I DE REIS VEREENIG ING VAN JAN MUIL Het toovenaars-jongm Een brief van (Pim m D Hick Leeuwaard VAN ALLES WAT V VRIJDAG 14 FEBRUARI 1930 Naar een Russisch sprookje 3 S M toe, .n 1M J* B. L. N. S. MET PLAATJES VAN OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN Er leefden eens een oude man en een oude vrouw, die een cenigen zoon hadden. Het waren heel arme menschen en ze wilden hun zoon graag ergens bij een goed vakman in de leer doen, zoodat hij hun op hun ouden dag een steun kon zijn en na hun dood dankbaar aan hen zou denken, omdat ze hem een flink am bacht hadden laten leeren. Maar wat moesten ze beginnen; ze hadden immers geen geld! De oude man zwierf met zijn zoon van de eene plaats naar de andere om maar iemand te vinden, die hem in de leer wilde nemen, maar niemand wilde dat doen zonder leergeld. Hee- lemaal terneergeslagen kwam de stumper thuis, huilde er om met zijn vrouw en beklaagde zich bitter over zijn armoede. Ten langen laatste ging hij met zijn zoon naar de hoofd stad. Toen ze op weg waren daarheen, kwa men ze een langen, donkeren man tegen, die er lang niet kwaad uitzag. Nadat de zoon dat alles precies had uitge legd, nam hij afscheid van zijn ouders, hij ging op den drempel voor het huis zitten, veran derde zich weer In een vogeltje en vloog naar den toovenaar terug. Den volgenden morgen maakte de oude man zich reisvaardig en ging zijn zoon halen. Al gauw kwam hij bij den heksenmeester aan. „Nu oudje, ik heb mijn belofte gehouden en je zoon alle kunsten bijgebracht, hoor! Maar wanneer je hem nu niet herkent, moet hij zijn heele leven bij me blijven, dat weet je hè?" Nauwelijks had de toovenaar dat gezegd of twaalf witte duiven vlogen op; ze waren tot het kleinste donsveertje precies hetzelfde. „Nu, oude baas, herken je je zoon?" „Hoe meet ik hem herkennen, ze zijn alle- Zielsvergenoegd gingen ze met hun beidjes i naar huis. Toen ze zoo samen over den land weg liepen, kwam een voornaam heer, die te paard reed, hun tegemoet. „Luister eens, vadertje," zei de zoon, „we moeten een grap hebben! Ik ben toch met voor niets drie jaar bij den toovenaar in de leer geweest! Ik zal me meteen m een hond veranderen; die heer daar zal me wel wrllen koopen. Verkoop me dan, maar verkoop m vre desnaam den halsband er niet bh, anders kan ik niet meer bij u terug komen!' Zoo gezegd, zoo gedaan: de jongen gooide zich op den grond en veranderde in een prach- tigen hazenwind! De heer zag den ouden man met den hond aankomen; hij hield hem staanf ™e^® dadehik over den hond te onderhandelen, en den halsband vond hij al even mo* ate het dier zelf. Hij bood den man ^SiondSl voor den hond en de man vroeg éMehonfl rd, ze praatten over en weer, en ten slotte ba taalde de heer tweehonderd roebe^ voor den hond. Maar toen de oude man hem den nais band wilde afdoen, om dien zelf te bewaren, wilde de heer dat niet toelaten. „Den halsband heb ik niet verkocht,Ki de oude man. „Ik heb alleen den hond maar V8Maartde heer riep: „Nee, tot den hond koopt, koopt ook den halsband. De oude man dacht er eens over na enomdat hii meende, dat zijn jongen toch wei Knap genoeg zou z«n om óók oio hii zich niet aan de afspraak mem, gai halsband houden. De heer nam den h d b j den halsband stevig vast, en de oude man trok met het geld naar huis. Toen de heer zoo met zijn hond over den landweg verder ging, sprong 0Peer^ prachtige groote haas over denweg A^ik den hond nu meteen eens op den hawi MSllet dan kon ik hem eens probeerenl dacht de heer. En zoo gezegd zoo gedaan. Maar nauwe lijks had hij het dier losgelaten of j zag dat de haas den éénen kant uitliep en de hond in een heel anaere richting to het wen verdween. De heer wachtte en i en wachtte weer, maar ten slotte had 1 geen lust meer om te wachten en reed zonder hot.d naar huis. En intus-schen veranderde de^hond zich weer in den jongen toovenaarsleeriing. De oude man ging intusschen angstig en bezorgd zijns weegs; 't werd hem h°e hoe benauwder om 't hart „Ho thuis durven