h
m
DE REIS VER LENIGING VAN JAN MUIL
-jy
(De prinses en de kleine
weesjongen
m
(De gemaskerde wevervogel
Het verhaal van Gerrit
Van alles Wat
T)ick Leeuwaard
1
VRIJDAG 7 MAART 1930
T;,v
B„ L. N. S.
Jonge «-gfJ
Ti*
*ïi
MET PLAATJES VAN
OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN
Omo was een Javaansch weesjongetje, wiens
vader en moeder aan de Spaansche griep waren
gestorven. Zijn broers en zusjes waren de wijde
wereld in gegaan en verdienden hun brood met
werken op een theeplantage, Niemand keek om
naar den armen Omo, die nog maar een jaar
of acht oud was, en nog bovendien mank. Wat
kon hun, die gezond van lijf en leden waren, het
lot vanxhun ongelukkig broertje schelen! Hij
moest maar net als zü zijn brood leeren
verdienen!
Om de groote bladeren der piesangboomen
af te plukken
Huilend stond de kleine jongen op den dag
der begrafenis van zijn ouders in het kleine
huisje en riep om vader en moeder.
Een buurman ontfermde zich toen over den
kleine en nam hem bij zich in huis. Denk ech
ter niet, dat Omo nu een gelukkig leven kreeg!
O neen; niets deed men om den armen jongen
het gemis zijner ouders te vergoeden! Hard wer
ken moest het manke kereltje en kreeg slechts
karig voedsel in ruil voor zijn arbeid. Maar Omo
klaagde niet en deed zijn best zooveel hij kon,
Wat hij dan moest doen? Eiken dag weer
werd hij in den tuin gestuurd van zijn pleeg
ouders of in tuinen, die verder gelegen waren
om de groote bladeren der pisangboomen af te
plukken; die moest hij dan van de hoofdnerf
ontdoen en de groote groene bladstrooken moest
hij netjes oprollen tot pakken en dan ging zijn
pleegvader eiken dag naar de passar (markt)
om daar die strooken te verkoopen aan winke
liers in eetwaren, die deze bladstrooken gebruik
ten om daarop hun koopwaar uit te stallen en
tevens als bord, waarop de lekkernijen aan de
koopers werden overgereikt. En wee den armen
jongen, als hij eens te weinig blad thuis bracht
of als de kwaliteit van het groene goed wat min
der was dan anders. Dan stond de stok klaar
en in plaats van een vol bord rijst kreeg hij
dan slechts de helft om zijn honger te stillen.
Omo had dus een treurig bestaan! Dikwijls
benijdde hij zijn dorpsgenootjes, die de dessa-
school bezochten en die na schooltijd konden
ravotten en spelen naar hartelust. Hij kon nooit
eens knikkeren of tollen, want dan zou hij te
weinig blad verzamelen en zijn pleegvader boos
worden. Neen spelen was niets voor hem! En
hoe graag ook had hij naar school gewild om
te leeren lezen en rekenen! Maar ook dat kon
niet. Voor hem gold alleen de regel: werken,
werken; zoo hard je maar kan!
Zoo gingen voor manken Omo de jaren voorbij
zonder de minste verandering tothij eens
in aanraking kwam met een prinses, een wer
kelijke, echte prinses!
Hoe dat zoo kwam? Luister ik zal 't je hier
vertellen f
Op een keer was Omo weer druk bezig in een
tuin, die naast het park van den vorst lag. Een
smalle sloot en een laag haagje scheidden dezen
tuin slechts van den koningstuin. Ongemerkt
nu naderde Omo de lage heg, en 't kleine slootje
en daar aan den overkant nu zag hij de'prach
tigste pisangboomen staan, die hij ooit had ge
zien.
Daar zou hij heen gaan! Heel voorzichtig
klauterde hij over de haag en de sloot en eenige
oogenblikken later daar stond hij al in den groo-
ten tuin van den vorst. Dadelijk liep hij op de
pisangboomen toe om zijn werk te beginnen;
maar..., daar zag hij opeens een meisje on
geveer even oud als hij, gekleed in een prachtig
zijden baadje en een met goud doorweven
sarong: kleine gouden muiltjes bedekten haar
bloote voeten. In haar pikzwart hoofdhaar droeg
ze een paar witte geurende rozen. Verschrikt
bleef Omo staan, want hij dacht, dat hij met
een bovenaardsch wezen te doen had. Neen
zoo'n schoon meisje had hij nog nooit gezien!
