m
lp
ssy
FEUILLETON
HET LEVEND HARMONIUM
DE PARIA.
WOENSDAG 12 MAART 1930
DERDE BEAD.
PAGINA 2.
17).
Na dit bezoek ging hij nog eens naar
zijn laboratorium om een paar cliché's te
ontwikkelen, waarmee hij ten achter was.
De cloozen met fotografische platem, die hij
onder den arm droeg, bevatten echter heel
iets anders, namelijk brood en eenige ver-
sche eieren uit de keuken weggenomen,
terwijl zijn zakken met koek gevuld waren.
Daarmee daalde hij af naar het duistere
vertrek aan het einde van het schuine vlak
waar hij Margot verstopt had. Terzelfder
tijd doorzicht Borès woedend het park.
Tegen het eind van den dag wees alles
op een naderend onweer. Donkere wolken
pakten zich boven den riviermond samen
en breidden zich spoedig langs den gan-
schen hemel uit. Weldra rommelde de don
der, de zeewind begon op te steken, de re
gen plaste neer. In het kasteel waren alle
deuren gesloten. Caroussie stond in da bi
bliotheek op de ruiten te trommelen, Borès
scheen geheel verdiept in een boeienden
roman, Ivonne was eens naar Mona gaan
zien en kwam nu gerustgesteld terug: de
zangeres lag te bed en sliep rustig.
La Chinge kondigde aan, dat het diner
opgedragen was, en dus begaf men zich
naar de eetzaal. Vroolijk verliep het maal
niet, hoe Caroussi ook zijn best deed om
door grappen en anecdoten er wat meer le
ven in te brengen. Doch de aanzittenden
waren te zeer onder den indruk van het bn-
weer, dat steeds nader kwam.
nik zou zneenen, zei die Italiaan pla
gend, dat uw mijnheer Corbeille met zulk
weer zijn neus wel niet buiten de deur zal
steken.
Integendeel! antwoordde Borès nijdig,
hij kon voor zijn sluiptochten geen beter
weer verlangen. Ik houd dan ook mijn re
volver gereed en schiet op alles, wat mij
verdacht lijkt.
Goed dat ik het weet: ik mocht dezen
avond nog eens lust krijgen wat frissche
lucht te happen. Evenwel, met uw verlof,
ik ga vroeg naar bed, want ik ben moe.
Daarom laat ik u heden maar voor onze
nachtrust waken. Nu ik u zoo van top tot
teen gewapend zie, kan ik onbezorgd mijn
hoofd neerleggen, en ik raad u beiden dat
ook te doen.
Dank u, bromde Borès.
Tegen negen uur nam Caroussi afscheid
en ging fluitend naar boven. Voorbij Mona's
kamer gaande riep hij zeer luid:
Slaapt u, jufrouw Mona? Goeden
nacht! Wees maar niet bang voor het on
weer; er zijn bliksemafleiders op het
kasteel!
En hij begaf zich naar zijn kamer op de
zelfde gajng als die der zangeres gelegen.
Er heerschte nu een diepe stilte, alleen
onderbroken door het zware tikijtak van een
ouderwetsche klok in de voorkamer, die
wel de metronoom van het onweer leek.
In de bibliotheek zat het echtpaar Borès bij
elkaar.
Heb je alles goed gesloten? vroeg
Yvonne.
Ja, bovendien ga ik om elf uur nog
eens de ronde doen. Ik heb la Chinge
bevolen in haar paviljoen te waken
en het hek voor niemand en omder
geen beding te openen. Haar man zal haar
gezelschap houden. Al de honden zijn zon
der eten losgelaten, en de ophaalbrug heb
ik zelf nagekeken. Gelukkig, dat die on-
noozele Caroussi nog bij ons is en absoluut
op het kasteel wil blijven om den dokter
te spreken. Over hem heb ik geen zorg;
hij zou ons desnoods krachtig bijstaan,
vast overtuigd, dat Dormeil een gemeene
straatroover is.
Ik had Mona toch maar in haar ka
mer moeten opsluiten.
