ENCYCLIEK VAN ONZEN H. VADER
PIUS XI,
STSïïi? r ï,twett "a""
Over de christelijke opvoeding van de jeugd
2^52,-w "irsr
DINSDAG 14 JANUARI 1930
TWEEDE BLAD.
PAGINA L
door de Goddelijke Voorzienigheid Paus
MENSCHEN EN MEENINGEN
DE MOTIEVEN VAN DEZE
ENCYCLIEK
AAN WIEN BEHOORT DE
OPVOEDING
IN HET BIJZONDER
AAN HET GEZIN
AAN DE EERBIEDWAARDIGE BROEDERS, PATRIARCHEN, PRIMATEN,
AARTSBISCHOPPEN, BISSCHOPPEN EN ANDERE PLAATSELIJKE
ORDINARII, DIE IN VREDE EN GEMEENSCHAP LEVEN MET DEN
APOSTOLISCH EN STOEL
Eerbiedawardige Broeders
Heil en Apostolischen Zegen
Plaatsvervanger op aarde van den Goddelij-
ken Meester, Die ofschoon Hij in de onmetelijk
heid van Zijn liefde alle menschen, ook zonda
ren en onwaardigen, omvatte, nochtans steeds
toonde, dat Hij de kinderen met een bijzondere
liefde beminde, wat Hij in de zoo roerende
woorden „Laat de kinderkens tot Mij komen"(l)
tot uitdrukking bracht, hebben ook Wij bij iede
re gelegenheid getracht de vaderlijke voorkeur
te toonen, welke Wij den kinderen toedragen,
voornamelijk door de onverdroten zorg en de
passende instructies, voor alles, wat de Chris
telijke opvoeding van de jeugd betreft.
Het voorbeeld volgend van Onzen Goddelij-
ken Meester, hebben Wij het heilswoord, het
zij vermanend hetzij aansporend, hetzij leiding
gevend over de verschillende punten van de
Christelijke opvoeding, gericht zoowel tot de
jeugd als tot de opvoeders, tot de vaders en de
moeders, met de bezorgdheid welke den ge-
meenschappelijken Vader van alle geloovigen
Past, een bezorgdheid, welke zich, zooals het
herdersambt eischt, op gelegen en ongelegen
oogenblikken uit, volgens het woord van den
Apostel „Volhardt op gelegen, maar ook op on
gelegen oogenblikken: berisp, vermaan,
schreeuw 't uit, met groot geduld en beleid, (2)
een eisch van onzen tijd, waarin men maar
al te zeer het ontbreken van heldere en juiste
beginselen, aangaande de meest essentieele
vraagstukken, moet betreuren.
Dit algemeene verschijnsel van onzen tijd
nu, de groote verscheidenheid van methoden
om het opvoedkundig- en onderwijsvraagstuk
in de verschillende landen te behandelen en de
met kinderlijk vertrouwen door velen van u'
Eerbiedwaardige Broeders, en vele van uw
loovigen, tot Ons gerichte wensch, evenoU
Onze, onuitsprekelijke liefde voor de Wa
zooals Wij reeds opmerkten, bewogen Ons
het onderwerp terug te komen, zij het niet
het in zijn bijna onuitputtelijke volhe>d van
theorie en practijk te behandelen, toch wel om
H de hoogste beginselen uit samen te vatten
lieh^rr C0DClUsies ln het volle dag'
PaÏsW eU Üe me68t PractiscUe toe-
passing van aan te wijzen.
Zij dit het aandenken hetwelk Wij hij Ons
Priesterlijk Jubileum, met een geheel bijzon
der doel, en met bijzondere liefde, aan de ge
liefde jengd schenken; en hetwelk Wij aanbeve-
hm aan allen, die de roeping en den plicht
hebben, zich aan haar opvoeding te wijden.
Werkelijk, nooit heeft men zooveel over op-
Voeding gesproken als in den tegenwoordigen
tijd; overal vermenigvuldigen zich de leermees-
ers van nieuwe paedagogische systemen; men
oppert, men bediscussieert, men bedenkt me-
oden en middelen niet alleen om de opvoe-
nS gemakkelijker te maken, maar om een
euwe onfeilbaar doel treffende te scheppen,
SersHaar'50r^ei1 Z0U bieden om de nieuwe ge-
de l 1Q, vormel1 voor het zoo vurig verlang-
He dSChe g6luk*
naarV- 6€a feit' dat de menschen, door God,
voor He"1 b6eld. en gelijkenis geschapen, en
thans ij111' Oneindige Volmaaktheid, bestemd,
hedendarT °°'t ln den ontzaglijk grooten,
VoldoendhSSC!len materIeeIen vooruitgang, de on-
goed voor h gewaar morden van het aardsche
der voik Werkel«k Se,uk der individuen
door den ®n' en heviger den prikkel voelen,
Volmaking djepper 'ngeplant, tot een hoogere
«opvoeding" li2'' ln de eerste Plaats in de
Zelfs 2jjn 11 trachten te bereiken.
