m ïxs m i i ft f| wmm nWrDAG 24 DECEMBER 1929 DERDE BLAD. PAGINA H Een kleine legende van ons Lief Vrouwken in den Kerstnacht mmm mmm p| W Stille Nacht, Heilige Nacht Waer werl oprechter trou- „EEN KIND IS ONS GEBOREN. lwt:! lJb£: Er hing 'n stille, wondere blijheid over de late heide dien avond, 't Violet van de zo merlucht erboven vervloeide hier en daar in oranje-rood. Geen windeke roerde zich, de paarse heibloemekes staken de kopjes om hoog, een paar laat bezige bijen gonsden over hen heen. 'n Laatste speelsche straal liet Moeder Zon over haar heidekindjes hup pelen, voor zij verdween in 't Westen om slapen te gaan. Toen lag de wijde heide weer roerloos en alleen, de schemering kwam neerglijden en de zomernacht met do helder blinkende maan. De heide sliep in en droomde haar heidedroom. Daar was alles stil, de vreugde bleef trillen in de lucht en ritselen tusschen de bloemen en blader kens. Midden op de heide lag een klein huizeke Daarin woonde een mooie jonge vrouw, met haren blond en glanzend als de zon, en oogen diep en blauw als de zomerlucht bo ven de heide. Ze kwam uit 'n verre stad, en ofschoon ze veel vergeten was, doordat ze ai een heelon tijd op de heide woonde, wist ze toch nog prachtige verhalen te vertellen van 't kleurige, woelige leven daarginds. In die stad had ze de jonge man leeren kennen, die met haar in 't huisje woonde Hij was een schilder, hij was van haar gaan houden en zij van hem. Zoo waren zij getrouwd en weggetrokken naar de heide, want daar hield de schilder van. Zijn haar was golvend, als de heide die ook golft en als de sterrelooze hemel in stormnachten was 't zwart, en ook zijn oogen. En toen zij een jaar samen op de heide woonden, was 'u kindje hun geboren, 'n dochterken. Ze had de blozende blankheid van de moeder er. de duisterlichte oogen van den vader, maar haar haren waren noch blond, noch zwart doch recht en stijl en spierwit als sneeuw 'tWerd 'n krachtig vroolijk meisje en noemden haar Heidekind, want ze meenden dat de heide de heele wereld was. voor haar was die ook alles, haar vreugde en haar leven. Want Heidekind's geluk bloei de op tezaam met de paarse erica, maar als des zomers eenzame herders over de heide doolden met hun kudden, en ze zagen meisje dartelen tusschen de bloemen, dan noemden ze haar Sneeuwvlok, om haar witte haren. Het zal u misschien wel vervelen, daT ik u dit alles vertel, maar ge moet hel weten om 't verdere goed te kunnen begrij pen. Dien laten zomeravond toen de heide al lang in sluimer was, blonk er nog licht achter de vensters van 't kleine huis. Een groots, wonderbaar heldere ster schitterde vlak boven die heidewoning, en als je heel goed keek was 't of ze elk uur 'n beetje grooter en stralender werd. Wat was dat opeens? Viel de ster?... Neen. ze viel niet, maar een klein wit en geitje daalde van de ster naar beneden, vleugelde neer op 't stroodak en liet zich door den schoorsteen naar binnen glijden Ze vloog tot in de kamer van de moeder- waar die te bedde lag, kustte haar op 't voorhoofd, en blies den adem uit haar en gelenmondje over haar heen. De ster was langzaam verder gegleden naar 't Oosten opeens was ze verdwenen, ook het engeltje 's Morgens, toen de zon omhoog klom boven de helde, trok de schilder zijn doch tertje naar zich toe, nam haar op zijn schoof en vertelde haar dat ze 'n broertje krijgen zou, 'n echt levend jongetje, waar ze mee zou kunnen spelen en draven. Heidekind juichte van de pret, holde naar buiten en stoeide en rollebolde den langen dag door, om haar uitbundige blijdschsj lucht te geven. Als de avond viel, zette ze zich neer voor 't huisje, de breipennen vlo gen door haar nijvere handjes, en ze too- verde wollen kousjes te voorschijn, die da voetjes van 't broertje zouden moeten ver warmen, want 't zou wel winter zijn al3 't geboren werd. Avond aan avond