DE REIS VEREENIG ING VAN JAN MUIL UT- 111,1 jp Er in geloopen 9. VOOR 'T OPEN RAAM Het verhaal van Henk VAN ALLES WAT cDick Leeuwaard |f V' VRIJDAG 24 JANUARI 1930 B. L. N. S. Tv* ik: I 1 mm 't Halve MET PLAATJES VAN SS 1 W-M OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN Van Pokkel.en, de herbergier van .,de roode Zon" bezit enkele deugden, maar ondeugden lieeft ie nog meer. Eén van zijn leehjke eigen schappen is, dat hü anderen menschen niel gunt, dat 't hun goed gaat. En als zijn over buurman Krop. die ook een herberg houdt, een fortuintje heeft, dan kijkt van Pokkelen scheel van nijd. te tellen. „Tientwintigdrie en dertig centen." „Strijk maar op," lachte de gast, terwijl hij met 'n vuilen rooden zakdoek zijn vetten kne vel afpoetste. „Ho, vriendje, je houdt me voor den mal," zei van Pokkelen geërgerd. „De rekening be draagt 2.80 en dit zijn maar drie en dertig centen!" „Kijk dan maar eens, of er nog wat in mijn brandkast zit." Van Pokkelen schudde de portemonnaie eens goed uit, maar al wat er nog voor den dag kwam, was 'n vies half centje. ,,Zie je wel," zei de gast, „we zijn quitte!" „Dat kun je begrijpen," schreeuwde de be drogene, „denk je, dat ik jou voor die onnoozele centen dik laat eten en drinken!" „We zijn 't zoo overeengekomen, beste man," grijnsde de vagebond. „Ik heb je gevraagd, kan ik hier voor mijn geld eten en drinken, en komt ecu man de herberg binnen. Van afgunst beleef je maar zelden plezier en als je 'n ander kwaad wilt doen word je ge woonlijk zelf te schande gemaakt. Dat heeft van Pokkelen laatst nog ondervonden. Op 'n heeten zomermiddag komt een man de herberg binnen, 't Was n kerel als 'n boom en zijn gezicht zag er wat woest uit, zoodat van Pokkelen 't heelemaal met prettlig vond, dat er toevallig niemand anders in de gelagzaal was. De gast deed echter in 't geheel niet ruw of kwaad. Hij ging kalm aan 'n tafeltje zitten en legde zijn knoestigen stok naast zich neer. De „meneer" glimlachte vergenoegd om de >!eeldheid van den waard. „Nou", wat kan ik hier zoo al krijgen voor mijn geld?" Van Pokkelen dreunde 'n heele lijst af van dranken. „Als u nou maar kiezen wilt?" „Je bent goed voorzien," prees de bezoeker. ,Maar kan ik hier ook eten voor mijn geld?" „Voor uw geld kunt u alles krijgen," zei de herbergier, die schik begon te krijgen in zijn gast. De man leek nu heelemaal niet ruw en gevaarlijk meer. „Als dat waar is," lachte deze, „dan moet je maar eens goed opscheppen, want ik heb 'n reuzenhonger. 't Komt er niet op aan wat. Breng maar aardappelen, groente, vleesch maar 'n flink stuk hoor! en dan straks pud ding na. Onderhand zal ik dan 'n potje bier drinken." Toen van Pokkelen nog heel even wantrou wend keek. haalde de gast zijn portemonnaie uit den zak en smeet die op tafel neer, zoodat het geld rammelde. Nu was de waard volkomen gerust gesteld, hij bracht den klant 'n glas bier en liep toen naar achter om zijn vrouw te zeg gen. dat zij een flink diner moest klaar maken. „D'r zit zoo'n rare pias in de gelagkamer," fluisterde hij haar toe. ,,De vent ziet er sjovel uit en toch geloof ik, dat hij rijk is. Je kunt aan alles merken, dat hij zich anders voordoet dan hij is. Misschien is t wel 'n student, die in de vacantie op avontuur uitgaat of 'n smokke- laar. die in den oorlog reusachtig veel geld heeft schavuit hem leeltjk beetgenomen. verdiend. Hij kijkt zoo gewiekst uit z'n oogen en ook wel 'n beetjenou 'n beetje gevaar lijkik zpu 'm tenminste niet graag tot vijand hebben. Maak maar 'n flinke portie voor hem