EEN VERGISSING
DE SPION
PAGINA 2
TWEEÖË slad,
WOENSDAG 26 FEBRUARI 1930
Men moet veronderstellen, dat vader An
toine, hoe armoedig en schamel hij er ook
uitzag, tot een minder behoeftige familie
behoorde, dan men hem zelf aangezien zou
hebben en dat hij op zijn ouden dag nog
rijke bloedverwanten bezat, want zoo lang
ik mij kan herinneren, heeft de goede man
altijd htt vooruitzicht op een erfenis gehad
en wag hij steeds op het punt in bezit van
een schat te komen.
Het was zijn gewoonte om bij voorkeur
den heer Vauthier, den bekwaamsten en
welwillendsten man uit de stad, zijn buiten
kansjes mede te deelen of zijn teleurstellin
gen te vertellen en diens raad in te winnen.
En als bewijs, dat deze erfenisbeloften
niet, zooals men zou kunnen meenen, tot
de sprookjes in de maan behoorden, kan die
nen. dat de heer Vauthier niet aarzelde om
op zekeren dag een reis naar Saint-Mi
chel of Montmédy te ondemèmen. dat her
inner ik mij niet juist meer, eenig en al
leen om de erfenisrechten van Antoine te
verdedigen.
Telkens wanneer Antoine afscheid van
onzen dienstvaardigen buurman nam hij
was, geloof ik, uit den Elzas afkomstig,
en bezat een zeer ingewikkelden en lastigen
naam, zoodat men hem nooit anders dan
bij zijn voornaam aansprak uitte hij
denzelfden wensch en slaakte hij dezelfde
verzuchtingen.
O hemel! ik hoop, dat deze erfenis
spoedig geregeld wordt en ik mijn deel
vóór mijn drie-en-zevepstigste jaar krijg!
Want gij moet weten, mijnheer Vauthier,
dat mijn vader op den leeftijd van drie-en-
zeventig jaar en vier maanden gestorven
is, mijn grootvader evenzoo
Ja, Antoine, ik weet er alles van.
Mijn overgrootvader eveneens, mijn
beide ooms en mijn broeder van hetzelfde
laken een pak, allen hebben de wapenen
met drie-en-zeventig jaar en vier maanden
neergelegd; dat is regel in onze familie. Dus
u begrijpt?
Volkomen, Antoinel
Bestaat er een reden, waarom ik een
uitzondering zou maken? Neen, niet waar,
mijnheer Vauthier? En wie zal dan van
mijn duiten profiteeren?
Het lot was echter niet van plan vader
Antoine. zulk een leelijke poets te spelen;
toen de goede man zijn zevenstigste jaap
bereikte, ontving hij eindelijk dank zij
voor een goed deel aan de bemoeiingen van
den heer Vauthier het bericht, dat hem
een legaat van een achterneef was ten deel
gevallen en hij nu in het bezit was van
vijftig duizend franken een geheel for
tuin!
Hij begon met een woning te koopen,
waarin hij altijd zin had gehad, een klein
huisje, achter het weiland gelegen, daar,
waar zich op 't oogenblik de normaalschool
voor meisjes bevindt. Vervolgens, bereke
nend, dat hij nog drie jaar en vier maanden
te leven had, verdeelde hij de som die hem
overbleef, in drie parten en bewaarde het
grootste voor het laatste jaar, of liever voor
de laatste zestien maanden, die hij nog op
aarde zou vertoeven. Hij wilde dien tijd
aangenaam doorbrengen en zijn bestaan op
een waardige wijze eindigen.
Ik heb nog vergeten u te vertellen, hoe
vader Antoine tot dusver geleefd had en
welk beroep hij uitoefende. Dit komt, wijl
ik, hoe ik .mijn geheugen ook raadpleeg,
mij niet kan herinneren hem een geregelde
bezigheid te hebben zien uitoefenen, ik heb
nooit opgemerkt, dat hij een vast erkend
beroep had.
Af en toe hield hij zich met tuinieren
bezig en spitte de perken om en wiedde de
paden bij een particulier; of wel, men zag
hem bij het naderen van den winter voor
een schuurdeur takken doorzagen endaar-
van talhoutjes hakken. Maar dit gebeurde
slechts op enkele tijden, het was geen ge
regeld werk. De voornaamste bezigheid van
vader Antoine bestond in het visschen met
den hengel of zelfs met de hand 'in het ka
naal of de rivier en om rond te dolen en te
stroopen in de omliggende bosschen.
