l
m
sü
TK-
mm
m
Allerlei.
I
WOFNSDAG 15 JANUARI 1930
DERDE BLAD.
R A(t i JN A 1
mmaimr.
Het tragisch einde van een
jong leven!
De gelaatsafcfruk
P IrWF
Wij geven hier een verhaal van den tra-
Uen dood van Joaehim de Silva, die op
i!i>-jarigen leeftijd, tegelijk niet den zeventien
jarigen Manuel Melgarejo, als martelaaa-
voor zijn geloof gestorven is, tijdens de
groote kerkvervolging in. Mexico.
Deze beschrijving is ontleend aan de origii-
neeie Spaansche vertaling van Dr. Sonntag.
Joaehim de Silva was de vijfde zoon uit
een huisgezin van elf kinderen; tuj ontving
zijn opleiding in het College van het H. Hart
t Morelin dat door Paters Jezuïeten bestuurd
wordt. Hij bezat een ongemeen scherp ver
stand en kon buitengewoon vlot en met
groote overredingskracht spreken. Hij wiilda
graag ingenieur worden, maar wijl zijn va
der ernstig ziek was, nam hij een klleine
farao- en chocoladefabriek over, waar hij
ijverig warkte om in hot levensonderhoud
van zijn familie te voorzien. Reeds zoodra
hij bet. college verlaten had was hij lid ge
worden van de katholieke jeugdorganisatie
van Mexico en van de propajgandaelub tot
verspreiding en verdediging van het H. Ge
loof.
Toen de groote kerkvervolging als een
lawine over het groote land kwam em de
kerken gesloten werden, terwijl de priesters
overal werden verjaagd, toen begreep Joa
ehim dat er iets gedaan moest worden om
de verstrooide schapen, die zonder herder
ronddoolden, bijeen te honden. Vooral in de
staat Michoacan en speciaal in de stad Za-
mora hadden de katholieken veel te lijden
van de regeeringsambtenaren die den gods
dienst vijandig gezind waren. Hij zocht zes
kameraden uit, even moedig en onver
schrokken als hij, die bereid waren om ais
jeugdige apostelen naar Zamora te vertrek
ken om daar de katholieken toe te spreken
en aan te sporen om te volharden en trouw
te blijven aan het Katholiek geloof.
Joaehim had een voorgevoel van wat hem
in Zamora te wachten atond.
Op den dag van zijn vertrek nam hij af
scheid van zijn oude moeder; zij scheen op
zijn gelaat te lezen dat zij hem nooit meer
terug zou ziendiep ontroerd sloot zij
hem innig en lang, voor de laatste maal in
haar armen. Toch weigerde zij niet om hem
te laten vertrekken; zij was een diep gods
dienstige vrouw met een rotsvaste geloofs
overtuiging. Zelf had zij dit zaad in het
jeugdig hart harer kinderen uitgestrooid:
nu ging het rijpen om laiter vrucht te dra
gen, honderdvoudig. Maar toch viel het z'n
moeder zwaar van haar kind te moeten
scheiden, want ze wist bijna zeker, dat hij
den dood tegemoet ging.
Toen zijne lieve moeder in tranen uit
barstte, zeide Joaehim:
„Och, moeder, het is goed dat we sterven
om een definitieve overwinning te behalen,
want als we voor geld en eer gingen werken,
och, dat zou ons ijdel maken en dan zou
onze goede meening verdwenen zijn." En,
too voegde hij er bij: „Moeder, zeg aan Josef,
(een oudere broeder, die een congres van
ingenieurs in de Veneenigde Staten bijwoon
de), dat ik hem in den Hemel hoop weer te
zien."
Zoo ondernam Joaehim de Silva dan zijn
propagmdareis, die tevens zijn laatste en
meest zegenrijke zou zijn.
De jeugdige schaar ve. iet de hoofdstad
en verdeelde zich over de verschillende
plaatsen van den Staat Michoacan, om daar
met hun propagandawerk te beginnen. God
schikte 't zoo dat Manue.l Melgaroyo uit de
afdeeling Gahriël Garcia Moreno met hem
samenwerkte, om hem met denzelfden
kroon der overwinning te versieren. Deze
Manuel Melgaryo was pas 17 jaar oud.
De jeugdige Apostelen hadden zich voor
zien van drie landkaarten, zoodat zij vol
gens een vast plan konden te werk gaan.
