m lp ssy FEUILLETON HET LEVEND HARMONIUM DE PARIA. WOENSDAG 12 MAART 1930 DERDE BEAD. PAGINA 2. 17). Na dit bezoek ging hij nog eens naar zijn laboratorium om een paar cliché's te ontwikkelen, waarmee hij ten achter was. De cloozen met fotografische platem, die hij onder den arm droeg, bevatten echter heel iets anders, namelijk brood en eenige ver- sche eieren uit de keuken weggenomen, terwijl zijn zakken met koek gevuld waren. Daarmee daalde hij af naar het duistere vertrek aan het einde van het schuine vlak waar hij Margot verstopt had. Terzelfder tijd doorzicht Borès woedend het park. Tegen het eind van den dag wees alles op een naderend onweer. Donkere wolken pakten zich boven den riviermond samen en breidden zich spoedig langs den gan- schen hemel uit. Weldra rommelde de don der, de zeewind begon op te steken, de re gen plaste neer. In het kasteel waren alle deuren gesloten. Caroussie stond in da bi bliotheek op de ruiten te trommelen, Borès scheen geheel verdiept in een boeienden roman, Ivonne was eens naar Mona gaan zien en kwam nu gerustgesteld terug: de zangeres lag te bed en sliep rustig. La Chinge kondigde aan, dat het diner opgedragen was, en dus begaf men zich naar de eetzaal. Vroolijk verliep het maal niet, hoe Caroussi ook zijn best deed om door grappen en anecdoten er wat meer le ven in te brengen. Doch de aanzittenden waren te zeer onder den indruk van het bn- weer, dat steeds nader kwam. nik zou zneenen, zei die Italiaan pla gend, dat uw mijnheer Corbeille met zulk weer zijn neus wel niet buiten de deur zal steken. Integendeel! antwoordde Borès nijdig, hij kon voor zijn sluiptochten geen beter weer verlangen. Ik houd dan ook mijn re volver gereed en schiet op alles, wat mij verdacht lijkt. Goed dat ik het weet: ik mocht dezen avond nog eens lust krijgen wat frissche lucht te happen. Evenwel, met uw verlof, ik ga vroeg naar bed, want ik ben moe. Daarom laat ik u heden maar voor onze nachtrust waken. Nu ik u zoo van top tot teen gewapend zie, kan ik onbezorgd mijn hoofd neerleggen, en ik raad u beiden dat ook te doen. Dank u, bromde Borès. Tegen negen uur nam Caroussi afscheid en ging fluitend naar boven. Voorbij Mona's kamer gaande riep hij zeer luid: Slaapt u, jufrouw Mona? Goeden nacht! Wees maar niet bang voor het on weer; er zijn bliksemafleiders op het kasteel! En hij begaf zich naar zijn kamer op de zelfde gajng als die der zangeres gelegen. Er heerschte nu een diepe stilte, alleen onderbroken door het zware tikijtak van een ouderwetsche klok in de voorkamer, die wel de metronoom van het onweer leek. In de bibliotheek zat het echtpaar Borès bij elkaar. Heb je alles goed gesloten? vroeg Yvonne. Ja, bovendien ga ik om elf uur nog eens de ronde doen. Ik heb la Chinge bevolen in haar paviljoen te waken en het hek voor niemand en omder geen beding te openen. Haar man zal haar gezelschap houden. Al de honden zijn zon der eten losgelaten, en de ophaalbrug heb ik zelf nagekeken. Gelukkig, dat die on- noozele Caroussi nog bij ons is en absoluut op het kasteel wil blijven om den dokter te spreken. Over hem heb ik geen zorg; hij zou ons desnoods krachtig bijstaan, vast overtuigd, dat Dormeil een gemeene straatroover is. Ik had Mona toch maar in haar ka mer moeten opsluiten. Waarom? Vooreerst strookt dat niet met de inzichten van den dokter en boven dien is het geheel nutteloos. De spijlen vóór haar venster zijn volkomen in orde, als zij bij de trap wilde nederdalen, zouden wij het moeten hooren. Ik heb namelijk op 1 „MONDGEVEGHT'' in die Rottendamsehe Diergaarde, een der treden een losse plank gelegd, die een electrisch schelletje in beweging brengt. Nu die Italiaan naar boven gegaan is, kan ik wel stroom geven. Hij stond op en verplaatste een kleinen hefboom achter de deur. Zoo