vertoonen," dacht hu, ik tegen mijn vrouw zeggen, als ze me v aagt, waar ik onzen jongen gelaten heb. ouden man; de een bood al meer dan de ander, maar het meest bocd dan toch de toovenaar, die alweer van de partij was! De oude man verkocht hem het paard, maar gaf hem niet het tuig erbij. „Hoe moet ik het beest dan thuis krijgen?" wierp de toovenaar tegen. „Laat me het ten minste tot aan mijn erf bij dë teugels leiden, daar kun je het tuig dan weer terug krijgen; ik geef er niets om." Alle andere handelaars vielen hem bij en vroegen den ouden man, wat hij zich wel verbeeldde om zoo tegen alle gebruiken te handelen; wie een paard verkocht, verkocht het met tuig en al. Wat kan de oude man anders doen? Hij moest den kooper ook het tuig laten. De toovenaar leidde het paard naar zijn erf, bracht het naar den stal, bond het aan de kribbe en bond het zóó hoog vast, dat het al leen maar op zijn achterpooten stond en met zijn voorpooten den grond niet kon bereiken. „Nu, m'n dochtertje," zei de toovenaar, toen hij binnenstapte, „nu heb ik onzen slimmen deugniet toch voorgoed te pakken!" „Waar is hij dan?" „Hij staat in den paardenstal." De dochter liep naar den stal. Ze kreeg ma delijden met het arme paard; ze wilde het tuig losser maken; ze maakte daarom den knoop los en liet den teugel even schieten. Maar het paard rukte zich los en draafde uit alle macht weg. Vlug liep het meisje naar haar vader. „Och vadertje, vergeef me! Het is mijn schuld; het paard is weggeloopen." De toovenaar gooide zich op den grond, ver anderde zich in een grijzen wolf en rende het paard na. Hij haalde het al gauw inNu zat hij het vlak op de hielen! Het paard liep naar de rivier, gooide zich op den grond en veranderde zich in een baars, die hals over kop in het water sprong. De wolf veranderde zich in een sneek en sprong hem na. Maar de baars vluchtte voor hem door het water, zwom naar den oever, waar een paar meisjes aan het was- schen waren, veranderde zich in een gouden ring en rolde het mooiste meisje voor de voeten. Die raapte hem dadelijk op en stak hem aan haar ringvinger. De toovenaar veranderde zich vlug weer in een mensch en kwam op haar toe: „Geef mij mijn gouden ring terug, dien ik ver loren heb!" „Hier heb je hem!" riep het meisje en gooide den ring o p den grond; daar viel de ring uiteen in honderd graankorrels. De toovenaar veranderde zich vlug in een haan en viel op de graankorrels aanMaar terwijl hij pikte veranderde één korreltje zich in een havik. Toen was 't met den haan en met den toovenaar meteen gedaan; de havik verscheurde hem, tot er niets meer van hem over was. En de havik vloog naar huis, streek op den drempel neer en veranderde zich weer in den jongen man; die liep vroolijk de kamer binnen. Vader en moeder waren dolblij met hun weer gevonden zoon, dien ze al verloren waanden, en ze leefden verder heel tevreden samen. Maar de jongen heeft zich toch nooit meer door zijn vader laten verkoopen; daar had hij genoeg van! PIERROT. Immers aan de beurt?" zei Henk. „Ja," bromde Jan, „ik geloof het ook. Dus over ujmaten.„Kun je daar ook al over praten?" vroeg Ada. „Dat rijmt," meende Reindert. „En nu gaan we naar huis," vond Toos en in de beste stemming gingen allen uiteen. A. L. SCHILDEREN MET LUCIFERS Hieronder een paar voorbeelden hoe je van lucifers allerlei fijne en leuke dingen kunt „schilderen". Henk hield erg veel van verrassingen, vooralhet wel. Die eendenmossels konden veranderen als ze met de post kwamen. j jn rotganzenNatuurlijk is dat begrip ont- Hij v/as dan ook erg blij, toen Dinsdagavond staani om(jat Ze de rotganzen als trekvogels She^i^och S£loboetZOhfhetVmaaFrTe bewaren kenden, maar niet begrepen, waar ze bleven, tot den volgenden middag, als ze allemaal bij elkaar waren. Niemand had bezwaar de spreekbeurt van Jan i tm tipn c een week over te slaan. Dus werd precies twee aar fle Lmal ingehaald. 