Daarop stond aangegeven welke plaatsen
zij zouden bewerken en waar zij later zouden
samenkomen. Toen de gerechtsdienaars la
ter deze kaarten in de tasschen van de beide
Martelaars vonden, wilden zij deze gebrui
ken als bewijs voor hunne aanklacht, dat
deze twee jonge lieden het volk tegen de
recbtmatige(?) Regeering wilden opruien.
Om elkaar op de hoogte houden van even-
tueele successen, die ze misschien behaald
hadden en om met elkaar te overleggen
welke propaganda-mtiddelen zij in de toe
komst zouden gebruiken en welken weg zij
verder zouden inslaan, hadden de zes Apos
telen afgesproken om op Zondag 9 Septem
ber in de stad Finguidi bijeen te komen, om
dat zij daar het beste bokend waren.
Er verliepen ongeveer twee weken. De 9e
September was aangebroken. Silva en Mel
garyo hadden den trein naar Finguidin
genomen. Daar kwam een man bij hen in
de coupe zitten; hij droeg geen uniform. Hij
l>egon een vriendelijk onderhoudend gesprek
met hen over den toestand in liet land. Hij
zei dat hij ook katholiek was en tot bewijs
monde bij verschillende medailles en een
kruis, dat hij bij zich droeg. Hij bood zich
oan als medewerker van hun Apostolaat en
op die manier won hij het vertrouwen der
beide jonge mannen. Deze waren verheugd
een helper te vinden, die met de plaatselijke
toestanden goed op de hoogte was. Daarom
ontvouwden zij hem al hun plannen en
bespraken ze geestdriftig.
DIT RIJTJE VROUWELIJKE HOORNBLAZERS, leerlingen van de Meisjeshoogeschool te
Owensmouth (Californië) is aan 't oefenen, om hij het jaarlijksche Pasaid)enarrozentornool
goed voor den dag te komen.
Maarde nieuwe kameraad was nie
mand anders dan de Callist.ische generaal
Cepada. Al zijne sympathie-betuigingen, al
zijn aanbiedingen waren slechts een lok
middel geweest, waarmede hij de jeugdige
Apostelen wilde vangen, om zoodoende alles
te weten. Toen de trein in Finguidin stopte
zei hij: „Vrienden, gij zijt verloren, ik arres
teer u!" Onverschrokken antwoordde Joa
ehim: „Mij kunt ge dooden, met mij kunt ge
doen, wat ge wilt, maar laat dezen jongen
vrij, hij is pas 17 jaar oud
Doch Manuel Melgaryo wélde niet onder
doen voor zijn Voorganger in het Apostolaat.
Hij toonde eveneens zijn groote edelmoe
digheid, hij omklemde zijn vriend en riep
uit. „Neen J-oachim, ik wil met u sterven!"
Joachims gedachten waren nu enkel nog
maair oj> den hemel gericht. IIij zag den
dood maar hij vreesde hem niet. Ook in de
tengere gestalte van zijn jeugdigen gezel
woonde een sterke riel, die moedig den na
tuurlijken afkeer voor een vroegen dood
overwon. Do<'h eerst wilden beiden in de
II Communie bij hun Heiland, voor Wien zij
zoo moedig gestreden hadden en nu den
dood ingingen, kracht en sterkte vinden voor
den laatsten strijd. Joaehim liet door 'n
krantenjongen den pastoor verzoeken om
hun de II. Teerspijze te brengen. Hij voegde
er bij, dat hij pas gebiecht had. Doch de
priester, die gevlucht was en misschien
vreesde dat men hem toch niet bij den ge
vangene zou toelaten, verliet zijn schuil
plaats niet Later had hij er spijt van dat hij
de H. Communie niet door een kind had
laten weegbrengen, zooals in de vroegere
kerkvervolging o wel geschiedde.
Cepada zelve liet nu de beide jongelingen in
den trein stappen en onder scherpe bewaking
naar Zamora brengen. Oradeirweg trachtte
men door allerlei mooie praatjes en beloften
de jpnge Apostelen tot afval te brengen. „Als
ge herroept wat ge j: -?d hebt," zoo wendde
hij zidh tot Silva, en belooft geen domheden
meer uit. te halen, d.w.z. niet meer voor het
Katholicisme te werken, dan zijt ge dadelijk
vrij". Maar vastberaden antwoordde Joa
ehim: Nooit neem ik er een woord van
terug."
In Zamora verlieten beiden den trein
onder scherpe bewaking van hun verrader
en zijn dienaren. Zij werden naar de kazerne
gebracht, waar men ze voorloopig gevangen
hield.