zal bij de minste aanraking hier im de kamer een bel klinken, en ik vlieg naar de trap, den revolver in den vuist. Men zou haar naar de tweede verdie ping kunnen voeren en daar verbergen. Ook dat heb ik voorzien en daarom eenige knalerwten op de treden naar de tweede verdieping gestrooid; gaat er iemand naar boven, dan moeten wij ze hooren ploffen. Mij dunkt, dan zou de duivel in eigen persoon er mee moeten spelen, als er iets gebeurde. Dormeil is erger dan de duivel. Langzaam klonken tien slagen op de klok in de voorkamer. Borès stak zijn pijp op en nam den roman weer ter hand. Yvon ne zette zich gemakkelijk in een fauteuil en verdiepte zich in een dames tijdschrift. Buiten woedde het onweer thans in volle kracht. De regen kletterde tegen de ruiten, donderslagen deden alles dreunen, de takken der boomen hoorde men tegen elkander zwiepen. De deur van Mona's kamer werd ge- druischloos geopend, en Pierre trad binnen in een langen donkeren regenmantel gehuld, de laarzen met dikke wollen sokken overtok- ken. De zangeres zat bij haar bed in een zwart lakensch costuum en een mousseli nen sluier over het hoofd. Voor den vorm had zij een boek in de hand en scheen te lezen. Kom! wenkte Pierre haar. Doodsbleek stond Mona op en legde haar huisjapon over den arm, gelijk haar bevo len was. Volg mij, fluisterde hij haar toe en leg uw hand op mijn schouder. Wij moeten de trap afdalen in volkomen stilte, wat er ook gebeure. Een knikje was het eenige antwoord. Zachtjes sloot Pierre de kamerdeur weer, doch liet het licht, branden. De nederdaling bij de trap ging hoogst voorzichtig, dus langzaam. Dormeil betastte elke trede alvorens er den voet op te druk ken, en bij de dertiende vond hij zijn ver moeden bewaarheid: er lag een dunne plank overheen, en hij voelde een slappen draad, die langs den muur achter de trapleuning doorliep. Met uitgestrekten arm onderzocht hij de volgende trede; die toonde niets ver dachts. Het gevaar lag dus in de dertiende, en zij moesten verder naar beneden gaan zonder deze aan te raken. Hij grep Mona bij de hand en fluisterde haar in het oor: Ik moet u in mijn armen over een paar treden dragen. Verlaat u zonder vrees op mij en blijf onbeweeglijk staan, wanneer ik u weer neerzet. Hij nam de kleine zangeres onder den arm en voerde haar, langs de leuning glij dend, gelukkig over de gevaarlijke plek heen. Daar zijn wollen sokken elk geluid dempten, zette hij haar uit voorzichtigheid eerst in een zijgang op den grond. Zij stonden nu voor de deur der eetzaal; in den loop van den dag had Pierre de bei de deuren ervan behoorlijk met olie ge smeerd, en zoo konden de jongelieden zon der gerucht binnentreden. Behoedzaam naar de meubelen tastend bereikten zij den anderen uitgang, die naar de keuken voerde. Hier kon Dormeil wel even zijn zaklantaarn gebruiken om den hoek te vinden, waar zich in een diepen nis naast den gootsteen de lage buitendeur bevond. Hij stak den sleutel reeds in het slot, toen er ergens naar den kant der vestibule een deur kraakte. Verschrikt kropen zij nog dieper in den nis; doch er kwam niemand in de keuken, alles werd weer stil. Ben je er zeker van? Dat wel niet, antwoordde Yvonine ook bij het raam komend Ik meende bij de laatste flikkering daar iets te zietn bewegen, maar alles is zoo duister en verward, mis schien waren het de boomen wel. Dan ga ik eens kijken. Dat zul je wel laten! Als daar werke lijk schelmen zijn, heb je ze nu gewaar schuwd, en ze schieten je neer voor je nog iemand bespeurt. Het raam ging weer dicht. De vluchte- 'lingen traden het waschhuis binnen. Eindelijk in veiligheid? vroeg Mona nog bevend. Over enkele minuten. Zij kwamen in het laboratorium, dat Pierre met den grendel afsloot. Nu kon hij zich van zijn fotografielantaarn bedienen. Iiij