1 uur, toen allen present waren, het pakje ge- Maar daai had de jongen hem Upend. Er zaten, behalve *n brief, twee jampotten „Och vadertje!" nep hij, ^rom^o^u op Jn Natuarlijk werden de jampot ten het eerst geopend. In het eene potje zat een dier, dat door Henk herkend werd als een een denmossel (figuur 1) en in het andere zat een grijs voorwerpje, dat noch Henk noch Reindert De oude man zwierf met z«n zoon van de eene plaats naar de andere „Waarom loop je er zoo treurig bü, oude baas?" vroeg hij aan den vader. „Hoe zou ik anders dan treurig kunnen zijn!" zuchtte de oude man. „Ik ben nu met mijn zoon overal heen gezworven en niemand wil hem zonder leergeld in de leer nemen en geld heb ik juist niet „Weet je wat. geef hem aan mij," zei de vreemdeling. „Ik zal hem drie jaar lang in alle schoone kunsten onderwijzen. Over drie jaar, cip dezen zelfden dag en hetzelfde uur als nu, kun je je zoon terug komen halen. Maar denk er aan: wanneer je op je tijd past, op 't juiste uur aankomt en je jongen herkent, krijg je hem terug; in het andere geval blijft hij zijn leven Jang bü mij." De oude man was zóó blij, dat hij heelemaal niet informeerde waar de vreemdeling woonde en in welk vak hij den jongen nu eigenlijk wilde onderwijzen. Hij vertrouwde hem zijn zoon toe en ging naar huis. Vol blijdschap kwam hij daar aan en vertelde alles aan zijn vrouw, die al even uitgelaten werd. Maar de vreemde man was een toovenaar geweest De drie jaren verstreken, maar de oude man had heelemaal vergeten, op welken dag hij zyn zoon in de leer gedaan had en wist niet wat hij moest aanvangen. Daar kwam de zoon op den dag vóór de drie jaren om waren als een kleine zwaluw naar huis terug gevlogen; hij streek op den drempel neer en stapte toen als een flinke jonge man het huis binnen. Hij groette zijn ouders hartelijk en sprak: „Vader, morgen zijn op den kop af de drie jaren om; u moet naar mijn meester gaan om me af te halen. Ik ben echter niet alléén bij hem in de leer; er zijn behalve mij nog elf andere jongens, die bij hem moesten blijven, omdat hun ouders hen niet herkennen konden. Wanneer ook u me morgen niet herkent, moet ik als nummer twaalf bij hem blijven. Mor gen, als u me komt halen, zal mijn leermeester ons alle twaalf laten uitvliegen als witte dui ven, veertje voor veertje precies hetzelfde. Let dan goed op: ze zullen allemaal hoog vliegen, maar ik zal toch nog boven de anderen uit stijgen. Als mijn meester u dan vraagt: „Her ken je je zoon?" wijs dan op de duif, die het allerhoogste vliegt. Daarna zal hij twaalf hengsten voor laten brengen, alle precies van dezelfde kleur, de manen naar denzelfden kant gekamd; wanneer u dan langzaam langs de paarden geleid wordt, let dan goed op, ik zal zachtjes met mijn rechter voorhoef op den grond krabbelen. Daarop zal mijn meester u dan weer vragen: „Herken je .ie zoon?" Wijs dan onvervaard op mij! Eindelijk zal mijn meester twaalf flinke jongens langs u laten voorbijtrekken, voikomen gelijk van gezicht, gestalte, haar en kleeding. ALs ze langs u ko men, let dan op; op mijn rechterwang zal een heel klein vliegje zitten. Als u dan voor de laatste maai dezelfde vraag wordt gesteld, Wijs dan op mij." maal precies eender!" En de oude man tuurde en tuurdeDaar verhief één duif zich boven de andere; hij wees er op en riep: „Dat is be paald mijn zoon!" „Je hebt goed geraden, oudje," verklaarde de toovenaar. Daarna liet hij twaalf hengsten los, niet van elkaar te onderscheiden; hun manen waren allemaal naar één kant gekamd. De oude man liep om de hengsten heen en bekeek ze nauw keurig en de toovenaar vroeg hem: „Nu, oudje, herken je je zoon?" ,Nog niet, heb een oogenblikje geduld!" Maar toen hij zag, dat één hengst met zijn voorhoef tachtjes op den grond krabbelde, wees hij dien meteen aan: „Dat is mijn zoon!" „Alwéér goed geraden," zei de toovenaar, die een lang gezicht begon te zetten; en meteen liet hij twaalf fiksche jonge mannen aantreden, die zóó precies op elkaar leken, of ze allemaal broers waren De oude man liep er eens langs, maar kon niets ontdekken; hij liep er nog eens langs en