De generaal zond een telegram naar Cal-
les. Daarin deelde hij deze de gevangenne
ming der beide jonge mannen mee en vroeg
hem of hij hen naar Mexico zou zenden of
dat hij ze dood moest schieten.
Calles telegrafeerde slechts bat eene woord
terug „doodschieten".
Dadelijk werden de beide slachtoffers op
de hoogte gebracht met hun doodvonnis.
Zij werden uit de kazerne naar het Pantheon
gevoerd, waar zij doodgeschoten zouden
worden.
De twee martelaren gingen er ie voet heen
Zij namen hun rozenkrans in de hand en
begonnen luid te bidden. Toen een der sol
daten het hoorde, commandeerde hij: „hier
dat ding!" doch Joaehim gaf rustig ten ant
woord: „Zoolang er nog een sprankje leven
in mij is, zal niemand mij mijn rozenkrans
ontnemen." Toen de soldaten zagen hoe
vastberaden en beslist hij was, lierten zij hem
maar begaan.
Zoo kwamen zij aan het kerkhof. Daar
stelde de afdeeling zich op die de doodstraf
moest voltrekken. Men wilde hem een doek
voor de oogen binden. Dooh toen de beulen
bij Joaehim kwamen, zeide hij: „Gij zult me
niet blinddoeken, want ik ben geen misda
diger. Ik zal u zelf wel het teelcen geven
dart gij moeit vuren. Als ik roep: „Leve Chris
tus, onze Koning! Leve de Moeder Gods van
Guadeloupe, dan kunt ge schieten."
Voor zijn dood vilde Silva nog enkele
woorden opreken. Dit werd hem toegestaan.
Hij hield een aangrijpende toespraak voor
de aanwezigen. Hij schonk zijne beulen van
harte vergiffenis. Hij zou voor hen bidden
wanneer hij voor het aanschijn Gods trad
Hij stierf voor God, voor de verdediging van
zijn geloof en voor zijn vaderland. Vele toe
hoorders waren diep ontroerd en een der
soldaten wierp zijn geweer weg, terwijl hij
vastberaden uitriep: „ik schiet niet, vriend,
ik ben ook Katholiek, evenals gij."
Na deze moedige geloofsbelijdenis word de
soldaat direct gevangen genomen. Den vol
genden dag werd ook hij doodgeschoten.
Kort voor zijn dood zei Joaehim tot Mel
garyo:
Zet je hoed af, want we gaan voor Gods
Aangezicht verschijnen.
En clan wendde de heldhaftige jongeling
zich tot de soldaten en riep met luide, vaste
stern:
Leve Christus, onze Koning, Leve de
Moeder Gods van Guadeloupe.
Nauwelijks had hij hei laatste woord ge
sproken, of daar knetterde het salvo, dat een
einde maakte aan zijn leven en dat hem wijd
de poorten des Hemels opende.
Manuel Maflgaryo had zooveel geleden
door al het verschrikkelijke der laatste uren
dat hij bewusteloos neerviel, toen hij zijn
vriend met kogels doorboord, ter aarde zag
storten. Bewusteloos werd hij vermoord.
Ilij ontwaakte in den Hemel, waar hij be
groet, werd door zijn lieve moeder, de Maagd
van Guadeloupe, en door zijn lieven vriend,
die hem vooraf gegaan was in den dood.
Toen Joaehim viel, kwam zijn hoofd juist
op een kleine kist terecht die de doodgraver
daar had laten staan. De officier van het
executiepeloton kwam naderbij en gaf hem
het genadeschot, dat door het eene oog drong
en zijn hoofd en de kist, doorboorde, die over
stroomd werd met het bloed van den Marte
laar
Heil u, gij moedige verdedigers van onze
II. Kerk!
Heil u, gij sterke en beproefde strijders
voor het Katholieke geloof!
Als helden hebt ge gestreden! Manmoedig
bebt gij Christus den Koning gevolgd en
heldhaftig zijt gij Hem trouw gebleven....
trouw tot in den dood!!
Een menschenkenner
Koopman: „Heb u ook Ieege bierflesschen
te koop, juffrouw?"
„Man, zie ik er uit dat ik bier drink?"
„Azijnflesschen dan, juffrouw?"