opende het luik, boog zich over de ope ning en riep: Margot! Ja, mijnheer Caroussi! O, ik ben zoo bang bij dit onweer! Wij komen bij je! Hij verzocht Mona zich bij de schuinte te laten neerglijden en gaf haar de bran dende lantaarn mee. Uitroepen van vreugde zeiden hem, dat de meisjes elkander gevonden hadden. Hij ging den grendel weer wegschuiven en daalde dan langs de schuinte neer, het luik boven zich neerlatend. In het onderaardsche ver- Een oogenblik later bevonden zij zich in trek vond hij de vluchtelingen, die in groote het park tegenover de omheining, waarheen la Chinge eiken morgen haar veevoeder bracht. Laings de muren van het kasteel gaande, kwamen zij aan den voorgevel aan de zijde der baai. Buk u diep, beval Dormeil, en zorg er voor dicht langs den muur op den stee- nen rand te loopen en vooral geen stap op het grint te zetten. Zoo gingen zij onder de ramen der biblio theek door. Aan het einde van het gebouw gekomen, richtte Pierre zich op en fluister de zijn gezellin in het oor: Nog éón lastige plek: wij moeten de laan oversteken naar dat boschje vóór het waschhuis. Wij zullen wachten, tot er weer een bliksemstraal komt, en daarna snel overloopen. Zoo deden zij; doch nauwelijks hadden zij het boschje bereikt, of een der vensters dor bibliotheek werd geopend. Er viel een schot en de stem van Borès klonk: vreeze elkander omkneld bielden. Bij het gat stond het windas, dat Margot indertijd ontdekt had en dat door Pierre van een grooten bos touw voorzien was. Dan stak hij het hoofd naar buiten: voor zoover hij bij het hemelvuur kon waarne men, was de weg naar Tanearville veria- ton. Hij bracht de handen als een trompet aan den mond en riep naar omlaag: Fortuné! Present! antwoordde een stem aan den voet van den rotswand. Hier heb je het toestelletje. Dormeil had inderdaad de telefoon dien middag van hét terras naar hier gebracht Hallo! Klaar! antwoordde Fortuné. Is de automobiel gekomen? Ja, hij staat wat verder op om bij dat herhaalde lichten niet opgemerkt te wor den, en de mijnheer ervan staat hier naast mij. Weet je nog alles, wat ik je gezegd heb? Wees maar gerust, ik zal niets verge ten. Alles moet doodstil gaan. Ik zal niet meer tot je spreken, alleen moet ik nog door de telefoon vernemen, of de afdaling geslaagd is. Borés mocht eens op het terras rondsluipen. Goeden avond, mijn vriend! sprak nu een andere, welbekende stem. O, mijnheer de Morcherais! Ik moet kort zijn. Alles gaat goed, over eenige mi nuten is de ontsnapping een feit. Hebt u 4500 frank bij u? Ja Gelieve dan deze som aan den braven man, die ons helpt., ter hand te stellen, op het oogenblik, dat de ontvluchting met goed gevolg plaats heeft. Ik laat nu een meisje naar beneden, medegevangene van Mona, en daarna onze vriendin zelf. Spreek niet met haar vóór Tanearville. Het overige zal Fortuné u wel zeggen. Vermijd elk gerucht: men zou u in het park kunnen hooren en mislukking of eenige kogels zouden het gevolg zijn. En wanneer komt u? Bekommer u niet om mij. Begeef u naar Bouaan, stap daar af in het hotel de l'Angletterre onder den naam Louis Che valier, letterkundige, en wacht mij daar een week lang. Heel goed. Welnu dan, tot binnenkort! Dormeil bond Margot het touw om het middel stevig vast en zette haar in de ope ning. Hij beval haar de armen vóór het ge laat te houden om het botsen tegen den rotsmuur te vermijden; zij mocht geen be weging maken, voor zij weer op den grond stond en geen woord spreken vóór het ver trek van den auto, dan alleen op aanwij zing van den man beneden, voor wien hij haar ook Mona's huiskleed meegafi Hij liet nu het touw afloopen, en weldra hing het slap: Margot was behouden neergeko men. Vlug 't koord weer opgehaald en om Mona vastgebonden. Dan sprak hij ernstig: Mejuffrouw, u