Ijverend in V6'6n onder hen, die al te zeer
tv°ord, het d6" 6tymol°gischen zin van het
Naaktheid wn?' Voork°men alsof zij die vol-
f.lgen mensche rt 00611 voortkomen uit de
tijken alleen „1 natuur en dezelve verwezen-
zij gematil ue!S6n kracht- Hierdoor kun-
at> in plaat- dwaling geraken, om-
In Plaat» dwaling geraken, om-
f? laatste I^hUn df' op G<>d> eerste be-
kvngbuj nd® h6t heelal, te richten,
d°ordat 2y temgrallen op zich zeiven,
®rgankelijj;a uitsluitend aan aardsche en
281 zood^l'!11 'bechten; hun werk en
«OM®11 ^vea ZODder rnst en zonder op-
0])\e^ zoolang zij oog en werk niet
God. rol^lg! emddoel der volmaking,
dat- w o beht ons voor U
het Dist vim ®n onrustig is ons hart tot-
6 in U". (3)
tWEZEpj
HEID npt> TREFFELIJK-
0* CHRISTELIJKE
,„tVoeding
«et is dus van h
dwalen ten opzichte a logste belang niet te
noodzakelijk js niet 6r opvoeding, evenals het
Baw het einddoel w dwaien in het streven
opvoediBg ten nauw<llmede heel het werk der
Is verbonden. Tmw/ en noodzakelijkerwijs
a wezen bestaat l olndat de opvoeding
®ensch tot wat hu d° vorming van den
'j zich moet gerii-o nvoet ZJ'fh en als hoedanig
leven, ten einde w" gedurende zijn aardsche
ken. Waartoe hit t verheven doel te berei-
duldelijk dat geschapen, zoo is het
bestaan kan die ge6n ware opvoeding
d°el, er in (j6* ,lp gericht zij 0p dat eind-
beid gewijde np,i' a.an^e door de Voorzienig-
Zieh in zyn €en-1 ,at wil zeggen nadat God
geopenbaard die "li >°ren Zoon aau °us heeft
beid en het 'leven"' ?D 18 "de weg, de waar
maakte opvoeding T doelmatige en vol-
Christelijke opvoeding aan buiten de
Van de Chr^elUkeU1<?0lijk ho°Este belang
d» imUvidSn aSnT^iDS' niet voor
En evenzoo wordt uit de hiervorengenoemde
beginselen duidelijk de voortreffelijkheid, welke
men gerust onovertrefbaar kan noemen, van de
Christelijke opvoeding, wijl deze ten slotte is
gericht op de verkrijging van het Hoogste
Goed, God, voor de zielen dergenen, die opge
voed moeten worden, en het hoogste bereikbare
welzijn op deze aarde voor de menschelijke
samenleving. En zulks op de meest daadwerke
lijke manier, die den mensch gegeven is, na
melijk in samenwerking met God voor de vol
making van individu en samenleving, in zoo
ver Ue opvoeding aan de zielen, de eerste, de
sterkste en de meest duurzame stoot geeft
voor de levensrichting, volgens de zeer bekende
uitspraak van den Wijze: „De jongeling zal
volgens den weg, dien hij koos, ook in den
ouderdom daarvan niet afwijken". (4). Met
leden zeide daarom Sint Johannes Chrysosto-
mos: „Wat is er grootscher dan zielen te leiden,
dan de zeden der jeugd te vormen?" (5)
Maar er Is geen woord dat beter de grootscli-
heid, de schoonheid en de bovennatuurlijke
voortreffelijkheid van de Christelijke opvoeding
verklaart, dan de verheven uitdrukking van
liefde waarmede Onze Heer Jesus Christus,
Zich vereenzelvigend met de jeugd, verklaart:
..Die een dezer kleinen in Mijnen naam ont
vangt, ontvangst Mij" (6).
Derhalve, teneinde niet op een dwaalspoor te
geraken in dit werk van het hoogste belang,
en teneinde het te leiden op de best mogelijke
wijze, met de hulp der Goddelijke genade, is
het noodzakelijk een duidelijk en weloverwo
gen begrip te hebben van de Christelijke opvoe
ding in derzelver wezen, namelijk: aan wien
behoort de zending der opvoeding; welke is het
subject der opvoeding; welke zijiï de noodzake
lijke omstandigheden ter verwezenlijking;
welke is het doel en de eigen vorm der Christe
lijke opvoeding, volgens de orde door God ge
wild onder de werking van Zijne Voorzienig
heid,
IN HET ALGEMEEN
De opvoeding is een werk dat noodwendig
sociaal is en met individueel. Welnu, er zijn drie
vormen van maatschappij noodzakelijk, onder
scheiden en tevens in harmonisch verband door
od verbonden, te midden waarvan de mensch
geboren wordt: twee maatschappijen in de na-
gerii"I®' W6lke Zij" höt S6Zin en de bur
gerlijke maatschappij; de derde, de Kerk van
bovennatuurlijke orde. n
gelteld^looVT ëeZi"' rech^treeks door God in
gesteld voor deszelfs bijzonder doel, hetwelk is
de voortbrengiu!' m ,i„ «eiweiu is
g ug en de opvoeding van de na-
ij prioriteit heeft en daaruit voortvloeiend
een prioriteit van rechten tegenover den bm
gerlijken staat. Nochtans is het gezin een onvol"
maakte maatschappij, omdat het niet in zich
bevat alle middelen noodig voor eigen volma
king; daarentegen is de burgerlijke staat een
volmaakte maatschappij, wijl hy begchikt Z
alle middelen ter bereiking van het eigen doel
hetwelk is het tijdelijk algemeen welzijn van'
waar dan ook, te dezen opzichte, dat is van het
algemeen welzijn, de burgerlijke staat overwicht
heeft op het gezin, welk laatste in den burger
lüken staat de tijdelijke volmaking kan verwer
ven die het noodig heeft.
