Ministerieel beleid en revolutionnair werk Sr Fü Brand van geweldigen omvang Ernstige treinvertraging ZATERDAG 26 APRIL 1930 V NOG EEN FOUT Ws DE BEVOLKING KAN GERUST ZIJN" Naar verhooging der volkskracht in opbouwenden zin VERDERE DOORVOERING DER BESTUURSHERVOMINGEN ARAKSTOKERIJ IN INDIE ONTDEKT RUIM EEN MILLIOEN SCHADE DOOR EEN SNELTRREIN GEGREPEN DOOR HET HEMELVUUR GETROFFEN In verschillende redeneeringen zitten heel wat fouten. Als wij allen die fouten zochten te ver mijden of te verbeteren, zou het een stuk beter gaan met de onderlinge verstandhou ding. Die, tusschen haakjes, ondanks het ge schrijf over nationale verdeeldheid, niet zoo erg groot is. Dat heeft iets weg van een olifant, een vreeselijk groot beest, als men het levende exemplaar uit den dierentuin bedoelt, doch een aardig en best te herbergen ding, als men er een bibelot of speeltuig van kleinen broer mee aanduidt. Een fout, die dikwijls gemaakt wordt, als men het heeft over katholieken, is deze: dat men zelf den godsdienst beschouwt als niets minder doch ook niets meer dan een ge- voelsding, iets om er een Zondagmorgen mee te vullen, of wat met een of ander kerkgebouw in betrekking staat. Voor de rest niets. Dat soort, (een raar soort) godsdienst gaat men nu veronderstellen óók aan de katholieken toe te behooren. Dat dus het katholiek geloof, de katholieke godsdienst, de Katholieke Kerk, of hoe men het ver schijnsel: katholiek, ook heet, van dezelf de makelij behoort te zijn, als wat men voor zich zelf in elkaar heeft getimmerd. En niets is meer mis! Behalve dat liet kalholiek geloof óók tot het gevoel behoort, óók op Zondag te pas komt, óók in een kerk zich beweegt, gaat het nog verder, veel verder. liet katholiek geloof strekt zich ook uit over het doen en laten van een mensch, juist zoover als zich de Tien Geboden Gods uitstrekken. Het katholiek geloof heeft die Tien ge boden tot zijn levenswet gehouden, ze na der verklaard, zo verduidelijkt, en heeft er nog andere geboden bij gegeven. Alleen in de kerk katholiek, mag dus niet bestaan; dat is maar een stuk, het zou op huichelarij, op een dubbel leven uitloopen. Alleen des Zondagsmorgens katholiek deugt evenmin om dezelfde reden. Alleen voor het uiterlijke geeft ook al niets; het binnenste, de overtuiging, moet er bij zijn. Nu worden er natuurlijk menschen ge vonden, katholieken, die in een of in meer punten te kort schieten; in kleine zaken maar ook in zeer ernstige. Als men dat ziet of hoort, doet men heelemaal geen ontdekking. En men be hoeft niet ver te loopen, om te bemerken, dat niet-katholieken van al die zwakheden of boosheden evenmin vrij zijn. Daaruit nu besluiten: „dan geeft het ook al niets of men katholiek is, ik trek me dus daarvan ook maar niets aan", is een rede neering met een groote fout. Zoo zou men kunnen redeneeren, als rnen iemand met één oog tegenkomt: het is me geen cent waard, mensch te zijn, want ze hebben ook niet al lemaal twee oogen. Dat gebrek, dat tekort ligt niet aan het geloof of aan dat menseh-zijn, maar juist aan het eigen tekort. Diezelfde fout maakt men in de sociale orde; als men een katholiek tegenkomt, die voor de rest zijn plicht goed doet, maar op het punt van sociaal werkgever of ar beider groote tekorten toont, dan moet men niet zeggen: dat katholieke geeft ook al niets, pardon, dat eischt wel degelijk een ander leven, maar een mensch kan te kort komen. Latan we zorgen, die fouten te vermij den. den met mij deden, toen ik nog weerspannig en blind in uw dwaalleer ronddoolde" 72). Hoe zouden dan ook de zielenijver van den Bisschop van Hippo, zijn voortdurende arbeid en zijn zielegrootheid niet met een uitslag, overeenkomstig de verwachtingen, bekroond zijn Hij zag de Manichaeën tot den schaaps stal van Christus terugkeeren; de afscheiding of het schisma van Donatlus ophouden en de Pelagianen geheel verspreid worden. Zoo kon Possidius, na den dood van AuguStinus, over dezen schrijven: „Hij was een merkwaardig man, een vooraanstaand lid van 's Heeren lichaam, steeds bezorgd en waakzaam voor het heil der unlverseele kerk. En Gods goedheid heeft hem verleend, dat hij reeds tijdens zijn levpn van de vrucht van zijn zwaren arbeid mocht genieten. Want in de Kerk en het ge bied van Hippo, waarover hij het bewind voerde, waren de eenheid en de vrede volmaakt. In de andere