Boter dan iemand anders wist hij strikken
te zetfen, lijmhoutjes te plaatsen, in de nabij
heid van een vruchtenpers vogelnetten te
vervaardigen; meer dan iemand anders
lachte hij om al de verordeningen en ver
bodsbepalingen van den prefect, dreef den
spert met al de wachters van bosschen, vel
den en rivieroevers.
Met welk een mooie vischvangst kwam
hij thuis, wanneer hij zich wat moeite wil
de geven! Hij kende al de goede plaatsen
op zijn duimpje. Een lange practijk, reeds
in zijn prille kinderjaren begonnen, had
hem niet alleen de geliefkoosde lokazen
voor elke soort van visch, »n in elk seizoen,
de temperatuur en zelfs het oogenblik van
den dag leeren kennen, maar ook de ma
nier, waarop hij, voor elk van die soorten,
den hengel moest houden. Zij had hem
eveneens geleerd om zich van den gaffel
hij het vangen van grondelingen te bedie
nen, om onder de wortels van wilgen te
kruipen, in het riet en in het gras te woe
len, om een barbeel te grijpen, een karper
of baars te overrompelen
Antoine bezat een menigte vogels, als:
lijsters, eksters, bloedvinken, meerkollen,
kraaien, weLke hij in vrijheid opkweekte en
leerde fluiten of praten en die van zijn ar
moedig kamertje, waar het daglicht boven
dien slechts zwak binnendrong, het zonder
lingste, vuilste, slechtst riekende verblijf
maakten hetwelk men zicb. kan voorstellen.
Als kind was ik zelfs bang om langs deze
soort» van spelonk vol beesten te loopen,
die zich onder alle meubels ver
scholen én in alle hoeken zaten, langs dit
tooveraarshol, waar men voortdurend het
sombere geritsel en gefladder van vleugels
hoorde.
Iloe het ook zij, wat zijn kostwinning
ook was, vader Antoine vond altijd eenige
stuivers onder in zijn zak om 's avonds en
's morgens en ook dikwijls overdag een of
twee glaasjes brandewijn te koopen. Bij bij
zondere gelegenheden, had hij zelfs een ken
baar zwak voor den landwjjn, de Bour
gondische druif der kust.
Men kan zich wel voorstellen, dat toen
hij eenmaal in het bezit van zijn legaat
was, hij zich wel wachtte dezen bijzonderen
smaak te verliezen dion hij in zulk een hoo-
ge mate bezat en sinds onheugelijke tijden
voor deze beroemde produeten der streek
liet Wijken, integendeel, hij begon dezen
smaak aan te kweeken, dien te ontwikkelen,
daaraan zooveel mogelijk te voldoen
Het werden drie jaren van brassen en
smullen en als bewijs, dat men toen den
brandewijn en den landwijn nog niet te
Faremont of ergens anders vervalschte,
zooals men dat tegenwoordig doet, kan
dienen, dat vader Antoine niet alleen zijn
drie-en-zeventig jaren en rier maanden be
reikte, maar overleefde zonder dat zijn ge
zondheid er op achetruit gegaan was.
O! maar alle drommels! het was geen gek
heid meer! Hij was het spoor geheel bijster,
begreep er niets van.
Maar ik moest niet meer op deze we
reld zijn! Het is een vergissing, bepaald een
vergissing. Mijn vader is gestorven, toen hij
dric-en-zeventig jaren en vier maanden oud
was, mijn grootvader, mijn overgrootvader,
al de bloedverwanten van de mannelijke li
nie.,
Ja, Antoine, ja...,
En ik, ik ben nu reeds vier-en-zeventig
jaarO! maar dat is onmogelijk! Ik
ben vergeten!
Evenwel, wijl vader Antoine toch moest
eten en hij zich de laatste drie jaren had
aangewend om van den besten wijn te drin
gen en. geen smaak meer in een minder
soort vond, had hij eerst 'n hypotheek op zijn
huisje moeten nemen en dat later benevens
het tuintje bij het weiland moeten verkoo-
pen en hij was weer van alle geldmiddelen
ontbloot, platzak, evenals vroeger.
Zich niet sterk genoeg tot werken gevoe
lend, noch lust daartoe hebbend alsof hij
daartoe ooit lust had gevoeld meer dan
ooit aan ledigheid en luiheid gewend, zon
der het veelvuldig drinken mee te rekenen,
werd hij een bedelaar; men zag hem in de
hoofdstraten van Faremont of op het per
ron van het station zwerven en hoorde
hem nederige en smeekende klaagliederen
tegen eiken voorbijganger aanheffen.