Waarom? Vooreerst strookt dat niet
met de inzichten van den dokter en boven
dien is het geheel nutteloos. De spijlen
vóór haar venster zijn volkomen in orde,
als zij bij de trap wilde nederdalen, zouden
wij het moeten hooren. Ik heb namelijk op
1
„MONDGEVEGHT'' in die Rottendamsehe Diergaarde,
een der treden een losse plank gelegd, die
een electrisch schelletje in beweging brengt.
Nu die Italiaan naar boven gegaan is, kan
ik wel stroom geven.
Hij stond op en verplaatste een kleinen
hefboom achter de deur.
Zoo zal bij de minste aanraking hier
im de kamer een bel klinken, en ik vlieg
naar de trap, den revolver in den vuist.
Men zou haar naar de tweede verdie
ping kunnen voeren en daar verbergen.
Ook dat heb ik voorzien en daarom
eenige knalerwten op de treden naar de
tweede verdieping gestrooid; gaat er iemand
naar boven, dan moeten wij ze hooren
ploffen.
Mij dunkt, dan zou de duivel in eigen
persoon er mee moeten spelen, als er iets
gebeurde.
Dormeil is erger dan de duivel.
Langzaam klonken tien slagen op de
klok in de voorkamer. Borès stak zijn pijp
op en nam den roman weer ter hand. Yvon
ne zette zich gemakkelijk in een fauteuil
en verdiepte zich in een dames
tijdschrift. Buiten woedde het onweer thans
in volle kracht. De regen kletterde tegen de
ruiten, donderslagen deden alles dreunen,
de takken der boomen hoorde men tegen
elkander zwiepen.
De deur van Mona's kamer werd ge-
druischloos geopend, en Pierre trad binnen
in een langen donkeren regenmantel gehuld,
de laarzen met dikke wollen sokken overtok-
ken. De zangeres zat bij haar bed in een
zwart lakensch costuum en een mousseli
nen sluier over het hoofd. Voor den vorm
had zij een boek in de hand en scheen te
lezen.
Kom! wenkte Pierre haar.
Doodsbleek stond Mona op en legde haar
huisjapon over den arm, gelijk haar bevo
len was.
Volg mij, fluisterde hij haar toe en
leg uw hand op mijn schouder. Wij moeten
de trap afdalen in volkomen stilte, wat er
ook gebeure.
Een knikje was het eenige antwoord.
Zachtjes sloot Pierre de kamerdeur weer,
doch liet het licht, branden.
De nederdaling bij de trap ging hoogst
voorzichtig, dus langzaam. Dormeil betastte
elke trede alvorens er den voet op te druk
ken, en bij de dertiende vond hij zijn ver
moeden bewaarheid: er lag een dunne plank
overheen, en hij voelde een slappen draad,
die langs den muur achter de trapleuning
doorliep. Met uitgestrekten arm onderzocht
hij de volgende trede; die toonde niets ver
dachts. Het gevaar lag dus in de dertiende,
en zij moesten verder naar beneden gaan
zonder deze aan te raken. Hij grep Mona
bij de hand en fluisterde haar in het oor:
Ik moet u in mijn armen over een paar
treden dragen. Verlaat u zonder vrees op
mij en blijf onbeweeglijk staan, wanneer
ik u weer neerzet.
Hij nam de kleine zangeres onder den
arm en voerde haar, langs de leuning glij
dend, gelukkig over de gevaarlijke plek
heen. Daar zijn wollen sokken elk geluid
dempten, zette hij haar uit voorzichtigheid
eerst in een zijgang op den grond.
Zij stonden nu voor de deur der eetzaal;
in den loop van den dag had Pierre de bei
de deuren ervan behoorlijk met olie ge
smeerd, en zoo konden de jongelieden zon
der gerucht binnentreden. Behoedzaam
naar de meubelen tastend bereikten zij den
anderen uitgang, die naar de keuken
voerde. Hier kon Dormeil wel even zijn
zaklantaarn gebruiken om den hoek te
vinden, waar zich in een diepen nis naast
den gootsteen de lage buitendeur bevond.