zat Heide kind zoo te breien, haar hoofdje vol heer lijke gedachten over 't broertje. Toen 't koud begon te worden bleef ze binnen bij lampe licht, 'n Heel stapeltje grijswillen sokskes lagon al kant en klaar en nog was 't broertje er niet. Telkens en telkens vroeg ze aan vader wanneer 't. nu toch kwam en eindelijk kreeg ze ten antwoord dat 't i.n December wel gebeuren zou. Toen begon »e vlug aan 't. laatste paar, want over 'n week zou 't December zijn. De mooiste wol had ze daarvoor bewaard, sneeuwblank en fijn eo zacht was die wol, en heerlijk warm. DM kouskes moest 't jongske aantrekken zoodra 'i geboren was, ze moesten heel mooi zijn want dat was 'n groote feestdag. de velden graasden, 't Was 'n lichte vries- nacht. De lucht stond strak en effen vol hel dere sterren. De nacht was stil en toch was t of er wondere, zoete geluiden vloden door de lucht, 't was als hoorde je engelen lachen en engclengefluister, of klaroenen schalden heel ver in 't dal, en millioenen klokken zongen in de bergen. Door de sterrelucht glitsten af en toe lichtwitte en rozige stree- pen als van engelengewaden en hoorde ie iets als gevlerÜ van engelenwieken. Vlak boven de hut stond een groote wonderbare ster, die een stralenbundel neergoot over 't avondland. Ze leek heel veel op de ster, die eens stond boven het heidehuis dien zomernacht, t kon wel dezelfde zijn ge weest, maar ze was grooter, mooier en schit terender. In de hut lagen 'n man en 'n vrouw ge knield, om hunne hoofden blonk stralen glans, hun oogen lachten van geluk. De handen hielden ze gevouwen in diepe aan bidding. In de kribbe lag 'n kindje, 'n Boor- liogske fijn en teer, veel schooner dan en gelenkindjes. "n Gouden glans lag op zijn gezichtje, zijn oogen waren twee zonnelich ten. Z'n lach bloeide open als 'n hemel van blijheid. Dat was het gezegende Jesuskind, dat ter wereld kwam tn Decembernacht, omdat het aan zijn Liefde tot ons menschep niet langer weerstaan kon. Maria en Josepti aanbaden het, de os en de ezel verwarm den het met hun adem. En alom op aarde was vreugde. Maar 't was koud, ach zoo bitter koud, 'n felle Noordenwind waaide en blies door de reten van muren en daken de lucht ging duister worden en 't begon zachtjes te sneeuwen. De lieve Moeder maagd rilde in haar dunne kleeren, de lach verdween van Jesus' gezichtje, tranen drup pelden uit zijn lieve oogen, en Hij begon bitter te weenen van kou. 't Waren de "v.- - i 'tWas in 'n héél ver land... Daar lag huiten 'n stadje, midden in de velden 'n luit Ze was bouwvallig en oud, .groote scheuren waren ei in de muren et; 'gaten in 't rieten dak. Ze diende 'szomers tot nachtverblijf van de schapen, die dan in eerste tranen van mensohelijk lijden die 'n almachtige en toch hulpelooze God schreide om der menschen wille. Maria nam 't Kindje in haar armen, ze voelde hoe steenkoud en stijf de voetjes waren Toen gaf ze hem over aan Jozef, die vol zorg zijn versleten mantel om 't jongske heen sloeg, en ze zoeht de gansche hut door o* ze iets vinden kon om zijn voetjes te ver warmen. Maar ze vond niets. Alleen warme traan uit haar Moederoogen, die neerdruppelde op Jesus' voetjes, toen ze Hem kussen ging. Dan opende ze stil de deur en trad naar buiten in den sneeuw nacht. Geen vraag welde over Jozefs lip pen. Hij begreep wat Maria zoeken ging. E.n Maria's bloote voeten traden over de blanke sneeuw, die zoo koud was. Moeizaam schreed ze voort in den scherpen wind, de sneeuw sloeg haar in 't gelaat, doch ze lette er niet op, Zij dacht slechts aan de kou die haar Lieveling leed. Ze ging over eindelooze sneeuwige velden, waar huizen noch menschen waren. Toen hoorde ze van verre 't bruischen van golven, en plotseling stond ze voor de groote zee. Woest rolden de ba ren over de kust, de stormwind gierde. Doet) Maria was niet angstig, ze keek omhoog waar de hemel was, en