De derde maatschappij, waarin de mensch
geboren wordt, door middel van liet Doopsel tot
het Goddelijk leven der Genade, is de Kerk een
maatschappij van bovennatuurlijke en univer
seels orde, een volmaakte maatschappij, wijl
zij in zich bevat alle middelefi tot bereiking
van haar doel, hetwelk is het eeuwig heil der
menschen en daarom het meest verheven naar
de eigen orde.
Bijgevolg behoort de opvoeding, die geheel
den mensch omvat, individueel en maatschappe
lijk, in de orde der natuur zoowel als in die dei-
genade, aan alle drie genoemde maatschappijen,
overeenkomstig en naar mate van de bestaande
ordening, door de Goddelijke Voorzienigheid
gewild, in overeenstemming met haar respec
tieve doeleinden.
AAN DE KERK
Op de eerste plaats nu komt de opvoeding op
superemlnente wijze toe aan de Kerk krachtens
twee titels van bovennatuurlijke orde, welke
door God zelf aan Haar alleen gegeven zijn en
derhalve absoiuut verheven zijn boven eiken
anderen titel van natuurlijke orde.
De eerste titel berust op de speciale zending
en het hoogste leergezag, door Haar Goddelij-
ken Stichter gegeven. „Mij Is alle macht gege
ven in den hemel en op aarde. Gaat derhalve,
onderwijst alle volken, hen doopende in den
naam des Vaders en des Zoons en des H. Gees-
tes; hen leerende onderhouden alles, wat Ik u
bevolen heb. Eu zie, ik ben met u alle dagen
tot het einde der wereld." (7) Aan dit leergezag
is door Christus de onfeilbaarheid verleend,
tegelijk met het mandaat om Zijn leer te onder
wijzen. De Kerk is aldus „door Haar Goddelij-
ken Stichter gesteld als peiler en grondslag
van de waarheid, opdat zij aan de menschen
iet Goddelijk geloof leere, den haar toevertrouw
den geloofsschat integraal en ongeschonden be-
vare, pu de menschen eri dezer maatschappijen
en dadPTi mide Pn vorme tot eerbare zeden pn
een onbevlekt leven, volgens de beginselen der
geopenbaarde leer.
Bovennatuurlijk Moederschap
De tweede titel is het bovennatuurlijk Moe
derschap, waardoor de Kerk, de onbevlekte
Bruid van Christus, de zielen baart, voedt en
vormt tot het Goddelijk leven der genade, met
Haar Sacramenten en Haar leer. Terecht zegt
dan ook de H. Augustinus: „Hij heeft God niet
tot Vader, die weigert de Kerk tot Moeder te
hebben".
Daarom heeft „God zelf", in het rechtstreek-
sche doel van haar opvoedende zending, te we
ten „in haar geloof en haar zedenleer de Kerk
deelgenoote gemaakt van het Goddelijk leer
gezag en, door een Goddelijk voorrecht, im
muun voor dwaling; daarom is zij ook de hoogste
en veiligste leermeesteres der menschen en is
zij begiftigd met een onschendbaar recht op de
vrijheid van leergezag" (10)
En, door een noodzakelijke consequentie, is
de Kerk onafhankelijk van welke aardsche
macht ook, zoowel in den oorsprong als' in de
uitoefening van haar opvoedende zending, niet
alleen wat haar eigen doel betreft, maar ook
wat betreft de middelen, noodzakelijk of pas
send voor de vervulling dier zending. Daarom
beeft de Kerk, ten opzichte van" elke andere
menschelijke leer en onderwijs, welke in zich
beschouwd het erfdeel van allen, individuen en
maatschappij, zijn, het recht ze onafhankelijk
te gebruiken, en vooral om te beoordeelen, in
hoeverre zij kunnen overeenstemmen of strij
dig zijn met de Christelijke opvoeding.
En zulks, wijl de Kerk, als volmaakte maat
schappij, een onafhankelijk recht heeft op de
middelen ter bereiking van haar doel, en ook
wijl ieder onderricht, zooals iedere menschelij
ke handeling, noodzakelijkerwijs verband houdt
met het einddoel des menschen en zich daar
om niet kau onttrekken aan de normen der
Goddelijke wetten, van welke de Kerk de hoed
ster, de tolk en de onfeilbare leermeesteres is.
Dit is het, wat Pius X z.g. duidelijk als volgt
uitsprak: „Wat ook de Christen verricht, ook
ten opzichte der wereldsche zaken, het is hem
niet veroorloofd de bovennatuurlijke goederen
te verwaarloozen, doch hij moet veeleer volgens
de leer der christelijke wijsheid alle dingen
richten naar de verkrijging van het hoogste
Goed als naar het einddoel; al zijne handelin
gen overigens, voor zoover zij goed of slecht
zijn ten opzichte der zeden, hetzij zij niet dan
wel in overeenstemming zijn met het natuur
lijk en Goddelijk recht, zijn ondergeschikt aan
het recht en de rechtspraak der Kerk." (11).