bent vrij, de bange droom is geëindigdIk zeg u vaarwel! Hoe? Wilt u hier blijven? antwoordde zij ontsteld. Dat moet: vooreerst heb ik een geheim op te helderen en dan... misschien een hol van misdaden met de hulp der justitie te vernietigen. Mijn dierbare vriend, hoe u te zeg gen Stil, geen woord meer, er is geen tijd. Als ik niet binnen een week vermoord ben, kom ik naar u vernemen, en binnen een maand zal uw vurigste bewonderaar u op het tooneel van de Opéra Comique weer toejuichen. Het meisje aarzelde: de vrijheid, zoo lang en zoo smartelijk begeerd, scheen haar on volledig, nu zij alleen moest vertrekken. Zij wilde spreken, doch vond geen woor den. In een niet te weerhouden opwelling van dankbaarheid en zonder over haar daad na te denken wierp zij zich weenend in Pierre's armen. Diep bewogen hield hij haar als een kind vast en drukte een kus op haar voorhoofd. Nu voel ik de kracht om tot het einde te gaan! sprak hij. Hij maakte van de gelegenheid gebruik om haar op den I-and der opening te plaat sen, toen daar omhoog op het terras een stem in den nacht klonk: Fortuné! In afwachting deed Pierre de vluchtelin ge een zittende houding aannemen. Fortuné! klonk het nogmaals. Hier! antwoordde een slaperige stem beneden. Je houdt toch nog altijd goed de wacht, niet waar? Nou, en óf, patroon! Ik zat om dat booze weer met mijn rug tegen de steilte, en om dien venijnigen regen onder de over helling, weet u. 't Is het weertje wel, hè? Niets ongewoons? Niets ter wereld! Zijn er dezen avond veel menschen langs den weg gegaan? Geen levende ziel. Da's dunkt me nog al glad! Wie denkt er nu aan zich met zulk weer doornat te laten regenen? En daarom mocht u me bij dit hondenweer wel een smeerseltje geven. Dat zou me goed van pas komen, nou! We zullen eens zien, als je goed de wacht houdt. Voor heden goeden nacht! Goeden nacht, mijnheer Borès. Pierre wachtte een oogenblik en zei dan: Komaan, het is hoog tijd! Ga mee! fluisterde Mona, haar hoofdje op zijn schouder leggend. Neen. ik kan een boosdoener niet met de misdaden, die fk vermoed, laten voort gaan. Ik moet hem ontmaskeren. Zachtjes schoof hij het meisje naar bui ten en liet het touw afloopen. Toen het slap hing. haalde hij het weer op en sprak door de telefoon. Hallo.is alles goed gegaan? Ja, maar dat was me wat, toen die ander zoo luid riep. Goed, dat u mij gewaar schuwd hadt. Dat is dus gelukkig afgeloopen. Zijn de dames in den auto? Ja. Ik had gezegd van dit oogenblik nog tien minuten te wachten. Maak er vijftien van. En nu, vaarwel! Vaarwel, mijnheer! U hebt een kerel gered, die u voortaan in leven en dood toe behoort. Mag ik thans uw naam weten? Over eenige dagen. Ik blijf op het kasteel en heb je misschien nog noodig. Ga voort Borès te dienen, maar vergeet het laatste deel van je taak niet. U kunt op me rekenen. Dus, tot spoe dig! Ja, lang zal het niet duren. Pierre liet den hoorn vallen. Een oogen blik staarde zijn blik in Eet ledige; dan streek hij de hand over het voorhoofd als om een gedachte te verdrijven en tot de werkelijkheid terug te keeren. Hij rolde de telefoon op en wierp die in een hoek van het vertrek. Op handen en voeten klauterde hij naar het luik omhoog, doch hield op eens stil: er klonken schreden boven zijn hoofd, (Wordt vervolgd). 