deelen van Afrika zag hij de Kerk van Christus groeien en bloeien, hetzij door zijn eigen werk of door dat van anderen, voor al priesters die hij zelf opgeleid had. Hij mocht er zich over verheugen, dat Manichaeën, Dona- tisten, Pelagianen en heidenen voor een groot deel van hun dwalingen terugkeerden en zich weer bij de Kerk Gods aansloten. Den vooruit gang en de studiën bevorderde hij en hij ver heugde zich over alle goed. De kleine afwij kingen der broeders duldde hij vol liefde en geduld, en hij zuchtte over de misdaden der slechten, hetzij dezen in de Kerk waren, hetzij zij zich buiten de Kerk gesteld hadden. Hij ver heugde zich altijd over hetgeen de Heer won, terwijl hij over de verliezen treurde" 73). Ofschoon Augustinus in de groote aange legenheden zoowel van de Afrikaansche als van de universeele Kerk steeds een groote en krachtige figuur was, toonde hij zich toch voor zijn kudde den hesten en zaclitmoedlg- sten vader, dien men zich kan denken. Hij was gewoon heel vaak voor het volk te preeken of de teksten, welke vooral aan de Psalmen, het Evangelie van Joannes of de brieven van Paulus ontleend waren, zoo te ver klaren, dat het aan het bevattingsvermogen van de gewone en de eenvoudige menschen werd aangepast. Of wel hij gispte, en met den besten uitslag, de misbruiken en feilen, in dien er hij de geloovigen van Hippo ingeslo pen waren. En steeds was het zijn grootste en dagelijksche zorg, dat hij niet alleen de zon daars met God verzoende, de armen verrijkte en voor de schuldigen tusschen beide kwam. maar ook ofschoon hij ook daardoor poogde de zielen te veroveren en te winnen dat hij twisten en geschillen bijlegde, welke in wereld- sche aangelegenheden tusschen de geloovigen ontstaan waren, waarhij hij natuurlijk de be oefening der bisschoppelijke liefde boven de wereldsehe IJdelheden stelde. Deze liefde en zielegrootheid nu scheen het voortreffelijkst uit, in de hachelijke omstan digheden, toen bij de verwoesting van Afrika door de vandalen niets aan de waardigheid der >.v:. -4-vi'aii EEN DER SCHATGRAVERS TE ZAANDAM, die op zoek is naar de millioenen, die volgens de Berlijnsche somnambule daar te vinden zouden zijn. priesters,-niets aan de heilige gebouwen ge spaard bleef. Terwijl namelijk sommige bis schoppen en priesters weifelden, wat hun onder zoovele en zoo groote rampen te doen stond, schreef de heilige grijsaard, wien een hunner om zijn meening had gevraagd, openlijk voor, dat het geen priester, wiens bediening de ge loovigen niet konden missen, vrijstond, wat er ook zou gebeuren, van zijn volk heen. te gaan. „Of denken wij er niet aan zeide hij hoe groot, wanneer het tot het uiterste van deze gevaren komt, en er geen enkele kans om te vluchten is, de toeloop naar de Kerk pleegt te zijn van beider geslacht en van eiken leeftijd; dat de een aandringt op het doopsel, de ander op de absolutie, de ander weer op de acte der uitboeting zelve, allen op troost en op de toediening en uitdeeling der Sacramenten? En als nu de bedienaren ontbreken, welk een sterven is het dan voor hen, die uit deze wereld gaan, lietzij niet herboren (door het doopsel), hetzij gebonden (door de zonde) hoe groot is ook het verdriet van hun geloovigen, als zij hun priesters niet bij zich zullen hebben in de rust des eeuwigen levens hoe groot eindelijk het gezucht van allen en hoe groot het gevloek van sommigen over het ontbreken van de toediening der sacramenten en van de bedienaars Ziet wat de vrees voor tijdelijke rampen uitwerkt, en hoevele gevaren daarin gelegen zijn om de eeuwige rampen over zich af te trekken. Indien echter de bedienaren aanwezig zijn, wordt, naar de krachten welke de Heer hun verschaft, aan allen hulp geboden; de een wordt gedoopt, de andej- met God ver zoend, niemand wordt van de gemeenschap met het Lichaam des Heeren beroofd, allen worden getroost, gesticht, vermaand, om God te bidden, Hij die machtig is om alles af te wénden wat gevreesd wordt. En allen worden bereid gemaakt tot wat ook moge gebeuren, zoodat, indien de kelk hem niet kon voorbijgaan, de wil geschiede van Hem, Die iets kwaads niet willen kan". 74). En aldus besloot hij: „Wie echter aldus vlucht, dat aan Christus' kudde de levens middelen, waarvan zij geestelijkerwijze leeft, worden onttrokken, hij is de huurling, die den wolf ziet komen en de vlucht neemt, want hij draagt geen zorg voor de schapen". 