- *v Dienstijv r. ilMH Onze beroepen in het Vo.ksleven. De Andere Wm i S mm - mmm# w 'i Met gebalden vuist stond du ank-is zoo rustige douane Flannigan achter zijn toon bank. De vuist was gericht op den eerbied- waardigen neus van mijnheer Morehouse die vóór de toonbank stond en geen woorden kon vinden om zijn gramschap te verklanken. Zijn hoogrood gezicht, de opgezwollen aderen in den hals en langs de slapen en de stuip trekkende rillingen die z'n lang lichaam schokten, bewezen dat zijn woede het hoogte punt bereikt had, waarna de mensrh op een verscheurend dier begint te lijken. De oorzaak 'van 't lievige conflict lag tusschen de beide mannen in. 't Was een houten kistje waarin twee Guineesche bigge tjes vreedzaam aan een salade knaagden. Doe maar wat u wilt! brulde Michel Flannigan voor de laatste maal. Betaal en neem weg, of betaal niet en laat het kistje hier. 't Kan mij niet schelen wat u doet. Ik heb me alleen aan de voorschriften te houden. Of denkt u soms dat ik, om u te plezieren, m'n betrekking er aan wagen zal? Ik heb slechts m'n plicht te doen en daar mee uit! Maar uilskuiken, schreeuwde de ander, vervaarlijk met het tariefboek zwaaiend, kunt u dan niet lezen? Hij onderstreepte een zin met den nagel en las hardop: Kleine huisdieren 1 shilling!.., Kan het nog duidelijker? Zijn dit huisdieren ja of neen; zijn het kleine dieren ja of neen? Nu dan?! Opgewonden liep hij eenige malen op en neer, bleef dan op eens voor den beambte staan en hernam op minachtenden, sarcas- tisehen toon, terwijl hij zich uiterste moeite gaf om kalm te schijnen: Kleine h-ui-s, hoort u, huisdieren, één shilling. Twee kleine huisdieren dus twee shilling? Snapt u dat? Alstublieft, twee shil ling. Flanningan had het tariefboek opgeraapt dat de ander op den grond gesmeten had, zooht bedaard naar de bladzijde door de ï.agelstreep gemerkt en deed de volgende uitspraak welke ingeleid werd door een fik- schen slag met de platte hand op het ge opende boek. U moogt uw twee shilling houden. Daar schiet ik niets mee op. Het regiement zegt dit: „Wanneer een beambte niet weet welk recht te heffen, dan is het 't beste dat hij het hoogste tarief toepast. De eigenaar van het belaste voorwerp kan zich vervolgens met een verzoekschrift tot de directie wen den." Ziet u Mister Morehouse, dat is het geval hier. Ik weet niet zeker hoeveel ik vragen moet. 't Kan best zijn dat uw beestjes huisdieren zijn en ik zie wel dat ze klein zijn, maar dat neemt niet weg dat ze bigge tjes heeten en dus kleine varkens zijn. Welnu daarvoor moet 10 shilling per stuk, betaald worden. Nu kunt u net zoolang praten als u wilt, dat neemt niet weg dat een biggetje, 'n biggetje is. Maar kerel je bent gek, huilde de ander. Begrijpt u dan niet dat uw tariefboek spreekt van gewone varkens en niet van Guineesche biggetjes? Flannigan hield hardnekkig vol, onwrik baar als "n rots. Een big is 'n varken. Of die nu uit Amerika of Afrika komt, dat maakt natuur lijk geen verschil. Het reglement vraagt niet naar dê nationaliteit van de varkens. Of ze uit Rusland, uit Canada of üit China komen, dat is allemaal'hetzelfde. Daar mijnheer Morehouse hem verbaasd aan bleef staren, vervolgde de beambte, aan gemoedigd door het succes van zijn argu menten: Daarenboven.... ik ben hier om de be langen der maatschappij te behartigen en niet om te redetwisten over de afkomst van een biggetje. Meteen keerde hij zich om. De reiziger aarzelde 'n oogenblik, barstte toen plotseling uit: Goed, u zult nog wel nader van me hooren! Ik zai me tot uw directeur