Heb medelijden met een armen grijsaard
die ongelukkig is geworden, goede dame!
Op mijn leeftijd nog genoodzaakt te zijn de
hand uit te steken!Wie mij dat had voor
speld! De goede God zou werkelijk beter
gedaan hebben met mij tot zich te roepen,
zooals ik gerekend had.... ja, dat had ik!
Meermalen, als hij zonder nachtverblijf
was, kreeg hij het te kwaad met de politie
en werd voor de rechtbank gebracht onder
de dubbele of drievoudige beschuldiging
van landlooperij, bedelarij en dronkenschap
cp den openbaren weg en telkens was het
antwoord hetzelfde':
'tls mijn schuld niet, mijnheer de presi
dent! Ik kan niets aan deze buitensporig
heid doenIk zal u dat eens uitleggen!
Mijn vader is gestorven, toen hij drie-en-ze-
ventig jaar en vier maanden oud was: mijn
grootvader.
Ja, dat weten we wel!
Ik moest op dit oogenblik dood zijn,
mijnheer de president, dat is de zaak! Wij
hebben nooit den leeftijd van drie-en-zeven
tig jaren en vier maanden overschreden,
dat is nog nooit voorgekomen, nooit! Mijn
vader heeft mij dat dikwijls gezegd en hij
heeft dat zelf bewezen en mijn broeder Dou-
dou eveneens.
Maar er is hier geen sprake van je
broer noch van je vader!
Dat weet ik wel, mijnheer de president,
dat weet ik wel! Het betreft mijzelf: maar
ik wil u maar zeggen, dat ik vergeten ben!
Ja vergeten! Ik moest niet meer op de we
reld zijn! Ach 't is wel ongelukkig, 't is een
misrekening!
Wanneer vader Antoine nog maar, zoo-
als vroeger, uitzicht op een erfenis had,
gehad! Maar neen, dat was uit! Met zijn
vijftig duizend franken had hij alles gehad
wat hij aan buitenkansjes kon venvachten,
de gouden droomen waren vervlogen.
De oude man belde nu nog slechts bij
onzen buurman en bij onze deur aan om
een aalmoes te vragen.
Eindelijk, toen hij zijn tachtigste jaar
naderde en nog altijd met zijn bedelzak
-"v.; ;,V
EEN GEWICHTIG OOGENBLIK VOOR DEN SKILOOPERmoment van den sprong.
Wat de eigenlijke otrzaak was der oneenig-
heid tusschen de ongetrouwde juffrouw
Rivolin en mevrouw Sauvageot wist nie
mand met zekerheid te zeggen. Maar de oude
veete had haar historische indeelingen.
Daar was vooreerst het tijdperk' van het
klimop, dat vanuit den eenen tuin naar den
anderen voortwoekerde. Toen had de omge
hakte kastanjeboom de gemeenschappelijk»
tuinmuur beschadigd, de kat van de eene
dame de papegaai der andere den kop af-
gevreten enz. enz. Beide dames hadden een
onnoemelijk aantal grieven, die ze vertelden
aan allen die het maar horen wilden. En de
afkeer tusschen Irma Rivolin en mevrouw
Sauvageot scheen iederen dag te winnen aan
diepte en omvang.
Juffrouw Irma Rivolin was een magere,
spichtige verschijning, die van haar vroe
gere behoorlijkheden alleen wat krullend
blond haar gered had uit de algemeene af
takeling. Zelf had ze dertig jaar jonger wil
len zijn. Zij leefde alleen met haar dienst
bode Celina in een ruime woning met groote.
vochtige vertrekken en een uitgestrekten
tuin, van waar men het land kon overzien
tot aan zee.
In het huis daarnaast, op dezelfde wijze in
gericht met een even grooten tuin en een
zelfde terras, woonde mevrouw Sauvageot,
een weduwe zonder kinderen. Ze was niet
onknap, "had bruine oogen, een vol gezicht
en een romeinschcn neus. Haar huishouden
werd verricht door een bejaarde vrouw.
Jacobé geheeten. Maar omdat het gezicht van
mevrouw Sauvageot steeds zwakker werd.
had ze een weesmeisje in huls genomen, dat
haar moest voorlezen en gezelschap houden.