75). Zijn vermaningen overigens bevestigde hij met het voorbeeld; in de stad immers, zetel van zijn waardigheid, door de barbaren inge sloten, gaf de grootmoedige Herder, die bij zijn volk was gebleven, zijn ziel aan God weer. En hieraan dienen wij nog toe te voegen wil men den lof van Augustinus volkomen ver kondigen dat volgens het getuigenis der geschiedenis de H. Kerkleeraar, nadat Hij te Milaan „buiten de muren der stad onder de leiding van den H. Ambrosius" 76) „een kweek school van heiligen" gezien had en kort na den dood van zijn moeder verschillende kloosters, „ook meerdere te Romeniet enkel mannen kloosters, maar ook vrouwenkloosters" 77) had loeren kennen, terstond na zijn aankomst in Afrika, er aan begon te deuken, om de zielen in den religieuzen staat op te voeren tot de hoogste levensvolmaaktheid. Op zijn landgoed heeft hij toen een klooster opgericht, waarin hij „bijna drie jaren als kloosterling, na zich reeds uit alle wereldsehe beslommeringen te hebben teruggetrokken, met zijn volgelingen voor God leefde, in vasten, ge bed en goede werken, dag en nacht de wet des Heeren overwegend" 78). Nadat hij tot priester gewijd was, stichtte hij weldra in de nabijheid der kerk te Hippo een nieuw klooster; „en met de dienaren Gods begon hij een leven volgens de wijze en den regel, onder de H. Apostelen vastgesteld; voornamelijk dat niemand In die gemeenschap eenig eigendom zou hebben, maar dat allen alles in gemeenschap zouden bezitten en ieder zou worden toegedeeld naar gelang hij noodig had" 79). Toen hij echter tot de bisschoppelijke waar digheid verheven werd, richtte hij, daar hij de weldaden van het gemeenschappelijk leven niet wilde verliezen, doch ook niet wilde, dat het klooster voor alle bezoekers en gasten van den bisschop van Hippo open zou staan, in zijn eigen bisschoppelijk paleis een klooster van geestelijken op, met het voorschrift, dat zij afstand zouden doen van hun vaderlijk erf goed en een gemeenschappelijk leven zouden leiden ver weliswaar van de verlokkingen der wereld en vrij van alle weelde, echter niet te streng of te zwaar en de plichten van liefde jegensi God en den naaste gezamenlijk zouden naleven. Den vrouwelijken kloosterlingen echter, die niet ver van hem vandaan woonden en over wie zijn zuster de leiding had, gaf hij een wonderbaren regel, vol van wijsheid en van gematigdheid; deze kloosterregel wordt nog heden gevolgd door zeer vele klooster-orden en congregaties van beiderlei geslacht, niet enkel door diegenen, die tot de Augustijnsche familie behooren, maar ook door hen, die van hun eigen stichter dezen regel, uitgeb(®d met verschillende voorschriften, hebben ontvangen. Door het zaad van deze instelling voor een vplmaakter leven, gelegen in de naleving van de evangelische raden, bij de zijnen te heb ben uitgestrooid, heeft Augustinus zich niet enkel voor het Christelijke Afrika, maar ook voov de geheele Kerk verdienstelijk gemaakt, voor welke uit deze geestelijke militie in den loop der tijden zooveel nut en bloei gewerd en ook thans nog gewordt. Op dit punt bracht reeds tijdens het leven van Augustinus, die grootsche opzet zeer ver blijdende vruchten voort, en Possidius vertelt, dat zeer veel kloosterlingen, met toestemming van den Vader-stiehter, die van alle kanten met aanzoeken bestormd werd, naar alle stre ken uitgingen, om als met vuur aan vuur ont stoken, nieuwe kloosters te vestigen en de kerken voor Afrika, door hun leer en heilig voorbeeld, te stichten. Onze heilige mocht zich over dien prachtigen groei van het klooster leven, dat zoo geheel aan zijn wenschen beant woordde, zoo verheugen, dat hij eens schreef: „Ik, die dit schrijf, heb hevig verlangd naar de volmaaktheid, waarvan de Heer sprak, toen Hij zei tot den rijken jongeling: Ga, verkoop alles wat ge hebt, en geef het aan de armen, en ge zult een schat in den hemel hebben, en kom, volg Mij, en niet uit eigen krachten, maar met de hulp der genade heb ik dat gedaan Want niet, om dat ik niet rijk geweest ben, zal het mij minder worden aangerekend; want ook de apostelen zelf, die dat het eerst ge daan hebben, waren niet rijk. Maar de heele wereld geeft hij weg, die datgene wat hij heeft, en wat hij wenscht te hebben, weggeeft. Hoe veel vorderingen ik echter op dien weg ge maakt heb, weet ik beter dan welke mensch ook; maar God weet het beter dan ik. En uit al mijn kracht vermaan ik anderen dat voornemen te maken, en in den naam des Heeren heb ik gezellen, die ik hiervan door mijne bediening overtuigd heb". 