klaar, Mie; 'n voilé" maag maakt vreedzaam. Binnen een uur stond het maal op tafeL De bezoeker viel er op aan alsof hij uitgehongerd was. De aardappelen, de groente, het vleesch, alles verdween in 'n vaart achter zijn groote tanden. De pudding scheen hij wel zóó naar binnen te slikken, want van Pokkelen, die van achter de toonbank toekeek, had nauwelijks gezien, dat het gerecht werd aangesproken, of het schaaltje was al leeg. „Wat heeft die vent 'n maag; herbergier stom van verbazing. „Aannemen, betalen!" riep de gast. Van Pokkelen deed zijn mond reeds open om te drëunen: „Twee glazen bier dertig cent. middagmaal met dessert twee gulden vijftig cent samen de somma van twee gul den tachtig cent." De bezoeker knipte zijn portemonnaie open en keerde ze om boven de tafel, 'n Stroom van kastelein Krop stond nog aan de deur toen heb je gezegd: voor uw geld kunt u alle krijgen. Daar ligt nou mijn geld; méér heb ik niet. Eerlijk is eerlijk!" Van Pokkelen stond verbluft. Wat had die Turanr hij liet 't er niet bij zitten. De politie zou hij halen en.... en.... Maar de landlooper was al opgestaan en draaide grijnslachend zijn dikken knoestigen stok door de vingers. De herbergier begreep, dat t met dezen kerel kwaad kersen eten zou zijn. Wat zou hij beginnen als de vent tot geweld overging? Besluiteloos keek h|j door het raam de straat op, terwijl de landlooper kalmpjes aanstalten maakte op heen te gaan. 't Was stil op straat, maar aan den overkant stond Krop, zijn con current, in de open deur van zijn café. Nu kreeg Van Pokkelen plotseling een ge dachte, die zijn kwaden luim meteen verdreef. Dat hij er in geloopen was met dezen bru talen slimmerik was beroerd, maar hij had er die schade graag voor over, als zijn concurrent ook eens die poets gebakken werd. Wat zou hij genieten, als de kerel daar lekker ging zitten eten en drinken waarvoor hij 'n paar centen zou betalen, terwijl hij, Van Pokkelen, achter de raamgordljntjes dat tooneeltje kon jj afkijken. 15 Het vette gezicht van den herbergier werd plotseling vriendelijk. IS „Zeg eens maat," begon hij gemoedelijk, „je m hebt me wel leelijk beetgenomen, maar ik zal het je niet kwalijk nemen, als je mij nou ook jj eens n plezier doet." „O, met alle soorten van binnen- en buiten- 9 landsche genoegens; ik blijf graag met iedereen S goede vrienden." „Strijk dan eerst die centen weer op." „Waarvoor is dat?!" j „Dat za! 'k je vertellen. Heb je werkelijk al genoeg gegeten? Zou je heusch geen portie meer lusten?" „Nou," bromde de vagebond, onderwijl de centen in zijn portemonnaie opbergend, ,,als 't er nou om te doen is, dan kan 'k nog best 'n maaltje hebben. Mijn maag is 'n soort pak huis en als ik de kans krijg, eet ik altijd voor 'n dag of wat vooruit." „Goed. Dan moet je nou naar mijn concur rent gaan en daar denzelfden streek uithalen!" „Da's 'n goed Idee," zei de man en trok de buitendeur open. „Maar waar moet ik dan wezen?" Van Pokkelen loerde over het gordijntje. Kastelein Krop stond nog aan de deur. „Aan de overzij bij Krop, in ,,'t Halve Maantje." „O, daar. Nou da's onnoodigT nep de vage bond, daar ben 'k al geweest. Die staat al meer dan 'n uur te kijken, hoe de mop hier afloopt! Meteen was hij de deur uit. Zóó kwaad is .van Pokkelen zijn heele leven nog niet geweest. DE MAAN: „Poesje, poesje nelletje, Met je zwarte velletje, Zit je hier voor 't open raam? Jij zit maar te turen, Steeds naar mij te gluren, Je groene oogen lichten zacht In den donkeren sterrennacht!" DE POES; „Lieve zilveren maantje Aan het hemelbaantje, Ik vind jou zoo mooi! Uit den hemel kijk je neer, lederen avond steeds maar weer, Waarnaar kijk je heel den nacht Met je licht, zoo lief en zacht?" DE MAAN: „Kleine, domme poesje-miin, Hoe kun je zoo nieuwsgierig zijn. Wou je het graag weten? Met m'n stralen schijn ik zacht. Heel den langen, langen nacht, 'k Verlicht den donkeren hemeltrans Met m'n zilveren stralenglans!" DE POES: „Lieve, lichte, heldere maan, 'k Wou wel met je mede gaan Op je verre reizen! Maantje, weet je wat ik doe? 