Glimlachend kwam de prinses (het was n.l.
de dochter van den vorst) op hem toe en sprak
met een stem zoo liefelijk als van een engel:
„Wie ben je en wat kom jij hier doen?"
„Pisangbladeren plukken," antwoordde Omo
dadelijk.
„Wil je niet liever wat met mij spelen?"
vroeg nu 't prinsesje. „Spelen is toch veel aar
diger dan bladeren plukken!"
„Onmogelijk," sprak Omo. „Ik heb geen tijd.
Ik zou wel graag willen spelen, zie je, maar....
dan kom ik straks met te weinig bladeren thuis
en dan krijg ik maar een half bordje rijst en
nog een pak slaag op den koop toe."
„Nu," sprak daarop 't prinsesje, „dan zal ik
je helpen plukken, dan ben je gauw klaar en
als je dan genoeg bladeren hebt, dan gaan we
spelen. Ik heb prachtige ballen, tollen, zweepjes,
enz. Je moet straks eens komen zien!"
Omo had wel zin om zijn blad in den steek
te laten en dadelijk te gaan spelen, maar
de gedachte aan zijn half bordje rijst en den
vreeselijken stok riepen hem tot zijn plicht. Da
delijk gingen beiden nu aan 't werk. Het prin
sesje en1 Omo werkten als bezetenen om toch
maar gauw klaar te komen; zij kapte met Omo's,
mes de groote bladeren af en hij ritste met
rappe hand de groene vellen van de hoofdnerf.
Nog nooit had Omo zoo prettig gewerkt als nu.
Onder den arbeid vertelde de prinses van haar
paleis, van den vorst en van het lekkere eten,
dat zij eiken dag kreeg en dikwijls schaterde
ze het uit van pret, als ze zag, hoe hard Omo
werkte en hoe hij met zijn manke been van den
eenen boom naar den anderen liep en haar niet
kon inhalen.
nlngshofHet prinsesje kreeg een kleur als een
roos en vermaakte zich kostelijk. En Omo moest
bekennen, dat hij nog nooit in zijn leven zoo'n
prettigen dag had beleefd.
Intusschen daalde het zonnetje neer en de
prinses moest terug naar 't paleis. Ze gaven
elkaar de hand en Omo moest beloven, dat hij
den anderen dag weer terug zou komen! Nu
daaraan behoefde 't prinsesje niet te twijfelen:
morgen zou hij beslist terugkomen!
En terwijl Omo rechts en de prinses links ging,
keken ze nog menig keertje om en zwaaiden
met de hand.
Op een drafje liep de prinses de binnenplaats
van het palels binnen en ontmoette daar haar
vader, den vorst.
„En heeft mijn dochter vanmiddag heerlijk
gespeeld?" vroeg deze lachend, toen hij daar met
stralende oogen en hoogroode wangen zijn doch
ter zag.
„O, vader 't was zoo heerlijk!" lachte de
prinses. „U moet namelijk weten, dat ik ge
speeld heb met een vriendje."
Toen ging hij heen en sloeg den weg ln naar
de tuinen van den koning.
Langs denzelfden weg, dien hij gister had ge
nomen, kwam hij in het prachtige park aan,
keek naar links en rechts en.... ontdekte ein
delijk tusschen het geboomte zijn speelmak
kertje. Maar ze was niet alleen: een heer,
deftig gekleed, stond naast haar. Dat was zeker
haar vader dacht Omo.
Verschrikt bleef hij staan, bedacht zich een
oogenblik en wilde het op een loopen zetten;
maar de vorst lachte hem toe en wenkte hem,
dat hij zou blijven.
Zoo raapte Omo al zijn moed bijeen en bleef
staan op de plaats, waar hij was. Langzaam
naderden nu de koning en de prinses en kwa
men eindelijk bij Omo. Hij maakte nu een groote
sembah (buiging) voor den vorst en voor de
prinses.
„Ik heb al veel van je gehoord, Omo," sprak
de vorst nu. „Vertel me eens, of je wel lust hebt
om alle dagen hier te komen spelen met de
prinses."
den van de vruchten zelf. In de eerste plaats
alle mogelijke slakken (fig. 3). Dan, als de
aardbeien rijp beginnen te worden, komen de
vogels. Soms is ook vriend egel (fig. 4) zoo aar-
dig een paar rijpe aardbeien voor zijn rekening
te houden. Eindelijk hebben we nog last van
schimmels, die de vruchten met een spinne-
web van grijze draden overtrekken. Ten slotte
gaan er veel rotten door de vocht. Zie maar
eens naar deze plaatjes."
»Ufc Ni
„En wat ik nu over de aardbeien vertell
heb, geldt bijna net zoo voor de frambozen.
