m
DE REISVEREENIGING VAN JAN MUIL
Hoe Toon en Hert echte vrienden
werden
Paddenstoelen
Van alles wat
Piek Leeuwaard
VRIJDAG 29 NOVEMBER 1C29
'n Sinterklaas-cadeautje
dat je zelf kunt maken
'n Sinterklaas-cadeautje
dat je zelf kunt maken
4
m
Sig Jff
's!
MET PLAATJES VAN
band, die Toon's moeder voor Bert gebakken
had.
„Hoor eens, Toon," zei ze, „jij kunt alles
goed maken door voortaan een échte vriend
i te wezen voor Bert. Hij zal wel 'n goeden
vriend noodlg hebben In t leven, want ik
geloof, dat hij 't al gemerkt heeft, niet beste
jongen? Z'n been zal stijf blijven. Nou kan jij
hem toonen wat echte vriendschap is."
„Ja," z-t hij, „dat heb ik al gedacht, dat lk
voortaan op krukken zou moeten loopen, maar
ik heb nou toch geen pijn meer en dat is al
heel wat."
Toen eenige weken later de kreupele Bert
weer naar huis ging, hadden de andere kin
deren in het sanatorium daar allemaal spijt
van, want hij kon zoo aardig vertellen van
allerlei vogels en van eekhoorntjes en mnjion
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN
Toon en Bert waren vriendjes. Dat is te
zeggen, ze zaten in dezelfde klas en ze gingen
altijd samen naar school, want ze woonden
tegenover elkaar. En ze vochten nooit met
elkaar, want Toon was de sterkste van de twee
en Eert deed zoo ongeveer alles wat Toon
wilde.
Toon woonde in de groote boerderij, die met
haar heldere vensters vol bloeiende planten,
zoo fün in de zon stond. Bert woonde in het
kleine vervallen huisje, schuin daar tegenover,
in de schaduw van het bosch. Toon was
de eenige zoon van een rijken boer en de
vader van Bert was een arme daglooner, die
niet eens genoeg verdiende om zijn vrouw en
zijn zeven kinderen voldoende te eten te geven
Toon woonde in de groote boerderij
Toon gaf zijn vriendje dikwijls boterham,
of 'n appel of "n stukje worst, maar hij gaf
nooit wat voor niemendal. Maar ja, die arme
Bert had altijd honger en als hij zoo iets
kreeg van Toon, hielp hij hem daarvoor wit
graag met zijn huiswerk en ook met allerlei
andere karweitjes, en dat kon hij goed, want
al was Toon een groote stevige jongen met
roode wangen en Bert maar 'n klein, bleek en
mager ventje, op school was Bert zeker de
knapste van de twee.
Toen het herfst werd, moest Toon met de
koeien van z'n vader naar de wel en dat beviel
hem niet zoo heel erg, vooral niet als hij er
alleen op uit moest. DaSrom vroeg hij Bert
telkens om met hem mee te gaan en Bert
had daar niets op tegen, want Toon nam altijd
wat aardappelen en appels mee, en dan gingen
ze buiten op de wei 'n vuurtje stoken en aard
appelen poffen en appels braden, wat voor de
altijd hongerige maag van den armen jongen
een heerlijkheid was. Soms maakten ze daar
ook samen him huiswerk, waarbij Bert zijn
vriendje dan met alles hielp,
Begon het Toon op de wei te vervelen, dan
ging hij hier en daar wat rondzwerven, terwijl
Bert, ln zijn plaats op de koelen paste. Maar
als hi) dan 's avonds, moe en koud, met de
koeien aan de boerderij kwam, dan gaf de
goedhartige boerin hem een flink bord vol
voedzame soep en daar was Bert dan alweer
overgelukkig mee.