ontdekte weer niets; maar toen hij voor de „ucn vaaeruje: nep "o. vprknrhto me toch ook met halsband en al kocht Als we den haas niet waren tegen gekomen, zou ik niet meer terug hebben kunnen^omen en was ik voorgoed voor u verloren 8 Ze kwamen goed en wel thuis en 1 den er tevrêe en gelukkig. Tot op J°^er een kermisdag, de jongen tegen zi n vader ^- Vadertje, ik zal me in een vogel veranderen, breng me naar de markt en verkoop me; maar verkoop vooral de kooi niet, anoers an ik niet meer terug!" Hij gooide zich op den grond en veranderde zich in een seldzamen vogel. De oude man zette hem in een kooi en bracht hern naar de markt. Daar verdrongen de menschen zich al gauw om hem heen; ze wilden den vogel abso luut hebben, zóó mooi -vonden ze hem. Daar kwam warempel ook de toovenaar langs; hij herkende den ouden man dadelijk en ried metïcn, wat daar voor een vogel in die koel Toen de menschen nu steeds tegen elkaar op boden, bood ook hij, den hoogsten prijs van allemaal; en de oude man verkocht hem den vogel, maar gaf hem niet de kooi er bij. De toovenaar kibbelde erom met hem, vocht er ten slotte om. maar bereikte niets. Ten slotte nam hU den vogel dan maar zender kooi, knoopte hem in een doek en droeg hem naar huis. „Nu kind," zei hU tegen zyn dochtertje, „ik heb onzen slimmen deugniet alweer gevangen, hoor!" „Waar hebt u hem dan wel?" vroeg zijn dochter. „Hier!" zei de toovenaar trotsch, vouwde den doek openmaar die was leeg. de slimme deugniet was weggevlogen! Het was weer kermis en nu zei de jongen tegen zyn vader: „Vadertje, je moet hoog noodig weer eens wat geld met me verdienen! BenJsnlno tc-Ulp teVoond door S3. wisten thuis te brengen. In het doosje zaten eenige slakkenhuizen, waaruit roodachtige poot jes staken. „Wat zou dat toch zijn?" zei Rein dert, het fleschje met het grijze voorwerpje om en om draaiend (figuur 2). „Laten we beginnen met den brief te lezen," meende Tilly. Als ge woonlijk nam Henk dien op zich en begon: VV» W^HoIiS Geef mij mijn gouden ring dien ik verloren heb derde maal langs kwam, zag hij op de wang van éen van de jonge mannen een vliegje zit ten en riep meteen: „Dat is h:j, dat is miin jongen!" „Je hebt het dus allemaal goed geraden, vriendje," zei de toovenaar hoofdschuddend. Er bleef niets anders over: hy moest den ouden man zijn zoon terug geven. Ik zal me nu eens in een paard veranderen Let goed op- verkoop het paard, maar oas op, dat u het tuig niet verkoopt, anders kom ik niet meer terug!" Hij gooide zich weer op den grond en veran derde zich in een paard, en de oude man bracht het paard naar de markt. Op de markt verdrongen zich al gauw de handelaars om den Het grijze beest, dat in het andere potje zit, is een keverslak (fig. 2). Het is een heel merk waardig dier. Zij zit vast op een steen en lijkt wel wat op een kever. Het slakkenhuis is niet rond en gewonden, zooals bij de gewone slak maar bestaat uit een aantal kleine stukjes. In het doosje vinden jullie schelpen met kluize naarskreeften. Je moet maar eens zien, hoe de kreeft het huisje afgeslepen heeft. Bovenop zit ten de bruine, ruwe korsten van de zeerasp (fi guur 3). Ik heb er dezen keer ook wat stukjes wier bij gedaan (fig. 4). Er bestaan heel wat soorten wier; je vindt hierbij het meest algemeene. Op een van die stukjes zie je witte spiraaltjes van kokerwormen (fig 5). Nu hoop ik maar, dat jullie plezier in deze zending hebt. Een stevige hand van PIM. Een aardig werkje voor de kleinere lezers. *N LEUKE LEGPUZZLE MET DOMINOSTEENEN Hieronder zie je een torentje van de steenen van een dominospel, zonder dat daarop de oogen zijn aangegeven. Probeeren jullie nu eens deze steenen zóó te leggen in denzelfden torenvorm natuurlijk dat je bij optelling van de oogen in de breedte en in de lengte telkens de getallen krijgt, die ik er op het teekeningetje bij gezet heb. 1Je weet enkel, dat de steenen aan de uitein den der laatste rij drie oogen aan de buitenste helft moeten hebben. Voor de rest tast je heele maal in 't