80) En wij zouden thans, overal ter wereld, meer dere „zaaieres van kuischen raad", aan den Leeraar gelijk, willen opwekken, die wel met voorzichtigheid, maar toch krachtig en voort durend, zouden aansporen tot het klooster- en priesterleven, naar de beschikking Gods, om des te beter er voof te kunnen waken en zorgen, dat de christelijke geest niet ga ver zwakken en langzaamaan de reinheid van zeden in verval komt. De daden en verdiensten, Eerwaarde Broe ders, hebben wij u in woorden geschetst, van een man, die om zijn scherpen geest, zijn rijke en verheven leer, zijn zoo verheven hoog op gevoerde heiligheid, en de onversaagde verde diging van het Katholieke geloof, met bijna niemand of met heel weinigen van hen verge leken kan worden, die van het begin der we reld af tot nu toe, in roem hebben geschitterd. Meer da neen lofredenaar hebben we boven aangehaald; maar hoe mooi en hoe juist zegt Hieronymus tot zijn makker en intiemen vriend: „Ik heb me er toe verplicht u lief te hebben, in mij op te nemen, te eeren, te be wonderen, en uwe woorden als die van mij zelf te verdedigen." 81). En ergens anders: „Houd inoed, ge wordt geëerd over heel de wereld; de katholieken eeren u en erkennen u als den nieuwen stichter van het oude geloof, en wat een grooter teeben van roem is: alle ketters verfoeien u: ook mij vervolgen ze met een zelfde haat; om zoo in hun hart te dooden, die ze niet kunnen ombrengen met liet zwaard." 82) Ten eerste gaat het ons daarom ter harte, Eerwaarde Broeders, dat gij Hem, dien Wij zelf in dit rondschrijven zoo gaarne herdenken, bij dit 15e eeuwfeest van zijn sterven, ook bij uw volk bekend maakt, opdat iedereen hem vereere. en vooral, iedereen trachtte hem na te volgen, en iedereen God dank brengt over de weldaden, die de Kerk door zoo'n grooten Leeraar toestroomen. Wij weten dat de uitstekende zonen van Augustinus, gelijk billijk is, anderen door hun voorbeeld zal voorgaan, zij die door de welwil lendheid van onzen voorganger Leo XIII z.g., het lichaam van den Vader en stichter, te Pavia, in de kerk van Sint Petrus in Coelo Aureo hebben terugontvangen en het daar met godsvrucht omringen en bewaren: mochten ook de geloovigen daar zijn heilig lichaam komen vereeren in zeer grooten getale, en de aflaten verdienen, die Wij hebben verleend. Doch wij kunnen niet stilzwijgend voorbij gaan, wat een levendige en blijde hoop en ver wachting Ons hart bezielt, dat het Eucharis tisch Internationaal congres, dat binnenkort te Carthago gehouden zal worden, niet alleen zal strekken tot verheerlijking van Christus Jesus, onder de gedaanten verborgen, maar ook tot roem van Augustinus. Want nu dat congres ge houden wordt in die stad, waar vroeger onze heilige de ketters verwon en de christenen in het geloof versterkte; in dat latijnsche Afrika, wiens vroegere grootheid geen enkele tijd zal doen vergeten en dat het buitengewoon schit terende licht van wijsheid heeft voortgebracht; niet zoo ver van Hippo, dat het geluk had, zoo lang het schouwspel van zijn deugd en herder lijke zorgen te genieten: nu kan het bijna niet anders, of de herinnering aan dien heiligen Leeraar en aan diens leer over het Allerheiligst Sacrament, die wij maar laten rusten, wijl zij aan de meesten voor een deel, bekend is en vertrouwd uit de liturgie der Kerk zal voor den geest, ja bijna voor de oogen der congres sisten zweven. Wij sporen tenslotte alle geloovigen aan, en vooral hen, die te Carthago bijeen zullen ko men, em Augustinus aan te roepen als voor spreker bij de goddelijke barmhartigheid, op dat de Kerk gelukkige dagen moge kennen in de toekomst, en de inboorlingen en vreemdelin gen in dat onmetelijke Afrika, zoowel zij, die nog niets weten van de katholieke waarheid, als diegenen, die zich hebben losgescheurd, het licht der evangelische leer. dat hun door onze missionarissen gebracht wordt, niet versmaden, en niet aarzelen hun toevlucht te nemen in den schoot der liefderijke Moeder, de Kerk. Onze apostolische zegen, dien Wij u, Eer waarde Broeders, en heel de geestelijkheid en uw volk zoo gaarne in den Heer schenken, zij intusschen het onderpand van den zegen des hemels en een bewijs van onze Vaderlijke wel willendheid. Gegeven te Rome bij den Sint Pieter, den 20 April, op het feest van Paschen, de Ver rijzenis van O. H. J. C. in het jaar 1930, liet negende van Ons Opperherderschap. PIUS XI, PAUS. 39) De Trlnitate, lib. 8, Prooem., n. 1. 