Alleen komt daar nog als vijand bij de fram-
bozenwants (fig. 5), een dier, dat de frambozen,
waar het op gezeten heeft, oneetbaar maakt."
„Omdat het zoo treft, dat jullie ^ïier bent,
wil ik je bewijzen, dat we, niettegenstaande al
die vijanden, toch succes met onze aardbeien
gehad hebben." Met die woorden haalde Ger-
rit uit de kast een groote pot aardbeien, deelde
schoteltjes uit en lepels en geholpen door Toos,
deelde hij ieder een portie uit.
Henk verklaarde dan ook, toen alles afgeloo-
pen was, dat zij nog nooit zoo'n smakelijke
voordracht gehad hadden.
TL m L os t n w
De notulen lokten edn complimentje uit aan
het adres van Toos, die ze ditmaal geïllustreerd
had. Voor de volgende maal trof het lot Henk
zelf.
A. L.
door J. N.
i
Hy maakte nu een groote Sembah
daar zag hy opeens een meisje
In korten tijd had Omo een bundel van de
prachtigste bladeren bijeen en vond nu, dat het
genoeg was! Zijn kapmes wierp hij in 't gras
en toen begon 't spel. Hoepelen, tollen, knikke
ren alle spelletjes kwamen aan de beurt!
Heerlijk speelde het tweetal daar in den ko-
„En wie was dat dan?" informeerde de vorst.
En toen kwam het verhaal van den armen
jongen, die bladeren moest verzamelen. En heer
lijk vertelde het prinsesje over Omo hoe goed
hij kon tollen, hoe hij haar had geholpen by
het spel enz. „En," voegde ze er by, „morgen
komt hy terug en dan gaan we weer eerst bla
deren snijden en dan weer spelen."
Lachend had de vorst naar 't verhaal der
prinses geluisterd en hy beloofde, dat hy morgen
eens zou kyken. En 's nachts op haar bedje
droomde de rijke prinses nog van den armen
Omo.
Deze was ook regelrecht naar huis gegaan,
had zyn bladeren ingeleverd by zyn pleegvader,
had zyn dagelijksch rantsoen ontvangen deze
vond n.l. dat hij dien dag 'n flinke portie prach
tig blad had ingeleverd en was naar de rivier
gegaan om zich lekker te baden, ftij vertelde
echter niets van de ontmoeting met de prinses.
Dat was zijn geheim; dat hij aan niemand wilde
vertellen. En 's avonds ging hij op zijn balé-balé
(rustbank) liggen en sliep als een roos en
droomde van zyn prinsesje, dat daar in het
koninklijk paleis in haar prachtig bed lag en
dat misschien ook wel aan hem dacht.
En den anderen morgen was hy weer vroeg
op, nam weer een heerlijk bad, kamde zyn haren
netjes op en naaide nog vlug een paar knoopen
aan zyn oud, versleten baadje.
Omo durfde byna niet opkijken tot den vorst
en bleef dus zwygen; maar toen de machtige
heer en ook de prinses hem aangemoedigd had
den om toch te spreken, begon hy: „Ja, heer;
ik zou wel graag eiken dag met de prinses wil
len spelen; maar.... ik ben bang, dat ik dan
op den duur niet genoeg blad kan verzamelen
en dan staat de stok voor my klaar."
„Kom, kom," sprak nu de vorst. „Ik stel je
voor om voortaan hier in het paleis te biyven
en niet meer naar je pleegvader terug te gaan.
Ik zal straks een boodschap sturen, dat hy maar
eens bij mij moet komen om daarover te pra
ten. Je mag dan veel studeeren, opdat je later
een knap man zult worden."
Omo wist niet, of hy wel goed verstond!
Zou zoo iets mogelyk zyn?
En toen het eindelyk tot hem doordrong, keek
hij den vorst en daarna de prinses met schitter
rende oogen aan en zeide, dat hy dat graag wou
Zoo kwam Omo dus aan het hof van den
vorst.
Hij werd goede maatjes met de prinses, die
tegelyk met hem studeerde. Omo werd later
een groot geleerde en trouwde met zyn speel
makkertje, de prinses.
Zoo klom dus een arm weesjongetje tot een
heel hoog ambt op.
v. d. M.
Overal in Afrika treft men wevervogels aan.