Juffrouw Jeanne was te zacht en te vrede
lievend om deel te nemen aan twist, maar
Célina en Jacobé toonden zich zeer ver
knocht aan hun respectievelijke meesteres,
onderhielden daarom ijverig het vuur van
haat en wrok.
De oorlog, die verzoening bracht tusschen
de vijandige partijen in het land, had niet
de minste uitwerking van veredelenden in
vloed op de afkeerige gevoelens welke ge
voed werden aan weerszijden van den be
schadigden muur.
Overigens waren de beide dames niet ver
stoken van menschlievendheid. Daarvoor ge
tuigde het volgende.
Er werd een Iloode Kruis-afdeeling ge
vormd in het dorp en de presidente deed een
beroep op de hulpvaardigheid der bevolking
Op een namiddag in Augustus bezocht ze
juffrouw Rivoiin.
Na de gebruikelijke inleidingswoorden
kwam de vraag:
Juffrouw ik kom eens vragen of u zoo
goed zou willen zijn uw hulp aan te bieden
aan ons hospitaal.
Het ontbreekt ons niet aan aanbiedingen,
maar wij moeten er van overtuigd zijn dat
onze hulpkrachten rechtschapen,
waardige, edele menschen zijn.
achtens-
zooals u.
door de straten zwierf, weet ik niet welk
een liefdadig mensch medelijden met hem
kreeg en hem een plaats in het oude-man-
nenhuis bezorgde.
Hij leefde daar nog volle vier jaren, en
nog altijd was de vergissing, waarvan hij
het slachtoffer was, een raadsel voor hem
nog altijd was hij daar verbijsterd ontroost
baar over.
Op het punt van den laatsten adem uit
te blazen, bromde hij nog:
Dit had voor elf jaren moeten gebeu
ren! Elf jaren te-laat... De Voorzienigheid
heeft zich vergistl Heeft mij vergeten! In
plaats van fatsoenlijk in mijn eigen huis
te sterven, op mijn eigen lakens, moet ik
het nu met een hospitaal-stroozak voor lief
nemen. O! O! Wat een vergissing! Wat een
vergissing!
Een vage glimlach van voldoening trok
om de mondhoeken van juffrouw Irma.
De presidente vervolgde:
Zoo hebben we o.a. mevrouw de Beucourt
voor de linnenkamer, mevrouw Guyon voor
de keuken, anderen voor de verpleging der
gewonden.
Juffrouw Rivolin luisterde met gretige
ooren.
En mevrouw Sauvageot, vroeg zij met
iets plotselings bits in haar stem, hebt u
haar ook?
Ik.wijziet u, stamelde de uit het
veld geslagen bezoekster, mijn bedoeling
was 't.naar haar toe te gaan.straks.
Wij wilden u eerst een keuze laten maken.
U zult werkzaam kunnen zijn in de afdee-
ling die u het meeste aanstaat...^.
Juffrouw Irma was gerustgesteld.
Ik wil het Roode Kruis graag mijn
hulp aanbieden, op voorwaarde van daar
nooit mevrouw Sauvageot aan te treffen.
Daar sta ik voor in, beloofde de pre
sidente. Wilt u mischien twee keer per
week, Dinsdags en Vrijdags den nachtdienst
bij de gewonden op uw nemen? U bent dan
alleen met de patiënten.
Afgesproken mevrouw. 'tZal me een
genoegen zijn iets te doen voor uw heerlijk
liefdewerk.
Twee minuten later zat de presidente te
genover mevrouw Sauvageot.
Ik kom u vragen mevrouw of u hulp
zou willen verleenen aan het Roode Kruis.
U weet dat we reeds een aantal gewonden
ondergebracht hebben...!
Mevrouw ik zal u alles ronduit zeg
gen. U zult wellicht weten in welke ver
standhouding ik leef met de juffrouw
hiernaast. Haar vleezige duim wees over
haar breeden, ronden schouder. Als ik haar
daar moet ontmoeten, antwoord ik u ge
woonweg: neen, ik kan niet.
Nu mevrouw, ik ben zoo juist bij haar
geweest en
Er trok iets om de mondhoeken van me
vrouw Sauvageot.
Bent u eerst naar haar geweest? Zij
geniet dus in uw oogen de voorkeur.
De bezoekster had'een genialen inval.
Och kijk eens mevrouw, ik dacht dat
ze de oudste was.
Ja dat is ze ook, bevestigde de ander
met vuurMaar vertel u verder mevrouw,
uw liefdewerk interesseert me-
Waar juffrouw Rivolin Dinsdags en
Vrijdags den nachtdienst verzekert, zou u
's Woensdags en 's Zaterdags kunnen komen.
