- *v
Dienstijv r.
ilMH
Onze beroepen in het
Vo.ksleven.
De Andere
Wm i S
mm - mmm# w
'i
Met gebalden vuist stond du ank-is zoo
rustige douane Flannigan achter zijn toon
bank. De vuist was gericht op den eerbied-
waardigen neus van mijnheer Morehouse die
vóór de toonbank stond en geen woorden kon
vinden om zijn gramschap te verklanken.
Zijn hoogrood gezicht, de opgezwollen aderen
in den hals en langs de slapen en de stuip
trekkende rillingen die z'n lang lichaam
schokten, bewezen dat zijn woede het hoogte
punt bereikt had, waarna de mensrh op een
verscheurend dier begint te lijken.
De oorzaak 'van 't lievige conflict lag
tusschen de beide mannen in. 't Was een
houten kistje waarin twee Guineesche bigge
tjes vreedzaam aan een salade knaagden.
Doe maar wat u wilt! brulde Michel
Flannigan voor de laatste maal. Betaal en
neem weg, of betaal niet en laat het kistje
hier. 't Kan mij niet schelen wat u doet.
Ik heb me alleen aan de voorschriften te
houden. Of denkt u soms dat ik, om u te
plezieren, m'n betrekking er aan wagen zal?
Ik heb slechts m'n plicht te doen en daar
mee uit!
Maar uilskuiken, schreeuwde de ander,
vervaarlijk met het tariefboek zwaaiend,
kunt u dan niet lezen?
Hij onderstreepte een zin met den nagel
en las hardop:
Kleine huisdieren 1 shilling!.., Kan het
nog duidelijker? Zijn dit huisdieren ja of
neen; zijn het kleine dieren ja of neen? Nu
dan?!
Opgewonden liep hij eenige malen op en
neer, bleef dan op eens voor den beambte
staan en hernam op minachtenden, sarcas-
tisehen toon, terwijl hij zich uiterste moeite
gaf om kalm te schijnen:
Kleine h-ui-s, hoort u, huisdieren, één
shilling. Twee kleine huisdieren dus twee
shilling? Snapt u dat? Alstublieft, twee shil
ling.
Flanningan had het tariefboek opgeraapt
dat de ander op den grond gesmeten had,
zooht bedaard naar de bladzijde door de
ï.agelstreep gemerkt en deed de volgende
uitspraak welke ingeleid werd door een fik-
schen slag met de platte hand op het ge
opende boek.
U moogt uw twee shilling houden. Daar
schiet ik niets mee op. Het regiement zegt
dit: „Wanneer een beambte niet weet welk
recht te heffen, dan is het 't beste dat hij
het hoogste tarief toepast. De eigenaar van
het belaste voorwerp kan zich vervolgens
met een verzoekschrift tot de directie wen
den." Ziet u Mister Morehouse, dat is het
geval hier. Ik weet niet zeker hoeveel ik
vragen moet. 't Kan best zijn dat uw beestjes
huisdieren zijn en ik zie wel dat ze klein
zijn, maar dat neemt niet weg dat ze bigge
tjes heeten en dus kleine varkens zijn. Welnu
daarvoor moet 10 shilling per stuk, betaald
worden. Nu kunt u net zoolang praten als
u wilt, dat neemt niet weg dat een biggetje,
'n biggetje is.
Maar kerel je bent gek, huilde de ander.
Begrijpt u dan niet dat uw tariefboek spreekt
van gewone varkens en niet van Guineesche
biggetjes?
Flannigan hield hardnekkig vol, onwrik
baar als "n rots.
Een big is 'n varken. Of die nu uit
Amerika of Afrika komt, dat maakt natuur
lijk geen verschil. Het reglement vraagt niet
naar dê nationaliteit van de varkens. Of ze
uit Rusland, uit Canada of üit China komen,
dat is allemaal'hetzelfde.
Daar mijnheer Morehouse hem verbaasd
aan bleef staren, vervolgde de beambte, aan
gemoedigd door het succes van zijn argu
menten:
Daarenboven.... ik ben hier om de be
langen der maatschappij te behartigen en
niet om te redetwisten over de afkomst van
een biggetje.
Meteen keerde hij zich om.
De reiziger aarzelde 'n oogenblik, barstte
toen plotseling uit:
Goed, u zult nog wel nader van me
hooren! Ik zai me tot uw directeur wenden,
't Is een schande zóó behandeld te worden.
