m
ïxs
m
i
i
ft
f|
wmm
nWrDAG 24 DECEMBER 1929
DERDE BLAD.
PAGINA
H
Een kleine legende van ons
Lief Vrouwken in den
Kerstnacht
mmm
mmm
p|
W
Stille Nacht, Heilige Nacht
Waer werl oprechter trou-
„EEN KIND IS ONS GEBOREN.
lwt:!
lJb£:
Er hing 'n stille, wondere blijheid over de
late heide dien avond, 't Violet van de zo
merlucht erboven vervloeide hier en daar in
oranje-rood. Geen windeke roerde zich, de
paarse heibloemekes staken de kopjes om
hoog, een paar laat bezige bijen gonsden
over hen heen. 'n Laatste speelsche straal
liet Moeder Zon over haar heidekindjes hup
pelen, voor zij verdween in 't Westen om
slapen te gaan. Toen lag de wijde heide
weer roerloos en alleen, de schemering
kwam neerglijden en de zomernacht met do
helder blinkende maan. De heide sliep in
en droomde haar heidedroom. Daar was
alles stil, de vreugde bleef trillen in de lucht
en ritselen tusschen de bloemen en blader
kens.
Midden op de heide lag een klein huizeke
Daarin woonde een mooie jonge vrouw, met
haren blond en glanzend als de zon, en
oogen diep en blauw als de zomerlucht bo
ven de heide. Ze kwam uit 'n verre stad,
en ofschoon ze veel vergeten was, doordat ze
ai een heelon tijd op de heide woonde, wist
ze toch nog prachtige verhalen te vertellen
van 't kleurige, woelige leven daarginds.
In die stad had ze de jonge man leeren
kennen, die met haar in 't huisje woonde
Hij was een schilder, hij was van haar
gaan houden en zij van hem. Zoo waren zij
getrouwd en weggetrokken naar de heide,
want daar hield de schilder van. Zijn haar
was golvend, als de heide die ook golft en
als de sterrelooze hemel in stormnachten was
't zwart, en ook zijn oogen. En toen zij een
jaar samen op de heide woonden, was 'u
kindje hun geboren, 'n dochterken. Ze had
de blozende blankheid van de moeder er.
de duisterlichte oogen van den vader, maar
haar haren waren noch blond, noch zwart
doch recht en stijl en spierwit als sneeuw
'tWerd 'n krachtig vroolijk meisje en
noemden haar Heidekind, want ze meenden
dat de heide de heele wereld was. voor
haar was die ook alles, haar vreugde en
haar leven. Want Heidekind's geluk bloei
de op tezaam met de paarse erica, maar als
des zomers eenzame herders over de heide
doolden met hun kudden, en ze zagen
meisje dartelen tusschen de bloemen, dan
noemden ze haar Sneeuwvlok, om haar witte
haren.
Het zal u misschien wel vervelen, daT
ik u dit alles vertel, maar ge moet hel
weten om 't verdere goed te kunnen begrij
pen.
Dien laten zomeravond toen de heide
al lang in sluimer was, blonk er nog licht
achter de vensters van 't kleine huis. Een
groots, wonderbaar heldere ster schitterde
vlak boven die heidewoning, en als je heel
goed keek was 't of ze elk uur 'n beetje
grooter en stralender werd.
Wat was dat opeens?
Viel de ster?...
Neen. ze viel niet, maar een klein wit en
geitje daalde van de ster naar beneden,
vleugelde neer op 't stroodak en liet zich
door den schoorsteen naar binnen glijden
Ze vloog tot in de kamer van de moeder-
waar die te bedde lag, kustte haar op 't
voorhoofd, en blies den adem uit haar en
gelenmondje over haar heen. De ster was
langzaam verder gegleden naar 't Oosten
opeens was ze verdwenen, ook het engeltje
's Morgens, toen de zon omhoog klom
boven de helde, trok de schilder zijn doch
tertje naar zich toe, nam haar op zijn schoof
en vertelde haar dat ze 'n broertje krijgen
zou, 'n echt levend jongetje, waar ze mee
zou kunnen spelen en draven.