Als u dat naar den zin is. Op die manier
bent u er zeker van elkaar daar nooit te
ontmoeten.
Goed, heel goed! was het beslissende
antwoord van mevrouw Sauvageot.
De eerstvolgende weken was er weinig bij
zonders te vermelden. Maar daar trok het
Belgische leger terug en ook in het dorp
ij de zee kwam een aantal gewonden aan.
Een der zwaar gewonden was José, een
"linke, blonde Antwerpsche jongen, met goe-
'ige blauwe oogen, fijnen neus en een mond
'ie typisch Fransch sprak. Hij was grena-
'ier en had zich heldhaftig gedragen, werd
'aarom voorgesteld voor de Leopoïdmedaille.
Ben granaatscherf had zijn rechterschouder
■gedeeltelijk verpletterd en een ander stuk
•:an dat moordend metaal had zijn linker
been gebroken.
De majoor beval hem aan in den bij
onderen zorg van juffrouw Rivolin, die
'ien eersten avond nachtdienst had.
Heel den nacht bracht de gewonde door
net zuchten en zacht gekerm. Moederlijk
3eder gaf de verpleegster hem te drinken,
"hikte nu en dan zijn kussens en dekens,
rachtte. hem moed in te spreken. Toen ze
morgens heen ging was hij eindelijk inge-
'apen en juffrouw Irma voelde zich ge-
kkig.
Den volgenden avond wachte mevrouw
Sauvageot aan zijn lijdensbed. José wilde
drinken, maar het kruidenaftreksel van het
hospitaal beviel hem niet Mevrouw Sau
vageot beloofde hem daarom limonade te
zullen schenken.
Toen juffrouw Irma terugkwam zag ze
do limonade op het nachttafeltje van den
gewonde.
Wie heeft u dat gegeven, m'n jongen?
De verpleegster van Woensdagavond,
een dikke, bruine dame:
Ze is niet goed wijs. Limonade voor
een gewonde! Ik zal u champagne brengen
hoor jongen!
Vanaf dien dag was José het voorwerp
van een edelmoedigen wedijver, waarover hij
zich niet te beklagen had.
Aan mevrouw Sauvageot had hij te dan
ken: een pijp, tabak, een doos bonbons, aan
juffrouw Irma: koekjes, vruchten en 't noo-
dige om te haken. Beiden zorgden voor ont
spanningslectuur. En bij zijn eerste opstaan
vond hij op zijn bed liggen, aan 't voeten
einde: twee pyama's, de een van wit fla
nel, de ander van blauw serge.
Die liefdadigheidsnaijver voegde weer
een hoofdstuk toe aan de geschiedenis van
't burengetwist. De grieven hoopten zich
steeds hooger op. Ieder woord van den on-
schuidigen gewonde dreigde den brand te
steken in die licht ontvlambare stof.
In 't voorjaar sprong er in 't schuurtje
van mevrouw Souvageot een buis van de
waterleiding. Het water stroomde heel den
nacht langs den tuinmuur, maakte den
grond zoo drassig dat eenige steenen van
den ouden muur losgewerkt werden en er
een bres ontstond.
'tWas juist ook de muur van juffrouw
Irma's tuin.
Een nieuw proces werd aanhangig ge
maakt.
Maar 't was oorlogstijd en 't een en ander
duurde zóó lang, dat de zaak niets verder
kwam. De beide vijandinnen moesten dus lij
delijk de bres in den muur blijven aanzien.
Mevrouw Sauvageot kwam echter nooit om
zien naar de schade en juffrouw Irma ver
waarloosde geheel haar asperges.
Ondertusschen genas José langzamerhand.
Op een morgen bleef de militaire arts bij
zijn bed staan.
Wel vent, ik geloof dat je aardig aan
't opknappen bent; eens kijken de wonden.
Die van het been was bijna geheel dichten
aan de schouders leed hij niets meer.
Over een paar dagen kan hij de zaal
verlaten, besliste de majoor. Een maand
verlof om aan te sterken, is dat naar je zin,
beste vrind?
't Antwoord werd begeleid door een ge
dwongen glimlach.
Dank u wel majoor. Maar.ik kan
niet met verlof gaan.
Kun je niet, waarom niet? Heb je dan
niemamd in Frankrijk waar je naar toe
kunt gaan?
Niemand majoor. Heel m'n familie is in
Antwerpen gebleven.