De dagen werden kouder en Toon voelde
er hoe langer hoe minder voor om met de
koelen naar de wei te gaan. Wel gaf hij Bert
een ouden hoed en 'n oude jas van z'n vader,
dat die het niet koud zou hebben, als hij, in
zijn plaats, naar de wei ging. Maar Bert had
het toch koud, verschrikkelijk koud als hij
daar iederen dag na school tot donker toe, in
het natte gras stond, want het was een koude
herfst, met veel regen en wind en Bert's klom
pen waren stuk, zoodat hij aldoor natte
voeten had.
Bert begon te hoesten en hij kreeg stekende
Pijnen in z'n rug en in z'n heupen. Maar hij
zei er niets van, want op de boerderij waren
ze Immers goed voor hem. Hij kreeg ttiir!».
boterhammen met heerlijke kaas van de
boerin en fijne warme soep, als hij 's avonds
geheel verkleumd, van de wei kwam, en soms
gaven ze hem ook nog oude kleeren mee.
Maar ja, al hiield Bert zich ook nög zoo
goed, op 't laatst kon hij niet meer. Op een
avond kwam hi) thuis met zware koorts. Z'n
tanden klapperden op elkaar en hij huilde
haast van pijn, toen hij op z'n stroozak e >g
liggen.
Toen Bert den daaropvolgenden dag niet in
de school kwam, ging Toon hem opzoeken. Hij
schrok ervan, toen hij z'n vriendje daar zag
liggen met roode plekken op z'n ingevallen
wangen. En 't was, of er ln hem 'n stemmetje
fluisterde, dat dit zijn schuld was. Had hij,
die toch zoo veel sterker was dan Bert en zoo
veel betere en warmere kleeren had, niet op
zolder zitten spelen of lezen, terwijl die arme
jongen in zijn versleten kleeren en kapotte
klompen, in zijn plaats, buiten had gestaan in
regen en wind en koude?
En was Bert, die toch heelemaal niet sterk
was, daardoor niet ziek geworden?
Verdrietig Hep Toon naar huis om zijn moe
der te vertellen, hoe naar die arme Bert er
aan toe was en hoe hij heelemaal alleen in
de hut lag, want z'n vader en moeder waren
aan 't werk en de broertjes en zusjes moesten
naar school, ofwel ze deden boodschappen
voor andere menschen.
De goede boerin stuurde een boodschap naar
den dokter en de dokter kwam en schudde zijn
hoofd en keek heel ernstig. Toen droeg hjj Bert
in z'n auto en nam hem mee naar de stad
om hem te onderzoeken.
's Avonds bracht de dokter Bert weer thuis
Hij zou ervoor zorgen, zei hij, dat de jongen
in een sanatorium geplaatst kon worden,
want anders zou hij niet genezen.
Toen Toon den auto van den dokter voor de
kleine hut aan den overkant zag staan, liep
hij er gauw naar toe en hij trok den dokter
bij z'n mouw en vroeg:
„Wat scheelt Bert eigenlijk?"
„Er mankeert hem 'n heele boel," zei de
dokter, „De jongen is nooit sterk geweest en
hij had geen dagen achtereen in die natte
kou mogen staan om op de koelen te passen.
Het was Toon of hü een slag in z'n gezicht
kreeg.
,Dat heeft Bert voor mij gedaan," dacht hij,
„omdat ik zelf te lui was en omdat hij honger
had en blij was met "n boterham."
En de groote trotsche Toon schaamde zich,
hij huilde haast van schaamte en hij liep naar
z'n moeder en smeekte haar, voor dien armen
Bert toch alles te doen wat ze maar kon.
Bert ging naar een sanatorium, want hij
was erg ziek, zei de dokter, en alleen daar
zouden zijn longen weer kunnen genezen.