wenden, 't Is een schande zóó behandeld te worden. Ik heb u twee shilling aangeboden en u wilt die niet aannemen.... Houd de dieren clan maar totdat u die twee shilling einde lijk zult willen aannemen. Maar ik zeg u dit mijnheer: waag 't niet de diertjes kwaad te doen, anders krijgt u met mij te doen. Woedend ging hij heen, trok de deur met 'n geweldigen slag achter zich dicht Met de kalmte van iemand die zich van geen kwaad bewust is, nam Flannigan het kistje op, zette het in 'n hoek en ging weer aan z'n werk. Mijnheer Morehouse kwam in een staat van uiterste opwinding thuis, schold zijn wouw uit omdat hij den inktpot over het hoofd zag, raasde en stampvoette van onge duld. Toen zijn vrouw hem den inktkoker, in de handen geduwd had, wierp hij zich op een vel postpapier dat hij geheel volschreef. Zoo, dat is in orde, zei hij daarna triamfantelijk. We zullen dan eens zien of dat kereltje geen toontje lager zal zingen als zijn directeur hem een uitbrander geeft. Hij verdient op z'n minst weggejaagd te worden, zoo'n stommerik. DE DRUKTE TE SCHEIENINGEN, waar de menschen tevergeefs op de vliegmachine wachtten, van waaruit men regen zou maken; vele optimisten waren gekomen met regenjas en parapluie, doch de heer Veraart heeft zijn proef slechts boven Schiphol kunnen nemen. Een week later ontving mijnheer More- house een groote gele envelop, welke hij met zenuwachtig trillende vingers opende. De brief was een staaltje van het laconisme eigen aan groote administratie. Bovenaan stond letter en getal: „C 6359" En onmiddellijk daaronder: „Onderwerp: Tarief voor Guineesche biggetjes. „Mijnheer. In het bpzit van Uw schrijven van 6 dezer, hebben wij de eer U te berichten, dat recla maties betreffende de tarieven gericht moeten worden aan het Klachtenbureau." Mijnheer Morehouse schreef dus aan het klachtenbureau. Hij maakte zelfs van de ge legenheid gebruik om een brief te schrijven van zes bladzijden waarin hij niet verzuim ie zijn roeening te kennen te geven omtrent de Maatschappij, haar jammerlijken dienst en haar stompzinnige beambten. Drie waken later kwam het antwoord, vergezeld van zijn brief die door het klachten bureau teruggezonden was. Het officieele stuk wees mijnheer More- house er op, dat, hij onmogelijk beweren kon te veel te hebben betaald, omdat hij nog niets betaald had. Derhalve moest hij zich niiet tot hot klachtenbureau wenden maar tot het tarievenbureau. Mijnheer Morehouse deed wat hem aange raden werd en z' n ijverige, welsprekende pen vulde twaalf bladzijden. Met behulp van een aantal dierkunde boeken en ency clopedieën bewees hij dat een Guineasch biggetje onmogelijk verward kon worden met 'n gewoon varken, zelfs niet met 'n ge wone big. Die nieuwe brief bracht het Imindstra- tieve raderwerk in beweging. Vóór het schrijven in handen kwam van den directeur werd 't gecoinmenleerd door een aantal bladzijden van de hand van 'n menigte ambtenaren, zoodat een lijvig dossier out- ontstond Toen dit eindelijk terecht kwam óp het bureau van den directeur, legde dit hooge personage zijn hakken op den tafelrand geeuwde zoo melodieus mogelijk, deelde verschillende papieren door met 'n uitdruk king van iemand die aanhoudend gestoord wordt, kuchte eens veelbeteekenend Miss Keah zei hij tot zijn typiste gelieve den volgenden brief op te nemen. „Om welke redenen hebt u het kleine-huis dierentarief geweigerd van de zending waar van de ingesloten papieren gewag maken." Opnieuw gewaardigde de directeur zijn oogen te laten rusten op den langen inge zonden