m I X t i i M 3 m Allerlei. n Hoe ze over ons denken Jaufré en Melisande WOENSDAG 8 oANUARI TJ5. DERDE BLAD. PAGINA 1. mmmm f Vrije vertaling naar J. SHEPHERD. De mensch is een vreemd schepsel, zei de haan. En hij doet de dierenwereld geen eer aan. voegde een kip er nan toe. De haan zette een hooge borst op. 't Was het uur der wekelijksrhe confe rentie. Tronend op het goudgele stroo dal een mesthoop bedekte, liet hij zijn blikkert weiden over de vergadering. Aan zijn voe ten de kippen in 'n rustig middagdutje. Rechts knoeiden eenige eenden en ganzen in een modderplas, links knorden wat var kens met 't accent der voldaanheid. De mensch, hernam de haan, is werke lijk een minderwaardig wezen.Hij weet dat, maar heeft helaas niet de bescheiden heid welke betaamt aan zijn middelmatig heid. Dat wij desondanks soms den schijn aannemen van onderdanigheid, bijvoor beeld 's avonds ons nachtverblijf laten shr- ten wanneer de menschen dat willen, is het gevolg van onze ordelievendheid, welke gebiedt thuis te zijn wanneer de zon zich ter ruste heeft begeven. Tevens Is dat 'a wijtan aan onze vreedzaamheid, want wo stellen de rust van ons weldadig bestaan boven een gerechte wraak welke de grillen van die baasachtige wezens verdienen. Door zoo te handelen doen wij onze pluim veewereld hooge eer aan, want 't lijdt geen twijfel dat bij een oorlog wij verreweg de overhand zouden hebben. (Zijn kam zwol op, werd nog rooder). Ja 't Is in ons eigen belang dat we soms eenigszins ondergeschiktheid veinzen, wijl we aldus bevriend blijven met den mensch en hem des te gemakkelijker dienstbaa- nlaken. Inderdaad de mensch is onze slaaf. Zij ver geten dat misschien omdat we geboren en -vletogen zijn in dien stand van zaken, maar laten wij er nu qp dan eens aan denken tot onze rechtmatige voldoening, a, De mensch is onze dienaar, onze slaaf, om dat hij ons voedt, ons huisvest. Voor ons zaait hij, voor ons maait hij, voor ons werkt hij heel den dag. Wij hebben slechts te eten. te drinken, te rusten, in een woord: onbe zorgd te leven. Een ander bewijs van onze superioriteit .is dat de menschen, als zij elkaar lof willen h>ezwaaien, zich vergelijkeen bij ons. Heb ben we ieder van ons kan daarover meepraten, niet honderdmaal hooren zeggen: Hij is fier als een liaan, krijgshaftig als een haan; hij is er als de kippen bij d.w.z., hij is vlug, handig. En tevens erken1 l-ij door die geijkte term dat de kippen erg ..bij" zijn, wat wil zeggen erg verstandig'. En om te besluiten met die spreekwoor den waarin de mensch zijn wijsheid pleegt te leggen, haal Ik nog even dit aan: Hij kakelt als ren kip zonder kop. Ja geachte vergadering ge moogt lachen; zulke woorden leggen getuigenis af van de bewondering welke de mensch voor ons heeft. Ze weten dat we tot buitengewone dingen in staat zijn. En ik daag op slag alle men schen uit ons dat na te doen: te kakelen zon der kop. Ze verwijten mekaar ook dat ze kop pig zijn, merkte een kip op die ontwaakt was door het geestdriftig betoog van haar heer en meester. Wat wil dat eigenlijk 7eggen? Koppig zijn, legde de haan uit, wil zeggen: zijn als een kip. Dat gezegde is dus eigenlijk een prachtige lofspraak. En wat zouden ze er niet voor geven kip te zijn, lekker te zijn als kip, gekleed te gaan als wij in zachte, veelkleurige veeren om maar eens iets te noemen. Maar die dom ino menschen bedoelen met dat woord „kippig" bijziende zijn. Alsof wij bijziend w; ren!! Met dat gezegde geeft de mensch ren staaltje van zijn geestesbekrompen- li: id en onverstand die tot zulke grove dwa- f ugen in staat is. Uit het feit dat wij eerst terdege bekijken wat we eten, dus blijk ge ven van voorzichtigheid en