40) De Trinitate, lib. 15, c. 21, n. 40. 41) Ibidem, c. 17, n. 27. 42) De Trinitate, lib. 14, c. 19, n. 25. 43) In Iohannis evang., tract., 78, n. 3. Cf. S. Leonis epist. 165, Testimonia, c. 6. 44) Cf. Liberatus, Breviarium causae Nesto- rianorum et Eutychianorum, c. 5. 45) De civitate Dei, lib. 14, c. 28. 46) Enarrat. in ps. 64, n. 2. 47) Rom., Vin, 28. 48) Sap., VIII, 1. 49) De civitate Dei, lib. 5, c. 13. 50) Ibidem, c. 17, n. 2. 51) Ibidem, c. 25. 52) Ibidem, c. 2G. 53) De civitate Dei, lib. 15, c. 26. 54) De civitate Dei, lib. 5, c. 24. 55) Luc., XXII, 25—26. 56) Luc., XXI, 33. 57) Ps. 116, v. 161. 58) Engrrat in ps. 118, sermo 31, n. 1. 59) Confess., lib. 9, c. 1, n. 1. 60) Rom. VII, 23. 61) Berm. 128, c. 9-10, n. 11-12. 62) I Cor., IV, 7. 63) De correptione et gratia, c. 12, n. 38. 64) Matth., VII, 7-8. 65) -De dono perseverantiae, c. 6, n. 10. 66) De dono perseverantiae. c. 23, n. 63. 67) Vita S. Augustini, c. 31. 68) Confess., lib. 9, c. 10, n. 23-24. 69) Confess., lib. 10, c. 40, n. 65. 70) Ibid., c. 27, n. 38. 71) De sancta virginitate, c. 55, n. 56. 72) Contra epist. Manichaei quam vacant fun- damenti, c. 2-3, n. 2-3. 73) Vita 8". Augustini, c. 18. 74) Epist. 228, n. 8. 75) Ibid., n. 14. 76) Confess., lib. 8, a. 6. n. 15. 77) De moribus Ecclesiae catholicae et de morihus Manlchaeorum, lib. 1. c. 33, n. 70. 78) Possidius, Vita S. Augustini, c. 3. 79) Ibid., c, 5. 80) Epist 157, c. 4, n. 39. 81) Epist. 172, n. 1 inter augustinlanas. 82) Epist. 195, inter augustinlanas. Over onze Oost DEELNEMING AAN HET OPBOUWEND WERK DER OVERHEID Opvoeding en leering der bevolking In de Memorie van Antwoord op het V.V. dei- Eerste Kamer over de Indische begrooting ver klaarde de minister zich van gemis, tijdens zijn vroeger beheer van het departement van kolo nie, van vruchtbare samenwerking tusschen re geering en volksvertegenwoordiging niet bewust te zijn. Ter verduidelijking van den passus in de Troonrede omtrent daadwerkelijke deelneming van alle groepen der bevolking, in het opbou wend werk der Overheid, verklaart de Minister dat het uit economisch en juridisch oogpunt mo gelijk is, dat bij de tegenwoordige staatkundige structuur alle groepen der bevolking zullen kunnen deelnemen aan de voornaamste taak der Overheid, de zorg voor het algemeen welzijn. Geen enkele bevolkingsgroep is van deelneming aan die zorg, die feitelijk de geheele taak der overheid omvat, in ambtelijk, collegiaal of particulier verband uitgesloten; die deelneming is dan ook allerwegen te constateeren. Het is den Minister onverklaarbaar hoe men, verdui delijking wenschend van hetgeen de Troonrede omtrent de beginselen der ontvoogding zegt. nog de vraag kan stellen, wat er op dit gebied in de laatste jaren is geschied. Zeer ernstig moet hij bedenking maken tegen de voorstelling alsof zijn houding ten aanzien der ontvoogding een afwachtende zou zijn geweest. Slechts indien men van oordeel mocht zijn, dat liet belang van Nederlandsch-Indië gediend zou worden door de eene reorganisatie der Staatsinrichting op de andere te stapelen, zonder de nog slechts ten deele uitgevoerde, zeer ingrijpende hervormin gen der laatste jaren zelfs den tijd te gunnen om in rustige sfeer zich te ontwikkelen, zou Hij tegen een dergelijk, naar zijn meening funest streven, zich ten krachtigste moeten verzetten. Het tegenover elkaar stellen van een kolo niaal beginsel en een nationaliteitsbeginsel blijft een strijd van woorden, zoolang men niet aan geeft welke consequenties men aan die termen hecht voor de bepaling van een practisch regee- ringsbeleid. Gegeven -het historische feit van het Nederlandsche bestuur over Indië laat de Mi nister een analyse van den rechtsgrond der ko loniale staatkunde als van zuiver academisch belang achterwege om er den nadruk op te leggen,'dat hij erkenning van den plicht tot. opvoeding en leering der bevolking in Indië vanzelfsprekend acht. Sléchts ziet hij de vervulling van dien plicht niet eenzijdig als een aan Nederland