Hij stak den sleutel reeds in het slot, toen
er ergens naar den kant der vestibule een
deur kraakte. Verschrikt kropen zij nog
dieper in den nis; doch er kwam niemand
in de keuken, alles werd weer stil.
Ben je er zeker van?
Dat wel niet, antwoordde Yvonine ook
bij het raam komend Ik meende bij de
laatste flikkering daar iets te zietn bewegen,
maar alles is zoo duister en verward, mis
schien waren het de boomen wel.
Dan ga ik eens kijken.
Dat zul je wel laten! Als daar werke
lijk schelmen zijn, heb je ze nu gewaar
schuwd, en ze schieten je neer voor je nog
iemand bespeurt.
Het raam ging weer dicht. De vluchte-
'lingen traden het waschhuis binnen.
Eindelijk in veiligheid? vroeg Mona nog
bevend.
Over enkele minuten.
Zij kwamen in het laboratorium, dat
Pierre met den grendel afsloot. Nu kon hij
zich van zijn fotografielantaarn bedienen.
Iiij opende het luik, boog zich over de ope
ning en riep:
Margot!
Ja, mijnheer Caroussi! O, ik ben zoo
bang bij dit onweer!
Wij komen bij je!
Hij verzocht Mona zich bij de schuinte
te laten neerglijden en gaf haar de bran
dende lantaarn mee.
Uitroepen van vreugde zeiden hem, dat de
meisjes elkander gevonden hadden. Hij ging
den grendel weer wegschuiven en daalde
dan langs de schuinte neer, het luik boven
zich neerlatend. In het onderaardsche ver-
Een oogenblik later bevonden zij zich in trek vond hij de vluchtelingen, die in groote
het park tegenover de omheining, waarheen
la Chinge eiken morgen haar veevoeder
bracht. Laings de muren van het kasteel
gaande, kwamen zij aan den voorgevel aan
de zijde der baai.
Buk u diep, beval Dormeil, en zorg
er voor dicht langs den muur op den stee-
nen rand te loopen en vooral geen stap op
het grint te zetten.
Zoo gingen zij onder de ramen der biblio
theek door. Aan het einde van het gebouw
gekomen, richtte Pierre zich op en fluister
de zijn gezellin in het oor:
Nog éón lastige plek: wij moeten de
laan oversteken naar dat boschje vóór het
waschhuis. Wij zullen wachten, tot er weer
een bliksemstraal komt, en daarna snel
overloopen.
Zoo deden zij; doch nauwelijks hadden zij
het boschje bereikt, of een der vensters dor
bibliotheek werd geopend. Er viel een schot
en de stem van Borès klonk:
vreeze elkander omkneld bielden.
Bij het gat stond het windas, dat Margot
indertijd ontdekt had en dat door Pierre
van een grooten bos touw voorzien was.
Dan stak hij het hoofd naar buiten: voor
zoover hij bij het hemelvuur kon waarne
men, was de weg naar Tanearville veria-
ton. Hij bracht de handen als een trompet
aan den mond en riep naar omlaag:
Fortuné!
Present! antwoordde een stem aan den
voet van den rotswand.
Hier heb je het toestelletje.
Dormeil had inderdaad de telefoon dien
middag van hét terras naar hier gebracht
Hallo!
Klaar! antwoordde Fortuné.
Is de automobiel gekomen?
Ja, hij staat wat verder op om bij dat
herhaalde lichten niet opgemerkt te wor
den, en de mijnheer ervan staat hier naast
mij.
Weet je nog alles, wat ik je gezegd
heb?
Wees maar gerust, ik zal niets verge
ten.
Alles moet doodstil gaan. Ik zal niet
meer tot je spreken, alleen moet ik nog
door de telefoon vernemen, of de afdaling
geslaagd is. Borés mocht eens op het terras
rondsluipen.
Goeden avond, mijn vriend! sprak nu
een andere, welbekende stem.