brief. Wat? Guineesche biggetje? zei hij opeens. Die moeten intusschen wel omgekomen zijn van honger. Miss voeg aan het schrijven toe: .Gelieve de gezondheidstoestand der dieren te vermelden." Dij wierp de paparas een op de tafel der typiste, stond moeizaam op en vertrok. Michel Flannigan krabde zich achter de ooren toen hij den brief ontving. „De gezondheidstoestand der dieren mel den, herhaalde hij min of meer ongerust. Wat 'n vraag. De directeur weet torh wel dat ik geen veearts ben en nooit stufte ge maakt heb van buitenlandsehe biggetjes. Moet ik er misschien 'n dokter bij halen dat die ze den pols voelt? Ik weet alleen maar dat ze 'n razende eet lust hebben. Ze vreten, vreten! Als de men schen in verhouding zooveel aten als die marmotjes, dan was er aanhoudend hongers- nood op de wereld. Alvorens verslag uit te brengén, wilde Flannigan zich zelf overtuigen van don staat van 't postpakket. Reeds had hij de dieren een ruimere woonplaats gegeven. Na 't deksel opgelicht te hebben telde hij; Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht. Zeven ge vlek [en, één zwarte. Ai lea goed ge zond en vraaizm lit.g of het niets k >at Hij zette zich aan z'n bureau en schreef: „Aan den directeur van het Tarieven- bureau." „Ik noem de dieren in kwestie varkens, omdat een big een klein varken is en 'n varken zal blijven zoolang u niet zegt dat het anders is. Wat hun gezondheid betreft, die is uitstekend voor zoover ik kan oor- neelen, wat ik ook voor u hoop.'! P. S. Er zijn er nu acht en ze doen niets dan vreten." „Ik heb al twee dollars uitgegeven voor kool, waarop ze verzot zijn. Ik zal dat' op rekening van den geadresseerde zetten," Dat schrijven fahd een geweldig succes op het Tarievenbureau. Mijnhoer Morgan proest te het uit wan 'i laouen. Nadat hij den 1 f nog eens over gelezen had, werd hij ern stiger Flannigan heeft gelijk. Een biggetje is een varken. Ik moet die kwestie eens in studie nemen- i Ilij dicteerde ondertussehen een brief voor Frannigan. „Artikel 83 van de algemeene voorschriften bepaalt dat alle onkosien van dieien. i.'ii laste komen van den geadresseerde. Gelieve er dus voor te zorgen dat de geadresseerde de door u gemaakte onkosten voor de Guineesche biggetjes vergoed. Zorg er voor zei Flannigan met een grimas toen hij den brief las. Die pennelik- kers hebben mooi praten. .Ga nu Moiehou-e maar eens pm 2 dollars vragen, 'n Mooie gelegenheid om een paar geduchte klappen op te loopen! Hoe somber het vooruitzicht ook was, toch meldde de plichtgetrouwe man zich bij mijn heer Morehouse aan. Zoo, zoo! riep deze triomfantelijk, zoo dra hij den beambte gewaar werd. Ik wist wel dat u tot inkeer zoudt komen. Kom maar binnen! Hebt u het kistje bij u? (Wordt vervolgd). Het bakkersberoep, dat in onze gewesten teruggaat tot in de vroege middeleeuwen, dankt zijn ontstaan aan de oude bakkerijen (vergel. Lat. piste waarvan pistolet broodje) der goedbezitters (groote hofsteden) en kloosters. In oude tijden werden op el- ken boerenhof (in Limburg in N. Brab. zijn er nog) en bijna in elke huishouding het benoodigde brood door de vrouwen zelf gebakken; een soort van overgangstijdperk is de tijd, toen de bakker den toebereiden deeg van de menschen voor 't bakken over nam. Het volk beschouwt het lieve brood, de dagelijksrlie spijs, als iets heiligd, als een gave Gods, cm daarom wrijft men het den Bakker als een groot kwaad aan, als hij het gewicht niet houdt te duur verkoopt, of zich aan den hem toevertrouwden deeg vergrijpt. Broodwoeker, vooral in tijden van nood, berokkende