zette zonder aarze len haar voetje op de golven. En zie, de zee werd stil en kalm, de wind ging liggen en de golven roerden niet. Zoo schreedde Vrouwe over wijde wateren, haar voeten waren licht en gingen met. groote snelheid In verre verte zag ze eindelijk lichten schij nen en ze bereikte de kust van 'n stad. Hoopvol trad Maria aan land, ze snelde de verlichte straten in. Ze wilde daar klop pen aan de huizen om te vragen naar ieïs wat de verkleumde voetjes van haar Jesus verwarmen kon. Daar woonden rijke men schen en zou zij zeker iets krijgen, zoi dacht Maria, en ze bleef staan op de stoep van 'n marmeren huis. Door alle vensters blonk licht, ze hoorde zingen en lachen co gerinkel van glazen en weekelijke dansmu ziek. Maria klopte aan de deur en wachtte Hoopvol luisterde ze of er geen voetstap pen klonken en geen sleutel omdraaide in t slot. Ze wachtfe lang. Maar de zware deur bleef gesloten en voetstappen hoorde ze niet. Wel werd het zingen luidruchtiger en boorde ze muziek en getinkel van kristal En droevig ging die goed Moeder heen. In alle huizen der stad vlamden lichten en klonk muziek en uitbundig schaterlachen, maar Maria had den moed niet meer en was te neerslachtig om nog aan te klop pen aan de deuren. Ze ging voorbij. Op straat kwam ze enkele haastige men schen tegen, ze spraken Fransrh, want 't was in Frankrijk. En ze verwonderde zich, want ze had vaak gehoord dat 't Fransche volk zoo goed was, zoo meelijdend en vroom. Vol weemoed zwierf Maria verder, de straten werden donker, en de huizen schaarscher. 't Begon sneller te sneeuwen, de wind sneed door Maria's dunne kleederen- Billend ging ze voort over de koude sneeuw. En ze moest trekken over hooge bergen, en door dichte bosschen, voor ze eindelijk kwam aan de rand van een nieuwe stad. De hoop keerde terug in Maria's hart. Doch als ze de stad binnenkwam gingen eensklaps alle lichten uit, de huizen lagen iD duisternis. Aarzelend steeg Maria de stoep op van 't eerste huls en klopte. Roerlooze stilte. Ze klopte nog eens, en nog eens. Geen geluid- Ze wachtte, wachtte. Flikkerde daar niet 'n lichtje op, hoorde ze geen deur dichtkleppen? Neen, 't bleef donker en stil. Zoo ging 't aan alle huizen. En dat was in België. Toen voelde Maria een brok opkomen in haar keef en tranen klimmen in haar oogen. Ze zat neer langs den weg in de sneeuw en weende. Ze dacht aan haar kind dat koude leed- Wat moest zij doen? Zou ze nog verder gaan? Of zou ze terugkeeren naar 't verre land, waar zij Hem gebaard had, en waar Hij nu was bij Jozef? Neen, dat kon ze niet, bij Hem terugkomen zonder dat ze Hem helpen kon. Weer ging ze verder. Weer trok ze langs weiden en velden. Weer moest ze heuvels beklimmen en door bosschen gaan. waar de sneeuw voeten hoog lag. Maar opeens werd de hemel lichter, 't hield op met sneeuwen, de maan kwa maan de lucht en vele, vele sterren. Voor haar lag een eindelooze vlakte, zonder huizen of boomen, een wit sneeuw landschap. Dat was in Holland en die be sneeuwde vlakte was de heide. Plots werd 't Maria wonderblij te moede. Over dat land lag zoo'n vreugdige vrede, dat zij zich ge lukkig en hoopvol voelde worden. Zoo klaar lag de sneeuwhei in 't manelicht. Midden op de heide stond een huizeke. Er blonk nog licht achter de vensters. Een groote, wonder- heldere ster schiterde vlak boven die heide woning en Maria wist niet dat die ster met haar meegegleden was van t verre land op haar zwaren tocht hierheen, 't Was dezelf de ster die boven de hut gestaan had, waar Jesus geboren werd. 