toevallende taak; maar als het werk, dat onder Nederlands leiding en verantwoordelijkheid door de beste krachten van Nederland en Indië in nauwe samenwerking gezamenlijk moet worden vol bracht. Het is den Minister niet geheel verklaarbaar dat nog de behoefte gevoeld werd aan een posi tieve uitspraak zijnerzijds, dat handhaving van het Koninkrijk der Nederlanden als politieke eenheid voor hem op den voorgrond staat bij de bepaling van het beleid der regeering, die ongefundeerde speculaties omtrent de ontwik keling der staatkundige verhoudingen in een verwijderde toekomst huiten het gebied houdt, waarop zij gedachtenwisseling daadwerkelijk van waarde acht. DE REVOLUTIE POGINGEN IN NED. INDIE Het optreden der Indische Regeering tegen de P. N. I. Over liet recente optreden der Indische regee ring tegen de leiders der P. N. I. zegt de Mi nister in de Memorie van Antwoord op liet V V. der Eerste Kamer betreffende de Indische Begrooting dat het strekte om de gemeenschap te bevrijden van verderfelijke demagogische invloeden en de Inlandsche bevolking als ge heel heeft door dat ingrijpen eens te meer be vestigd gezien, dat zij gerust kan zijn en dat de overheid voor haar belangen waakt. De geheele ontwikkelingsgeschiedenis der Inlandsche be weging is daar, om te bewijzen, dat tot breide ling van eenigerlei streven naar zelfstandig heid slechts wordt overgegaan, wanneer zulks onvermijdelijk is geboden door de ontoelaatbaar agitatorische wijze, waarop de propaganda daar voor in bepaalde gevallen wordt gevoerd. Het tempo dier propaganda noch de toon als zoo danig,' waarop zij wordt gevoerd, zijn voor de houding der regeering maatgevend. Van de indertijd gearresteerde P. N. I.-leiders bevinden zich thans nog in preventieve hech tenis vier personen, die in ernstige mate ver dacht worden zich te hebben schuldig gemaakt aan de misdrijven, omschreven in de artikelen 153 bis en 169 van het W. v. S. voor Ned.-Indië Luidéns een dezer dagen van den Landvoogd ontvangen telegrafisch bericht heeft het sedert gesloten vooronderzoek uitgewezen, dat bedoel de personen stelselmatig stemming hadden ge maakt voor gewelddadige omverwerping of aanranding van liet gevestigd gezag en deze middelen hadden aangeprezen als eenig afdoen de wijze om zich van dat gezag te ontdoen. Voorzoover in de nationalistische propaganda een streven merkbaar is naar verliooging der volkskracht in ophouwenden zin, heeft de In dische Regeering liet als een voorname taak beschouwd den weg daartoe, waar noodig, te effenen en beletselen weg te nemen. Tegenover de uitgesproken bedoeling echter van sommige propagandisten van non-cooperatie om daar nevens stelselmatig een vijandigen en revolu- tionnairen geest onder de bevolking aan te kweeken, past alleen een houding van besliste afweer en krachtige bestrijding. VOOR HET ONDERWIJS NOG VEEL TE DOEN Belangrijke stijging van de schoolbevolking Volgens de Memorie van Antwoord op het V. V. der Eerste ICamer over de Indische begroo- tiug moet met betrekking tot het onderwijs in Indië nog zeer veel worden gedaan, doch op dit gebied wordt reeds krachtig en met be langrijke resultaten gewerkt. Zoo is het aantal leerlingen der Inlandsche volksscholen van ruim 536.000 in 1920 gestegen tot 1.018.000 in 1927. Voor de standaardscholen bedroegen deze aantallen respectievelijk ruim 241.000 en ruim 361.000, voor de Hollandsch-Inlandsclie (inclu sief schakel-)scholen ruim 37.000 eif bijna 64.000. Terwijl de bevolking van Ned.-Indië van 1920 tot 1927 toenam naar reden van 100: 105, steeg de schoolbevolking in dat tijdvak naar reden van 100:173. Eind 1927 waren er in Indië 172 openbare en 114 bijzondere Holl. Inlandsche scholen. IN VERBAND MET DEN FINANCIEELEN TOESTAND Is BEHOEDZAAMHEID GEWENSCHT De beperking van de tinproductie Omtrent den financieelen toestand wordt in de Memorie van Antwoord op het V. V. der Eerste Kamer over de Indische begrooting o.m. meegedeeld ten aanzien van het denkbeeld van beperking van de tinproductie, dat de Indische regeering bij brief van 8 Maart j.l. in den Volksraad heeft doen meedeelen, dat zij, bij den lagen prijsstand besloten heeft de productie Banka niet uit te breiden en voor het loopende jaar te bepalen op ten hoog ste 22.000 ton, waneer blijkt, dat de aange nomen gedragslijn, mede beoogt een bescher ming van de