steeds groote ergernis, en de volkssagen en legenden weten te verhalen, dat op eene plaats, waar een Bakker zich, ondanks de waarschuwing van zijn biechtvader, daaraan bleef schul dig maken, maar op zekeren dag al zijn brood in steen veranderd zag. Ver verbreid en ook achtenswaard zijn de sagen van de Bakker, die tot straf voor zijn deeg-dief stal en voor zijne hardheid tegenover den braven, kleinen man, in een koekoek veran derde. Dezelfde beschouwing, dat de koekoek een veranderde Bakker zou zijn, schijnt ook nog te klinken in het spreukje, waarmee de vrager dezen vogel het aantal zijner te leven jaren kan afluisteren: Koekoek, Bak kersknecht, zeg mij toch, hoeveel jaar ik leven zal". Ook zoo in de spreekwijzen, als een witbrood hol is: „daar is de Bakker in geslopen", of „daar zit de Bakker in". Met roem gedenkt echter de volkssage ook den Bakkers, die zich door hunne dapperheid onderscheiden hebben: door de waakzaam heid van een Bakkers-gezel werd Weenen gedurende de belegering der Turken van een geheimen, vijandelijken aanslag gered, en aan Bakkers-jongens, heet het, Is de gelukkige afloop der Zwitsersche moord nachten te danken. De Bakkers nemen ook, als andere am bachten, deel aan de gebruiken, die bet ver loop des jaars vergezellen: nieuwjaarswen- schen en slaan met de levensroede door de Bakkers-jongens, bij onze Duitsche nabu ren, koek-uitdeelen in ons Land, eier-ra- pen met Paschen in Zwitserland en Pink ster-dansen te Frankfort in oude tijden, waarvan we nog verleden jaar, bij een feest aldaar, een voorstelling bijwoonden. Op andere plaatsen in Duitschland gaat men op de avonden der bekende 12 Nachten naar de Bakkers, om Bakkerswaren en ho nigkoeken te verdobbelen. Bakkers en molenaars nemen ongeveer dezelfde plaats in, in 't Volksgeloof en Volksleven. Beiden voerden i.n Duitschland voorheen 't, zonderling gebruik, bij lAinne bruiloften gespan en voerman van de bruids koets met blauwe, niet als gewoonlijk met roode banden en linten te smukken. Bak kers en molenaars worden ook met het weer in betrekking gebracht Zij spelen eene rol in eene reeks van boerenregels, die aan den St. Jacobs-dag (25 Juli) verbonden zijn, en zich met den uitslag van den komenden oogst bezig houden; b.v.: als 't op St. Ja cob regent, dan mag de molenaar wijn drinken, maar de Bakker moet dan met water tevreden zijn (d.w.z. dan komt er veel, maar slecht meel). Als het sneeuwt, zegt men in ergens in Duitschland: Bak- t ll&'y f kers en molenaars ranselen mekaar af. Hier worden de naar beneden vallende scneeuwvlokken opgevat als het in 't ge vecht rondstuimende meel. Een interessant voorbeeld van bijgeloof der Bakkers zelf, biedt het verhaal, dat een Bakker langs den Rijn (zooals men ons daar vertelde) voor den duivel dagelijks 3 witte brooden in den schoorsteen wierp, om geluk In zijn zaak te hebben. De man moet echter, naar de volksmeening, slecht gebaard hebben. Gerh. Kr. HEL IJS, DAT IN HET VLIEGTUIG TAN DEI HEER VERAART werd meegenomen en op de wolken uigtestroold, om zoodoemle regen te verwekken; maar zooals men weet, de proeven zijn nog niet gelukt. Na onze leden danig vermoeid te hebben op een langen jachttocht, zaten we gezellig bij een en praatten over onze vrienden die ver trokken waren naar elders... of naar een andere wereld. En Rijnbout... wat weet u van hem? vroeg er een aan de oudste onder ons die 't woord had. Die naam maakte in ons de herinnering levendag aan een onzer hartelijkste vrienden, een man met een fijnen geest en grootmoe dig hart, een kunstschilder van