De zieke jongen was heel bedroefd, toen hij
van huis weg moest, want hij hield veel van
z'n vader en moeder en broers en zusjes, en
hij hield ook veel van Toon. Och Ja, hij had
altijd wel begrepen, dat Toon hem allerlei toe
stopte om er wat anders voor in de plaats te
krijgen, maar hij was nooit onaardig voor
hem geweest. En als Je honger hebt, ben Je
immers zoo blij met 'n boterham of 'n bordje
soep, want honger doet zoo'n pijn! En toen
Bert wegreed, in den auto van den goeden
dokter, kwam Toon nog gauw aanloopen met
'n zakje vol koekjes en 'n paar reepen choco
lade en roode glimmende appelen voor z'n
vriendje.
Maandenlang lag Bert hl het sanatorium,
waar vriendelijke lieve zusters hem verpleeg
den: Het duurde wel 'n half jaar eer de jon
gen weer 'n beetje mocht probeeren te loopen,
en toen kreeg hij twee krukken, want z'n eene
been was heelemaal stijf geworden. Dat zou
wel stijf blijven, dacht Bert, al wilden de
zusters dat ook niet zeggen.
Op een mooien middag zag Bert opeens
Toon bij den ingang van de lighal staan,
Toon, groot en sterk en met dikke roode wan
gen.
„O Toon, ben JU dat? Ben je heusch geko
men?"
En Bert strekte z'n magere armen uit en hij
huilde van blijdschap, nu hij z'n vriendje weer
zag.
Toon keek naar al die bleeke kindergezicht
jes, die daar op de kussens lagen, dagen lang,
maanden lang, en 't was net, of hij zich
schamen moest, omdat hem zoo heelemaal niets
mankeerde en omdat hü dat altijd zoo hee
lemaal vanzelfsprekend had gevonden.
Toen kwam de zuster en mocht Bert even
loopen en toen Toon de krukken zag en het
stüve been van z'n vriendje, toen begon hü
opeens te huilen.
„Dat Is mijn schuld!" snikte hü, „mijn
schuld ik weet het zeker omdat ik jou
aldoor naar de wei gestuurd heb, als 't zoo
koud en nat was!"
De zuster kreeg medelüden met de twee
jongens, want Bert was nu ook weer beginnen
te hullen, en ze bracht hen naar 'n zonnig
kamertje, waar de tafel gedekt stond en waar
ze voor de beide vriendjes chocolade inschonk.
En midden op de tafel stond een groote tul
„Dat is mijn schuld!" snikte hij
De zuster was bHj, dat ze het Bert nu had
durven zeggen en Toon stond op en stak haar
de hand toe.
„Zuster, dat beloof ik u. Ik mag Bert graag
Zuster, heusch! Maar lk heb niet geweten, dat
't zoo slecht voor hem was om in de natte
wei te staan."
Bert had stil toegeluisterd.
en stekelvarkentjes en allerlei andere dieren.
Maar Toon heeft woord gehouden. En dat
Bert, ondanks za stüve been, een flinke kerel
Is geworden, die goed door de wereld' komt
dat heeft hü voor 'n heel stuk te danken aan
den goeden vriend, die hem altüd. met raad
en daad, geholpen heeft.
TANTE UNA.
lap en stikkcj ven.agens de nadbu f en g, zoo
dat ze alle drie nu stevl'j opgesloten zitten.
.J60 «Wulven we bü de nog open
züden HI en IV ook een langwerpig stukje
karton ln, waarna we deze züden ook dichtma-
ken.
De vijf kartonnetjes zitten dan stevig op
gesloten en alleen de vier vierkantjes aan de
hoeken zün „kartonloos".
De smalle kartonnetjes zün de opstaande
randen van ons „prulienbakje", die met 'n
drukknoop (zie de kringetjes op de teekening)
netjes rechtop gehouden worden.