't Scheen Maria toe, of ook hier als in *t verre land de lucht vol was van wondere, zoete geluiden, of ze de engelen- stemmen hier nog hoorde zingen en de klok- kenklank van 't Heilige Land met haar mee- gedreven was over bergen en zeeën. Stil gleden haar voeten over de witte heide, en waar ze ging begon de sneeuw te glanzen en te schitteren of ze millioenen goudkorreltjes neerstrooide. Voor 't venster van 't heidehuis bleef Maria staan en keek naar binnen. In 'n helder wit ledikant voor 't raam zag ze 'n jonge vrouw liggen zoo wit als de sneeuw op de heide waren haar han den en haar gezicht, haar oogen straalden 'n licht uit, zooals Maria had getooverd over de heide. Naast 't bed stond 'n wieg, en daarin sliep oen pasgeboren jongske. 'n Man stond bij de wieg en 'n meisje met nachtzwarte oogen en sneeuwlichte haarvlechten. Toen zag Maria voor zich Haar eigen Kind. dat ook dien nacht geboren was en Sint Jozef, en hoe koud dat Kindje 't had. Ze zag hoe op 't tafeltje naast de wieg 'n stapel gebreide wollen sokjes lag, en hoe 't Heidekind 't bovenste paar, die de allermooiste waren van sneeuwblanke wol en fijn gebreid in haar handje nam. en hoe de vader lachend n spartelend bloot voetje pakte, waarvoor 't kousje bestemd was. Toen tikte Maria zacht- es tegen 't ■venster. Heidekind schrok licht jes op, liet de kousjes vallen in de wieg en keek naar buitefl. Ze dacht dat 't een late vogel was, die tegen 't venster vloog. Maar als ze Maria zag staan liep ze de kamer uit, de huisdeur ging open, twee gebruinde war me handjes omvatten de ijskoude handen der Moedermaagd en brachten haar binnen in de kamer. Terwijl ze daar zat bij 't vuur, 't borelingske sluimerde, de jonge vrouw stil lag t.p luisteren en de man Heidekind op schoot nam, zong Maria's heerlijke stem doo* 't kamerken, cn vulde 't met muziek- Ze ver telde van 't verre, verre land, van de hut die te midden der velden lag en van de klare ster, van de kribbe waar dien nacht ook "n jongetje in geboren was om der menschen wille. Ze vertelde hoe arm zij waren,, hoe 't insneeuwde en hoe de wind blies door de muren en 't dak van rje hut. Ze vertelde hoe ijskoud de voetjes vab haar Kindje wa ren, en dat ze niets, niets had om ze te verwarmen. Ze vertelde van haar langen, langen tocht over zeeën, bergen en bosschen, zonder dat iemand haar geholpen had. Ter wij] zij sprak dropen tranen uit de vreugde- oogen van de jonge vrouw, en blonk mede lijden in die van den jongen man. Heidekind's gezichtje was droevig gewor den, ze keek van 't kindje in de warme de kentjes naar de sokjes in de wieg en naar die vreemde schoone vrouw, die zich warmde bij het vuur. Opeens verhelderde haar ge zichtje ze trok 't mondje wilskrachtig samen, alsof ze 'n besluit genomen had. En toen de nachtegalestem der zoete Moeder zweeg, nam ze de mooie witte sokjes, die ze met zooveel toewijding vóór 't broerke gebreid had cn legde ze zonder een enkel woord in Maria's handen. Maria sloeg haar oogen op en keek in die van Heidekind. En in dien wonderen, innigen, diepen blik, die peilde Heidekind's ziel, lag zoo iets hemelsch en schoons dat Heidekind in zich voelde dalen 'n eindeloos groot, heerlijk geluk. En de kamer werd plotseling overgoten met licht, boordevol goudglans werd ze, zoodat de moeder en de vader en Heidekind en zelfs 't nieuwe broertje heel wijd hun oogen open deden en indronken dat schitterende licht. En midden in dat licht stond Maria en ze legde haar handen met zegenend gebaar op 't. hoofdje van Heidekind. En zie, de sneeuw witte vlechten vielen los, de haren begonnen te golven en te krullen en ze werden goud- glazende, stralende lokken- Toen schreed Maria door de kamer en bij 't. bed bleef ze staan. Zegenend hief ze de handen op over de jonge moeder, over de wieg en den vader. En er gleed plotseling iets wits als nevel glans langs het venster, en in 9e kamer waren die vier nu alleen. Heidekind snelde, naar 't venster toe en zag uit over de heide, die baadde In stralend wit licht. De ster boven 't huis zag ze langzaam heenglijden naar 't Oosten. Heidekind zag niets bewegen in dat licht, alleen gleden stille nevelglanzeen er doorheen