naam. Hij schijnt 'n tamelijk onbewogen be staan te hebben gehad, was zoo gelukkig de vrouw te trouwen die hij hartstochtelijk liet had en slaagde overal in... Zeg maar liever dat hij nergens in slaag de, viel een ander in. Wij keken verrast op. Zoo? werd er geopperd. Enfin u hebt hem bijzonder goed gekend. Wat heeft hij dan al zoo meegemaakt, die uiterlijk kalme man. Zijn leven was een echte lijdensweg! Nou gaat mijn lamp uit. Rijnbout was toch beroemd en rijk, daarbij trouwde hij met Jacquelin Verhaegen, 'n zeldzaam mooie vrouw, het ideaal van z'n kunstenaars- aspiratie. Dan kent u zeker de geschiedenis van dit huwelijk niet? U wel? Vertel ons die dan een-s! En de ander vertelde: De schilder ontmoette juffrouw Verhaegen voor 't eerst op een bal. Hij was toen nog jong en zijn naam als kunstschilder niet ge vestigd. Uiterst getroffen door haar lieve verschijning, vroeg hij haar onmiddellijk ten huwelijk. Zijn aanzoek werd echter afge wezen, omdat hij geen fortuin bezat en de mooie jongedame trouwde eenigen tijd later met een ander. Voor Rijnbout was dat de vreeselijkste slag die hem treffen kon, want. steeds had hij ge dacht dat 't meisje min of meer zijn ge voelens deelde. Nog duidelijk herinner ik roe de vertrou welijke klachten van zijn diep beproefd hart. Wij waren ongeveer even oud en zagen el kaar dikwijls als goede vrienden. De man veranderde met den dag, scheen in doffe smart onder te zullen gaan en niets was in staat Jacqueline uit zijn gedachten te ver drijven. Wel deed ik m'n best om hem op te monteren, spoorde hem aan zijn teleurstel ling wat philisophischer te beschouwen, maar 't mocht niet baten. Rijnbout bleef be drukt, als vernietigd. Ten laatste kwam er weer een glimpje leven in hem. En toch zal ze mijn vrouw worden, was toen z'n leuze. Als hij dat zei, bewoog hij krampachtig zijn vingers en flikkerde er iets van waanzin in z'n oogen. Wij, zijn vrienden, dachten niet anders dan dat zijn verdriet op krankzinnigheid zou uit kropen. Gansche uren, halve dagen liep hij dikwijls doelloos buiten rond te dolen. Bij voorkeur koos hij voor dtie zonderlinge wandelingen do nachtelijke stilte en duisternis. Wat hij toon zocht?... Steeds was zijn voor hoofd brandend, zijn hand koortsachtig. Dat duurde zoo twee jaar. Van werken kwam maar weinig, hij had er den moed niet voor en scheen alleen te leven voor z'n ge heimzinnige omdolingen. Eens, nadat we elkaar in geen drie weken gezien hadden, trof ik hem in zijn atelier aan met zoo'n eigenaardige uitdrukking op 't bleeke gezicht, dat ik aanstonds dacht dat er iets ongewoons met hem gebeurd was. Na een poosje bekende hij me half fluisterend, alsof die mededeeling h-ern niet gemakkelijk viel: Ik ga trouwen! Da's prachtig nieuwis! riep ik blij ver rast uit. Zijn oogen bleven over den vloer dwalen. Ik waagde het hem 't een en ander over z'n toekomstige vrouw te vragen, maar hij liet slechts weinig uit. Ze is arm, zonder familie, maar bijzon der mooi. Twee weken later stelde hij mij zijn vrouw voor, inderdaad een charmante verschijning. Bij den eersten oogslag reeds werd ik ge troffen door een merkwaardige gelijkenis. Zij was het sprekende portret van Jacqueline Verhaegen. Een half jaar na z'n huwelijk behaalde Rijnbout den Grooten Salonprijs met zijn schilderij „De afgod", waarvoor stellig zijn vrouw moet hebben gpposeerd. Nog geregeld kwam ik bij mijn vriend op bezoek. Mevrouw Rijnbout was eenvoudig, had een zacht, goedig karakter. Waar mijn vriend haar ontmoet heeft, welk toeval haar op zijn weg geplaatst