38) door CHARLES GARVICE. (Vertaling van L. V.) Het was niet zoozeer wat Grace gezegd bad, dan wel wat zij niet gezegd bad. dat in druk op hem had gemaakt. Ik wou, zei hij bij zichzelf, terwijl hij voortliep, nog steeds zijn blik strak op den grond gericht, dat ik meer systematisch te werk was gegaan en eerst met Grace Warner had gesproken; maar ik was er zoo zeker van, dat ik lord Fayne binnen enkele uren zou vin den, dat ik het niet noodig vond, verder te zoe- ken. Onschuldig? De graaf beweert, dat hij on. schuldig is, miss Winsdale beweert, dat hij on schuldig is, en wat nog meer gewicht in de schaal legt, dit meisje zweert, dat hij onsbhui- dig is. Maar waarom is hij er dan vandoor ge gaan? En als hij Ralph Forster nieit vermoord heeft, wie heeft het dan wel gedaan? Dat is me een raadsel; maar ik moet en zal het vin den. Wacht maar, ik geef het niet op. HOOFDSTUK XXX. Mr. Jones nam Grace en Johnnie mee terug naar Averlelgh en stelde hen onder de hoede van de Warners. Ik heb uw dochter en haar jongen vriend meegebracht, die een poosje bij u komen logee- ren, mrs. Warner, zei hij. U kunt begrijpen, dat die geschiedenis haar geheel van streek heeft gemaakt; en zij kan beter hier zijn dan ginds in Londen alleen te gaan zitten piekeren en knieien. En als ik u een goeden raad mag ge- ven, praat dan zoo min mogelijk over wat er is gebeurd, voegde hij er vriendelijk lachend aan toe. Miss Grace heeft zich voorgenomen het zwijgen te bewaren, totdat lord Fayne is gear resteerd teruggekeerd en ik wil haar niet tot spreken dwingen. Integendeel, ik zal het haar in geen enkel opzicht moeilijk maken, en als u mij wilt toestaan, nu eu dan eens even hier aan te loopen, beloof ik u, dat ik ook ner. gens over zal spreken. Hij drukte allen hartelijk de hand en begaf zich toen naar het kasteel, om rapport uit te brengen. Onderweg hielden zich zijn gedachten bijna voortdurend bezig met Grace meer nog met Grace dan met de moordgeschiedenis zelf. Op het kasteel werd hij in de bibliotheek binnengelaten, waar de graaf en Stannard zich al spoedig bij hem voegden. Beide heeren zagen er, zooals vanzelfsprekend is, ernstig en som. ber gestemd uit; maar Stannard Marshbank scheen toch wel het meest gebukt te gaan ou der de droevige omstandigheden. Mr. Jones schrok, toen hij hem zag. Tl bent toch niet ziek geweest, mr. Marsh- hank? zei hij. Stannard kreeg een kleur en evén fronste hij geërgerd de wenkbrauwen. Dank u, antwoordde hij koeltjes. Ik voel mij uitstekend, maar ik wij allen zijn zeer onder den indruk van wat er gebeurd is. En heeft u mijn neef, lord Fayne al gevonden? Neen, zei mr. Jones; het spijt me. dat ik u moet teleurstellen. Zoo'n vreemd geval van verdwijning heb ik nog nooit meegemaakt. Gewoonlijk laat iemand, die er vandoor gaat, oog wel het een of ander spoor achter, maar lord Fayne is ontsnapt neemt u mij niet Kwalijk, milord, ik bedoel daarmee niets belee- digends zonder ook maar eenig spoor achter te laten. Ik heb zelfs niet eens kunnen ontdek ken, of hij het land verlaten heeft of niet. Ik had gedacht, dat ik betreffende zijn verblijf plaats wel eenige aanwijzing zou hebben kun nen krijgen van dat meisje, dat dien avond op White Cot kwam miss Warner, bedoel ik; maar hoewel ik geloof, dat zij iets van dien moord afweet, ben ik er toch van overtuigd, dat zij niet weet, waar lord Fayne is. Stannard Marshbank en de graaf keken alle bei tegelijk op. Zij moet alles vertellen, wat zij weet, zei iortl Averleigh. Ja, antwoordde mr. Jones op kalmen toon. Maar zij weigert, iets te zeggen. Voor de rechtbank zal zij wel moeten spreken, zei Stannard heftig. Ja, antwoordde mr. Jones. Maar er kan geen getuigenverhoor plaats hebben, voordat wij lord Fayne hebben gevonden. Wanneer hij terugkomt, zal hij haar ongetwijfeld ontslaan \an haar belofte tot geheimhouding. Heeft mijn zoon haar dan laten beioven te zullen zwijgen? vroeg de graaf met een diepen zucht. Het is een vreeselijk mysterie. Zoo is het, gaf mr. Jones toe. Intusschen heb ik miss Warner meegenomen naar haar ouders, om haar voortdurend in het oog te kunnen honden. Stannard moest zich moeite geven, om zicli goed te houden. Maar wat voor nut kan dat hebben? vroeg bij iangs zijn neus weg. Wel, antwoordde mr. Jones het is niet onwaarschijnlijk, dat