duister. Dit is nou nog eens een fijn legspelletje, dat 'n beetje geduld en een beetje rekentalent ver- eischt, maar des te fijner is het, wanneer je de oplossing gevonden hebt. West-Terschelling, 17-1-30. Beste Henk en andere B. N. L. S.'ers. „Pijn," riepen ze allemaal als uit één mond, toen Henk ophield met Jezen. Alles werd nu nog eens nauwkeurig bekeken en Gerrit maakte de opmerking, dat er wel een aparte kast noodig Jullie begrijpt, dat, al is het geen zomer, we j was, om alles op te bergen, toch niet den heelen dag in huis zitten. We maken nog al eens zwerftochten, onder leiding van een onderwijzer en op een van die wande lingen vonden we de merkwaardige dingen, die ik je hier stuur. In de eerste plaats een eendenmossel (figuur Merkwaardiger beest kun je je haast niet in denken. Het ziet er uit, alsof het een schelpdier is: vier schalen, twee groote en twee kleine, om geven het lichaam, dat met een dikken steel (st) bevestigd is. Buiten de schalen steken een aan tal roode pootjes uit. Die eendenmossels zijn allang bekend, maar dat ze eigenlijk in de verte De volgende week geef ik de oplossing. GEZICHTSBEDROG Er bestaan honderden grapjes, die berusten op gezichtsbedrog. Vandaag wil ik jullie er nog eens een paar vertoonen: 1) «ve-t-s familie zijn van de kreeften, wisten de men schen toen nog niet. De zeelui, die altijd gauw met hun natuurlijke historie klaar zijn, wisten Kijk eerst maar eens naar het plaatje hier boven. Wanneer je dit gedaan hebt, moeten jul lie me maar eens vertellen, welke schuine lijn de langste is. Ik wed, dat je lijn A—E een heel eind langer vindt dan lijn AD. Maar dan heb je het leelijk mis. Want als Je het secuur met een passer nameet, zul je zien, dat ze alle bei precies even lang zijn. Meet het maar na, als je het niet gelooven wil. DE DUBBELE NAALD Weer een aardigheid, die op gezichtsbedrog rust. Je steekt met een naald een klein gaatje in een stevig stuk papier. Op een paar millimeter rechts daarvan steek je een tweede gaatje. De beide gaatjes zijn nu niet meer zoover van el kaar verwijderd als de pupil van ons oog breed is. Wanneer je nu de beide gaatjes dicht voor het oog houdt en je kijkt dan naar een klein voorwerp bijvoorbeeld een naald die niet te ver van het oog wordt afgehouden, dan zie je duidelijk twee naalden. Naar welke richting je de naald ook beweegt, je zult er altijd twee blijven zien. Alleen wan neer je den afstand van het oog te groot neemt, zie je de naalden steeds dichter bij elkaar komen, tot ze ten slotte tot één naaldbeeld samenvloeien. )/:kofc«.rm>0rri> lAtwicr Hierna werden de notulen gelezen, zonder dat iemand er een aanmerking op had. „Wat krijgen we de volgenden Keer?" vroeg Kees. Het was waar, dat had Tilly heelemaal vergeten in de notulen te zetten. En niemand van de anderen had het gemerkt. „Den volgenden keer, h'm, den volgenden keer, nu dan was Jan WIE WEET RAAD? Er is ergens een smal water, dat druk beva ren wordt. Nu kunnen de schepen elkaar niet passeeren. Ze hebben er echter om dit mogelijk te maken in 't midden van het vaarwater een verbreeding gegraven, waarin echter slechts één schip kan. Op zekeren dag echter gaat schipper Teunis- sen met twee schepen achter elkaar door het kanaal en ontmoet een ander schip. Wie van jullie ziet er thans kans om toch de schepen elkaar te doen passeeren? 62. Ko Nijn bracht zijn plan ten uitvoer, maar Jan Muil lachte hem hartelijk uit. „Laten we maar liever een beetje blindemannetje gaan spelen," zei hij. 63. Toen de zon onder ging en de ergste warmte voorbjj was werd de tocht weer voortgezet. Bruin de Beer aad Mientje en Jan Muil het Nikkertje op zijn rug genomen. 61. „Laat Ik het maar eens probeeren," zei Ko Nijn. ..Dan vermom ik me beter dan den vorigenkeer en dan doe lk net of ik ook een leeuw ben." 64. Paardenourg nam Ko Nijn mee. KroK Odll plaagde Ko een beetje, omdat hij zoo gauw moe was, maar dat kon hem niets schelen.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1930 | | pagina 11