'k Neem een sprongetje naar je toe! Of, kom je even naar benêe? Maantje, neem je mij dan mee?" RO FR. Dan vond ik stukken steen met ammonieten (fig, 2), terwijl heel merkwaardig waren stukken met gebroken schelpen (fig. 3). De repetities waren gelukkig achter den rug. De leden van den Bond voor Levende^ Nat uur- dacht de studie hadden besloten nog den Zaterdag in de vacantie te bestemmen voor de eerste „Spreek beurtenbij eenkomst". A VU oiit «.te.»») Allen waren dan ook present, toen Henk be gon: „Laten we nu eerst loten, wie de volgende maal een praatje zal houden." Het lot viel op Kees. die een benauwd gezicht trok. „Wat moet ik dan doen?" vroeg hij. „Kom." zei Koos, die veel met hem op had, je hebt toch wel eens iets bijzonders in den tuin gezien?" „O ja," bij deze woorden helderde het gezicht van Kees op. „Ik zal wat vertellen over het spuugbeestje." „Over wat?" vroeg Ada. „Over het spuugbeestje," verklaarde Kees kort en "bondig. „Als je niet weet, wat het is, vraag het dan maar aan Henk, die is knapper dan ik." „Hij bedoelt de schuimcicade," zei Henk. die heïn wel begreep. „Dat kan heel interessant wezen. En nu dan mijn inleiding. Jullie moet dan weten, dat lk, toen ik twaalf was, in Gronau woonde." Waar ligt dat ergens?" vroeg Gerrit. ".Gronau," antwoordde Henk heel deftig, „is het eerste Duitsche station, waar je aankomt, als je van Enschedé met den trein Duitschland binnenkomt. Je passeert de grens bij Glanerbrug en moet in Gronau door de Duitsche douane gevisiteerd worden. Maar ik zou vertellen over de kleigroeve, het merkwaardigste punt van gebruikt. Het gedeelte van het tertiaire tijdperk, waarin deze kiei gevormd werd, wordt „Weal- den" genoemd. „Wat beteekent dat allemaal," vroeg Kees. !|lk zal het je zoo kort mogelijk probeeren uit te leggen." antwoordde Henk. „In de oude boeken over de kennis van ge steenten en fossielen, vindt men een verdee ing van de opeenvolgende lagen, die men bij het graven van diepe groeven achtereenvolgens vindt in verschillende tijdperken. Die tijdperken wor den genoemd: Het primaire, het secundaire, het tertiaire en het kwartaire tijdperk; in eik- van die tijdperken, dus in elk van die lagen treft men dieren en planten aan, die in een andere laag niet te vinden zijn, al zijn er som mige planten en dieren, waarvan de resten in bijna elke laag weer terug te vinden zijn. Een van de oudste gedeelten uit het primaire tijdperk is dat, waar de steenkoolplanten uit afkomstig zijn, die Reindert de vorige maal ver toonde. Die kiel uit Gronau is uit het op één na laatste tijdperk, het tertiaire. Tusschen het ter tiaire en het kwartaire tijdperk is de zoogenaam de Ijstijd geweest. alles verdween in een vaart achter z|jn tanden „Hola, baas, ilj heb dors „Ja, ja," zei de herbergi;v vriendelijk, „dat kun je krijgen b|j zoo'n warm weer. Wat wenscht meneer te gebruiken?" centen rinkelde over het blad. „Tel maar hoeveel of 't is," zei de man, die genoeglijk achterover leunde. c saie 0&3 IC. Het mooiste fossiel, dat ik bezit, is een schelp, verwant met