hoofd dat scheef en machteloos afhiug nog de gedachte aan den schoonen steenen leeuwerik dien hij voor het uitstalraam Van het speelgoedmagazijn bewonderd had. Zoo'n blauwe vleugels had hij en vlak in 't mid den van don rug was de opening waardoor hij de heerlijke klanken kon blazen die ln het lijfje heimelijk ergens verborgen zaten. Schoon was het! De sterren boven zijn hoofd in den einde- loozen koepel gingen aan 't trillen en beven, de sneeuwvlokken dansten weg voor zijn oogen en opeens zag hij niets meer. Zijn koppeke zakte schuin weg langs den boomstronk neer en langzaam schoof zijn lijf in de donzige sneeuw. De heer van het kasteel kwam op dit avonduur van de Jacht weer. Een harts tochtelijk jager was hij en den ganschen dag had hij in de bosschen die de heide om grenzen en zijn eigendom waren, omgedoold op zoek naar wild. Dagen achtereen gaf hij alzoo aan zijn liefheberij prijs. Nu had de sneeuw hem verrast en zijn terugkeer ver traagd. Maar tevreden was hij toch want de jacht- tas::h op zijn rug was volgepropt met hazen en konijnen. Zoo'n buit als vandaag had hij maar zelden gemaakt. Nu wou hij de heide dweerschen om alzoo zijn kasteel te gena ken uit wiens ramenhet licht hem verre door de sparrelcruinen tegenblonk. Hij ging met groote, wijde passen, stijf in zijn hooge laarzen die tot boven de knieën kwamen en naast hem liep zijn hond, de fijnste snuiver die hij ooit ergens geweten had. Opeens begon het dier te blaffen en on rustig te worden. Het wou vooruit ondanks s mams vermanen. Stil Bob, jongen. Maar beest stak den snoet tegen den grond en snoof de lucht, met een sprong schoot net weg over de sneeuw. Wat mocht het zijn? Wild liep hier immers niet. De man volgde de richting waarin de hond verdwenen was- Daar vond hij liggend in de sneeuw het bezwijmde bezembindersjonske. De knaap, door het honden-geblaf terug tot het bewust zijn geroepen, trachtte zich op te richten. Hij schrok even bij de verschijning van den jager. Wat doet ge hier manneke? De stem was vriendelijk vol goedheid en stelde hem gerust. Ik kon niet verder. Hoe heet ge? Maneke. Ge moet opstaan en naar huis gaan. Waar woont ge? Het kind wees naar de hutten in den duister. Jaan de bezembinder is mijn vader. Kom dan, hier is uw korfke. De jager hielp hem recht en steunde hem. Ze gingen dan samen, de groote heer en het arme bedelkind, door de heide en de sneeuw. En hoe zij-t ge hier dam geraakt? Dan vertelde het kind van zijn bedeltocht door de dorpen en hoe hij zich in het dorp vertraagd had met naar het Sint-Nicolaas. goed voor de ramem te kijken. Die leeuwerik was 't schoonst, hij rustte op een steenen voetstuk en had zijn vleugels en steert blauw geschilderd- Die zou fijn kun nen fluiten. Maar bij ons komt Sint-Nicolaas nooit. Vader zegt, wij zijn slechts arme men schen en de weg naar de heide is te ver, Sint Nicolaas vindt dien niet. En zoudt ge dien leeuwerik dan graag gehad hebben? Ja, maar dat is nu niet- Hoe zou 'k hem krijgen? Meer zou ik niet gehoefd heb ben. Daar waren ze nu aan de hutten gekomen. Ze stonden in de smeeuw klein en schamel bijeengetroppeld, armelijke huizekes voor armelijke lieden. Eene was er nog waar voor het raamke een lichtje waakte, de hut van Jaan, dem bezembinder. Het kind liet den man voorop. In den hoek vam 't vertrek zat de heiman bezemen te binden. Het licht een olielampje wierp een vage klaarte de kamer en over den man die van laj eenzame bezigheid opschrok bij dit bezoek. Het was er koud, geen vuur i» haard en het sneeuwwater droop lang' wanden. Ah! 'k dacht dat hij ergens in een scJlU was blijven liggen, richtte de bezem zich op. Ik vond hem ginder in de s» te verstijven, en ziende hoe de knaap zijn gansch lijf rilde van kou, voegde heer er bij' gauw wat vuur aan leggeD' Daarmee vertok hij weer. Zijn stap do" buiten in den sneeuw. De kleine lag nu in zijn bed van ei" ilaren, terwijl de bezembinder voort aan zijn werk. De slaap had hem gauw overwonnen nu droomde hij schoon van Siut-Nic0' die dezen nacht uit den hemel naar de V deren kwam, ook naar de arme kinderenv de hei, droomde in zijn zoeten weldoe^, slaap van den schoonen leeuwerik die morgen vroeg zou vinden bij zijn ontwft" Tot laat ln den nacht, zit in de koude J bij het flauwe, walmende olielampkei heiman bezemen te binden. Want hard heeft hij 't om 't bestaan- Buiten staat de nacht klaar vol en zoet vredig licht De sneeuw heeft stil opgehouden te vallen en nu is de W maagdelijk wit. In dezen witten nacht, komt over sneeuw geruischloos de groote