onderscheidings vermogen, maken zij op dat wij niet goed kunnen zien. Wij zullen echter nooit zoo ..koppig" zijn, de parels, die ze voor de zwtj- n- :i gooien, voor maïskorrels te houden. h k zien wij onmiddellijk het verschil t. :s- s, ben een echt en een steenen ei dat ze in er:j nest leggen, hopende dat wij ze voor kippcnelren zullen aanzien. Maar zij schijnen riit te weten dat kippen allerminst gene gen zijn een andermans maaksel uit tc fcr. ien. v.'ll mij nu voortaan niet meer onder- I eken: dat Is mensehengewoont.e, maar r eft bij ons geen pas. Wij zijn dus hoogere wezens dan de n.' nsch; wij geven den toon aan. Inderdaad rvie bepaalt het uur waarop de dagtaak f". aanvang moet nemen? Wie wekt do tr nsche boerderij? Dat zijn wij hanen! Wanneer wij 's morgens kroelen, staan de menschen gehoorzaam op. En ik vraag mo af wat er van hun werkzaamheden terecht zou moeten komen als wij eens niet kraai den. De heele wereld zou zich dan verslapen, alles in de war loopem. Dat wij 's morgens op tijd op staan, vindt de trage mensch zóó deugdzaam, dat ze ons hanen beschou wen als 't zinnebeeld der waakzaamheid. Hoe slecht, hoe dom de mensch ook mag we zen, toch moeten we toegeven dat ze soms ook h(Hetere oogenblikken hebben. En dkn erkennen ze onze verdiensten, geven ons de plaats die ons toekomt. Zetten ze onz» beeltenis niet op de hoogste punten, op alle torens in prachtig glanzend goud, als hulde, als ei kenning van onze heerschap pij? Praten ze niet steeds van „haantje de voorste", van den haan die koning kraait"? Dat u die enkele voorbeelden voldoende zijn om aan te toonen welke vereering wij verdienen. Zooals ik u zooeven reeds bewees kan de mensch niet buiten ons. Daarom is er geen boerderij zonder kippen. De mensch is verzot op kippeneieren, verzot op ons hoogfijm vleesch. Zelfs onze veeren be schouwt hij als iets kostbaars, maakt daar de fijnste, zachtste kussens van. Al komt de mensch daar ook niet rond weg voor uit, toch weet ik dat hij ons ha nen en kippen zeer hoog acht. Soms pro- beeren ze zelfs ons na te doen. Je moet ze dan zien loopen net als wij achter elkaar, op een rijtje en voorop de muziek die ever hard wil spelen als ik kraai om de da geraad aan te kondigen. Zoo zijn de men schen ten oorlog getrokken, zoo houden ze parade in vredestijd. Van oorlogstijd gesproken, toen legde de mensch z'n masker af, toen erkende hij ein delijk de waarheid. Hij kwain er namelijk rond voor uit in die dagen, op welken prij3 hij ons stelde. Zei de minister niet: wat er ook gebeuren moge, het pluimvee moet ge red worden! Ook deed het ons goed te lezen hoezeer de diensten gewaardeerd werden van onze vrienden de varkens. Immers de krant schreef: „Als we geen aardappels meer heb ben, wat moeten we dan aan onze varkens geven?" Dat. waren gulden woorden, dat was een tijd vol waarheidszin en gezonde philoso- phie. Gelukkig begreep de mensch wat ons toe kwam. We zeiden trouwens gewoonweg: Ons volle rantsoen, of we leveren alleen windeieren! Stel u voor dat wij juist als hij iederon dag met een mais-, rijst-, of graankaart in den poot uren op een rijtje hadden moeten staan wachten. Gelukkig zag de mensch m dat zooiets niet in overeenstemming kwam met onze waardigheid en dal juiste inzicht doet hem eer aan. Daar het toch overal en altijd wat is, hier op deze wereld en in 't algemeen genomen de menschen tamelijk goed voldoen, zal het wellicht maar "t beste zijn hem tenminste vooreerst in onzen dienst te houden. De zon die van achter de schuur kwam begon in zijn oogen te schijnen. Hij had zich zóó gezet dat d&t het teeken was tot eindigen. De haan stond op, zond een magistraal kukeleku de lucht In, zei daarmee: De