geldelijke belangen van het Land welke juist door een niet met de consumptie rekening houdende uitbreiding der productie zou worden bedreigd. Tegenover de zienswijze der voormelde leden dat er een streven zou zijn om den toestand ongunstiger voor te stellen dan deze is, om zoo doende sterker te staan tegenover de aandrang tot uitgaven van algemeen nut, stelt de Minis ter de zijne, dat zoolang de vereischte sanee- ring van den buitengewonen dienst niet is doorgevoerd, de toestand van den gewonen dienst in werkelijkheid veel ongunstiger is dan hij wel schijnt. Van een toestand der Indische geldmiddelen die uiterst of „abnormaal'' gezond zou zijn, is geen sprake. Zonder dat de staat van zaken zorgelijk mag Jieeten, staat het voor den Mi nister vast, dat de huidige fluancleele toestand van Indië groote behoedzaamheid eischt. 9 De in te stellen autonome gemeenschapen Aangaande de kestuurshervormingen betoogt de Minister in de Memorie van Antwoord op het V. V. der Eerste Kamer voor de Indische begrooting, o.a., dat het uitstellen van de ver dere doorvoering der bestuurshervorming op Sumatra totdat met bevestiging en ontwikkeling der adat gemeenschappen een resultaat zai zijn bereikt, noch raadzaam noch noodig is. Alleen reeds het feit, dat de taak van de in te stellen raden zich op een geheel ander plan zal be wegen dan die der adat-gemeenschappen, doch ook de uitgestrektheid van het ressort, waar borgt, dat van de instelling van die raden niet te vreezen zal zijn, dat de volksgemeenschappen daardoor in het gedrang zouden komen. De verwachtingen, is gewettigd, dat de in de nieuw te vormen afdeelingen in te stellen autonome gemeenschappen, gedragen door dé over het algemeen in lum gebied nog steeds min of meer duidelijk waarneembare en voor ontwikkeling vatbare saamhoorigheid der be volking, steunend op de in die bevolking aan wezige economische kracht en behoorlijk met bestuursmiddelen toegerust, een krachtig staat kundig leven zullen kunnen ontplooien, mits hun de daarvoor noodige bewegingsvrijheid wordt gelaten. En dit laatste zal slechts ge schieden indien de gewestelijke bestuursvoering zich op een aanmerkelijk liooger plan beweegt dan die der volkengemeenschappen. Vooral om deze redenen moet de keus vallen op een pro vincie, welke liet geheele eiland Sumatra, Atjeh om staatkundige redenen voorshands uit gezonderd en de omliggende eilanden omvat. Achter hel huis van een districtshoofd TWEE CHINEEZEN WERDEN AANGEHOUDEN MEDAN, 23 April (ANETA) De Veldpolitie ontdekte te Batangkoewis achter het huis van het districtshoofd een groote arakstokerij met gemetselde ovens. Twee chineezen werden in verband met deze ontdekking aangehouden. 22 Tonnen tapeli, in totaal 9000 Liter werden in beslag genomen. Het districtshoofd ontkent iets van de zaak te hebben afgeweten. VUURSTEENTJES VOOR SARDINES Belangrijke smokkelarij ontdekt TANDJONG PRIOK, 24 April (ANETA) De douane confisceerde uit een partij van 78 kisten sardientjes afkomstig van Singapore 213 K.G. clandestiene vuursteentjes, welke een invoer waarde vertegenwoordigen van 63.900. IN HEETE MODDER GEZAKT Ongeluk tijdens een excursie BANDOENG, 24 April (ANETA) De import- employé Blits, afkomstig uit Batavia is tijdens een excursie naar de Kawah Manoek in de heete moeder gezakt en met zeer ernstige brandwonden aan beide beenen opgenomen in het gemeenteziekenhuis te Bandoeng. Zijn toe stand is thans goed. MR. D. FOCK Een gouden jubileum Op 21 Mei zal het 50 jaar geleden zijn, dat mr. D. Fock, voorzitter van den Vrijheidsbond en oud-Gouverueur-Generaal van Ned.-Indië, aan de Leldsehe Universiteit promoveerde tot doctor In de staatswetenschappen op een proef schrift getiteld: „Iets over artikel 23 der Wet van 12 Juli 1855 Stbl. 102" en in de rechts wetenschap op Stellingen. KALI LOODSEN EEN PROOI DER VLAMMEN Een brand van geweldigen omvang is giste renavond tegen zeven uur te Doesburg uitge broken. Door onbekende oorzaak is brand ontstaan in de groote kaliloodsen van de firma Eggink aldaar. Beide loodsen ongeveer naar schatting 50 bij 30 meter en 50 bij 35 meter werden een prooi der vlammen. De laatste loods was vorig jaar gebouwd. Belangrijke kalivoorraden gingen verloren. Persoonlijke ongelukken hadden niet plaats. 