heilige 1 de kinderen en hij brengt hen wat zij 1 in hun gebeden gevraagd hebben. Hij f met zijn knecht en ezel over sneeuwban®n zijn tabbaard is rijkelijk gevuld met sp* goed en lekkers. De kinderen die rustig pen en droomen in hun bedje hooren niet. Daar valt opeens een klop op de deur den. bezembinder. Zoo laat- Wie nog? Weer valt er een klop. De heiman kruipt verwonderd van stoel recht en opent. De goede Sint ,die steeds den weg naar heihutten vergat, is ditmaal gekomen- Toen 's morgens Maneke ontwaakte hij op tafel den steenen leeuwerik waar"1 difti nacht gedroomd en gisterenavond teld had aan den grooten jager die uit de sneeuw naar huis had gevoerd. Gaat u vanavond al weer uit, moeder? 't Is toch pakjesavond, en nu had ik toch zoo gehoopt/dat we eens echt gezellig bij elkaar zouden blijven. Hot huilen stond den jongen nader dan het lachen, toen hij zijn moeder in avondtoilet uit haar budoir zag komen. Weken reeds had hij zich op dezen avond verheugd. Met hoeveel zorg had hij zijn spaarcenten en zijn zakgeld tien gulden was het geworden alles bij elkaar besteed, voor vader een zilveren sigarettenpijpje, voor moeder een bonbondoos. Uren had hij langs de winkels geloopen, eer hij zijn keuze had gedaan; reeds maanden lang had hij zich allerhande kleine genoegens ontzegd, om een mooie surprise te kunnen koopen voor vader en moeder, van wie hij zoo zielsveel hield. Maar mijnheer en mevrouw Verbeeten schenen het gevoelige hartje van hun jongen niet te begrijpen. Ze dachten er niet aan, dat hun kind behoefte kon hebben aan hun har telijkheid, hun warme liefde en meenden vol komen aan hun plicht te hebben voldaan als zij er maar zorg voor droegen, dat hij altijd in de puntjes voor den dag kon komen bij zijn makkers, dat hij behoorlijk het onderwijs volgde en dat op zijn teere gezondheid nauw keurig werd toegezien. Vanavond gaat de première van een nieuw stuk van Felix Rutten in den Schouwburg Frits. Daar kunnen vader en ik niet van thuisblijven. Maar we zullen er voor zorgen, dat je cadeautjes morgenochtend klaar staan hoor. De toon van dit antwoord op zijn vraag was hartelijker dan Frits gewend was. Me vrouw Verbeeten scheen opeens veel dieper in de kinderziel te hebben gkeeken; zij scheen te voelen dat zij zich aan iets tegenover haar jongen schuldig maakte en half had zij eV spijt van, dat zij nu niet meer thuis kon blijven. Men was immers met de vrienden overeengekomen dat men na de voorstelling nog een gezellig uurtje in „Royal" zou door brengen, en het zou een algemeene teleurstel ling geven, als zij en haar man op het appèl ontbraken- Had zij een half uur later gezien, hoe haar jongen lag te snikken in zijn bed, hoe bij K 'tware in opstand kwam tegen wat p noemde de liefdeloosheid zijner ouders hem achterstelden bij een première, zij b alle bezwaren zeker vèr van zich gegooid ook haar man wel weten over te halen Sint Nicolaasavond tot een huiselijk fee®' te maken. 't Was reeds vèr na middernacht toén heer en mevrouw Verbeeten weer in huiskamer stonden. Op de tafel lagen Fr'^ geschenken. O, ja, nu dachten zij er aan, 't was Sinterklaasavond. En voor Fr' haddon zij nog niets; bij die drukte heeiem^ vergeten. En zij voelden het toch wel zins als een verwijt, dat hun kind beter hen dan zij aan hun kind hadden gedacI\ Maar eerst toen zij de pakjes hadden op8^ gemaakt drong het tot hen door wat Frjjj van dezen avond verwacht had en wat p W had moeten missen. De tranen schoten in de oogen toen zij begrepen, wat het jongen had moeten kosten, hoeveel hij 11 - had moeten ontzeggen om aan zijn oU geschenken te kunnen geven, die voor met zijn vijftig centen in de week een taal moesten beteekenen. Hoe lang had mei die gedachte aan den SinterklaasaV0^ moeten rondloopen, om zooveed te kun" bijeengaren voor hen, die op dit oogeOb^ er nog niet eens aan hadden gedacht wat hem zouden geven. Ze zouden, als ze hadden,'wel eens een winkel binnenloop8^ hadden ze tot elkaar gezegd, maar het hun, als een zaak Van geen belang, het hoofd geschoten. En nu lagen daar werkelijk mooie, van zooveel liefde en ba lijkheid getuigende cadeau's als een stil wijt aan hun onhartelijkheid en gemis ware ouderliefde. Hier, dat beseften zij beiden voldo®11^ zonder dat er veel woorden over hoefde» vallen, hier moest iets veranderen en 10 iets wordn goedgemaakt. En ieder voor en samen ook, maakten zij het heilige v nemen dat hun Frits niet slechts hun - maar ook hun liefde voortaan zou oP^ vinden.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 10