de eetbare hartschelp (fig. 4), nog wel een dubbele zooals je ziet. Ook vond ik half- verkoold hout." Al pratende had Henk de fos sielen rondgegeven en bemerkende, dat Tilly al op haar horloge keek, eindigde hij. i,En nu wordt het al weer tijd om op te breken. Tot ziens hoor!" „Tot ziens!" klonk het van alle kanten. Alleen Tilly moest nog even verzuchten: „Nu hebben we weer de notulen vergeten." A. L. de lijn-puzzle Hieronder zie je 'n vierkantje vol met 'n stelletje kleine inktspatjes. Ik heb daar twee kringetjes tusschen geteekend (A en B) en nou geef ik 't jullie te doen om van A naar B een lijn te trekken over alle spatjes heen, zonder de pen op te lichten, zonder een spatje twee keer te nemen. Bovendien mag je niet over 'n getrokken lijn heen tippelen. Die klei in Gronau wordt uit een heele diepe groeve naar boven gehaald. Eigenlijk was het verboden terrein, maar als jongen kijk je zoo nauw niet. Bovendien werd' er nooit iemand weggejaagd. Had je den weg gevonden, dan was het een prachtig, gezicht. Een geweldige put opende zich voor je oogen met stellen wand. Hier en daar stroomde water uit den wand. De ruimte was zoo groot, dat {n de diepte de klei - wagentjes rijden konden. Langs de helling groei de veel kleinhoefblad en hier en daar stonden berken. Het interessantst waren de plaatsen, waar de afval van de wagentjes lag. Daar heb ik deze fossielen gevonden. K|jk maar eenshier heb ik horentjes, die. zooals ik hoorde, als zoogenaamde gidsfossielen dienst doen (fig. 1). Dat wil zeg- Grcnau. Die kleigroeve is het eigendom van een gen," voegde Henk er bij, toen hij het verbaasde steenfabriek die de laag klei, die van tertiairen gezicht van Kees zag, „dat de menschen daaraan Met 'n benauwd gezicht begon de herbergier oorsprong is, voor het bakken van haar steenen kunnen zien, welke laag ze te pakken hebben. Probeeren jullie dat eens. 'k Wed, dat het nog niet meevalt. REKENKUNSTJE OEFENING IN HET SCHRIJVEN VAN EEN BEPAALD CIJFER Kunstjes met getallen en cijfers hebben al dus 'n getal, dat uit alle cijfers bestaat op een rijtje behalve de 8 en de nul. Dit getal iaat je hem nu vermenigvuldigen met 9 maal het getal, dat het cijfer vormt, dat ie schrijven moet. Wil je hem dus vijven laten schrijven, dan laat je hem 12345679 met 9 X 5 45 vermenigvuldigen. Wil je hem zevens laten schrijven, dan moet de vermenigvuldiging ge beuren met 9 X 7 is 63. Probeer jullie dat allemaal maar eens. Je zult zien, dat het uitkomt. BEN JE HANDIG? Knip uit stevig karton 'n ring zoo groot als 'n gulden, met in het midden een gat ter grootte van een cent. Dezen papleren ring moet je nu eens op een plat bord plakken met wat gluton. Leg er nu 'n knikker b|j en vraag aan het gezelschap om te trachten de knikker in het midden van den ring te krijgen, alleen door beweging van het bord en dus zonder er met de vingers aan te komen. En je kunt er op aan, dat dit niemand zal gelukken,als ie de truc niet kent. Ieder gaat natuurlijk met het bord aan het zwaaien en draaien zoodot er alle kans is, dat de knikker van het bord vliegt, maar in den ring komt ie niet. Hoe dan wel? Breng de knikker voorzichtig b|j den rand van den ring. Ais je dan het bord onverwacht laat zakken, kun je de knikker, die niet zoo gauw meekan, in het gaatje opvangen. WIST JE DAT? HOE SNEL RIJDEN DE TREINEN? De snelheid, waarmede een trein over de rails vliegt, is niet willekeurig en wordt ock niet door den machinist op z|jn eigen houtje geregeld. Kun je net denken. Die hangt van een hee- leboel dingen af. Bijvoorbeeld