O, mijnheer de Morcherais! Ik moet
kort zijn. Alles gaat goed, over eenige mi
nuten is de ontsnapping een feit. Hebt u
4500 frank bij u?
Ja
Gelieve dan deze som aan den braven
man, die ons helpt., ter hand te stellen, op
het oogenblik, dat de ontvluchting met goed
gevolg plaats heeft.
Ik laat nu een meisje naar beneden,
medegevangene van Mona, en daarna onze
vriendin zelf. Spreek niet met haar vóór
Tanearville. Het overige zal Fortuné u
wel zeggen. Vermijd elk gerucht: men zou
u in het park kunnen hooren en mislukking
of eenige kogels zouden het gevolg zijn.
En wanneer komt u?
Bekommer u niet om mij. Begeef u
naar Bouaan, stap daar af in het hotel de
l'Angletterre onder den naam Louis Che
valier, letterkundige, en wacht mij daar
een week lang.
Heel goed. Welnu dan, tot binnenkort!
Dormeil bond Margot het touw om het
middel stevig vast en zette haar in de ope
ning. Hij beval haar de armen vóór het ge
laat te houden om het botsen tegen den
rotsmuur te vermijden; zij mocht geen be
weging maken, voor zij weer op den grond
stond en geen woord spreken vóór het ver
trek van den auto, dan alleen op aanwij
zing van den man beneden, voor wien hij
haar ook Mona's huiskleed meegafi Hij
liet nu het touw afloopen, en weldra hing
het slap: Margot was behouden neergeko
men. Vlug 't koord weer opgehaald en om
Mona vastgebonden. Dan sprak hij ernstig:
Mejuffrouw, u bent vrij, de bange
droom is geëindigdIk zeg u vaarwel!
Hoe? Wilt u hier blijven? antwoordde
zij ontsteld.
Dat moet: vooreerst heb ik een geheim
op te helderen en dan... misschien een hol
van misdaden met de hulp der justitie te
vernietigen.
Mijn dierbare vriend, hoe u te zeg
gen
Stil, geen woord meer, er is geen tijd.
Als ik niet binnen een week vermoord ben,
kom ik naar u vernemen, en binnen een
maand zal uw vurigste bewonderaar u op
het tooneel van de Opéra Comique weer
toejuichen.
Het meisje aarzelde: de vrijheid, zoo lang
en zoo smartelijk begeerd, scheen haar on
volledig, nu zij alleen moest vertrekken.
Zij wilde spreken, doch vond geen woor
den. In een niet te weerhouden opwelling
van dankbaarheid en zonder over haar daad
na te denken wierp zij zich weenend in
Pierre's armen.
Diep bewogen hield hij haar als een kind
vast en drukte een kus op haar voorhoofd.
Nu voel ik de kracht om tot het einde
te gaan! sprak hij.
Hij maakte van de gelegenheid gebruik
om haar op den I-and der opening te plaat
sen, toen daar omhoog op het terras een
stem in den nacht klonk:
Fortuné!
In afwachting deed Pierre de vluchtelin
ge een zittende houding aannemen.
Fortuné! klonk het nogmaals.
Hier! antwoordde een slaperige stem
beneden.
Je houdt toch nog altijd goed de wacht,
niet waar?
Nou, en óf, patroon! Ik zat om dat
booze weer met mijn rug tegen de steilte,
en om dien venijnigen regen onder de over
helling, weet u. 't Is het weertje wel, hè?
Niets ongewoons?
Niets ter wereld!
Zijn er dezen avond veel menschen
langs den weg gegaan?
Geen levende ziel. Da's dunkt me nog
al glad! Wie denkt er nu aan zich met zulk
weer doornat te laten regenen? En daarom
mocht u me bij dit hondenweer wel een
smeerseltje geven. Dat zou me goed van
pas komen, nou!
We zullen eens zien, als je goed de
wacht houdt. Voor heden goeden nacht!
Goeden nacht, mijnheer Borès.
Pierre wachtte een oogenblik en zei dan:
Komaan, het is hoog tijd!
Ga mee! fluisterde Mona, haar hoofdje
op zijn schouder leggend.