Ik heb u twee shilling aangeboden en u
wilt die niet aannemen.... Houd de dieren
clan maar totdat u die twee shilling einde
lijk zult willen aannemen. Maar ik zeg u
dit mijnheer: waag 't niet de diertjes kwaad
te doen, anders krijgt u met mij te doen.
Woedend ging hij heen, trok de deur met
'n geweldigen slag achter zich dicht
Met de kalmte van iemand die zich van
geen kwaad bewust is, nam Flannigan het
kistje op, zette het in 'n hoek en ging weer
aan z'n werk.
Mijnheer Morehouse kwam in een staat
van uiterste opwinding thuis, schold zijn
wouw uit omdat hij den inktpot over het
hoofd zag, raasde en stampvoette van onge
duld.
Toen zijn vrouw hem den inktkoker, in
de handen geduwd had, wierp hij zich op
een vel postpapier dat hij geheel volschreef.
Zoo, dat is in orde, zei hij daarna
triamfantelijk. We zullen dan eens zien of
dat kereltje geen toontje lager zal zingen
als zijn directeur hem een uitbrander geeft.
Hij verdient op z'n minst weggejaagd te
worden, zoo'n stommerik.
DE DRUKTE TE SCHEIENINGEN, waar de menschen tevergeefs op de vliegmachine wachtten, van waaruit men regen zou maken; vele
optimisten waren gekomen met regenjas en parapluie, doch de heer Veraart heeft zijn proef slechts boven Schiphol kunnen nemen.
Een week later ontving mijnheer More-
house een groote gele envelop, welke hij met
zenuwachtig trillende vingers opende. De
brief was een staaltje van het laconisme
eigen aan groote administratie.
Bovenaan stond letter en getal:
„C 6359"
En onmiddellijk daaronder:
„Onderwerp:
Tarief voor Guineesche biggetjes.
„Mijnheer.
In het bpzit van Uw schrijven van 6 dezer,
hebben wij de eer U te berichten, dat recla
maties betreffende de tarieven gericht moeten
worden aan het Klachtenbureau."
Mijnheer Morehouse schreef dus aan het
klachtenbureau. Hij maakte zelfs van de ge
legenheid gebruik om een brief te schrijven
van zes bladzijden waarin hij niet verzuim ie
zijn roeening te kennen te geven omtrent de
Maatschappij, haar jammerlijken dienst en
haar stompzinnige beambten.
Drie waken later kwam het antwoord,
vergezeld van zijn brief die door het klachten
bureau teruggezonden was.
Het officieele stuk wees mijnheer More-
house er op, dat, hij onmogelijk beweren
kon te veel te hebben betaald, omdat hij nog
niets betaald had. Derhalve moest hij zich
niiet tot hot klachtenbureau wenden maar
tot het tarievenbureau.
Mijnheer Morehouse deed wat hem aange
raden werd en z' n ijverige, welsprekende
pen vulde twaalf bladzijden. Met behulp
van een aantal dierkunde boeken en ency
clopedieën bewees hij dat een Guineasch
biggetje onmogelijk verward kon worden
met 'n gewoon varken, zelfs niet met 'n ge
wone big.
Die nieuwe brief bracht het Imindstra-
tieve raderwerk in beweging. Vóór het
schrijven in handen kwam van den directeur
werd 't gecoinmenleerd door een aantal
bladzijden van de hand van 'n menigte
ambtenaren, zoodat een lijvig dossier out-
ontstond
Toen dit eindelijk terecht kwam óp het
bureau van den directeur, legde dit hooge
personage zijn hakken op den tafelrand
geeuwde zoo melodieus mogelijk, deelde
verschillende papieren door met 'n uitdruk
king van iemand die aanhoudend gestoord
wordt, kuchte eens veelbeteekenend
Miss Keah zei hij tot zijn typiste gelieve
den volgenden brief op te nemen.
„Om welke redenen hebt u het kleine-huis
dierentarief geweigerd van de zending waar
van de ingesloten papieren gewag maken."
Opnieuw gewaardigde de directeur zijn
oogen te laten rusten op den langen inge
zonden brief.
Wat? Guineesche biggetje? zei hij opeens.