Nu, maak Je maar niets ongerust. Me
vrouw de presidente zal wel iemand vinden
die je bij zich wil nemen.
Dat gesprek werd een Dinsdag gevoerd. En
José vertelde het dien avond aan juffrouw
Irma.
Wilt u bij mij komen? vroeg de ver
pleegster spontan. Ik zou het zoo aardig
vinden een Belg te huisvesten! Ik heb zoo
veel op met uw koning en koningin ziet u!
Afgesproken dus hé? Morgenochtend zal ik
mevrouw de presidente er over spreken. Ik
heb een groot huis, met een mooien ommuur
den tuin... ik zeg ommuurd, maar op het.
terras is de muur helaas gedeeltelijk weg
gespoeld. maar enfin! Ik reken dus op u,
nietwaar?
De verbaasde en verrukte patiënt liet
zich die gunst welgevallen.
Den volgenden dag kwam mevrouw
Sauvageot haar dienst waarnemen.
Wel m'n beste José, hoe gaat 't er mee?
Ik heb den majoor gesproken. U kunt wel
dra de zaal vaarwel zeggen. En omdat u
niet weet waar u heen zult gaa.n, bied ik
u een kamer aan bij mij. Ik heb een heer
lijken tuin, behalve dan.enfin, da's min
der. U wilt dus wel? U moet beslist komen
hoor!
José aarzelde. Hij herinnerde zich maar
al te goed dat hij den vorigen avond voor
een soortgelijke aanbieding ja gezegd had,
Dat woord kon hij bezwaarlijk twee keer
zeggen. Maar kon hij van den anderen kant
met zoo'n stootond „neen" antwoorden. En
de dame had zoo'n gebiedend iets over zich
met die scherpe donkere oogen en gebogen
herschersneus.
Wat het besluit van den Belg nog moeilijk
maakte, was het feit dat hij niet geheel
onbekend was met de oneenigheid tusschen
zijn beide verpleegsters. Hoe moest hij zich
dus zonder kleerscheuren redden uit dien
neteligen toestand?
Laf zei hij „ja", ook aan mevrouw Sau
vageot Hij had trouwens tijd genoeg om
rijpelijk na te denken, want hij moest nog
een dag of tien in 't hospitaal blijven.
Den dag dat José vertrekken mocht, was
mevrouw Sauvageot toevallig voor zakéi\T
afwezig, zoodat de Belg niet meer behoefde
te zoeken naar een oplossing en eenvoudig
zijn intrek nam bij juffrouw Irma.
'tWas volop lente. Door het wijd geopen
de venster zag José den tuin voor zich lig
gen als een reusachtigen ruiker, een ware
lusthof na de akelige slagvelden. Een ver
rukkelijke geur van gouden regen en anje
lieren steeg op naar den jongen vreemde
ling die met heimwee terugdacht aan de
Vlaamsche tuinen.
Rechts van den scheidingsmuur hetzelfde
tafareel van bloeiende hoornen, kleurige
perken, sappig groen.
Maar daar bewoog iets onder de appel-
boomen. De blij verraste Belg zag een een
voudig gekleed meisje dat den tuin door
wandelde. 'tWas juffrouw Jeanne, de gezel
schapsjuffrouw van mevrouw Sauvageot.
Wat een lief kind, vond José, wat een
mooi en tegelijk eenvoudig meisje!
Bij het middagmaal was de gast ver
strooid, wat juffrouw Irma niet ontging.
Je eet niet besto jongen. Neem nog
een stukje pudding. Celina heeft die expres
voor u gemaakt. Neen hoor, ik ben niet
tevreden over u, is dat nu eten?
Vanavond zult u alleen moeten soupee-
ren, want ik moet naar 't hospitaal, maar
zorg er voor dat u dan wat meer eetlust
hebt.
José pelde uiterst langzaam een sinaas
appel af, scheen de zachtverwijtende stem
der oude jongejuffrouw niet te hooren.
Dat kwam omdat hij stil aan 't overleggen
was hoe hij aan 't wakend oog van zijn
goede gastvrouw kon ontsnappen, om al
léén te gaan wandelen op het terras bij de
verboden bres.
(Wordt vervolgd)
ANDRE BAOE, EER PARIJZENAAR VAN 31 JAAR, vond het noodlg dé aandacht op zich te vestigen; hij gebruikte daartoe het
geschikte middel, den kruiwagen, en liet zich daarin met zijn bruid naar het stadhuis rijden
meest