Toen droeg hü Bert ln z'n auto
Er is weer een nieuw Verkade-album en dus
moet er weer dapper koek gegeten worden. Nu
geloof ik niet, dat er zoo heel veel onder jullie
zijn, die het heel erg vinden als ze koek moe
ten eten, maar als dat koek-eten dan nog ten
gevolge heeft dat je een prachtig boek in je
bezit krügt, dan doet iedere jongen en ieder
meisje het zeker dubbel graag. Er zün er na-
tuurlük onder de jonge lezers en lezeresjes van
deze bladzüde genoeg, die al verschillende Ver
kade-albums in hun bezit hebben en die steeds
üverig de plaatjes, die moeder bü de koek en
de beschuit en bü nog andere dingen die ze
koopt, Ingepakt vindt, verzamelen, om ook het
nieuwe album weer vol te krügen. Maar er zul
len er toch ook nog wel zijn, die er geen heb
ben: voor die is het een mooie gelegenheid om
nu te beginnen, nu er pas weer een nieuw
album is verschenen.
„Paddenstoelen" heet het, en je vindt er dan
ook niets anders in dan paddenstoelen.
„Ajakkes," zei m'n neefje, toen ik het hem
vertelde. „Ajakkes, paddenstoelen, wat heb Je
nou aan die leelijke, vieze dingen dat kan
toch nooit, een mooi album zün.
Maar hü had het mis en heel erg ook hoor!
Paddenstoelen zün geen leelüke, vieze dingen,
dat kunnen alleen maar kinderen zeggen, die
eigenlük nog niet eens goed weten wat een
paddenstoel is, die er misschien wel eens een
enkele maal een ergens in een hoekje hebben
zien staan, maar die toch nooit buiteH in de
vrüe natuur op wandel- of fietstochtjes eens
goed om zich heen gekeken hebben. Want dan
zouden zü wel anders praten!
Juist voor die kinderen ,die nog zoo weinig
van de natuur weten, is het zoo nuttig dat er
zulke boeken bestaan, die men op zoo'n makke-
lü'ke wüze in zün bezit kan krijgen als dit
nieuwe Verkade-album. Als ze een duur boek
ervoor zouden moeten koopen, dan kwamen ze
er zeker niet toe om eens nader kennis met
dit onderdeeltje van de natuur te maken, nu
ze het met koek-eten bü elkaar kunnen eten,
doen ze het misschien wel. 't Is in elk geval
voor hen te hopen, want ze krijgen er een
prachtige aanwinst voor hun boekenkastje voor
en.... ze zullen veel genieten en, al genietend,
ook veel leeren.
Het boek is geschreven door Dr. Jac. P.
Thijsse, iemand, die van paddenstoelen net zoo
veel weet, als een kleine jongen van koek-eten
en dat is zeker geen klein beetje. Alles wat je
er dus van zou willen weten, kun je er in vin
den. En als je het dan volgeplakt hebt met de
twaalf groote en de 132 kleine prachtig gekleur
de plaatjes, van de schilders Voerman, Rol en
Koeman, die moeder voor en na bü de koek en
de beschuit verpakt heeft gevonden, dan zul je
een zien, hoe blü je bent dat je maar met het
verzamelen begon, want je hebt dan een album,
ik zou haast zeggen mooier dan een der vele
voorga'ande Verkade-albums, een boek, mooier
dan de meeste boeken in je boekenkastje.
A. T.
Op deze manier kun je je bakje „plat" mee
in Je koffertje op reis nemen en met 4 druk
kers weer laten functioneeren.
(Voor de jongens)
Wat jullie je moeder fün met Sinterklaas
cadeau kunnen doen is een keurig zelf-gefabn-
ceerd schemerlampje.
Of met Kerstmis kan het ook uitstekend
als geschenk dienen.
Je begint met vier plankjes. Daarvan maak je
een vierkantje van 5 bü 6 c.M. en 9 e.M. hocg.
Als je een blokje van deze maat kunt
krügen met een gat overlangs er door, ls het
nog beter.
Daar bovenop hjm je een planje van 6 bü 6
c.M., waarin je in het midden een gat maakt
van 1 c.M. doorsnede. Vervolgens zaag Je nog
een plankje Van 10 bü 10 c.M. waar ook een
gat van 1 c.M. inkomt. Nu nog vier cirkels,
waar je van elk een vierde part uitzaagt en
die Je dan tegen het onderplankje aan lümt.