van het soort en het gewicht der wagens en locomotief; den aard van den weg; de grootte van den afstand, die zonder onderbreking wordt afgelegd en ook de lengte van den trein zelf. Dat zijn allemaal dingen, die invloed hebben op de snelheid van een trein. Alle treinen zijn op een bepaalde manier samengesteld, d. w. z. in een bepaalden trein loopen steeds zooveel mogelijk dezelfde wagens en rekening houdend met alle bovengenoemde omstandigheden, werd voor lederen trein een bepaalde snelheid vastgesteld en is de rijtijd voor een bepaald traject (afstand) dus precies bepaald. Trouwens, anders was het voor de men schen op de bureaux ook finaal onmogelijk om een spoorboekje in elkaar te zetten. Dat snap pen jullie wel! Voor dit in-elkaar-zetten van zoo'n dienstregeling komt nog veel meer kijken, maar dat vertel ik jullie later nog wel eens. Hoe snel wordt er nu gereden? De snelheid van goederentreinen gaat van 15 tot 30 K.M. per uur. Locaaltreinen en tramtrei nen voor kleinp verbindingen op zijlijnen met licht materieel rijden van 20 tot 45 K.M. De gewone personentreinen maken 30 tot 60 KM., terwijl de zoogenaamde „sneltreinen", die alleen aan de groote stations stilhouden van 50 tot 90 K.M. per uur rijden. De D-treinen, die ons met het buitenland verbinden, rijden hoogstens 90 K.M. per uur, tenminste in ons land. In het buitenland jak keren ze zelfs tot over de 100 MM.. maar dat is in ons land verboden. Daar is 90 K.M. het maximum. Maar. zooals ik zeg. in het buitenland doen ze er gewoonlijk nog een schepje bovenop. De nieuwe Duitsche sneltrein-locomotieven kunnen het zelfs tot 120 K.M. brengen. Eenige jaren geleden heeft men in Amerika tijd de volle belangstelling van degenen, wien je een proef genomen om de groo*f je kunststukken of je goocheltoeren wilt ver- i snelheid van een locomotief van den gewonen spoorwegdienst te bepalen. Aan het eind van een baanvak van 40 K.M. toonen. Meestal liiken ze heel gewichtig en lngewik keld en toch berusten ze dan op een heel met een zwakke daling, begon een waterpas- doodgewoon trucje. gedeelte. Men begon met 8 rijtuigen. Een zelf- ;uj ivuu<>|i Hregistreerend toestel gaf de bereikte snelheid cijfer te laten schrijven, dat ie aan. Telkens werd met een rijtuig minder ge reden, tot eindelijk de locomotief, zonder last, een snelheid van 154 '4 K.M. bereikte. Laten we echter met ons sneltreinvaartje te vreden zijn. Wij stappen heel gerust in een trein, maar in het buitenland doe je dat niet met hetzelfde veilige gevoel, als je denkt aan de talrijke spoorwegongelukken, vooral in Frank rijk, die daar herhaaldelijk voorkorfien. 'n Heel aardig kunstje is bijvoorbeeld om iemand 'n juiet heel slordig maakt. Je kunt hem bijvoorbeeld een sommetje op geven. waarvan de uitkomst enkel uit dat moeilijke cijfer bestaat. 't Volgende is heel aardig. Je schrijft op een stukje papier: 12345679 li a B D ij _AlO,Wf n. ARS .rv' 49. Jan Muil kiemde zich aan Beer den Paardenburg aan Jan Muil. Nikkertj staart van Jan Muil weten te grijpen. Bruin vast en e had net den 50. Krok Odii klemde zich met zijn bek aan den staart van Paardenburg vast en Van der Aap vond een fllnken houvast aan Krok Odil. 51. onderaan hingen Piet en Mientje en Mientje hield Ko Ntjn aan z|jn lange ooreu vast. Of dat goed ging! 52. Maar net duuide met ia:ig, of de arend werd moe en dicht bij eel eendje, dat aan den kant van een smal ri viert ju s/ond te huilen, zette hij het heele gezelschap ot *en grond neer.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1930 | | pagina 11