En het is vermeldenswaard, hoe goed éen
leek, een bewonderenswaardig schrijver en
diep en nauwgezet denker, deze fundamenteele
Katholieke leerstelling heeft begrepen en weer
gegeven y „De Kerk zegt niet dat de moraal
louter (in den zin van uitsluitend) aan haar
behoort; maar dat deze geheel aan haar be
hoort. Zij heeft nooit beweerd, dat de mensch,
buiten haar gemeenschap en haar onderricht,
niet tot de kennis van eenige zedelijke waar
heid zou kunnen komen; zelfs heeft zij deze
meening meer dan eens verworpen, die onder
meer dan een vorm verkondigd werd. Maar
wel zegt zij, zooais zij heeft gezegd en steeds
zal volhouden, dat zij, uit hoofde der zending,
die zij ontving van Jesus Christus en van den
Heiligen Geest, door den Vader in Zijnen naam
gezonden, alleen oorspronkelijk en onaantast
baar de geheele zedelijke waarheid (omnem
veritatem) bezit, waarin alle partieele moreele
waarheden zijn begrepen, zoowel die tot de ken
nis waarvan de mensch kan komen enkel door
middel van zijn verstand, als die welke deel
uitmaken van de openbaring of die daaruit
kunnen worden afgeleid." (12).
Omvang van de rechten van de Kerk
Derhalve bevordert de Kerk met het volste
recht de letteren, de kunsten en wetenschap
pen, in zooverre het noodzakelijk of dienstig
is voor de Christelijke opvoeding; naast al
haar werken voor de redding der zielen, richt
zij ook scholen en instituten, in elke orde en
eiken graad van beschaving, op en houdt deze
in stand. (13). Evenmin is de z.g. lichamelijke
opvoeding als vreemd aan haar moederlijke
leertaak te beschouwen, juist omdat ook de
lichamelijke opvoeding een middel Is, dat de
Christelijke opvoeding kan bevorderen of scha
den.
En gelijk dit werk van de Kerk op elk gebied
van de beschaving, van onmetelijk nut is voor
de families en naties, die zonder Christus ver
loren zouden gaan, zooals terecht de H. Hila-
rius opmerkt: „Wat is er gevaarlijker voor de
wereld, dan het niet ontvangen van Chris
tus", (14), zoo baart het niet het minste be
letsel voor de staats-onderneming, aangezieji de
Kerk in Haar moederlijke voorzichtigheid er
zich niet tegen verzet, dat haar scholen en op-
voeding-instituut voor de leeken, zich in elk
land aan de wettelijke beschikkingen van de
civiele autoriteiten aanpassende Kerk is dan
ook steeds bereid met het burgerlijk gezag tot
overeenstemming te komen, als zich moeilijk
heden voordoen.
Daarenboven is het een onvervreemdbaar
recht van de Kerk, en daarbij haar onvermij
delijke plicht, te waken voor de opvoeding van
haar kinderen, de geloovigen, in welk insti
tuut ook, openhaar of particulier, niet alleen
wat betreft het. religieuse onderwijs daar ge-
geven, maar voor elke 'andere wetenschap en
voor iedere regeling, in zooverre deze verband
houden met deu godsdienst en de moraal.
De uitvoering van dit recht zal nooit be
schouwd kunnen worden als onrechtmatige in
menging. doch als kostbare voorzorg van de
Kerk, bij het, beschermen van haar kinderen
voor de ernstige gevaren van allerlei doctrinaal
en moreel vergif.
Ook deze waakzaamheid van de Kerk kan
aangezien zij geen enkele werkelijke belemme
ring opwerpt slechts een krachtdadig voordeel
opleveren voor de samenleving en voor liet. wel
zijn van de families en van den burgerlijken
staat., daar zij van de jeugd het moreel gif ver
wijderd houdt, dat. op dezen onervaren en be
weeglijken leeftijd gemakkelijker vat pleegt te
hebben en sneller op het praetische leven zijn
dieperen invloed doet gevoelen. Zonder de
juiste religieuse en moreele instelling zal
zooals Leo XIII vol inzicht opmerkt elke be
schaving van de zielen ongegrond zijn; de jon
geren niet gewoon aan den eerbied jegens
God, zullen geen enkele tucht van een
eerzaam leven verdragen en, gewend om zich
nooit een enkele bevrediging der begeerten te
ontzeggen, zullen zij gemakkelijk er toe ge
bracht kunnen worden om den Staat (16) om
ver te werpen.
Wat betreft de uitbreiding van de opvoedende
zending van de Kerk, deze strekt zich uit tot
alle menschen zonder beperking, volgens de
aanwijzing van Christus: „Onderwijst alle vol
ken" (17) noch is er aardsche macht, die haar
rechtens kan tegenwerken.