Heidekind juichte van de pret, holde naar
buiten en stoeide en rollebolde den langen
dag door, om haar uitbundige blijdschsj
lucht te geven. Als de avond viel, zette ze
zich neer voor 't huisje, de breipennen vlo
gen door haar nijvere handjes, en ze too-
verde wollen kousjes te voorschijn, die da
voetjes van 't broertje zouden moeten ver
warmen, want 't zou wel winter zijn al3 't
geboren werd. Avond aan avond zat Heide
kind zoo te breien, haar hoofdje vol heer
lijke gedachten over 't broertje. Toen 't koud
begon te worden bleef ze binnen bij lampe
licht, 'n Heel stapeltje grijswillen sokskes
lagon al kant en klaar en nog was 't
broertje er niet. Telkens en telkens vroeg
ze aan vader wanneer 't. nu toch kwam en
eindelijk kreeg ze ten antwoord dat 't i.n
December wel gebeuren zou. Toen begon »e
vlug aan 't. laatste paar, want over 'n week
zou 't December zijn. De mooiste wol had ze
daarvoor bewaard, sneeuwblank en fijn eo
zacht was die wol, en heerlijk warm. DM
kouskes moest 't jongske aantrekken zoodra
'i geboren was, ze moesten heel mooi zijn
want dat was 'n groote feestdag.
de velden graasden, 't Was 'n lichte vries-
nacht. De lucht stond strak en effen vol hel
dere sterren. De nacht was stil en toch was
t of er wondere, zoete geluiden vloden door
de lucht, 't was als hoorde je engelen lachen
en engclengefluister, of klaroenen schalden
heel ver in 't dal, en millioenen klokken
zongen in de bergen. Door de sterrelucht
glitsten af en toe lichtwitte en rozige stree-
pen als van engelengewaden en hoorde ie
iets als gevlerÜ van engelenwieken. Vlak
boven de hut stond een groote wonderbare
ster, die een stralenbundel neergoot over
't avondland. Ze leek heel veel op de ster,
die eens stond boven het heidehuis dien
zomernacht, t kon wel dezelfde zijn ge
weest, maar ze was grooter, mooier en schit
terender.
In de hut lagen 'n man en 'n vrouw ge
knield, om hunne hoofden blonk stralen
glans, hun oogen lachten van geluk. De
handen hielden ze gevouwen in diepe aan
bidding. In de kribbe lag 'n kindje, 'n Boor-
liogske fijn en teer, veel schooner dan en
gelenkindjes. "n Gouden glans lag op zijn
gezichtje, zijn oogen waren twee zonnelich
ten. Z'n lach bloeide open als 'n hemel van
blijheid. Dat was het gezegende Jesuskind,
dat ter wereld kwam tn Decembernacht,
omdat het aan zijn Liefde tot ons menschep
niet langer weerstaan kon. Maria en Josepti
aanbaden het, de os en de ezel verwarm
den het met hun adem. En alom op aarde
was vreugde. Maar 't was koud, ach zoo
bitter koud, 'n felle Noordenwind waaide
en blies door de reten van muren en daken
de lucht ging duister worden en 't begon
zachtjes te sneeuwen. De lieve Moeder
maagd rilde in haar dunne kleeren, de lach
verdween van Jesus' gezichtje, tranen drup
pelden uit zijn lieve oogen, en Hij begon
bitter te weenen van kou. 't Waren de
"v.-
- i
'tWas in 'n héél ver land...