Deze cirkeltjes moeten een dikte hebben, twee
maal zoo groot als de dikte van laatstgenoemd
plankje.
Nou moet je eerst maar eens goed het
volgende teekeningetje beküken, dan snap je
direct, hoe dat houten geraamte al vast in
elkaar zit.
f
(Voor de meisjes)
Jullie vinden het natuurlük allemaal fün,
wanneer Je je vriendinnetje of degenen, die je
eens een pleizier wilt doen, ook eens iets kunt
schenken.
Geld voor dure cadeau* heb je niet. Maar
dat behoeft ook niet.
Je kunt al heel aardige dingen maken, zon
der dat het je heele spaarpot moet kosten.
Voor 'n meisje ls het bü voorbeeld zoo ge-
makkelük als ze op haar slaapkamer een bakje
heeft staan, waar ze 's avonds bü het uit-
kleeden speldjes, armbanden enz. ln kan doen.
Zoo'n bakje kun je zelf heel gemakkelük
voor je vriendinnetje maken en nog wel zoo
mooi, als je zelf maar wilt. Je neemt daarvoor
'n stukje carton, büv. 14 c.M. in het vierkant.
Nu zoek je of koop je voor 'n paar centen
twee lapjes van pl.m. 25 c.M. ln het vierkant
Bovendien knip je nog vier stukjes karton
van 14x4 c.M.
En nu aan 't werk. Je naait de beide lapjes
l
O
Nu begin je het snoer electrische draad
eerst door het onder- en daarna door het bo
venstuk te doen, waarna je deze twee stukken
dan netjes op elkaar kunt lijmen. Het afmon-
teeren 1b een secuur werkje, want er komt al
heel gauw kortsluiting, wanneer je büvoor-
beeld de draden niet goed afsoldeert of niet
stevig in elkaar gedraaid hebt.
Heb je heelemaal geen verstand van deze
electrische beweging, tippel er dan even mee
naar een electricien, waar je toch ook zün
moet om de benoodigde spullen als een eind
snoer, een stekker, een nippel en fitting en
ten slotte een 16-kaars-lamp te koopen.
f
#1
ST. NICOLAAS
ln den nacht van vijf December
Slapen alle kikd'ren zoet
Want dan komen Sint en Pieter,
Ja, zij weten het heel goed.
Als zij nu heel ernstig slapen,
En het maantje vriend'lijk lacht
Worden door dien Sint en Pieter
Speelgoed en een koek gébracht.
Maar wie stout was krijgt geen lek'
kers,
Dien loopt hij gewoon voorbij,
O, hij weet het op z'n duimpje,
Geloof dat maar gerust van mij
Want hij luistert door dem schoof-
steen
Met zijn zwarte knechtje Piet,
En hij zegt dan vast en zeker
„Nare kind'ren geef ik niet."
Wees dus altijd heel gehoorzaam,
Want loopt Sint dan op het dak,
Zegt hij zeker tot z'n knechtje:
Deze kind'ren krijgen wat"
Is de Sint nu weer vertrokken
Komt een ander feest heel ras
O, ik wou dat het maar altijd,
Ied're maand December was!
Ro KOPUIT
w
rechte einden aan elkaar naaien en daarB®
gaat de ring er in.
Als je raffia gebruikt, dan 1b het gewenscb1*
dat Je eerst met een hol püpje ronde gaatj®?
in je batik-papier slaat, anders scheurt o'
heel gemakkelük in.
Wanneer je nu het kapje op den voet
met den drager onder den porceleinen ring v»"
de fitting, dan is je Sinterklaas- of Kerst"
cadeau kant en klaar.