Die taak strekt zich ten eerste uit tot alle
geloovigen. voor wie de Kerk als de meest
teedere Moeder zorg draagt. En derhalve
heeft zij door alle eeuwen heen een buitenge
woon groot aantal scholen en instituten op elk
'l. H. DE PAUS
gebied van wetenschap opgericht en tot een
groote hoogte opgevoerd. Nog onlangs hebben
Wij op de verre middeleeuwen gewezen, waar
in die scholen zoo talrijk volgens enkelen te
talrijk waren, wijl bijna alle kloosters, ker
ken, collegiale kerken, kathedrale en andere
kapittels centra van onderwijs en chris
telijke opvoeding waren. En hieraan moeten
nog toegevoegd worden de Universiteiten, ver
spreid over alle landen, steeds op aanstichting
en onder de hoede van den H. Stoel en van de
Kerk gesticht.
Dit heerlijk schouwspel, dat wij thans beter
zien, omdat het ons dichterbij is en in groot
scher vormen overeenkomend met die van den
huidigen tijd, was het schouwspel van alle tij
den en zij die de gebeurtenissen bestudeeren
en vergelijken, worden getroffen door datgene,
wat de Kerk wist te bewerken in deze orde der
dingen, getroffen door de wijze, waarop de
Kerk heeft weten te beantwoorden aan de zen
ding die God haar toevertrouwde om de men
schelijke- generaties op te voeden tot Christe
lijk leven, en waarop zij zooveel heerlijke vruch
ten en resultaten wist te bereiken.
Doch indien het bewondering wekt, dat de
Kerk te allen tijde om zich heen wist te verza
melen honderden, duizenden en millioenen vol
gelingen van haar opvoedkundige zending, niet
minder wekt het bewondering, wanneer men
overdenkt wat zij wist te bereiken op het ter
rein der opvoeding niet alleen, maar ook op dat
van het ware en eigenlijke onderwijs. Indien
zooveel schatten van cultuur, van beschaving
van letterkunde konden worden bewaard, is dit
te danken aan de wijze waarop de Kerk, ook in
de vroegste en barbaarsche tijdperken, zooveel
llcbt wist te doen schitteren op het gebied der
letteren, der wijsbegeerte, der kunst en in het
bijzonder der architectuur" (18).
En zooveel heeft de Kerk kunnen en weten
te doen, omdat haar opvoedkundige roeping
zicJi ook uitstrekt tot de niet-geloovigen, daar
alle menschen geroepen zijn in Gods Rijk bin
nen te gaan en het eeuwige heil te verwerven.
Gelijk in onze dagen, waarin haar missies bij
duizenden scholen verspreiden in streken en
landen, die nog niet gekerstend zijn, van de
twee oevers van den Ganges af tot aan de
Gele Rivier en de groote eilanden en archipels
van den Oceaan, van liet Zwarte Continent
tot aan Vuurland en het ijzige Alaska, zoo heeft
de Kerk in al haar tempels met haar missiona
rissen tot het Christelijk leven en tot de be
schaving de verschillende volken opgevoed, die
nu de Christelijke naties der beschaafde wereld
vormen.
Daarom blijft, zooals duidelijk is. zoowel rech
tens als feitelijk aan de Kerk de opvoedkundige
roeping, op buitengewone wijze verbonden, ook
daarom aangezien door geen intellect, dat vrij
is van vooroordeelen, eenig rationeel motief kan
worden bedacht om de Kerk te weerstreven of
te beletten in haar werk, waarvan nu de hee'.e
wereld de weldadige vruchten geniet.
Harmonie van de rechten van de Kerk
met die van het Gezin en van den Staat
Met een dergelijke vooraanstaande plaats van
de Kerk zijn de rechten zoowel van heit gezin
als van den staat, en ook de rechten der afzon
derlijke individuen ten opzichte van de juiste
vrijheid der wetenschap, van de wetenschappe
lijke methoden en van elke openbare, algemeene
cultuur, niet alleen niet in tegenstelling, maar
eerder in volmaakte harmonie. En wel omdat
om in eens de fundamenteele reden van een
zoodanige harmonie aan te wijzen de boven
natuurlijke orde, waartoe de rechten van de
Kerk behooren, niet alleen de natuurlijke orde,
waartoe de andere vermelde rechten behooren,
niet vernietigt of er afbreuk aan doet maar
haar veeleer verheft en vervolmaakt. Beide
orden verleenen elkaar wederzijdsche hulp en
vullen elkaar aan en wel overeenkomstig de
natuur en waardigheid van ieder, juist omdat
beide van God, die zich niet kan tegenspreken,
afkomstig zijn „De werken van God zijn vol.
maakt, al zijn wegen zijn gerechtigheid". (19)
Dit zal men duidelijker zien wanneer men
apart en meer van dichtbij de opvoedkundige
taak van bet gezin en van den staat beschouwt.
i
Allereerst komt met de opvoedkundige roe
ping van de Kerk de opvoedkundige taak van
de familie wonderlijk goed overeen, omdat beide
op zeer overeenkomstige wijze haar oorsprong
in God vinden. In feite schenkt God, in do
natuurlijke orde van zaken, aan het. gezin de
vruchtbaarheid, beginsel des levens, en daarom
beginsel van opvoeding tot bet leven, samen
met de autoriteit, beginsel der orde.