tijd is om! Hij schudde zijn veeren, stapte toen plecht statig weg, gevolgd door al zijn kippen. DRIEHONDERD RENNERS NAMEN DEEL AAN DEN GROOTEN WEDSTRIJD om den Lemoanler-prija, waarom tusschen Versailles en Parijs geloopen werd. EEN MIDDELEEUWSCHE LIEFDES GESCHIEDENIS. liet was op Pinksteren van het jaar 1165, dat graaf Raimund van Toulouse op zijn landgoed Querch vertoefde- Daar had hij een burcht, die zich spits en rank op een rots verhief en wijd en zijd in den omtrek ge- zien kon worden in heel liet land Querch. Graaf Raimund stond aan het venster en keek naar de ondergaande zon, de bebloemde weiden aan den voet van den berg, de bloel ende vruchtboomen als met wit, en rood schuim bedekt en in de verte naar de gra zige heuvels, die den blik begrensden. Daar werd ijlings de deur geopend eri een jonge-\ ling trad haastig Hnnen, hij ijlde mot uitge breide armen op Raimund toe, zij kusten elkander en lachten en drukten elkaar de hand. Deze gast was Jaufr Ruclel) de dichter de prins van Blaga. Nu stonden zij daar arm in arm aan het venster en schouwden over de bloeiende, blinkende weiden. Slecht zingt hij, die geen melodie in 't hart heeft en geen woord in de hersens, zei- de Jaufr), nooit ontbreekt me een wijs of een woord. Doch wat heeft hot gemeen aan woorden of meloiien? Slechts de edele is dichter. - Het vorig jaar was ik in Tripolis bij mijn neef, zeide Raimund. Daar sprak ik dik wijls met zijn dochter Melisande, zij is door haar vader aan keizer Manuel Com menus verloofd. Van haar hoorde Ik'dezelfde woor den, die je zoo juist ges;, roken hebt en zij zeide op denzelfden toon als jij. Zij zong een van je gedichten en haar blanke hals trilde bij het zingen als bet keeltje van een jubelend vogeltje en dan zeide ze: Ik heb altijd een mensch gezocht, die mij zulke woorden zeide en ik heb hem nooit gevon den. Toen vulden zich Jaufré's ooigen met tra nen, stil vatte hij de hand van zijn vriend en sprak: Altijd heb ik een menech ge zocht, wietn ik zulke woorden kon zeggen en ik heb hem nooit gevonden. Jaufré Rudel giing naar de kamer, die voor hem gereed gemaakt was en dacht aan Melisande. De maan ging op en in het zilve ren licht glansden de bladeren der boomen, die nog slap neerhingen en een zoete geur verspreidden. Bergen en vlakten zijn er, dacht hij, en de wijde oceanen; nooit heb ik de zee gezien, maar. als ik aan haar denk dan wordt mijn hart beroerd. Ik zal mijn edelknaap een lied leeren en zal hem ran tot haar zenden, hij zal aan haar voeten gaan zitten en haar het lied zingen, zonder iets aan de melodie te veranderen en geen woord zal hij weglaten. Hoe heeft dit vurig verlangen mij toch be vangen, ik heb haar zelfs nooit gezien. Dienaren maakten het bed voor liein ge reed, hij legde zich er op neer en sloot de oogen. Dan droeg de droom hem voort over grazige weiden en boschrijke bergen en over de wijde, klotsende zee, daar zag hij Me lisande zitten aan het venster en over de zee staren, terwijl zij een roos in de hand hield met bladeren als door bloed geverfd. Hij ontwaakte en het was hem als rook hij nog den zoeten geur der schoone bloem. Hij hield zijn hand in het zilveren maan licht en sprak: Hoe kan ik anders denken dan-' Melisande? Mijn hart klopt luid; hoe zou het zijn als ik werkelijk haar hand in de mijne hield? Mijn hart zou ophouden te kloppen, ik zou sterven van geluk. Aan stonds zal mijn knaap op weg gaan, het snelste paard zal hij berijden en op hot vlugste schip reizen, hij zal liaar zeggen, dat ik kom; en als ik bij haar ben ,zal ik naast haar zitten en haar op den mond kussen; nooit zal liefde den minnende dood en. Nu klingt me de melodie in het oor, nu AEIM AM AR, DE