Als ze 't dan nog maar verstaan
Uit een mededeeling van een Duitsch film
persbureau:
„Een van de grootste hotels der wereld, het
Stevens-botel te Chicago, is het eerste, dat een
toonfilm-installatie in zijn gezelschapszalen
heeft geplaatst.
De" première vond op een Zondagnamiddag
plaats voor geladen gasten".
Als Hoover 't maar niet hoort.
Bij den photograaf
Zeer corpulente dame: „Ik wensch een por
tret van mezelf, cabinet-formaat".
Photograaf: „Onmogelijk, dame, u valt be
slist onder de groepen".
In het salon van den pianofabrikant Strei
cher bevond zich reeds 's morgens vroeg op
een zonnigen lentedag van het jaar 1812 de
jonge energieke beeldhouwer Frans Klein.
Heeft u niets van uw benoodigheden
vergeten, meester Klein? vroeg de bevallig"
echtgenoofe van den fabrikant.
nee,' mevrouw antwoordde hij met
zelfbewustheid, ik heb alles bij me, wat ik
voor het afnemen van het maske noodig
heb. Als hij het maar niet vergeten heeftl
Op mijnheer von Beethoven !va,lt geen pijl
te trekken. Misschien zit hij thuis te compo-
neeren, terwijl wij hier wachten.
—Hij zal komen, hij zal beslist komen;
hij heeft 't me o pzijn eerewoord beloofd,
doen, mevrouw? Ben u er zeker van, dat het
Zou hij werkelijk zijn woord gestand
hem niet onmiddellijk verveelt, dat hij de
heele zaak aam z'n laars lapt en doodeen
voudig weer wegloopt?
Mijnheer Streicher trad binnen. Klein be
groette hem.
U hemt er dus al? Maar mijnheer von
Beethoven?
Hij zuchtte diep en was Diet minder scep
tisch dan de beeldhouwer. 1
Deze maakte zijn pakje open en legde den
inhoud op de tafel. Het kamermeisje bracht
een groote kruik met water, een kom en
handdoeken binnen.
De spanning nam toe, de stemming werd
zenuwachtig. Welk gesprek men ook open
de, altijd kwam men terug op de vraag, ot
hij wel komen zou.
De tijd verliep. Driemaal reeds had sedert
Klein aanwezig was het vergulde uurwerk
in de kamer het „Vogelfangerlied" uit de
„Zauberflöte" gespeeld.
Daar hoorden zij buiten een driftige, die
pe stem.
Heb ik het niet gezegd? riep mevrouw
Nanette jubelend.
Weldra werd de deur opengegooid en
stormde de lang verwachte naar binnen. Zijn
blik zweefde door geheel de kamer en
scheen allen op de vlucht te willen drij
ven. Lenige seconden hoorde men niets
dan het tikken der klok. Dan begroetten zij
hem hartelijk.
Deze echter keek naar de dingen, die op
de tafel stonden en bromde iets onver
staanbaars. Mevrouw Nanette, die met hem
wist om te gaan, nam zijn stok en hoed en
deed hem plaats nemen op den klaar gozet-
tm leunstoel. Haar oogen lachten schalks
en bemoedigend tegen Klein, toen ze merkte,
dat Beehoven, volgens zijn belofte zich had
laten scheren.
Ik zal maar onmiddellijk beginnen,
mijnheer, verbrak de beeldhouwer de stilte,
alleen maar stil zitten! Zoo, het hoofd iets
achterover.
Hij bevochtigde het gelaat met een gei?
vloeistof, legde een dotje watten op de oogen
en stak behoedzaam twee holle buisjes in de
neusgaten. Mevrouw legde doeken op cis
donkere haren en op het, groene tapijt. En
terwijl Klein vlug het gips aanroerde zeidv
hij tot Beethoven, zich vooral niet. te bewe
gen, want dan was het in een oogenblik
gebeurd.
Deze had sinds zijn binnentreden geen
woord meer gezegd; om de mooie NaneUe
«Sr
'V 'd&ft V; ï&j ~f$
BIJ DEN AANVANG VAN HET NIEÜWE JAAR werd te Philadelphia een optocht gehouden, waarin fraaie groepen medetrokken; op deze
forto zien wij een der prijsbehroomie mantels, die men in den stoet kon bewonderen.
te believeai wilde hij zich die bespottelijk)
behandeling laten welgevallen. Hij trok al
leen een vies gezicht, toen Klein het gips
voorzichtig over zij;n gezicht streek. Nie
mand sprak een woord, in ademlooze span
ning volgden1 meneer en mevrouw Streichar
i lore beweging van den jangen beeldhou-
j wee, wiens ha^nden van eerbied trilden,
j Nu was het klaar. Boven het gelaat van
den zittende welfde zich een groote, witte
halfronde bol, "waaruit potsierlijk de beide
buisjes staken.