Neen. ik kan een boosdoener niet met
de misdaden, die fk vermoed, laten voort
gaan. Ik moet hem ontmaskeren.
Zachtjes schoof hij het meisje naar bui
ten en liet het touw afloopen. Toen het slap
hing. haalde hij het weer op en sprak door
de telefoon.
Hallo.is alles goed gegaan?
Ja, maar dat was me wat, toen die
ander zoo luid riep. Goed, dat u mij gewaar
schuwd hadt.
Dat is dus gelukkig afgeloopen. Zijn
de dames in den auto?
Ja.
Ik had gezegd van dit oogenblik nog
tien minuten te wachten. Maak er vijftien
van. En nu, vaarwel!
Vaarwel, mijnheer! U hebt een kerel
gered, die u voortaan in leven en dood toe
behoort. Mag ik thans uw naam weten?
Over eenige dagen. Ik blijf op het
kasteel en heb je misschien nog noodig. Ga
voort Borès te dienen, maar vergeet het
laatste deel van je taak niet.
U kunt op me rekenen. Dus, tot spoe
dig!
Ja, lang zal het niet duren.
Pierre liet den hoorn vallen. Een oogen
blik staarde zijn blik in Eet ledige; dan
streek hij de hand over het voorhoofd als
om een gedachte te verdrijven en tot de
werkelijkheid terug te keeren. Hij rolde de
telefoon op en wierp die in een hoek van
het vertrek. Op handen en voeten klauterde
hij naar het luik omhoog, doch hield op
eens stil: er klonken schreden boven zijn
hoofd,
(Wordt vervolgd).
38)
door CHARLES GARVICE.
(Vertaling van L. V.)
Het was niet zoozeer wat Grace gezegd
bad, dan wel wat zij niet gezegd bad. dat in
druk op hem had gemaakt.
Ik wou, zei hij bij zichzelf, terwijl hij
voortliep, nog steeds zijn blik strak op den
grond gericht, dat ik meer systematisch te
werk was gegaan en eerst met Grace Warner
had gesproken; maar ik was er zoo zeker van,
dat ik lord Fayne binnen enkele uren zou vin
den, dat ik het niet noodig vond, verder te zoe-
ken. Onschuldig? De graaf beweert, dat hij on.
schuldig is, miss Winsdale beweert, dat hij on
schuldig is, en wat nog meer gewicht in de
schaal legt, dit meisje zweert, dat hij onsbhui-
dig is. Maar waarom is hij er dan vandoor ge
gaan? En als hij Ralph Forster nieit vermoord
heeft, wie heeft het dan wel gedaan? Dat is
me een raadsel; maar ik moet en zal het vin
den. Wacht maar, ik geef het niet op.
HOOFDSTUK XXX.
Mr. Jones nam Grace en Johnnie mee terug
naar Averlelgh en stelde hen onder de hoede
van de Warners.
Ik heb uw dochter en haar jongen vriend
meegebracht, die een poosje bij u komen logee-
ren, mrs. Warner, zei hij. U kunt begrijpen, dat
die geschiedenis haar geheel van streek heeft
gemaakt; en zij kan beter hier zijn dan ginds
in Londen alleen te gaan zitten piekeren en
knieien. En als ik u een goeden raad mag ge-
ven, praat dan zoo min mogelijk over wat er is
gebeurd, voegde hij er vriendelijk lachend aan
toe. Miss Grace heeft zich voorgenomen het
zwijgen te bewaren, totdat lord Fayne is gear
resteerd teruggekeerd en ik wil haar
niet tot spreken dwingen. Integendeel, ik zal
het haar in geen enkel opzicht moeilijk maken,
en als u mij wilt toestaan, nu eu dan eens even
hier aan te loopen, beloof ik u, dat ik ook ner.
gens over zal spreken.
Hij drukte allen hartelijk de hand en begaf
zich toen naar het kasteel, om rapport uit te
brengen. Onderweg hielden zich zijn gedachten
bijna voortdurend bezig met Grace meer
nog met Grace dan met de moordgeschiedenis
zelf.