WINNAAR la den 21 sten Lemonnler-wedstrijd, waaraan ook Holland- sche renners deelnamen, kwam als eerste bij den finish aan. voel ik de woorden in me opwellen, nu vormt zich het lied, goed zal het worden, geen ander kon zoo dichten. Hij leerde het den knaap, de knaap reed voort en kwam aan de zee en besteeg het schip en voer over de zee en daar waren de huizen van Tripolis en de haven was met marmer versierd. Hij besteeg de trappen van het slot en knielde n«ér voor Melisande. hij stemde zijn luit en zong liet gedicht dat Jaufre Rudel gemaakt had. Toen bloosde Melisande en tranen sprongen in haar oogen. Nu voer ook Jaufré op het schip en hij stond op de voorsteven; hij zag, hoe het schuim aan heide zijden van de kiel danste en blikte in de verte waar lucht en water tezamen vloeien- Achter hem duwde de wind in het zeil, en speelde met de blonde lokken. Zoo liep het schip, de golven sloegen om en om, zoo voer het dag en nacht. Op een morgen sprak hij; Kan het ver langen iemand ziek maken? Ik voel mij zoo zwak, ik durf het bed niet verlaten. Hij had een knaap bij zich, dien hij zijn liederen leerde, opdat hij hen zou zingen aan het hof. Deze verpleegde hem. Dikwijls weende hij, als hij niet bij zijn heer zat. Er waren lieden op het schip, die de geschie denis van Jaufré gehoord hadden, dat hij op een meisje verliefd was, dat hij nooit gezien had en dat hij van verlangen naar zijn geliefde ziek geworden was. Zij spotten met hem en zeiden, dat hij overspannen was. De knaap antwoordde: Jullie kunt dat niet begrijpen. Je loopt over straat en daar vindt jullie je gelijken. Als je zegt: Het koren is duur dit jaar, of In die herberg is goede wijn te krijgen, of, Met hout kan men nu goede zaken maken, dan be grijpt u ieder, mot vvien gij omgaat. Maar mijn heer heeft nog nooit iemand gevonden, met wien hij spreken kon en ik ben nog te jong. Men zegt, dat zijn geliefde mooi is- Maar hoe kan een man op schoonheid verlieven, die hij nooit gezien heeft? Er is iets, wat jullie niet kent. Hij heeft gehoord hoe edel ze is en nu is hij ziek van een vurig verlangen. Nu kwam het schip in de haven aan en lag naast de marmeren steenen, waarmee de haven Versierd was. Allen gingen van het, vaarjuig en de knaap haalde dienaren, die zijn heer moesten dragen. Zij droegen hem voorzichtig naar de herberg, waar zij hem in bed légden. De knaap echter ging naar Melisande, knielde voor haar neer en sprak: Ik was bij u en zong u een llo.l. dat mijn heer op u gedicht had. Nu is hij zelf gekomen. Maar het verlangen heeft hem zwak gemaakt, hij ligt in zijn herberg en kan nfel tot u komen. Toen nop Melisande haar vrouwen en ging met hen naar de herberg en zij vond Jaufré in onmacht liggen. Zij zetite zich op den rand van het bed, schoof haar arm onder zijn hoofd, richtte hem op en legde hem aan haar borst. Jaufré ontwaakte uit zijn flauwte, toen wist hij, dat Melisande hem in de armen hield. Ik heb u nooit gezien, sprak hij. en lier- kende u toch onmiddellijk. Nu dank ik God, die me zoo lang in het leven heeft gehouden, dat ik nog aan uw boezem rusten mag- Vouw mijn handen samen, want ik ben te zwak om hen te bewegen; zoo wil ik sterven. Melisande vouwde hem de handen en kuste hem op den mond met haar roode lippen, die nog nooit een man gekust had den. Toen voelde ze, dat zijn lichaam zwaar werd. Zij legde hem op het kussens terug, en drukte zijn oogen toe. Dan zeide zij: Nu heb ik een edelman en dichter gekust en ik weet, wie hij was, want over zeeën en Het goede geheugen De vermaarde Fransche maarschalk Ju- not hield, evenals vele zijner kameraden uit de dagen der „Grande Armée" van de herinneringen uit zijn jeugd. Op zekeren dag