4 Omtrent den geweldigen brand in Doesburg vernemen wij nader: Binnen tien minuten was het geheele complex ter oppervlakte van 4000 M2. een vuurzee. Een goederentrein der Geldersche Tram kon nog tijdig uit de loodsen worden gereden, met uitzondering van drie goederenwagens, die ver loren gingen. Niet alleen dat de eenvoudige brandweer te gen de vuurzee niet was opgewassen, maar ook werd liet blusschingswerk nog bemoeilijkt door dat de voorraden chili niet met water bespoten mochten worden wegens het daarna verbonden ontploffingsgevaar. De waarde der gebouwen bedroeg ruim één ton, terwijl de verloren gegane voorraden op circa één millioen wordt geschat. Verzekering dekt in heide gevallen de schade. OP DE LIJN SCHIEDAM-ROTTERDAM Door gederailleerde goederenwagens beide sporen bij Rotterdam versperd Gisteravond om half tien zijn drie goederen wagens van een convooi op weg naar het sta tion D.P. te Rotterdam bij den Esseuhnrger- singel ontspoord en omgeslagen. De wagens kwamen dwars over de rails te liggen, waar door heide sporen werden versperd. Oogenblikkelijk vertrok spoorwegpersoneel naar de plaats van de ontsporing dat er na een half uur in slaagde de lijn Rotterdam Schiedam vrij te maken. Het reizigersvervoer naar Rotterdam liep ge heel spaak daar de treinen niet verdeT dan Schiedam reden. Terstond werden maatregelen genomen om de reizigers voor Rotterdam en verder per tram van Schiedam naar Rotterdam te vervoe ren, waarvoor verschillende extra-trams moes ten worden ingelegd. Ook enkele R. E. T.-bussen werdem tusschen Rotterdam D. P. en het station te Schiedam in dienst gesteld. Zoodra bekend werd dat het geheele spoor wegverkeer tusschen Schiedam en Rotterdam D. P. was gestremd, werd besloten de reizigers op het thaject Rotterdam—Den I-Iaag via fyet station Hofplein en Pijnacker te vervoeren. De Internationale treinen, die in Hoek van Holland aansluiting geven op de boot naar Harwich, zijn van de Ceintuurbaan ineens door gegaan naar Schiedam en hebbgn dus 't station D.P. niet aangedaan. Nader vernemen wij nog over de treinont sporing, dat deze te wijten is aan het feit, dat de 7e wagen uit het convooi. no. N. S. 70618, van de wielen getrokken is, waardoor ook de twee voorgaande wagens, de nrs. A. B. 4615 en C. 2102, twee passagierswagens, om vergeworpen werden. Een soortgelijke ontsporing heeft ook al eens in 1919 plaats gehad. De eerste trein die te Rotterdam binnenge komen is, is de trein die te 23.02 moest binnen komen. Deze arriveerde met 20 minuten ver traging. De treinen in de richting Amsterdam ver trekkende te 21.41, 22.02, 22.32, 23.02 en 23.17 zijn niet weggegaan. Het verkeer werd over het station Hofplein verlegd. De D-treinen naar Hoek van Holland van 21.55 en 22.06 werden over de Ceintuurbaan ver legd, evenals de stoptreinen van 22.22 en 22.53, Voor een gezelschap zangers dat naar Dor drecht moest, werd op 't Centraalstation een extra-trein ingelegd. ONGEVAL OP EEN SPOORBRUG Het slachtoffer liep daar zonder verlof Gisterenmiddag te omstreeks half vijf Is de ruim 60-jarige gepensionneerde C. J. K. uit Nij megen die zonder verlof over de spoorbrug over de Waal van Nijmegen naar Lent wilde gaan doou een sneltrein uit Arnhem gegrepen. De man werd ernstig aan hoofd en borst verwond en overleed korten tijd later. TWEE ARBEIDERS GEDOOD Gistermiddag sloeg tijdens het hevige onweer de bliksem in de boerderij van den heer D. to Oostwold gemeente Leek, met het droevig ge volg, dat de zich in de boerderij aan het werk bevindende rietdekkers Hofsteen, gehuwd ea 40 jaar uit Enumatil en S. Solsuma 60 jaar en ongehuwd wonende te Tolbert door het hemel vuur werden getroffen. Zij waren op slag dood. Drie meisjes en een man, die zich eveneens in de boerderij bevonden werden door den. bliksem bewusteloos geslagen. Er ontstond een begin van brand, dat echter spoedig kon worden gebluscht. DOORDAT DE BLIKSEM INSLOEG Een boerderij afgebrand Gedurende een zwaar onweer dat gisteren van twee tot vier boven de stad en de provin cie Groningen woedde, sloeg de bliksem in de boerderij van den heer J. Veldma Jansen te (Onnen (gem. Haren) in. Dertig voer hooi gin gen verloren .evenals vele landbouwwerktuigen, waaronder een nieuwe maaimachine. Het vea werd met veel moeite gered. De Groningsche brandweer verleende hulp. Verzekering dekt ds schade. -

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1930 | | pagina 6