De Engelachtige Leeraar zegt met de hem
eigen helderheid van gedachte en nauwkeurig
heid van stijl: „De vleesehelijke vader neemt
op bijzondere wijze deel aan het levensbeginsel,
dat zich op universeels wijze in God bevindt..,..
De vader is het beginsel èn van de voortbren
ging èn van de opvoeding èn van de discipline,
kortom van alles wat betrekking heeft op da
vervolmaking van het mensohelijk leven". (20)
Het gezin heeft dus onmiddellijk van den
Schepper de taak en dus het recht gekregen
op te voedeu, een recht dat onvervreemdbaar
is, omdat het op niet te scheiden wijze ver
bonden is met een strikten plicht, een recht dat
den voorrang heeft hij ieder ander recht van
de burgerlijke samenleving of van den staat en
dus van de zijde van elke aardsche macht on.
aantastbaar is.
Wat de onaantastbaarheid van dit recht be
treft, vinden wij hij Augustinus de reden aan
gegeven: „De zoon is van nature iets, dat van
den vader voortkomt.,, daarom ligt het in de
natuurlijke orde van het recht, dat de zoon
vóór hij tot het gebruik van de rede komt,
onder de hoede van den vader staat. Het zou
daarom tegen de natuurlijke gerechtigheid in
zijn, indien het kind vóór het zijn verstand kan
gebruiken aan de hoede der ouders werd ont
trokken, of dat over hem op de een of andere
wijze tegen den wil der ouders in, werd be
schikt" (21). En daarom duurt de plicht van
de zorg der ouders voort tot het tijdstip, dat
de kinderen voor zich zelf kunnen zorgen, ter
wijl het onaantastbare opvoedingsrecht van de
ouders steeds blijft voortbestaan „omdat de na
tuur niet slecbts de verwekking der kinderen
wil, maar ook hun ontwikkeling en de berei
king van den volmaakten toestand van den
mensch, in zooverre hij mensch is. dit wil zeg
gen van den staat der deugd", zegt dezelfde
Augustinus. (22).
Daarom drukt de juridische wijsheid van de
Kerk in deze materie zich als volgt, met nauw
keurigheid en voor allen begrijpelijke klaar
heid in Canon 113 van den Codex van het Ker
kelijk Recht, uit: „De ouders hebben den ern-
stigen plicht met al hun kunnen te zorgen zoo
wel voor de religieuse en moreele als voor de
lichamelijke en burgerlijke opvoeding der kin
deren en tevens voor het wereldlijk welzijn van
deze kinderen"-. (23).
Op dit punt zijn de gangbare opvattingen
van het menschelijk geslacht dermate in over
eenstemming, dat degenen er mede in openlijke
tegenspraak zouden komen, die zouden willen
volhouden, dat de kinderen, eerder dan aan de
families, aan den Staat zouden toebehooren, en
dat de Staat op de opvoeding een absoluut
recht zou hebben. Ongegrond is vervolgens het
motief, dat anderen aanvoeren, dat de mensch
als burger wordt geboren en daarom allereerst
aan den staat toebehoort, er niet over naden
kend, dat de mensch, alvorens burger te zijn,
moet bestaan en dat bij dit bestaan niet van
den staat, maar van de ouders heeft gekre
gen, zooals Leo XIII zoo scherpzinnig heeft
verklaard: „De kinderen zijn een gedeelte van
den vader, zij zijn er als het ware een verlen
ging van: en indien wij duidelijk willen spre
ken, gaan zij niet uit zich zelf maar door de
huiselijke gemeenschap waarin zij zijn gebo
ren, deel uitmaken van de burgerlijke maat
schappij.". (24).
Daaroift zegt Leo XIII in dezelfde Encycliek:
„De vaderlijke macht is van een dergelijke ge
aardheid, dat zij nóch onderdrukt, nöoh door
den staat kan worden opgeslorpt, omdat zij
hetzelfde gemeenschappelijke beginsel als het
leven der menschheid zelve, heeft". (25).
Hieruit volgt echter niet, dat het opvoedings
recht der ouders onbeperkt en despotisch zou
zijn, omdat het op niet te scheiden wijze ge
subordineerd is aan bet uiteindelijk doel en
aan de natuurlijke en Goddelijke wet, gelijk de
zelfde Leo XIII verklaart in zijn andere ver
meldenswaardige Encycliek: „Van de voor-"
naamste plichten der Christelijke burgers",
waarin bij aldus in bet kort het complex der
rechten en plichten van de ouders uiteenzet:
„Van natuurwege hebben de ouders het recht
van de vorming hunner kinderen, niet nog dezen
plicht eraan toegevoegd, dat de opvoeding en
het onderwijs, welke aan het kind gegeven wor
den, in overeenstemming zijn met het doel waar
voor zij door Gods genade hun kinderen heb
ben gekregen De ouders moeten zich
daarom inspannen en energiek hun best doen
om in deze materie lederen aanval te verhin
deren en er geheel en al voor zorgen, dat bij
hen de macht blijft hun kinderen op te voe
den, zooals dat op Christelijke wijze behoort en
dat zij hen vooral niet laten gaan naar scholen,
waar gevaar is dat zij het treurige gif der god
deloosheid zullen drinken". (26).