Er leven daar verschillende soorten van die
eigenaardige vogels: de gewoonste is op som
mige plaatsen, o.a. in Kavirondo, de gemasker
de (ploceus velatus). Het is een pracht-vogel
met zyn goud-geel kleedje, hier en daar beklad-
derd met een git-zwart plekje om het goud
beter tot zyn recht te doen komen. Eenige
roode stipjes op zyn keel en een groen tintje
op zyn staart en ons vogeltje schittert in Je
zon zooals maar weinig vogels dat doen. De
groote zwarte plek om zyn oog en op zyn wang
heeft hem den bynaam gegeven van den ge-
maskerden.
Het was Woensdagmiddag en behalve Kees
waren alle leden van den B. L. N. S. aanwezig.
Henk had al eens geïnformeerd pij dezen en
genen, waar Kees zou kunnen zitten, maar nie
mand wist er iets van.
„Misschien moet ny terugkomen op school,"
meende Ada.
„Laten wy in elk geval beginnen," stelde Tilly
voor
Juist op dit oogenblik werd er hard gebeld.
„Daar zul je hem hebben," meende Toos. En
jawel, daar stormde Kees binnen. Hij had een
dcosje in zyn hand, dat hy opende. „Jonge
mmsen," re'p hij uit, neg geheel uiten adem.
„Ajakkes," zei Tilly, „wat een akelige bees
ten."
„Leven ze nog?" vroeg Ada belangstellend.
„Neen," antwoordde Kees, „we hadden al lang
het idee, dat er in de kast, die den heelen
zomer gesloten was geweest, iets niet pluis
was. We hadden al eens een val gezet, omdat
we muizen meenden te hooren. Nu vanmorgen
vonden we deze diertjes. Ze zyn blind en heele-
maal kaal (fig. 1). Ik denk, dat we ze nog
wel op formaline zetten kunnen."
„Dat is best," vond Henk. „En nu is het
woord aan Gerrit."
„Jullie weet natuurlijk," begon deze, „dat er
ook wilde aardbeien zijn. Wel zijn die vruch
ten veel kleiner, maar even lekker."
„Nou en of," viel Kees hier in.
„Wel worden er kleine aardbeien gekweekt,"
ging Gerrit voort. „Dat zyn de Bredasche, die
in kleine bloempotten «verkocht worden."
3'
TT\\AI J
„Wy kweeken alleen de grootere soorten. Ver
meerdering van aardbeienplanten gebeurt door
de uitloopers te verzamelen en uit te zetten.
Aardbeien hebben behoefte aan goeden grond."
„De bladeren van de aardbeien hebben veel
last van vlekziekten. Deze wordt gewoonlyk
door schimmels veroorzaakt. De aangetaste bla
deren hebben dan roode plekken (fig. 2) even
als beschadigde bramenbladeren. Misschien
weet Henk wel hoe die roode kleur ontstaat?"
„Dat is anthocyaan," antwoordde Henk,
„dezelfde kleurstof, die bij het afsterven van de
bladeren de mooie herfsttinten doet ontstaan."
„Dan," ging Jan voort, „hebben wy de vyan-
De vogel houdt niet van eenzaamheid. Niet
alleen zyn zy in groote getallen te zamen, maar
kiezen een boem uit, zoo dicht mogelijk by de
woningen der menschen. De vogel houdt nu
eenmaal van leven maken en hoort ook graag
wat leven beneden hem. De Eucalyptusboom,
uit Australië ingevoerd, is zyn geliefkoosd ver-
biyf. De geur van dezen boom schynt den vogel
aan te trekken en de dunne zijtakken leenen
zich uitstekend voor zyn nest.
Men kan deze vogels niet beter vergelyken
dan met een troep baldadige jongens, die juist
uit school zyn gekomen en springen en schreeu
wen om een uiting te geVen aan het overtollige
kinderleven, dat in hen zit. Eten schynt maar
een byzaak te zyn, spelen is de hoofdzaak. Het
leven begint zoodra de zon opkomt en zy zyn
pas moe, wanneer de zon ondergaat.
Andere vogels bouwen hun nest, wanneer
zulks noodzakelijk is, maar onze gemaskerde
wever beschouwt het als een tydverdryf. Mis
schien komt het, omdat die vogels erg baldadig
zijn en van scheuren en trekken houden, want
hun nest is gevlochten van breed gras en het
aftrekken van gras is een louter vermaak. Het
uiteinde van den dunsten en buigzaamsten tak
wordt uitgekozen en daaronder hangt zyn nest
te schommelen. Het vrouwtje giert het uit van
pret, wanneer zy in het bolvormige nestje zit
met haar kop uit het raampje en de wind haar
huisje in beweging brengt. Is de wind niet sterk
genoeg, dan roept zy haar echtgenoot en hy
komt met een vaart, vliegt tegen het nestje op
en hoe harder de schok, hoe grooter de pret.