Daar lag huiten 'n stadje, midden in de
velden 'n luit Ze was bouwvallig en oud,
.groote scheuren waren ei in de muren et;
'gaten in 't rieten dak. Ze diende 'szomers
tot nachtverblijf van de schapen, die dan in
eerste tranen van mensohelijk lijden die
'n almachtige en toch hulpelooze God
schreide om der menschen wille. Maria
nam 't Kindje in haar armen, ze voelde
hoe steenkoud en stijf de voetjes waren
Toen gaf ze hem over aan Jozef, die vol zorg
zijn versleten mantel om 't jongske heen
sloeg, en ze zoeht de gansche hut door o*
ze iets vinden kon om zijn voetjes te ver
warmen. Maar ze vond niets. Alleen
warme traan uit haar Moederoogen, die
neerdruppelde op Jesus' voetjes, toen ze
Hem kussen ging. Dan opende ze stil de
deur en trad naar buiten in den sneeuw
nacht. Geen vraag welde over Jozefs lip
pen. Hij begreep wat Maria zoeken ging.
E.n Maria's bloote voeten traden over de
blanke sneeuw, die zoo koud was. Moeizaam
schreed ze voort in den scherpen wind, de
sneeuw sloeg haar in 't gelaat, doch ze lette
er niet op, Zij dacht slechts aan de kou die
haar Lieveling leed. Ze ging over eindelooze
sneeuwige velden, waar huizen noch
menschen waren. Toen hoorde ze van verre
't bruischen van golven, en plotseling stond
ze voor de groote zee. Woest rolden de ba
ren over de kust, de stormwind gierde. Doet)
Maria was niet angstig, ze keek omhoog
waar de hemel was, en zette zonder aarze
len haar voetje op de golven. En zie, de
zee werd stil en kalm, de wind ging liggen
en de golven roerden niet. Zoo schreedde
Vrouwe over wijde wateren, haar voeten
waren licht en gingen met. groote snelheid
In verre verte zag ze eindelijk lichten schij
nen en ze bereikte de kust van 'n stad.
Hoopvol trad Maria aan land, ze snelde
de verlichte straten in. Ze wilde daar klop
pen aan de huizen om te vragen naar ieïs
wat de verkleumde voetjes van haar Jesus
verwarmen kon. Daar woonden rijke men
schen en zou zij zeker iets krijgen, zoi
dacht Maria, en ze bleef staan op de stoep
van 'n marmeren huis. Door alle vensters
blonk licht, ze hoorde zingen en lachen co
gerinkel van glazen en weekelijke dansmu
ziek. Maria klopte aan de deur en wachtte
Hoopvol luisterde ze of er geen voetstap
pen klonken en geen sleutel omdraaide in
t slot. Ze wachtfe lang. Maar de zware
deur bleef gesloten en voetstappen hoorde
ze niet. Wel werd het zingen luidruchtiger
en boorde ze muziek en getinkel van kristal
En droevig ging die goed Moeder heen. In
alle huizen der stad vlamden lichten en
klonk muziek en uitbundig schaterlachen,
maar Maria had den moed niet meer en
was te neerslachtig om nog aan te klop
pen aan de deuren. Ze ging voorbij.
Op straat kwam ze enkele haastige men
schen tegen, ze spraken Fransrh, want 't
was in Frankrijk. En ze verwonderde zich,
want ze had vaak gehoord dat 't Fransche
volk zoo goed was, zoo meelijdend en vroom.
Vol weemoed zwierf Maria verder, de straten
werden donker, en de huizen schaarscher.
't Begon sneller te sneeuwen, de wind sneed
door Maria's dunne kleederen- Billend ging
ze voort over de koude sneeuw. En ze moest
trekken over hooge bergen, en door dichte
bosschen, voor ze eindelijk kwam aan de
rand van een nieuwe stad. De hoop keerde
terug in Maria's hart. Doch als ze de stad
binnenkwam gingen eensklaps alle lichten
uit, de huizen lagen iD duisternis. Aarzelend
steeg Maria de stoep op van 't eerste huls en
klopte. Roerlooze stilte.
Ze klopte nog eens, en nog eens.
Geen geluid-
Ze wachtte, wachtte.
Flikkerde daar niet 'n lichtje op, hoorde
ze geen deur dichtkleppen?
Neen, 't bleef donker en stil.
Zoo ging 't aan alle huizen. En dat was
in België.