Slechts eert oogenblikje geduld, mijn
heer van Beethoven, smeekte Klein met be
vende stem.
Maar tot antwoord blies de adem lui
der uit de buisjes,, altijd luider, tot de han
den van den cornponist bliksemsnel naaf
zijn gezicht gingen en het hoofd in da
witte doeken hulden. Daaruit klonk een
krachtig niezen en hoesten. Da.n hief hij zijn
hoofd op, bevrijd van doeken, gips en buis
jes, terwijl de handen alles in elkaar from
melden en in een hoek van den salon slin
gerden.
Dat mag de duivel uithouden! raasde
hij, haalde zijn groote, roode zakdoek te
voorschijn en snoot en hoestte dreunend'
Zijm oogen schoten vonken en toornige
krachttermen knetterden rond de ooren
van den verschrikten beeldhouwer, die in
een hoek kroop en bij alle goden zwoef
nooit meer in de buurt van zoo'n man te
komen.
De eerste, die zich weer herstelde, was
mevrouw Nanette.
Maar mijnheer von Beethoven, zei ze
jammerend. Mijnheer von Beethoven»
waarom bent u toch zoo booo? Slechts een
oogenblilcje geduld...
Geduld? viel hij haar woedend in f
rede. Geduld, als je bijna stikt? Neen,
neen! m'n hoed, mijn stok, ik heb frissch®
lucht noodig.
Opnieuw begon hij met veel lawaai
niezen.
Mevrouw Nanette gaf het echter niet op-
Wat? Wilt u nu zelfs wegloopen.
meneer von Beethoven?
Ik houd het hier niet uit, m'n stok!
Neen, zoo moogt u niet weggaan,
moet u eerst wassohen en dan
Wat dan?!
Wel, dan begint meester Klein weer
opnieuw.
Geen sprake va;n! Neen! Neen! Neenl
Maar beste meneer von Beethoven
Alle teederheid van haar zachte stem, al
het vuur van haar oogen wierp de schoone
smeekelinge in den strijd tot de rimpel®
van onwil verdwenen en hij zich, geduldig
als een lammetje, weer in den stoel liet
duwen, zoodat meester Klein zijn arbeid
weer opnieuw kon beginnen.
Nog meer gespannen en angstvallig dan
tevoren standen zij ronden den titaan, toen
het gips zich op de bezielde trekken ver
hardde. En mevrouw Nanette fluisterde hem
haar liefste woordjes in de ooren. Niet niz
zen moest hij, niet hoesten en ook niiet stW
ken
Met sidderende hamden en kloppend hart
nam de jonge kunstenaar de hard gewor
den gipsmasea weg en goot s middag®
voor de eerste maal het, kostbare maske, da-
het trouwste beeld van den onsterfelijke g
bleven is.
De diplomaat
Onderwijzer, die Jantjes' werk nakijkt.
„Hoe is 't mogelijk dat één mensch zoovee»
fouten kan maken".
Jantje trotsch: „Dat ls niet van één mensen-
meester, vader heeft me geholpen".
Hij kende pappie
„Moeder, mag ik morgen vroeg om vijf u1"-
opstaan?" n
„Maar jongenlief, wat moet je zoo vroeg ov
doen?"
„Wel. ik wou ook 's graag met m'n el®
trische spoor spelen, vóór dat Pappie er a®
komt".
Gelijk recht
Rechter: „Wat hebt u ov het oordeel va"
den psychiater te zeggen
Beklaagde: „Edelachtbare, zou u deze
psychiater ook niet eens laten onderzoeken'-
De tegenvaller
„Moeder", zei kleine Jan thuiskomend. .-^a'
is 'ook 'n tegenvaller voor onzen drogist.
vrouw heeft vanmorgen een meisje gekreg®
en hij had heel de week al een bord voor
raam staan met er op: „een flinke jonS-
gevraagd".
Hfó werd gewaarschuwd
v0ot
„Elnilie, liefste, word de mijne. Jij ben»
mij het aichtste wereldwonder 1\iiaf
„Goed, Frans, ik aanvaard je voorstel,
wee je giebeente, als ik je ooit met een
andere zeven wereldwonder» zie".