Maar die gedienstigheid van haar man duurt
niet al te lang, want hy houdt van plagen.
Stilletjes vliegt hy onder het nestje, grypt het
beet met zyn beide ploten en de schommel
staat stil. Gruwelijk kwaad komt zy uit het nest,
begint ruzie te maken, maar handgemeen worden
zij niet, het blijft bij schelden. Dan weer zien
zij hun buurman bezig met het bouwen van
een nieuwe woning. Het nest is byna klaar en
de eigenaar gaat weg om een paar andere gras
scheutjes te halen. Zoodra het terrein vry is,
gaan zij op de in aanbouw zijnde woning af
en trekken er zooveel gras uit als de tijd hun
toelaat. Heel onnoozel gaan zy op een tak zit
ten en de bouwer begrypt al gauw by hun
stilzwijgendheid, dat zy de schuldigen zyn. Het
blijft nu niet bij schelden, men wordt hand
gemeen. Het gruwelyk leven trekt al spoedig
de aandacht van het geheele dorp. De twisten
den moeten voor het gerecht komen en begin
nen hun pleidooi. Een van de twee moet schul
dig zijn en de uitspraak wordt gedaan. Nu ont
staat er een geweldig krakeel. Met geweld wordt
de veroordeelde verjaagd en mag zich niet meer
bij de communiteit aansluiten, zyn nest wordt
aan flarden gescheurd en de grashalmen vlie
gen in de lucht, om elk mogelyk aandenken
aan hen weg te cyferen.
Kinderen zyn wispelturig en baldadig en onze
vogel trekt met geweld alle blaadjes van den
boom, zoodat de Eucalyptus weldra uit kale
takken bestaat.
Dikwyls maken zij mij kwaad wanneer ik deze
baldadigheid gadesla. Dan neem ik 'n steen op,
gooi, men vliegt op, schreeuwt van belang en
eenige oogenblikken daarna begint hetzelfde
spelletje. Kinderen biyven kinderen.
REKENKUNSTJE
I. De cyfers 1, 2 en 3 zóó te plaatsen, dat
men naar alle kanten 6 heeft.
Dit gebeurt aldus;
3 12
12 3
2 3 1
II. Hetzelfde met de cyfers van 1 tot 9 met
aan alle zyden 15.
Je verdeelt het vierkant in 9 vakjes. Zet in
het middelste 5 en de rest kan men dan als
volgt plaatsen:
438 672 834
951 of 159 of 159
276 834 672
III. Een berekening, waarby altijd 64 over-
blyft.
Laat iemand 'n getal in zijn gedachten nemen,
het met 4 vermenigvuldigen, dan door twee dee-
len en weer met 16 en nog eens met 2 verme
nigvuldigen. Als men deze uitkomst laat deelen
door het gedachte getal zal het altyd 64 zyn.
IV. Hoe kun je een vierde van het geheel
afnemen en één overhouden?
't Woord been (4 letters) Neemt men er Yi
af (een letter) dan blyft er een over.
V. Hoeveel katten?
Vraag: In eiken hoek van een kamer zit een
kat. Vóór iedere kat zitten drie katten en op
den staart van iedere kat zit één kat. Hoeveel
katten zijn er in die kamer?
Antwoord: 4 katten. Iedere kat zit op haar
eigen staart in een hoek, zoodat ze de andera
drie^ katten vóór zich heeft.
VI. Vraag iemand „hoeveel is het derde en
een half derde deel van 100!" Vlug antwoorden.
Menigeen gaat aan 't rekenen en zegt: „1/3
van 100 is 33 1/3 enz. enz." Maar hy denkt er
niet aan, dat anderhalf derde juist gelyk is aan
een half en dat de uitkomst dus 50 zal zyn.
73. Niemand echter had er aan gedacht, dat Mlentje naar
het naastbyzynde beekje was gegaan om zich te was-
schen. Toen ze dan ook terugkwam dansten Ko Nyn
en het Nikkertje een vreugdedans.
74. En ook Jan Muil liet zich niet onbetuigd. Als een
malle stond hy maar in het rond te tollen, net zoo
lang tot hy doodmoe was.
75. Krok Odil en Beer de Bruin kwamen eveneens ver
heugd toegesneld. Geen van allen hadden ze
Mientje graag willen missen.
76.
Bruin de Beer ging aanstonds naar haar toe. gaf
haar een handje en bracht haar vervolgens te
midden van de dieren terug. Of ze biy waren I