wandelepd op het openbare plein van Monbord d&è,r en te Bussy le Grand bracht hij zijn eerste jeugd door met eenige weergevonden vrienden uit zijn jon gelingsjaren, ontmoette hij een grijsaard ln ouderwetsche kleedij, een jas met panden en kanten Jabot. De oude man liep lang zaam vooruit en hield nu en dan een oogenbliik stil om een snuifje te nemen uit een zilveren doos. Naar hem toesnellen en hem om den hals vallen, was voor Junot inmiddels hertog van Abrates geworden het werk van 'n oogenblik. Meester, beste meester! riep hij ver. heugd uit. Wie Is u? vroeg de gepensioneerde onder wijzer, geheel verbluft door die warme ont boezeming en die mooie uniform. Komaan, herinner u eens den groot sten sukkel uwer leerlingen, antwoordde de maarschalk goedmoedig. De oude paedagqog dacht maar 'n oogen blik na. Zoudt u dan bijgferval Junot wezen riep hij verbaasd uit. Dezelfde, bevestigde de maarschalken hij glimlachte, terwijl hem de tranen in dó oogen kwamen over het goede geheugen van zijn ouden meester. Snelle promotie Toen er eens hoog bezoek uit Roemèhiö te Berlijn was, viel het den keizer plots in, dat hij zijn gasten wel 'ns de Keizer Wilhelrokerk kon laten zien, een der prach tigste kerken van Berlijn. In allerijl werd een boodschap gezonden aan den organist van de kerk, den muziekleeraar Walter Ai" scher. Binnen een uur zou de keizer met zijn gemalin, dochter en den kroonprins van Roemenië in de kerk komen en de or ganist moest ze geleiden. Zoo gebeurde dan ook en de keizer verheugde er zich zicht baar over, hoe de prachtige bouw met zijn fijne mozaik de bewondering zijner gasten opwekte. Nu professor, zei hij nadat ze de kérk gezien hadden, tot den organist, speel nu 'ns iets voor op het orgel. De organist deed wat hem gevraagd wérd, krachtig klonk een plechtige melodie door de kerk. De opmerkzame toehoorders vroegen nog een tweede stuk en reeds wilde de keizer met eenige dankwoorden afscheid nemea van den Ilerrn Professor (hij was het niet eens) toen deze bewogen smeekt zijn inüi- gen dank te mogen uitdrukken voor den onverwacht behaalden profassotitel. Ah ge waart het dus nog niet? lachte de keizer. Nu wat ik gezegd heb, gebeurt ook, mijn woord za.1 gelden. Nog denzelfden dag ontving de organist werkelijk een meester in zijn vak zijn aanstelling als professor. Nog zoo dom niet Eens kreeg de Italiaansche componist Ros sini een deputatie bij zich, om hem aan 'e kondigen dat zijn buste, in wit marmer ge houwen, een der pleinen in zijn geboortestad zou versieren. Dit liet den componist éérst vrij koud; plots vroeg hij: Dat zal u zeker veel geld kosten, mijn buste in marmer te laten uitvoeren? Ongeveer 12.000 francs. Wèl zooveel! 12.000 francs! riep Ros sini uit: Geef die liever aan mijzelf. Dan beloof lk u bij alle plechtige feestdagen een tijd lang boven op de zuil te gaan slaan. Dan heeft de stad het origineel in plaats van de nabootsing en lk heb 12.000 francs verdiend. landen heen heb ik hem gekend, daar ik al zijn liederen van buiten ken. Geen andere man zal ine nu meer kussen. Zij schreef aan keizer Manuel Comn^nus naar Byzantium en zond hem alle geschen ken terug, die hij haar gezonden had en daarna ging ze ln een klooster en vroeg da priorin haar op te nemen als non. Zeef schoon haar had ze, het was blond en long', het werd haar afgeschoren. Zeer schooni kleedercn had ze, van zijde met goud be- stikt; zij trok hen niet meer aan, maar droeg een pij van ruwe en zwarte ivol. Aan haar lieve voetjes had zij sandalen van rood Ieder gedragen met goud en edelsteenen versierd; nu droeg ze grove schoenen uit hout ga- sneden.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1930 | | pagina 10