Overigens houdt men scherp voor oogen, dat
de opvoedingsplioht van het gezin niet alleen
de godsdienstige en zedelijke opvoeding omvat,
maar ook de lichamelijke en burgerlijke (27),
voornamelijk in zoover deze in verband staan
met den godsdienst en de moraal.
Een dergelijk onaanvechtbaar familierecht
is verschillende malen wettelijk erkend door
naties, welke er zorg voor dragen, dat het na
tuurlijk recht in de burgerlijke regelingen wordt
geëerbiedigd. Zoo verklaarde, om één der meest
recente voorbeelden te citeeren, het Hoogste Ge
rechtshof van de Federale Republiek der Ver-
eenigde Staten van Noord-Amerika, in de be
slissing van een zeer belangrijk gescbil: „dat
aan den staat geen enkele algemeene macht
toekomt om een uniform opvoedingstype voor
de jeugd vast te stellen, haar aldus dwingend
alleen van de openbare scholen onderwijs te
ontvangen", er de op het natuurrecht geba
seerde motiveering bijvoegend: „Het kind is
niet alleen een wezen, dat aan den staat toe
behoort; zij die het opvoeden en het leiden,
hebben het recht, gepaard aan den hoogen
plicht, het op te voeden en het voor te bereiden
op de vervulling van zijn plichten". (28).
Recht door de Kerk beschemd
De geschiedenis is er getuige van, hoe, spe
ciaal in den modernen tijd, van den kant van
den staat de rechten, door den Schepper aan
het gezin verleend, werden en worden geschon
den, daar waar diezelfde geschiedenis op schit
terende wijze aantoont hoe de Kerk het gezin
steeds heeft behoed en beschermd: en heit beste
feitelijke bewijs bestaat wel in het bijzonder
vertrouwen der gezinnen in de scholen van de
Kerk, gelijk Wij in onzen jongsten brief aan
den kardinaal-staatssecretaris schreven; „Het
gezin heeft terstond gemerkt, dat dat. de waar
heid is, en van de eerste dagen van het chris
tendom af tot aan onze dagen toe sturen vaders
en moeders, ook wanneer zij weinig of in het
geheel niet geloovig waren of zijn, hun kinde
ren naar opvoedingsinrichtingen, die gesticht
zijn en geleid worden door de Kerk (29). Het
vaderlijk instinct, van God afkomstig, richt zich
met vertrouwen naar de Kerk, zeker ervan
dóór de herschermïng der gezinsrechten te vin
den; in één woord, de harmonie, die God in
de wereldorde heeft gelegd.
Hoewel de Kerk nu, bewust als zij is van
haar Goddelijke, universeele zending en van
den plicht, die alle menschen hebben, den eenig
waren godsdienst te volgen, niet moede wordt
het: dooprec.ht vocn- zich op te eischen en de
ouders er aan te herinneren dat dezen ver
plicht zpn hun kinderen, uit Katholieke ouders
geboren, te laten doopen, is zij toch dermate
bezorgd voor de onschendbaarheid van het na
tuurlijk opvoedingsrecht van het gezin, dat zij
er niet in toestemt, hetzij ouder bepaalde om
standigheden en waarborgen, de kinderen van
ongeloovigen te doopen, of op welke wijze ook
over hun opvoeding te beschikken, tegen den
wil der ouders ln, zoolang de kinderen zelf niet
kunnen heslissen over de vrije aanvaarding van
het geloof. (30).
Wij bezitten daarom, gelijk wij ln onze geci
teerde rede naar voren brachten, twee feiten
van zeer hooge beteekenis: de Kerk die ter be
schikking van de gezinnen haar ambt van
Iqerares en opvoedster stelt en de gezinnen die
zich beijveren daarvan gebruik te maken en
aan de Kerk, bij honderden, bij duizenden, hun
"kinderen afstaan. Deze twee feiten verkondi
gen een groote waarheid, zeer gewichtig in de
moreele en sociale orde, Zij zeggen, dat de J
LV.
Daar bestaat in Nederland een Ned. Ar
beiders Sportbond. Geen katholiek lichaam,
heelemaal niet; maar van socialistisch ka
rakter. Een der vele uitingen der laatste ja
ren, waarin de socialisten de zeer gesmade
en gehoonde katholieken nadoen. Aan dien
kant immers hadden ze een gruwelijken
hekel aan hekjes, aan vakjes. Dat zeiden
ze en gingen tegelijk lustig voort alle soort
bonden socialistisch te maken.
In jeugdorganisatie hebben ze ons nage
daan.
Ze zijn gevolgd zeljs in de school. En k"
men nog dichter bij ons. De sport, de neu
trale sport, u hebt toch nooit van ven
katholieken korfbal of voetbal of wat dan
ook gehoord, niet waar, de sport wordt
ook een socialistisch strijdveld.
De katholieken hadden al lang katholieke
clubs. Die katholieke clubs hadden enkele
bepalingen na le leven omtrent het spelen
met niel-katholieke clubs. Natuurlijk, dat
kwam alleen voort uit enghartigheid. zucht
om te verdeden de eene natie in verschillen
de brokken en stukken. Nu komt die ar
beiderssportbond met bepalingen, die aan
het katholieke reglement kunnen zijn ont
leend.