Toen voelde Maria een brok opkomen in
haar keef en tranen klimmen in haar oogen.
Ze zat neer langs den weg in de sneeuw en
weende. Ze dacht aan haar kind dat koude
leed- Wat moest zij doen? Zou ze nog verder
gaan? Of zou ze terugkeeren naar 't verre
land, waar zij Hem gebaard had, en waar Hij
nu was bij Jozef? Neen, dat kon ze niet, bij
Hem terugkomen zonder dat ze Hem helpen
kon.
Weer ging ze verder. Weer trok ze langs
weiden en velden. Weer moest ze heuvels
beklimmen en door bosschen gaan. waar de
sneeuw voeten hoog lag. Maar opeens werd
de hemel lichter, 't hield op met sneeuwen,
de maan kwa maan de lucht en vele, vele
sterren. Voor haar lag een eindelooze vlakte,
zonder huizen of boomen, een wit sneeuw
landschap. Dat was in Holland en die be
sneeuwde vlakte was de heide. Plots werd 't
Maria wonderblij te moede. Over dat land
lag zoo'n vreugdige vrede, dat zij zich ge
lukkig en hoopvol voelde worden. Zoo klaar
lag de sneeuwhei in 't manelicht. Midden op
de heide stond een huizeke. Er blonk nog
licht achter de vensters. Een groote, wonder-
heldere ster schiterde vlak boven die heide
woning en Maria wist niet dat die ster
met haar meegegleden was van t verre land
op haar zwaren tocht hierheen, 't Was dezelf
de ster die boven de hut gestaan had, waar
Jesus geboren werd. 't Scheen Maria toe, of
ook hier als in *t verre land de lucht vol was
van wondere, zoete geluiden, of ze de engelen-
stemmen hier nog hoorde zingen en de klok-
kenklank van 't Heilige Land met haar mee-
gedreven was over bergen en zeeën.
Stil gleden haar voeten over de witte
heide, en waar ze ging begon de sneeuw te
glanzen en te schitteren of ze millioenen
goudkorreltjes neerstrooide. Voor 't venster
van 't heidehuis bleef Maria staan en keek
naar binnen. In 'n helder wit ledikant voor
't raam zag ze 'n jonge vrouw liggen zoo wit
als de sneeuw op de heide waren haar han
den en haar gezicht, haar oogen straalden 'n
licht uit, zooals Maria had getooverd over de
heide. Naast 't bed stond 'n wieg, en daarin
sliep oen pasgeboren jongske. 'n Man stond
bij de wieg en 'n meisje met nachtzwarte
oogen en sneeuwlichte haarvlechten. Toen
zag Maria voor zich Haar eigen Kind. dat
ook dien nacht geboren was en Sint Jozef,
en hoe koud dat Kindje 't had. Ze zag hoe
op 't tafeltje naast de wieg 'n stapel gebreide
wollen sokjes lag, en hoe 't Heidekind
't bovenste paar, die de allermooiste waren
van sneeuwblanke wol en fijn gebreid in
haar handje nam. en hoe de vader lachend
n spartelend bloot voetje pakte, waarvoor 't
kousje bestemd was. Toen tikte Maria zacht-
es tegen 't ■venster. Heidekind schrok licht
jes op, liet de kousjes vallen in de wieg en
keek naar buitefl. Ze dacht dat 't een late
vogel was, die tegen 't venster vloog. Maar
als ze Maria zag staan liep ze de kamer uit,
de huisdeur ging open, twee gebruinde war
me handjes omvatten de ijskoude handen der
Moedermaagd en brachten haar binnen in de
kamer. Terwijl ze daar zat bij 't vuur, 't
borelingske sluimerde, de jonge vrouw stil
lag t.p luisteren en de man Heidekind op
schoot nam, zong Maria's heerlijke stem doo*
't kamerken, cn vulde 't met muziek- Ze ver
telde van 't verre, verre land, van de hut
die te midden der velden lag en van de klare
ster, van de kribbe waar dien nacht ook "n
jongetje in geboren was om der menschen
wille. Ze vertelde hoe arm zij waren,, hoe
't insneeuwde en hoe de wind blies door
de muren en 't dak van rje hut. Ze vertelde
hoe ijskoud de voetjes vab haar Kindje wa
ren, en dat ze niets, niets had om ze te
verwarmen. Ze vertelde van haar langen,
langen tocht over zeeën, bergen en bosschen,
zonder dat iemand haar geholpen had. Ter
wij] zij sprak dropen tranen uit de vreugde-
oogen van de jonge vrouw, en blonk mede
lijden in die van den jongen man.