Die moeten intusschen wel omgekomen zijn
van honger. Miss voeg aan het schrijven toe:
.Gelieve de gezondheidstoestand der dieren
te vermelden."
Dij wierp de paparas een op de tafel der
typiste, stond moeizaam op en vertrok.
Michel Flannigan krabde zich achter de
ooren toen hij den brief ontving.
„De gezondheidstoestand der dieren mel
den, herhaalde hij min of meer ongerust.
Wat 'n vraag. De directeur weet torh wel
dat ik geen veearts ben en nooit stufte ge
maakt heb van buitenlandsehe biggetjes.
Moet ik er misschien 'n dokter bij halen
dat die ze den pols voelt?
Ik weet alleen maar dat ze 'n razende eet
lust hebben. Ze vreten, vreten! Als de men
schen in verhouding zooveel aten als die
marmotjes, dan was er aanhoudend hongers-
nood op de wereld.
Alvorens verslag uit te brengén, wilde
Flannigan zich zelf overtuigen van don staat
van 't postpakket. Reeds had hij de dieren
een ruimere woonplaats gegeven. Na 't
deksel opgelicht te hebben telde hij;
Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht.
Zeven ge vlek [en, één zwarte. Ai lea goed ge
zond en vraaizm lit.g of het niets k >at
Hij zette zich aan z'n bureau en schreef:
„Aan den directeur van het Tarieven-
bureau."
„Ik noem de dieren in kwestie varkens,
omdat een big een klein varken is en 'n
varken zal blijven zoolang u niet zegt dat
het anders is. Wat hun gezondheid betreft,
die is uitstekend voor zoover ik kan oor-
neelen, wat ik ook voor u hoop.'!
P. S. Er zijn er nu acht en ze doen niets
dan vreten."
„Ik heb al twee dollars uitgegeven voor
kool, waarop ze verzot zijn. Ik zal dat' op
rekening van den geadresseerde zetten,"
Dat schrijven fahd een geweldig succes op
het Tarievenbureau. Mijnhoer Morgan proest
te het uit wan 'i laouen. Nadat hij den 1 f
nog eens over gelezen had, werd hij ern
stiger
Flannigan heeft gelijk. Een biggetje is een
varken. Ik moet die kwestie eens in studie
nemen-
i Ilij dicteerde ondertussehen een brief voor
Frannigan.
„Artikel 83 van de algemeene voorschriften
bepaalt dat alle onkosien van dieien. i.'ii
laste komen van den geadresseerde. Gelieve
er dus voor te zorgen dat de geadresseerde
de door u gemaakte onkosten voor de
Guineesche biggetjes vergoed.
Zorg er voor zei Flannigan met een
grimas toen hij den brief las. Die pennelik-
kers hebben mooi praten. .Ga nu Moiehou-e
maar eens pm 2 dollars vragen, 'n Mooie
gelegenheid om een paar geduchte klappen
op te loopen!
Hoe somber het vooruitzicht ook was, toch
meldde de plichtgetrouwe man zich bij mijn
heer Morehouse aan.
Zoo, zoo! riep deze triomfantelijk, zoo
dra hij den beambte gewaar werd. Ik wist
wel dat u tot inkeer zoudt komen. Kom maar
binnen! Hebt u het kistje bij u?
(Wordt vervolgd).