Want dat bondsbestuur weet nu, dat 't mo
gelijk is voetbal en korfbal in eigen verband
le spele.n. En dus bestaat er geen noodzaak
meer tegen burgerlijke clubs le spelen. Dus
ook niet, om aan burgerlijke competities
deel te nemen.
Het zal dan ook in 1930 verboden zijn!
Hoe is het mogelijk!
Wat kan een vereeniging toch diep val
len, niet waar? Van twee dingen één: ofwel
heel de beweging tegen de kaholieke rege
ling was apenkooi, niet ernstig gemeend,
alleen maar opgezet met het doel zelf ziel
tjes te winnen, of de heeren aan den
overkant zijn grondig bekeerd en geven
dus aan de katholieken groot gelijk!
Ze behoeven niet met evenveel woorden
excuse te maken en te zeggen, dat ze het
vroeger anders inzagen, nu tol beter inzicht
zijn gekomen, immers zoo'n besluit van
dien bond spreekt- boekdeelen. Die katholie,-
ken hadden het nog zoo dom niet voor!
PROF. DR. A. BAUMSTARK
Benoemd tot hoogleeraar
Munster
Naar w-ij vernemen, is prof. dr. A. Baumstark,
buitengewoon hoogleeraar ln de Semletische
taal- en letterkunde en vergelijkende liturgie-
geschiedenis aan de R. K. Universiteit te
Nijmegen, genoemd tot gewoon hoogleejaar in
do oriëntalistiek aan de universiteit van
Munster.
Naar men ons bij informatie mededeelde,
bestaat er intusschen gegronde hoop, dat prof.
•Baumstark daarnaast zijn functie aan de
Nijmeegsche Alma Mater zal behouden.
MAJOOR MATER f
Te Gouda is overleden de heer S. J. B. Maier.
gepens. majoor-titulair der infanterie.
NOTARIS M. EYCKEN. t
Zondag is in den ouderdom van 56 jaar
'sHertogenbosch overleden de heer M. H. J. W.
Eycken, sedert 1912 notaris aldaar.
J. W. SWITTERS
Te Utrecht overleed gisternacht na 'n korte
ongesteldheid de heer J. W. Switters oud-lector
aan de tandheelkundige faculteit der Rijks
universiteit en bekend tandarts aldaar.
NEDERLAND EXPRESS
De speciale trein, met post en passagiers
in aansluiting op het s.s. „Prinses Juliana",
zal Vrijdagmorgen 17 Januari te 11.10 van
Genua vertrekken. Aankomst Zaterdagmorgen
18 Januari om 7.57 te Arnhem, 8.48 te
Utrecht, 9.45 s.s. Den Haag, 9.36 Amsterdam,
Weesperpoort, 9.53 Amsterdam Centraal Station
en 9.52 te Rotterdam Maas.
taak van de opvoeding vóór alles en boven ai-
les aan de Kerk en aan het gezin toekomt,
dat deze taak hun toekomt uit hoofde van na
tuurlijk en Goddelijk recht, en wel op een wijze
die onbeperkt, onafwendbaar en onvervang
baar is." (31),
(Wordt vervolgd.)
(1) Marc. X, 14.
(2) II Tim., IV, 2.
(3) Confess., I. 1,
(4) Prov., 22 6.
(5) Hom. 60, in c. 18 Matth.
(6) Marc., IX, 36.
(7) Matth., XXVIII, 18—20.
(S) Pius IX, Ep. Cum non sine. 14 Iun. 1864.
(9) De Symbolo a catech., XIII.
(10) Ene. Libertas, 20 Iun. 1888.
(11) Ene. Singulari Quadam, 24 Sept. 1912.
(12) A. Manzoni. Osservazioni sulla Morale
Oattoltca, c. I1T.
(13) Codex Iuris Canonlci, c. 1375.
(14) Commeniar. in Matth.. cap. 18.
(15) Codex X, C„ ec. 13S1—1382.
(16) Ep. Ene., Nobilissima Gallorum Gens, 8
Febr. 1884.
(17) Matth. XXVIII, 19.
(18) Toespraak tot de leerlingen van het Col»
lege van Mondragone, 14 Med 192S.
(19) Deut., 32, 4.
(20) S. Th., 2-2, Q. CII, a, 1.
(21) S. Th. 2-2, Q. X. a. 12.
(22) Suppl. S. Th. 3. p. Q. 41, a. 1
(23) Cod. I. C., c. 1113.
(24) Ene. Rerum novarum, 15 Magglo 1811.
(25) Ene. Rerum novarum.
(26) Ene. Sapientiae Christianae. 10 gen. 1S90.
(27) Cod. X. C. c. 1113.
(28) TT. S. Supreme Court Decision in tl;9
Oregon School Cases, June 1, 1925,
(29) Brief van den kardinaal-staatssecretaris
30 Mei 1929.
(30) Cod. 1. C„ c. 750, par. 2. S. Til. 2, 2, q.
X, a. 12.
(31) Toespraak tot de leerlingen a an het Col
lege van Mondragone, 14 Mei 19 29.