Heidekind's gezichtje was droevig gewor
den, ze keek van 't kindje in de warme de
kentjes naar de sokjes in de wieg en naar
die vreemde schoone vrouw, die zich warmde
bij het vuur. Opeens verhelderde haar ge
zichtje ze trok 't mondje wilskrachtig samen,
alsof ze 'n besluit genomen had. En toen de
nachtegalestem der zoete Moeder zweeg,
nam ze de mooie witte sokjes, die ze met
zooveel toewijding vóór 't broerke gebreid
had cn legde ze zonder een enkel woord in
Maria's handen. Maria sloeg haar oogen op
en keek in die van Heidekind. En in dien
wonderen, innigen, diepen blik, die peilde
Heidekind's ziel, lag zoo iets hemelsch en
schoons dat Heidekind in zich voelde dalen
'n eindeloos groot, heerlijk geluk. En de
kamer werd plotseling overgoten met licht,
boordevol goudglans werd ze, zoodat de
moeder en de vader en Heidekind en zelfs
't nieuwe broertje heel wijd hun oogen open
deden en indronken dat schitterende licht.
En midden in dat licht stond Maria en ze
legde haar handen met zegenend gebaar op
't. hoofdje van Heidekind. En zie, de sneeuw
witte vlechten vielen los, de haren begonnen
te golven en te krullen en ze werden goud-
glazende, stralende lokken- Toen schreed
Maria door de kamer en bij 't. bed bleef ze
staan. Zegenend hief ze de handen op over
de jonge moeder, over de wieg en den vader.
En er gleed plotseling iets wits als nevel
glans langs het venster, en in 9e kamer
waren die vier nu alleen. Heidekind snelde,
naar 't venster toe en zag uit over de heide,
die baadde In stralend wit licht. De ster
boven 't huis zag ze langzaam heenglijden
naar 't Oosten. Heidekind zag niets bewegen
in dat licht, alleen gleden stille nevelglanzeen
er doorheen en was 't of engelenwieken
Stille nachtheilige nacht
Nacht, waarin Jesus kwam leven
Nacht, die door God is gewijd;
Kom ons veel mensch'lijks vergeven
Nacht, waarin Jesus komt leven,
Nacht, waarin God heeft geschreid.
Stille nacht, heilige nacht
Nacht, waar de herders in waken,
Nacht, die door God is gewijd.,
Kom ons gehoorzamer maken.
Heel wat eenvoudiger maken.
Nacht, waar de herders in waken.
Nacht, die mijn ziel benedijdt...
Stille nacht, heilige nacht
Leer ons uw luister belgden.
Nacht, die door God is gewijd;
Geef ons de bloem van verblijden.
Geef ons een ster tot geleide,
Leer ons uw luister belijden.
Nacht, waarin God heeft geschreid..
ruischten over 't avondland. Maar toen ze
omhoog keek leken alle sterren klokken, die
begonnen te jubelen en te juichen, en daar-
tusschen was 't of ze zingen hoorde van heel
verre, roerend teedere hemelstemmen. De
gansche kamer was nog altijd vol van t
schitterlicht, dat afstraalde van Heidekind,
'n diep geluk glansde in de oogen der moeder
met 'n zalige lach om de rozenlipjes slui
merde 't boorlingske.