Het bakkersberoep, dat in onze gewesten
teruggaat tot in de vroege middeleeuwen,
dankt zijn ontstaan aan de oude bakkerijen
(vergel. Lat. piste waarvan pistolet
broodje) der goedbezitters (groote hofsteden)
en kloosters. In oude tijden werden op el-
ken boerenhof (in Limburg in N. Brab. zijn
er nog) en bijna in elke huishouding het
benoodigde brood door de vrouwen zelf
gebakken; een soort van overgangstijdperk
is de tijd, toen de bakker den toebereiden
deeg van de menschen voor 't bakken over
nam. Het volk beschouwt het lieve brood,
de dagelijksrlie spijs, als iets heiligd, als een
gave Gods, cm daarom wrijft men het den
Bakker als een groot kwaad aan, als hij
het gewicht niet houdt te duur verkoopt,
of zich aan den hem toevertrouwden deeg
vergrijpt. Broodwoeker, vooral in tijden van
nood, berokkende steeds groote ergernis,
en de volkssagen en legenden weten te
verhalen, dat op eene plaats, waar een
Bakker zich, ondanks de waarschuwing
van zijn biechtvader, daaraan bleef schul
dig maken, maar op zekeren dag al zijn
brood in steen veranderd zag. Ver verbreid
en ook achtenswaard zijn de sagen van de
Bakker, die tot straf voor zijn deeg-dief
stal en voor zijne hardheid tegenover den
braven, kleinen man, in een koekoek veran
derde. Dezelfde beschouwing, dat de koekoek
een veranderde Bakker zou zijn, schijnt ook
nog te klinken in het spreukje, waarmee
de vrager dezen vogel het aantal zijner te
leven jaren kan afluisteren: Koekoek, Bak
kersknecht, zeg mij toch, hoeveel jaar ik
leven zal". Ook zoo in de spreekwijzen, als
een witbrood hol is: „daar is de Bakker in
geslopen", of „daar zit de Bakker in". Met
roem gedenkt echter de volkssage ook den
Bakkers, die zich door hunne dapperheid
onderscheiden hebben: door de waakzaam
heid van een Bakkers-gezel werd Weenen
gedurende de belegering der Turken van
een geheimen, vijandelijken aanslag gered,
en aan Bakkers-jongens, heet het, Is de
gelukkige afloop der Zwitsersche moord
nachten te danken.
De Bakkers nemen ook, als andere am
bachten, deel aan de gebruiken, die bet ver
loop des jaars vergezellen: nieuwjaarswen-
schen en slaan met de levensroede door de
Bakkers-jongens, bij onze Duitsche nabu
ren, koek-uitdeelen in ons Land, eier-ra-
pen met Paschen in Zwitserland en Pink
ster-dansen te Frankfort in oude tijden,
waarvan we nog verleden jaar, bij een feest
aldaar, een voorstelling bijwoonden. Op
andere plaatsen in Duitschland gaat men
op de avonden der bekende 12 Nachten
naar de Bakkers, om Bakkerswaren en ho
nigkoeken te verdobbelen.
Bakkers en molenaars nemen ongeveer
dezelfde plaats in, in 't Volksgeloof en
Volksleven. Beiden voerden i.n Duitschland
voorheen 't, zonderling gebruik, bij lAinne
bruiloften gespan en voerman van de bruids
koets met blauwe, niet als gewoonlijk met
roode banden en linten te smukken. Bak
kers en molenaars worden ook met het weer
in betrekking gebracht Zij spelen eene rol
in eene reeks van boerenregels, die aan den
St. Jacobs-dag (25 Juli) verbonden zijn, en
zich met den uitslag van den komenden
oogst bezig houden; b.v.: als 't op St. Ja
cob regent, dan mag de molenaar wijn
drinken, maar de Bakker moet dan met
water tevreden zijn (d.w.z. dan komt er
veel, maar slecht meel). Als het sneeuwt,
zegt men in ergens in Duitschland: Bak-
t
ll&'y f
kers en molenaars ranselen mekaar af.
Hier worden de naar beneden vallende
scneeuwvlokken opgevat als het in 't ge
vecht rondstuimende meel.
Een interessant voorbeeld van bijgeloof
der Bakkers zelf, biedt het verhaal, dat
een Bakker langs den Rijn (zooals men ons
daar vertelde) voor den duivel dagelijks 3
witte brooden in den schoorsteen wierp,
om geluk In zijn zaak te hebben. De man
moet echter, naar de volksmeening, slecht
gebaard hebben.
Gerh. Kr.
HEL IJS, DAT IN HET VLIEGTUIG TAN DEI HEER VERAART werd meegenomen en op
de wolken uigtestroold, om zoodoemle regen te verwekken; maar zooals men weet, de proeven
zijn nog niet gelukt.
Na onze leden danig vermoeid te hebben op
een langen jachttocht, zaten we gezellig bij
een en praatten over onze vrienden die ver
trokken waren naar elders... of naar een
andere wereld.
En Rijnbout... wat weet u van hem?
vroeg er een aan de oudste onder ons die 't
woord had.
Die naam maakte in ons de herinnering
levendag aan een onzer hartelijkste vrienden,
een man met een fijnen geest en grootmoe
dig hart, een kunstschilder van naam.
Hij schijnt 'n tamelijk onbewogen be
staan te hebben gehad, was zoo gelukkig de
vrouw te trouwen die hij hartstochtelijk liet
had en slaagde overal in...