Op het kasteel werd hij in de bibliotheek
binnengelaten, waar de graaf en Stannard zich
al spoedig bij hem voegden. Beide heeren zagen
er, zooals vanzelfsprekend is, ernstig en som.
ber gestemd uit; maar Stannard Marshbank
scheen toch wel het meest gebukt te gaan ou
der de droevige omstandigheden. Mr. Jones
schrok, toen hij hem zag.
Tl bent toch niet ziek geweest, mr. Marsh-
hank? zei hij. Stannard kreeg een kleur en
evén fronste hij geërgerd de wenkbrauwen.
Dank u, antwoordde hij koeltjes. Ik voel
mij uitstekend, maar ik wij allen zijn zeer
onder den indruk van wat er gebeurd is. En
heeft u mijn neef, lord Fayne al gevonden?
Neen, zei mr. Jones; het spijt me. dat ik
u moet teleurstellen. Zoo'n vreemd geval van
verdwijning heb ik nog nooit meegemaakt.
Gewoonlijk laat iemand, die er vandoor gaat,
oog wel het een of ander spoor achter, maar
lord Fayne is ontsnapt neemt u mij niet
Kwalijk, milord, ik bedoel daarmee niets belee-
digends zonder ook maar eenig spoor achter
te laten. Ik heb zelfs niet eens kunnen ontdek
ken, of hij het land verlaten heeft of niet. Ik
had gedacht, dat ik betreffende zijn verblijf
plaats wel eenige aanwijzing zou hebben kun
nen krijgen van dat meisje, dat dien avond op
White Cot kwam miss Warner, bedoel ik;
maar hoewel ik geloof, dat zij iets van dien
moord afweet, ben ik er toch van overtuigd,
dat zij niet weet, waar lord Fayne is.
Stannard Marshbank en de graaf keken alle
bei tegelijk op.
Zij moet alles vertellen, wat zij weet, zei
iortl Averleigh.
Ja, antwoordde mr. Jones op kalmen
toon. Maar zij weigert, iets te zeggen.
Voor de rechtbank zal zij wel moeten
spreken, zei Stannard heftig.
Ja, antwoordde mr. Jones. Maar er kan
geen getuigenverhoor plaats hebben, voordat
wij lord Fayne hebben gevonden. Wanneer hij
terugkomt, zal hij haar ongetwijfeld ontslaan
\an haar belofte tot geheimhouding.
Heeft mijn zoon haar dan laten beioven
te zullen zwijgen? vroeg de graaf met een
diepen zucht. Het is een vreeselijk mysterie.
Zoo is het, gaf mr. Jones toe. Intusschen
heb ik miss Warner meegenomen naar haar
ouders, om haar voortdurend in het oog te
kunnen honden.
Stannard moest zich moeite geven, om zicli
goed te houden.
Maar wat voor nut kan dat hebben? vroeg
bij iangs zijn neus weg.
Wel, antwoordde mr. Jones het is niet
onwaarschijnlijk, dat lord Fayne haar zal
schrijven; als dat zoo is, zal de brief doorge
zonden worden vanuit Londen; ik zal hem
hier aan het postkantoor laten achterhouden,
dan weet ik meteen, vanwaar hij verzonden is.
Waarom houdt hij zich eigenlijk verhor.
gen? zei de graaf op bitteren toon. Ik weet,
dat hij onschuldig is; maar ik begrijp niet,
waarom hij er vandoor is gegaan. Ik zal in
alle couranten advertenties laten plaatsen.
Dat zou geld wegsmijten zijn, milord",
merkte Mr. Jones rustig op. Immers in alle
Engelsche couranten staan uitvoerige berich
ten over den moord, en die heeft Lord Fayne
natuurlijk ook wel gezien.
Weer zuchtte de graaf zijn zuchten was
meer een dof gekreun en verliet de kamer,
alsof hij het niet langer kon uithouden bij het
onderhoud tegenwoordig te zijn.
Dus die Grace Warner heeft niets willen
vertellen? vroeg Stannard, zijn blik strak op
clen grond gericht.