heeft, ik heb het nooit geweten. Louise Rijnbout poseerde verscheidene malen voor haar man, want zij had een meer dan gewone vrouwelijke aantrekkelijkheid en was in den vollen bloei van haar jeugd- schoonheid. Zij hield veel van haar man, maar ik be merkte al spoedig dat hij niet van haar hield. Zijn onverschilligheid, die haar niet verbor gen kon blijven, deed haar veel lijden. Ik begon in te zien dat m'n vriend nog altijd dacht aan zijn eerste liefde, aan de vrouw waarvan Louise slechts een afbeelding was. Vijf jaar later stierf zijn vrouw, waarschijn lijk van verdriet De kunstschilder was toen reeds beroemd en rijk. Het.verlies van zijn echtgenoote scheen hem maar weinig te treffen. Dat zelfde jaar werd ook Jacqueline we duwe. Rijnbout deed al het mogelijke om haar weer te zien en haar gunst te winnea en op zekeren avond kwam hij me aankondi gen dat hij hertrouwen ging. Dus eindelijk zal je droom dan verwe zenlijkt worden, zei ik hem. Ja, de droom die me nooit verlaten heeft Hij ging zoo ver met z'n vertrouwelijke mededeelingen, dat hij gewaagde van de zon derlinge obsessie die zijn leven ook in Louise's tijd vergald had, ofschoon zijn vrouw toch altijd liefdevol geweest was jegens hem. Door haar te trouwen, bekende hij, trachtte ik mijn ideaal te bereiken of ten minste nabij te komen. Maanden lang had ik overal gezocht naar iemand, die min of meer op Jacqueline geleek en 't toeval deed mij die vrouw vinden die 't sprekend portret van haar schoon. Ik beken het dat m'n han delwijze nic't edel was, maar daar dacht ik toen niet aan. Wat mij in die vrouw aantrok was niet zij zelf, maar een gelijkenis. En hoe zacht en goed ze ook voor me was, ik raakte aan dat bedriegelijk bestaan niet ge woon. 't Is dwaasheid, zie ik nu in, zoozeer geloof te hechten aan zijn illusies. Heb je haar dat alles bekend? vroeg ik hem. Ja, was 't antwoord, ze weet alles, zij kent nu dat grootste en ook afschuwelijkste bewijs van liefde wat men kan geven. Do verteller zweeg even en wij meenden dat hij uitgepraat had. Maar dat is nog niet alles, hernam hij dan, ik heb nu nog pas 't eerste deel van die droevige geschiedenis verteld. Het vervolg is niet minder eigenaardig Was Rijnbout ongelukkig met zijn eerste vrouw, hij was hst ook met zijn tweede, om dezelfde reden. Toen lvij roet Louise leefde leed hij, omdat hij die andere zocht in haar. Doch toen hij eenmaal de man was van Jacqueline, zooais hij dat altijd verlangd had gebeurde er dit onverwachte, vreeselijke iets: het speet hem Louise verloren te hebben. 't Menschelijk hart doet soms zoo vreemd, nietwaar? De afbeelding was mooier ge weest dan het model. Rijnbout zag dat in toen hij zijn tweede vrouw verouderd en ver welkt terugvond. Daarom verlangde hij weer terug naar Louise. De dood had haar een onverwelkbare glans gegeven in zijn oogen. Hij dacht alleen nog maar aan de dierbare overledene en beminde in Jacqueline slechts haar. Tevergeefs poogde hij zijn indrukken en gevoelens te beredeneeren. Zijn tweede huwe lijk werd verbitterd als het eerste. Do liefde heeft geheimen, die nog niet alle doorgrond zijn.... VAN KIESPIJN EN KUNSTTANDEN Wie dan alleen tandheelkundige hulp ÏW" roept, als hij kiespijn krijgt, loopt gevaar, zijn tanden vroegtijdig te verliezen. Wie zijn tanden regelmatig laat onder zoeken en zoo noodig vullen, behoudt deze en blijft verschoond van kiespijn. De natuurlijke tanden zijn voor het kau wen veel rascr waard dan kunsttanden. GEZQNPHEJJnSRAAtf

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1930 | | pagina 10