en was 't of engelenwieken Stille nachtheilige nacht Nacht, waarin Jesus kwam leven Nacht, die door God is gewijd; Kom ons veel mensch'lijks vergeven Nacht, waarin Jesus komt leven, Nacht, waarin God heeft geschreid. Stille nacht, heilige nacht Nacht, waar de herders in waken, Nacht, die door God is gewijd., Kom ons gehoorzamer maken. Heel wat eenvoudiger maken. Nacht, waar de herders in waken. Nacht, die mijn ziel benedijdt... Stille nacht, heilige nacht Leer ons uw luister belgden. Nacht, die door God is gewijd; Geef ons de bloem van verblijden. Geef ons een ster tot geleide, Leer ons uw luister belijden. Nacht, waarin God heeft geschreid.. ruischten over 't avondland. Maar toen ze omhoog keek leken alle sterren klokken, die begonnen te jubelen en te juichen, en daar- tusschen was 't of ze zingen hoorde van heel verre, roerend teedere hemelstemmen. De gansche kamer was nog altijd vol van t schitterlicht, dat afstraalde van Heidekind, 'n diep geluk glansde in de oogen der moeder met 'n zalige lach om de rozenlipjes slui merde 't boorlingske. Want nu wisten zij het allen waarom die nacht zoo wonder en zoo blijde was geweest, waarom die heide nu zoo schitter lichtte en waarom die hemelklokken zongen zonder einde, 't Was omdat Jesus was geboren, de Verlosser, de Zaligmaker in 't verre, verre land over de bergen, 't Was omdat zijn eigen zoete Moeder gekomen was over heuvelen en zeeën naar Holland, om hulp te zoeken voor haar Jezuken, dat koude leed. Daarom was die nacht zoo blij en schoon, omdat 't de Kerstnacht was. En altijd bleef dat stralende licht om Hei dekind zweven, waar zij ging, en altijd bleven haar gouden lokken glanzen en schitteren. En het licht bleef 't Heidehuis vervullen sinds dien Nacht- Over de heide kwam nooit meer sindsdien de donkere nacht neerzinken, de lichte, zilveren glans bleef zweven over de heide voor altijd. Heidekind's naam werd veranderd in Mariakind. De eenzame herders die des zomers over de heide doleri, en haar zien dartelen tusschen de bloemen noemen baar Goudlok, om den goudglans harer lok ken en 't licht dat haar omgeeft. Als vreemde menschen uit verre steden de eenzame heide bezoeken en 'dien lichtglans zien over 't heidekruid, lachen ze zich zelve uit en ma ken ze zich wijs, dat 't verbeeldingsspel is en gezichtsbedrog. En als oudere, wijze men schen hun met groote ernst vertellen hoe die glans op de heide gekomen is, spotten ze met hen. Doch zij die geloovig zijn lachen niet, zij geven aan de heide den schoonen naam van „Maagdekensheide." En ieder jaar is er eene nacht, dat die goudglans heerlijker is dan anders, dan staat er 'n wonderklare ster vlak boven heidehuis, dan suizelen er zoete geluiden door de lucht en ritselen engelenwieken. Dan zingen er klokkkelclanken zonder einde. Dat is In den Kerstnacht. „LONDON OPINION". Theater-directeur (bij een lachsalvo uit de zaal): „ls de humorist ineens zoo geestig geworden?" Knecht (op het toóneel kijkend): „Neen, er is alleen maar een stuk decor op zijn hoofd gevallen". EEN KERSTVERTELLING Dat is het krachtigste cement, Dat harten bint, als muren brek®" Tot puin in 't endt. (Vondel). Het was stampvol in het warenhuis. Maud Wayland liep in de speelgoedafd®®" ling em keelt rond. Al de winkelfutfrouW" waren door klanten, die hun Kerstinkoop6" kwamen doen, in beslag genomen en vriendelijke afdeelingschef bracht Maud ®e" stoel. Met een gevoel van behaaglijkheid -* na 'n vermoei ouden ochtend van winkelen zette ze rich neer en zij verbaasde zich oV®r het geduld waarmee de bedienende meisje" de veeleisehende klanten hielpen. Haar a®fl dacht werd getrokken door het meisje aaö de dóchtst-bijzijnde toonbank, dat juist met' zooveel lieve tact bezig was aan een oud g®" bogen boeren vrouwtje een goedikoope tol 19 verkoopen voor haar kleinkind zeker. De winkeljuffrouw, waarnaar