lord Fayne haar zal schrijven; als dat zoo is, zal de brief doorge zonden worden vanuit Londen; ik zal hem hier aan het postkantoor laten achterhouden, dan weet ik meteen, vanwaar hij verzonden is. Waarom houdt hij zich eigenlijk verhor. gen? zei de graaf op bitteren toon. Ik weet, dat hij onschuldig is; maar ik begrijp niet, waarom hij er vandoor is gegaan. Ik zal in alle couranten advertenties laten plaatsen. Dat zou geld wegsmijten zijn, milord", merkte Mr. Jones rustig op. Immers in alle Engelsche couranten staan uitvoerige berich ten over den moord, en die heeft Lord Fayne natuurlijk ook wel gezien. Weer zuchtte de graaf zijn zuchten was meer een dof gekreun en verliet de kamer, alsof hij het niet langer kon uithouden bij het onderhoud tegenwoordig te zijn. Dus die Grace Warner heeft niets willen vertellen? vroeg Stannard, zijn blik strak op clen grond gericht. Absoluut niets, zei Mr. Jones, en, voegde hij eraan toe, „Ik geloof, dat het verstandiger is, als we haar niet tot spreken dwingen, voor aleer Lord Fayne is gevonden. Ziet U, Mr. Maxsbank, liet geval is, geloof ik, niet zoo een. voudig als ik oorspronkelijk gemeend heb. Hoe bedoelt U dat? Er is toch geen twijfel aan, of lord Fayne is schuldig onschuldig bedoel ik? Mr. Jones schudde het hoofd en zei, met den deurknop reeds in de hand; Ik matig mezelf nooit een oordeel aan in die dingen, sir. Dat laat ik over aan den rech ter en de jury. Standard liep, toen Mr. Jones weg was, met gebogen hoofd, zijn handen ineengewrongen op zijn rug, door de kamer heen en weer. Hij begon het nu toch benauwd te krijgen. Hoewel er nog geen datum was vastgesteld, was er toch in principe besloten, dat zijn hu welijk met Eva zoo spoedig mogelijk zou plaats hebben; nu echter zijn neef onder verdenking stond van moord kon er voorloopig van een huwelijk geen sprake zijn; en inderdaad, hoe wel hij en Eva elkaar iederen dag ontmoetten, gedroegen zij zich in het geheel niet als een verloofd paar. Zij had hem altijd op een afstand gehouden. Vanaf den dag van hun verloving had zij hem voortdurend behandeld als iemand, tot wien zij in geenerlei intieme verhouding stond. Maar sedert den avond van den moord was haar hou ding nog onverschilliger geworden. Nooit wei gerde zij hem te ontvangen of trachtte zij hem te ontwijken. Ze ging met hem uit rijden en wandelen, zat met hem in stille, gezellige hoek jes, zooals menschen die verloofd zijn, doen; maar ofschoon zij wat het uiterlijk betrof lief en vriendelijk voor hem was, lag er toch in baar heele manier van doen iets, wat hem op een afstand hield. Inwendig kookte bij, maar hoewel hij wist, dat zij hem niet liefhad, dacht hij er toch niet over, haar op te geven. Hij wist, dat zij kon ontsnappen. Als zij het zou wagen, een poging daartoe te doen, zou hij onmiddellijk van haar vader aflossing der hypotheek eisclien, waar door deze al zijn bezittingen zou verliezen tot bet laatste stukje grond, tot den laatsten steen toe. Zij moest en zou zijn vrouw worden, had bij zich voorgenomen, al zou de heele wereld het hem willen verhinderen. Hij was verval- scher, zelfs moordenaar geworden, om haar te krijgen, en hij moest en zou haar hebben. Heriot Fayne's i>lotseling verdwijnen be vreemdde hem. Waarom was Heriot juist den avond van den moord op de vlucht gegaan? En in welke verhouding stond Heriot tot Grace Warner? Wat wist zij van den moord en waarom had Heriot haar de belofte afgedwon gen te zwijgen? En nu was zij hierhier in Averleigh, en kon hij haar ieder oogenblik ontmoeten. Het was mogelijk, dat zij hij het zien van. heim in woede zou uitbarsten en hem zou aanklagen. Als dat gebeurde zou de vroegere verhouding tusschen hem en haar dien seherpzinnigen bloedhond Jones den werkelijken moordenaar op het spoor