Absoluut niets, zei Mr. Jones, en, voegde
hij eraan toe, „Ik geloof, dat het verstandiger
is, als we haar niet tot spreken dwingen, voor
aleer Lord Fayne is gevonden. Ziet U, Mr.
Maxsbank, liet geval is, geloof ik, niet zoo een.
voudig als ik oorspronkelijk gemeend heb.
Hoe bedoelt U dat? Er is toch geen twijfel
aan, of lord Fayne is schuldig onschuldig
bedoel ik?
Mr. Jones schudde het hoofd en zei, met den
deurknop reeds in de hand;
Ik matig mezelf nooit een oordeel aan in
die dingen, sir. Dat laat ik over aan den rech
ter en de jury.
Standard liep, toen Mr. Jones weg was, met
gebogen hoofd, zijn handen ineengewrongen op
zijn rug, door de kamer heen en weer. Hij
begon het nu toch benauwd te krijgen.
Hoewel er nog geen datum was vastgesteld,
was er toch in principe besloten, dat zijn hu
welijk met Eva zoo spoedig mogelijk zou plaats
hebben; nu echter zijn neef onder verdenking
stond van moord kon er voorloopig van een
huwelijk geen sprake zijn; en inderdaad, hoe
wel hij en Eva elkaar iederen dag ontmoetten,
gedroegen zij zich in het geheel niet als een
verloofd paar.
Zij had hem altijd op een afstand gehouden.
Vanaf den dag van hun verloving had zij hem
voortdurend behandeld als iemand, tot wien
zij in geenerlei intieme verhouding stond. Maar
sedert den avond van den moord was haar hou
ding nog onverschilliger geworden. Nooit wei
gerde zij hem te ontvangen of trachtte zij hem
te ontwijken. Ze ging met hem uit rijden en
wandelen, zat met hem in stille, gezellige hoek
jes, zooals menschen die verloofd zijn, doen;
maar ofschoon zij wat het uiterlijk betrof lief
en vriendelijk voor hem was, lag er toch in
baar heele manier van doen iets, wat hem op
een afstand hield.
Inwendig kookte bij, maar hoewel hij wist,
dat zij hem niet liefhad, dacht hij er toch niet
over, haar op te geven. Hij wist, dat zij kon
ontsnappen. Als zij het zou wagen, een poging
daartoe te doen, zou hij onmiddellijk van haar
vader aflossing der hypotheek eisclien, waar
door deze al zijn bezittingen zou verliezen tot
bet laatste stukje grond, tot den laatsten steen
toe. Zij moest en zou zijn vrouw worden, had
bij zich voorgenomen, al zou de heele wereld
het hem willen verhinderen. Hij was verval-
scher, zelfs moordenaar geworden, om haar te
krijgen, en hij moest en zou haar hebben.
Heriot Fayne's i>lotseling verdwijnen be
vreemdde hem. Waarom was Heriot juist den
avond van den moord op de vlucht gegaan? En
in welke verhouding stond Heriot tot Grace
Warner? Wat wist zij van den moord en
waarom had Heriot haar de belofte afgedwon
gen te zwijgen?
En nu was zij hierhier in Averleigh, en
kon hij haar ieder oogenblik ontmoeten. Het
was mogelijk, dat zij hij het zien van. heim in
woede zou uitbarsten en hem zou aanklagen.
Als dat gebeurde zou de vroegere verhouding
tusschen hem en haar dien seherpzinnigen
bloedhond Jones den werkelijken moordenaar
op het spoor brengen.
Zweetdroppels parelden op zijn voorhoofd,
terwijl hij in de kamer op en neer liep en voort
durend het vreeselijk verminkte, bloedbevlekte
gezicht van zijn slachtoffer voor zich zag. Hij
moest zorgen, dat hij haar niet ontmoette. Het
zou misschien zelfs nog het beste zijn, als hij
een poosje op reis ging. Nog enkele slapelooze
nachten, nog enkele dagen van angst en onrust
met voortdurend dat verwrongen gezicht voor
oogen, en hij zou, zoo al niet krankzinnig
worden, dan toch door zijn doen en laten de
aandacht trekken en misschien argwaan wek
ken.