Want nu wisten zij het allen waarom die
nacht zoo wonder en zoo blijde was geweest,
waarom die heide nu zoo schitter lichtte en
waarom die hemelklokken zongen zonder
einde, 't Was omdat Jesus was geboren, de
Verlosser, de Zaligmaker in 't verre, verre
land over de bergen, 't Was omdat zijn eigen
zoete Moeder gekomen was over heuvelen
en zeeën naar Holland, om hulp te zoeken
voor haar Jezuken, dat koude leed. Daarom
was die nacht zoo blij en schoon, omdat 't
de Kerstnacht was.
En altijd bleef dat stralende licht om Hei
dekind zweven, waar zij ging, en altijd bleven
haar gouden lokken glanzen en schitteren.
En het licht bleef 't Heidehuis vervullen sinds
dien Nacht- Over de heide kwam nooit meer
sindsdien de donkere nacht neerzinken, de
lichte, zilveren glans bleef zweven over de
heide voor altijd. Heidekind's naam werd
veranderd in Mariakind. De eenzame herders
die des zomers over de heide doleri, en haar
zien dartelen tusschen de bloemen noemen
baar Goudlok, om den goudglans harer lok
ken en 't licht dat haar omgeeft. Als vreemde
menschen uit verre steden de eenzame heide
bezoeken en 'dien lichtglans zien over 't
heidekruid, lachen ze zich zelve uit en ma
ken ze zich wijs, dat 't verbeeldingsspel is
en gezichtsbedrog. En als oudere, wijze men
schen hun met groote ernst vertellen hoe die
glans op de heide gekomen is, spotten ze
met hen. Doch zij die geloovig zijn lachen
niet, zij geven aan de heide den schoonen
naam van „Maagdekensheide."
En ieder jaar is er eene nacht, dat die
goudglans heerlijker is dan anders, dan
staat er 'n wonderklare ster vlak boven
heidehuis, dan suizelen er zoete geluiden
door de lucht en ritselen engelenwieken.
Dan zingen er klokkkelclanken zonder einde.
Dat is In den Kerstnacht.
„LONDON OPINION".
Theater-directeur (bij een
lachsalvo uit de zaal): „ls
de humorist ineens zoo
geestig geworden?"
Knecht (op het toóneel
kijkend): „Neen, er is alleen
maar een stuk decor op zijn
hoofd gevallen".
EEN KERSTVERTELLING
Dat is het krachtigste cement,
Dat harten bint, als muren brek®"
Tot puin in 't endt.
(Vondel).
Het was stampvol in het warenhuis.
Maud Wayland liep in de speelgoedafd®®"
ling em keelt rond. Al de winkelfutfrouW"
waren door klanten, die hun Kerstinkoop6"
kwamen doen, in beslag genomen en
vriendelijke afdeelingschef bracht Maud ®e"
stoel. Met een gevoel van behaaglijkheid -*
na 'n vermoei ouden ochtend van winkelen
zette ze rich neer en zij verbaasde zich oV®r
het geduld waarmee de bedienende meisje"
de veeleisehende klanten hielpen. Haar a®fl
dacht werd getrokken door het meisje aaö
de dóchtst-bijzijnde toonbank, dat juist met'
zooveel lieve tact bezig was aan een oud g®"
bogen boeren vrouwtje een goedikoope tol 19
verkoopen voor haar kleinkind zeker.
De winkeljuffrouw, waarnaar Maud .War
land met zooveel belangstelling keek. vva"
een van de interessantste meisjes, die d
ooit had gezien. liet was 'n slanke, donker®
verschijning» bet meisje, wat. bleek en m®it
fijne wenkhrouwen, die de opvallende blauw
heid der oogen scheen te accentueer®0'
haar mond was zoo fijn gevormd als die va"
Maud zelf.
Maar op haar gericht was een uitdruk'
king van verzet en ontevredenheid, 10
haar fijne, nerveuze trekken, in den trol"
schen opslag yam haar oogen...
Het boeren vrouwtje was klaar en Maud
was aap de beurt. Nadat ze verschillend6
kleine cadeaux had uitgezocht, poogde ?-a
een gesprek aan te kmoopen met het rneisj®
dat haar zoo interesseerde:
„Kerstmis is een vermoeiende tijd voor l"
nietwaar?"