Zeg maar liever dat hij nergens in slaag
de, viel een ander in.
Wij keken verrast op.
Zoo? werd er geopperd. Enfin u hebt
hem bijzonder goed gekend. Wat heeft hij
dan al zoo meegemaakt, die uiterlijk kalme
man.
Zijn leven was een echte lijdensweg!
Nou gaat mijn lamp uit. Rijnbout was
toch beroemd en rijk, daarbij trouwde hij met
Jacquelin Verhaegen, 'n zeldzaam mooie
vrouw, het ideaal van z'n kunstenaars-
aspiratie.
Dan kent u zeker de geschiedenis van
dit huwelijk niet?
U wel? Vertel ons die dan een-s!
En de ander vertelde:
De schilder ontmoette juffrouw Verhaegen
voor 't eerst op een bal. Hij was toen nog
jong en zijn naam als kunstschilder niet ge
vestigd. Uiterst getroffen door haar lieve
verschijning, vroeg hij haar onmiddellijk ten
huwelijk. Zijn aanzoek werd echter afge
wezen, omdat hij geen fortuin bezat en de
mooie jongedame trouwde eenigen tijd later
met een ander.
Voor Rijnbout was dat de vreeselijkste slag
die hem treffen kon, want. steeds had hij ge
dacht dat 't meisje min of meer zijn ge
voelens deelde.
Nog duidelijk herinner ik roe de vertrou
welijke klachten van zijn diep beproefd hart.
Wij waren ongeveer even oud en zagen el
kaar dikwijls als goede vrienden. De man
veranderde met den dag, scheen in doffe
smart onder te zullen gaan en niets was in
staat Jacqueline uit zijn gedachten te ver
drijven. Wel deed ik m'n best om hem op te
monteren, spoorde hem aan zijn teleurstel
ling wat philisophischer te beschouwen,
maar 't mocht niet baten. Rijnbout bleef be
drukt, als vernietigd.
Ten laatste kwam er weer een glimpje
leven in hem.
En toch zal ze mijn vrouw worden, was
toen z'n leuze.
Als hij dat zei, bewoog hij krampachtig
zijn vingers en flikkerde er iets van waanzin
in z'n oogen.
Wij, zijn vrienden, dachten niet anders dan
dat zijn verdriet op krankzinnigheid zou uit
kropen.
Gansche uren, halve dagen liep hij dikwijls
doelloos buiten rond te dolen. Bij voorkeur
koos hij voor dtie zonderlinge wandelingen do
nachtelijke stilte en duisternis.
Wat hij toon zocht?... Steeds was zijn voor
hoofd brandend, zijn hand koortsachtig.
Dat duurde zoo twee jaar. Van werken
kwam maar weinig, hij had er den moed niet
voor en scheen alleen te leven voor z'n ge
heimzinnige omdolingen.
Eens, nadat we elkaar in geen drie weken
gezien hadden, trof ik hem in zijn atelier aan
met zoo'n eigenaardige uitdrukking op 't
bleeke gezicht, dat ik aanstonds dacht dat
er iets ongewoons met hem gebeurd was. Na
een poosje bekende hij me half fluisterend,
alsof die mededeeling h-ern niet gemakkelijk
viel:
Ik ga trouwen!
Da's prachtig nieuwis! riep ik blij ver
rast uit.
Zijn oogen bleven over den vloer dwalen.
Ik waagde het hem 't een en ander over
z'n toekomstige vrouw te vragen, maar hij
liet slechts weinig uit.
Ze is arm, zonder familie, maar bijzon
der mooi.
Twee weken later stelde hij mij zijn vrouw
voor, inderdaad een charmante verschijning.
Bij den eersten oogslag reeds werd ik ge
troffen door een merkwaardige gelijkenis. Zij
was het sprekende portret van Jacqueline
Verhaegen.
Een half jaar na z'n huwelijk behaalde
Rijnbout den Grooten Salonprijs met zijn
schilderij „De afgod", waarvoor stellig zijn
vrouw moet hebben gpposeerd.
Nog geregeld kwam ik bij mijn vriend op
bezoek. Mevrouw Rijnbout was eenvoudig,
had een zacht, goedig karakter. Waar mijn
vriend haar ontmoet heeft, welk toeval haar
op zijn weg geplaatst heeft, ik heb het nooit
geweten.