Ja, hij moest maar voor eenigen tijd op reis
'gaan.
Dien middag vertrok bij naar Londen, waar
bij een onderhoud had met den Onderminister
van Buitenlandsche Zaken.
Zoo, wil je naar het buitenland, Marsh
bank?'^! deze, en wil je nu een voorwendsel
hebben? Nu, ik kan me levendig indenken, dat
je behoefte hebt aan een beetje afleiding.
Dank U, zei Stannard. Misschien kunt U
me ergens heenzenden? Ik kan natuurlijk mijn
oom onder deze omstandigheden nauwelijks
alleen laten, tenzij ik verplicht ben te gaan.
De onderminister keek nieuwsgierig naar liet
blecke gezicht en de koele, blauwe oogen. „Har
teloos beest", dacht hij bij zichzelf, maar hij
wachtte er zich wel voor die woorden harop
te zeggen, want Mr. Marshbank was een der
steunpilaren van zijn partij en mocht vooral
niet beleedigd worden.
Uitstekend, zei hij. Ik begrijp het. Ik zal
wel zien, dat ik wat voor je vind, en het je
dan laten weten.
Liefst zoo snel mogelijk alstublieft, zei
Stannard.
De avond van den volgenden dag kwam hij
den salon in met een dienstbrief in de hand.
Mr. Winsdale ^n Eva waren bij den graaf en
Lady Janet op visite. Zij hadden op zachten,
gedempten toon met elkaar zitten praten, zoo
als zij dat sedert den moord gewoon waren te
doen, eir allen keken, toen Stannard binnen
kwam, nieuwsgierig naar het papier, dat hij ia
de hand hield, als verwachtten en VTeesden
zij, dat het in betrekking stond tot het onder
werp, waarmee zij zich voortdurend bezighiel
den.
Stannard begreep, wat er In hen omging, en
beet zich geërgerd op de lippen.
Ik heb zoojuist een belangrijk schrijven
ontvangen van den Onderminister van Buiten
landsche Zaken, zei liij.
De graaf zuchtte, als was hij teleurgesteld.
Hij wil mij naar het buitenland uitzenden,
hernam Stannard, orn enkele moeilijke zaken
te regelen. Maar natuurlijk kan ik nu niet van
hier gaan.
Hij zag hen een voor een aan en liet toen
zijn blik rusten op Eva's gezicht.
Ik zou niet weten, waarom je niet zoudt
kunnen gaan, zei de graaf ernstig. Je hebt al
narigheid genoeg gehad door ons toedoen*
voegde hij er op bitteren toon aan toe, en ons
help je er toch niet mee, of je al hier blijft.
Maar, ging bij voort, terwijl bij teeder zijn
band op Eva's arm legde, Eva moet maar be
slissen, of je blijven zult of gaan.
Stannard ging naast haar staan en boog zich
over haar heen.
Als ik alleen maar aan mezelf dacht, zei
hij, zou ik onmiddellijk weigeren; maar ik ben
op de eerste plaats verplicht, te denken aan
baar hij raakte Eva's schouder aan met de
toppen van zijn vingers, een aanraking, die
haar huiveren deed die in de toekomst mijn
leven zal declen. Om jouwentwil zal ik gaan,
liefste.
Eva trachtte enkele woorden te vinden, om
hem te bedanken voor dat treffende bewijs van
onbaatzuchtigheid, maar zij voelde zich niet
bij machte, hem te antwoorden.
Toen hij dien avond afscheid van Eva nam,
probeerde hij de kloot, die hen nog altijd
scheen te scheiden, te overbruggen.
Hij nam haar in zijn armen en zag haar diep
in de oogen met smeekenden, hartstochtelijk
verlangenden blik, maar Eva was als ijs-
Zelfs geen blosje verscheen op haar wangen,
toen hij haar aanraakte.
(Wordt vervolgd)