En ik wed om een cent, dat Je moeder d*
dolblü mee zal zün.
del
b
XE
ol
netjes aan één zü'de (I) aan elkaar en legt
dan een der lange kartonnetjes (a) tegen dezen
naad (zie de figuur). Dan stik je dit stukje
karton „er in" door den stiknaad b. Nu komt
het vlerkante stuk karton aan de beurt, wat
er thans ingeschoven wordt, waarna Je den
naad d stikt. Ten slotte daaronder weer 'n
lang stukje karton c, waarna we de „onder-
zü'de" (II) dichtnaaien.
We schuiven daarna de drie reeds geplaatste
stukjes karton netjes ln 't midden van onzen
Die
Dit, ls dus de lampevoet. Met een paar aar
dige kleuren verf, die je natuurlük kiest in
verband met de omgeving, waar het lampje
waarschünlük komt te staan, sier je het ge
heel op. Ook kun je belts of lak gebruiken.
Voor het lampekapje heb je nu nog noodig
een (jzerdraadring met drager van ongeveer 25
c.M. doorsnede. Bovendien een vel batik papier
en wat raffia of splitzüde.
Van een stuk pakpapier of zoo iets maak je
eerst den goeden vorm van de kap, die je
daarna op je vel batik-papier over kunt tee
kenen en uitknippen.
Heb je een handige zuster, dan laat je die
natuurlük dit werkje opknappen. Tevens kan
ze dan met de züde of het raffia de belde
DE GROOTSTE STAD DER WERELD
Dat is Londen, de hoofdstad van Engeland-
Groot-Londen. dat wil zeggen de stad
voorstad, telt in het geheel niet minder dab
8 millioen inwoners. Dat is dus nog rium 10
keer zooveel als onze hoofdstad Amsterdam.
Stel Je dat eens eventjes voor, een stad oPt
tienmaal zoo groot ais t reeds zoo groot#
Amsterdam. In ons heele land wonen nog
zamen geen 8 millioen menschen.
Door de openbare middelen van vervo#*'
zooals spoor, ondergrondsche treinen, trams
autobussen werden in 1925 büvoorbeeld
milliard personen vervoerd.
De meeste menschen rijden per bus.
was daar al lang bekend, voor dat de autobu®
hier zijn intrede deed. Want van bussen schÜ*
nen de Londenaars te houden. De helft v&d
de 3'/i milliard reizigers maakte dan oo>
gebruik van de bus.
Je snapt, dat al die bussen een geweld®®
drukte geven in de Londensche straten en d®1
baantje van verkeersagent is daar niet
de poes. Dat zijn dan ook buitengewoon flink®
kerels.
En toch gebeuren er nog 'n heele serie
gelukken op straat, al doet die verkeerspoliti®
nog zoo haar best.
In de laatste drie maanden van 1926 werda®
er büvoorbeeld 293 menschen bü auto-ongeval*
len gedood, zoodat er dus gemiddeld per jia^
'n goede duizend menschen alleen door auW3
al verongelukken.
OPLOSSING REBUSSEN?
1. El, ei, daar iigt een ei
2. Januari
3. Het zit er niet aan
OPLOSSING RAADSEL:
In de kruidenierswinkels, want daar ver
pen ze behalve rüst en koffie ook „capucU"
ners".
21. Den volgenden dag kwam het vraagstuk ter sprake
hoe men aan geld kon komen. Wacht eens, ze zouden
tezamen een circus opzetten.
22. Jan Muil wilde natuurlük de hoofdrol hebben, many
hü bracht er nieta van terecht. Er was niemand onder
de toehoorders, die erom kon lachen.
iWr
23. Bruin de Beer had meer succes. Dat had hü te dan
ken aan het feit, dat hü zoo mooi touwtje kon
springen. Hü sprong net zoolang tot hü niet meer
kon.
24. „Dat kan lk ook wel." zei Paardenburg. en waarem-
pel, hü sprong zóó mooi, dat niemand het hem zou
kunnen verbeteren.
"ii