Louise Rijnbout poseerde verscheidene
malen voor haar man, want zij had een meer
dan gewone vrouwelijke aantrekkelijkheid en
was in den vollen bloei van haar jeugd-
schoonheid.
Zij hield veel van haar man, maar ik be
merkte al spoedig dat hij niet van haar hield.
Zijn onverschilligheid, die haar niet verbor
gen kon blijven, deed haar veel lijden. Ik
begon in te zien dat m'n vriend nog altijd
dacht aan zijn eerste liefde, aan de vrouw
waarvan Louise slechts een afbeelding was.
Vijf jaar later stierf zijn vrouw, waarschijn
lijk van verdriet De kunstschilder was toen
reeds beroemd en rijk. Het.verlies van zijn
echtgenoote scheen hem maar weinig te
treffen.
Dat zelfde jaar werd ook Jacqueline we
duwe. Rijnbout deed al het mogelijke om
haar weer te zien en haar gunst te winnea
en op zekeren avond kwam hij me aankondi
gen dat hij hertrouwen ging.
Dus eindelijk zal je droom dan verwe
zenlijkt worden, zei ik hem.
Ja, de droom die me nooit verlaten heeft
Hij ging zoo ver met z'n vertrouwelijke
mededeelingen, dat hij gewaagde van de zon
derlinge obsessie die zijn leven ook in
Louise's tijd vergald had, ofschoon zijn
vrouw toch altijd liefdevol geweest was
jegens hem.
Door haar te trouwen, bekende hij,
trachtte ik mijn ideaal te bereiken of ten
minste nabij te komen. Maanden lang had
ik overal gezocht naar iemand, die min of
meer op Jacqueline geleek en 't toeval deed
mij die vrouw vinden die 't sprekend portret
van haar schoon. Ik beken het dat m'n han
delwijze nic't edel was, maar daar dacht ik
toen niet aan. Wat mij in die vrouw aantrok
was niet zij zelf, maar een gelijkenis. En
hoe zacht en goed ze ook voor me was, ik
raakte aan dat bedriegelijk bestaan niet ge
woon. 't Is dwaasheid, zie ik nu in, zoozeer
geloof te hechten aan zijn illusies.
Heb je haar dat alles bekend? vroeg ik
hem.
Ja, was 't antwoord, ze weet alles, zij
kent nu dat grootste en ook afschuwelijkste
bewijs van liefde wat men kan geven.
Do verteller zweeg even en wij meenden
dat hij uitgepraat had.
Maar dat is nog niet alles, hernam hij
dan, ik heb nu nog pas 't eerste deel van die
droevige geschiedenis verteld. Het vervolg is
niet minder eigenaardig
Was Rijnbout ongelukkig met zijn eerste
vrouw, hij was hst ook met zijn tweede, om
dezelfde reden.
Toen lvij roet Louise leefde leed hij, omdat
hij die andere zocht in haar.
Doch toen hij eenmaal de man was van
Jacqueline, zooais hij dat altijd verlangd had
gebeurde er dit onverwachte, vreeselijke iets:
het speet hem Louise verloren te hebben.
't Menschelijk hart doet soms zoo vreemd,
nietwaar? De afbeelding was mooier ge
weest dan het model. Rijnbout zag dat in
toen hij zijn tweede vrouw verouderd en ver
welkt terugvond. Daarom verlangde hij weer
terug naar Louise. De dood had haar een
onverwelkbare glans gegeven in zijn oogen.
Hij dacht alleen nog maar aan de dierbare
overledene en beminde in Jacqueline slechts
haar.
Tevergeefs poogde hij zijn indrukken en
gevoelens te beredeneeren. Zijn tweede huwe
lijk werd verbitterd als het eerste.
Do liefde heeft geheimen, die nog niet alle
doorgrond zijn....
VAN KIESPIJN EN KUNSTTANDEN
Wie dan alleen tandheelkundige hulp ÏW"
roept, als hij kiespijn krijgt, loopt gevaar,
zijn tanden vroegtijdig te verliezen.
Wie zijn tanden regelmatig laat onder
zoeken en zoo noodig vullen, behoudt deze
en blijft verschoond van kiespijn.
De natuurlijke tanden zijn voor het kau
wen veel rascr waard dan kunsttanden.
GEZQNPHEJJnSRAAtf