brengen. Zweetdroppels parelden op zijn voorhoofd, terwijl hij in de kamer op en neer liep en voort durend het vreeselijk verminkte, bloedbevlekte gezicht van zijn slachtoffer voor zich zag. Hij moest zorgen, dat hij haar niet ontmoette. Het zou misschien zelfs nog het beste zijn, als hij een poosje op reis ging. Nog enkele slapelooze nachten, nog enkele dagen van angst en onrust met voortdurend dat verwrongen gezicht voor oogen, en hij zou, zoo al niet krankzinnig worden, dan toch door zijn doen en laten de aandacht trekken en misschien argwaan wek ken. Ja, hij moest maar voor eenigen tijd op reis 'gaan. Dien middag vertrok bij naar Londen, waar bij een onderhoud had met den Onderminister van Buitenlandsche Zaken. Zoo, wil je naar het buitenland, Marsh bank?'^! deze, en wil je nu een voorwendsel hebben? Nu, ik kan me levendig indenken, dat je behoefte hebt aan een beetje afleiding. Dank U, zei Stannard. Misschien kunt U me ergens heenzenden? Ik kan natuurlijk mijn oom onder deze omstandigheden nauwelijks alleen laten, tenzij ik verplicht ben te gaan. De onderminister keek nieuwsgierig naar liet blecke gezicht en de koele, blauwe oogen. „Har teloos beest", dacht hij bij zichzelf, maar hij wachtte er zich wel voor die woorden harop te zeggen, want Mr. Marshbank was een der steunpilaren van zijn partij en mocht vooral niet beleedigd worden. Uitstekend, zei hij. Ik begrijp het. Ik zal wel zien, dat ik wat voor je vind, en het je dan laten weten. Liefst zoo snel mogelijk alstublieft, zei Stannard. De avond van den volgenden dag kwam hij den salon in met een dienstbrief in de hand. Mr. Winsdale ^n Eva waren bij den graaf en Lady Janet op visite. Zij hadden op zachten, gedempten toon met elkaar zitten praten, zoo als zij dat sedert den moord gewoon waren te doen, eir allen keken, toen Stannard binnen kwam, nieuwsgierig naar het papier, dat hij ia de hand hield, als verwachtten en VTeesden zij, dat het in betrekking stond tot het onder werp, waarmee zij zich voortdurend bezighiel den. Stannard begreep, wat er In hen omging, en beet zich geërgerd op de lippen. Ik heb zoojuist een belangrijk schrijven ontvangen van den Onderminister van Buiten landsche Zaken, zei liij. De graaf zuchtte, als was hij teleurgesteld. Hij wil mij naar het buitenland uitzenden, hernam Stannard, orn enkele moeilijke zaken te regelen. Maar natuurlijk kan ik nu niet van hier gaan. Hij zag hen een voor een aan en liet toen zijn blik rusten op Eva's gezicht. Ik zou niet weten, waarom je niet zoudt kunnen gaan, zei de graaf ernstig. Je hebt al narigheid genoeg gehad door ons toedoen* voegde hij er op bitteren toon aan toe, en ons help je er toch niet mee, of je al hier blijft. Maar, ging bij voort, terwijl bij teeder zijn band op Eva's arm legde, Eva moet maar be slissen, of je blijven zult of gaan. Stannard ging naast haar staan en boog zich over haar heen. Als ik alleen maar aan mezelf dacht, zei hij, zou ik onmiddellijk weigeren; maar ik ben op de eerste plaats verplicht, te denken aan baar hij raakte Eva's schouder aan met de toppen van zijn vingers, een aanraking, die haar huiveren deed die in de toekomst mijn leven zal declen. Om jouwentwil zal ik gaan, liefste. Eva trachtte enkele woorden te vinden, om hem te bedanken voor dat treffende bewijs van onbaatzuchtigheid, maar zij voelde zich niet bij machte, hem te antwoorden. Toen hij dien avond afscheid van Eva nam, probeerde hij de kloot, die hen nog altijd scheen te scheiden, te overbruggen. Hij nam haar in zijn armen en zag haar diep in de oogen met smeekenden, hartstochtelijk verlangenden blik, maar Eva was als ijs- Zelfs geen blosje verscheen op haar wangen, toen hij haar aanraakte. (Wordt vervolgd)

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1930 | | pagina 12