Maud .War land met zooveel belangstelling keek. vva" een van de interessantste meisjes, die d ooit had gezien. liet was 'n slanke, donker® verschijning» bet meisje, wat. bleek en m®it fijne wenkhrouwen, die de opvallende blauw heid der oogen scheen te accentueer®0' haar mond was zoo fijn gevormd als die va" Maud zelf. Maar op haar gericht was een uitdruk' king van verzet en ontevredenheid, 10 haar fijne, nerveuze trekken, in den trol" schen opslag yam haar oogen... Het boeren vrouwtje was klaar en Maud was aap de beurt. Nadat ze verschillend6 kleine cadeaux had uitgezocht, poogde ?-a een gesprek aan te kmoopen met het rneisj® dat haar zoo interesseerde: „Kerstmis is een vermoeiende tijd voor l" nietwaar?" „Ja, nogal!", klonk het eenigszins onver schillige antwoord. De riem was klankvol en aangenaam, maar klonk heel koel. Maair Maud gaf het niet op: „U zult we' erg naar Kerstmis verlangen?" „Ja", antwoordde het meisje gpmeU'k' „het zal niet onplezierig zijn de rust". Met bitteren blik keek ze naar Maud e° ze vervolgde: „Wilt U werkelijk weten h°® ik de kerstdagen zal doorbrengen of is het U, net als de andere klanten er maar on> te doen om 'n praatje te maken?" Maud was stom-verhaasd, maar ze ah'' woordde naar waarheid): „ik wil het werke' lijk weten". En toen kwam, kalm en nadrukkelijk 9" explicatie en toch, met zooveel bitterheid verontwaardiging uitgesproken, dat het ee° diepen indruk bij Maud achterliet. „Om te beginnen", zei het meisje, „zal niet naar de kerk gaan, niet omdat 'k onverschillig ben, maar omdat ik niet °P tijd waldker zal worden. Na zoowat tien d®" gen, hier van 's morgens negen tot 's avond5 tien uur geslagen te hebben is het eentë® waartoe je op die vrije dagen in sta"'' bentte rusten. Ik zal slapen als marmot tot over elven en dan zal ik teg®° een uur eindelijk den moed hebben oro te staan. Dan zal ik op mijn kamer m'n een voudig middageten krijgen en een eind)® gaan wandelen, en ik zal probeeren wat t® lezen als ik een geschikt boek kan v1®' den en anders maar viroeg naar bed e° vergeten dat andere menschen Korri#0® vieren. Nu moet U niet denken dat alle meiisJ®9 liipr zoo'n heerlijk programma voor buP Kerstdagen hebben als je familie of goed® kennissen bier in de stad hebt is het wel uit te houden, al heb je niet veel geld. maar vooir mij is het nu eenmaal 09 anders". Er waren andere klanten bij de toonbank gekomen en de verkoopster wendde tot hen. Werktuigelijk nam Maud haar pakjes bÜ Een wonder Student ('s nachts etn een heel eind over zijn bier): Hè, nachtwacht, kom eens hier, ik heb wat gevonden! Nachtwacht: Zoo? En wat dan? Student (in triomf): Het sleutelgat! elkaar.over haar opgewekte, feestelijk® Kerststemming was een schaduw gevalle0- Toen ze bij haar broer en haar oom zellig aan de theetafel zat en de rosse g'° uit. den haard op haar gezicht viel, zei h®®f oom: „Je ziet er naar uit, kind, of je het vri° kelen niet bepaald amusant gevonden heb' „Ja, oompje, ik heb 'n avontuur getia\! dat me 'n beetje uit m'n gewone doen he® gebracht", zei Maud en ze vertelde wat ha®' weervaren was. „Wel. wel", zei haar broer, toen ze kl®3^ was, dat schepseltje zal haar temporal®® ook mooten leeren in bedwang te houd®0 als ze haar baantje op den duur wil u' houdën". „Ik geloof", zei Maud nadenkend, „dat lt alles beter zou verdragen, als iemand ee09 wat zon in haar leven bracht". Toen Botty Burgoyne den eersten K®irS,t morgen om tien minuten over elven uit looden slaap ontwaakte, keek ze lusteloos armoedige kamer rond en zag de bel feestdagen als een grauwen muur voor zi® Met 'n harden tik op de deur trad de slof dige pensioti-dienstbode binnen en vent®"16- dal cc et a dame was om Betty te spreke®- Ze bracht een kaartje mee, dat Betty e®®* dachtig bekeek: „Miss Maud Wayland". j>

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 10