„Ja, nogal!", klonk het eenigszins onver
schillige antwoord. De riem was klankvol
en aangenaam, maar klonk heel koel.
Maair Maud gaf het niet op: „U zult we'
erg naar Kerstmis verlangen?"
„Ja", antwoordde het meisje gpmeU'k'
„het zal niet onplezierig zijn de rust".
Met bitteren blik keek ze naar Maud e°
ze vervolgde: „Wilt U werkelijk weten h°®
ik de kerstdagen zal doorbrengen of is het
U, net als de andere klanten er maar on>
te doen om 'n praatje te maken?"
Maud was stom-verhaasd, maar ze ah''
woordde naar waarheid): „ik wil het werke'
lijk weten".
En toen kwam, kalm en nadrukkelijk 9"
explicatie en toch, met zooveel bitterheid
verontwaardiging uitgesproken, dat het ee°
diepen indruk bij Maud achterliet.
„Om te beginnen", zei het meisje, „zal
niet naar de kerk gaan, niet omdat 'k
onverschillig ben, maar omdat ik niet °P
tijd waldker zal worden. Na zoowat tien d®"
gen, hier van 's morgens negen tot 's avond5
tien uur geslagen te hebben is het eentë®
waartoe je op die vrije dagen in sta"''
bentte rusten. Ik zal slapen als
marmot tot over elven en dan zal ik teg®°
een uur eindelijk den moed hebben oro
te staan. Dan zal ik op mijn kamer m'n een
voudig middageten krijgen en een eind)®
gaan wandelen, en ik zal probeeren wat t®
lezen als ik een geschikt boek kan v1®'
den en anders maar viroeg naar bed e°
vergeten dat andere menschen Korri#0®
vieren.
Nu moet U niet denken dat alle meiisJ®9
liipr zoo'n heerlijk programma voor buP
Kerstdagen hebben als je familie of goed®
kennissen bier in de stad hebt is het
wel uit te houden, al heb je niet veel geld.
maar vooir mij is het nu eenmaal 09
anders".
Er waren andere klanten bij de toonbank
gekomen en de verkoopster wendde
tot hen.
Werktuigelijk nam Maud haar pakjes
bÜ
Een wonder
Student ('s nachts etn een heel eind over
zijn bier): Hè, nachtwacht, kom eens
hier, ik heb wat gevonden!
Nachtwacht: Zoo? En wat dan?
Student (in triomf): Het sleutelgat!
elkaar.over haar opgewekte, feestelijk®
Kerststemming was een schaduw gevalle0-
Toen ze bij haar broer en haar oom
zellig aan de theetafel zat en de rosse g'°
uit. den haard op haar gezicht viel, zei h®®f
oom: „Je ziet er naar uit, kind, of je het vri°
kelen niet bepaald amusant gevonden heb'
„Ja, oompje, ik heb 'n avontuur getia\!
dat me 'n beetje uit m'n gewone doen he®
gebracht", zei Maud en ze vertelde wat ha®'
weervaren was.
„Wel. wel", zei haar broer, toen ze kl®3^
was, dat schepseltje zal haar temporal®®
ook mooten leeren in bedwang te houd®0
als ze haar baantje op den duur wil u'
houdën".
„Ik geloof", zei Maud nadenkend, „dat lt
alles beter zou verdragen, als iemand ee09
wat zon in haar leven bracht".
Toen Botty Burgoyne den eersten K®irS,t
morgen om tien minuten over elven uit
looden slaap ontwaakte, keek ze lusteloos
armoedige kamer rond en zag de bel
feestdagen als een grauwen muur voor zi®
Met 'n harden tik op de deur trad de slof
dige pensioti-dienstbode binnen en vent®"16-
dal cc et a dame was om Betty te spreke®-
Ze bracht een kaartje mee, dat Betty e®®*
dachtig bekeek: „Miss Maud Wayland". j>