Ministerieel beleid en revolutionnair werk
Sr
Fü
Brand van geweldigen
omvang
Ernstige treinvertraging
ZATERDAG 26 APRIL 1930
V NOG EEN FOUT
Ws
DE BEVOLKING KAN GERUST ZIJN"
Naar verhooging der volkskracht in opbouwenden zin
VERDERE DOORVOERING DER
BESTUURSHERVOMINGEN
ARAKSTOKERIJ IN INDIE
ONTDEKT
RUIM EEN MILLIOEN SCHADE
DOOR EEN SNELTRREIN
GEGREPEN
DOOR HET HEMELVUUR
GETROFFEN
In verschillende redeneeringen zitten
heel wat fouten.
Als wij allen die fouten zochten te ver
mijden of te verbeteren, zou het een stuk
beter gaan met de onderlinge verstandhou
ding. Die, tusschen haakjes, ondanks het ge
schrijf over nationale verdeeldheid, niet zoo
erg groot is.
Dat heeft iets weg van een olifant, een
vreeselijk groot beest, als men het levende
exemplaar uit den dierentuin bedoelt, doch
een aardig en best te herbergen ding, als
men er een bibelot of speeltuig van kleinen
broer mee aanduidt.
Een fout, die dikwijls gemaakt wordt, als
men het heeft over katholieken, is deze: dat
men zelf den godsdienst beschouwt als niets
minder doch ook niets meer dan een ge-
voelsding, iets om er een Zondagmorgen
mee te vullen, of wat met een of ander
kerkgebouw in betrekking staat. Voor de
rest niets.
Dat soort, (een raar soort) godsdienst
gaat men nu veronderstellen óók aan de
katholieken toe te behooren. Dat dus het
katholiek geloof, de katholieke godsdienst,
de Katholieke Kerk, of hoe men het ver
schijnsel: katholiek, ook heet, van dezelf
de makelij behoort te zijn, als wat men
voor zich zelf in elkaar heeft getimmerd.
En niets is meer mis!
Behalve dat liet kalholiek geloof óók
tot het gevoel behoort, óók op Zondag te
pas komt, óók in een kerk zich beweegt,
gaat het nog verder, veel verder.
liet katholiek geloof strekt zich ook uit
over het doen en laten van een mensch,
juist zoover als zich de Tien Geboden Gods
uitstrekken.
Het katholiek geloof heeft die Tien ge
boden tot zijn levenswet gehouden, ze na
der verklaard, zo verduidelijkt, en heeft er
nog andere geboden bij gegeven.
Alleen in de kerk katholiek, mag dus niet
bestaan; dat is maar een stuk, het zou op
huichelarij, op een dubbel leven uitloopen.
Alleen des Zondagsmorgens katholiek
deugt evenmin om dezelfde reden.
Alleen voor het uiterlijke geeft ook al
niets; het binnenste, de overtuiging, moet
er bij zijn.
Nu worden er natuurlijk menschen ge
vonden, katholieken, die in een of in meer
punten te kort schieten; in kleine zaken
maar ook in zeer ernstige.
Als men dat ziet of hoort, doet men
heelemaal geen ontdekking. En men be
hoeft niet ver te loopen, om te bemerken, dat
niet-katholieken van al die zwakheden of
boosheden evenmin vrij zijn.
Daaruit nu besluiten: „dan geeft het ook
al niets of men katholiek is, ik trek me dus
daarvan ook maar niets aan", is een rede
neering met een groote fout. Zoo zou men
kunnen redeneeren, als rnen iemand met één
oog tegenkomt: het is me geen cent waard,
mensch te zijn, want ze hebben ook niet al
lemaal twee oogen.
Dat gebrek, dat tekort ligt niet aan het
geloof of aan dat menseh-zijn, maar juist
aan het eigen tekort.
Diezelfde fout maakt men in de sociale
orde; als men een katholiek tegenkomt,
die voor de rest zijn plicht goed doet, maar
op het punt van sociaal werkgever of ar
beider groote tekorten toont, dan moet
men niet zeggen: dat katholieke geeft ook
al niets, pardon, dat eischt wel degelijk
een ander leven, maar een mensch kan te
kort komen.
Latan we zorgen, die fouten te vermij
den.
den met mij deden, toen ik nog weerspannig
en blind in uw dwaalleer ronddoolde" 72).
Hoe zouden dan ook de zielenijver van den
Bisschop van Hippo, zijn voortdurende arbeid
en zijn zielegrootheid niet met een uitslag,
overeenkomstig de verwachtingen, bekroond
zijn Hij zag de Manichaeën tot den schaaps
stal van Christus terugkeeren; de afscheiding
of het schisma van Donatlus ophouden en de
Pelagianen geheel verspreid worden. Zoo kon
Possidius, na den dood van AuguStinus, over
dezen schrijven: „Hij was een merkwaardig
man, een vooraanstaand lid van 's Heeren
lichaam, steeds bezorgd en waakzaam voor het
heil der unlverseele kerk. En Gods goedheid
heeft hem verleend, dat hij reeds tijdens zijn
levpn van de vrucht van zijn zwaren arbeid
mocht genieten. Want in de Kerk en het ge
bied van Hippo, waarover hij het bewind
voerde, waren de eenheid en de vrede volmaakt.
In de andere deelen van Afrika zag hij de Kerk
van Christus groeien en bloeien, hetzij door
zijn eigen werk of door dat van anderen, voor
al priesters die hij zelf opgeleid had. Hij mocht
er zich over verheugen, dat Manichaeën, Dona-
tisten, Pelagianen en heidenen voor een groot
deel van hun dwalingen terugkeerden en zich
weer bij de Kerk Gods aansloten. Den vooruit
gang en de studiën bevorderde hij en hij ver
heugde zich over alle goed. De kleine afwij
kingen der broeders duldde hij vol liefde en
geduld, en hij zuchtte over de misdaden der
slechten, hetzij dezen in de Kerk waren, hetzij
zij zich buiten de Kerk gesteld hadden. Hij ver
heugde zich altijd over hetgeen de Heer won,
terwijl hij over de verliezen treurde" 73).
Ofschoon Augustinus in de groote aange
legenheden zoowel van de Afrikaansche als
van de universeele Kerk steeds een groote en
krachtige figuur was, toonde hij zich toch
voor zijn kudde den hesten en zaclitmoedlg-
sten vader, dien men zich kan denken.
Hij was gewoon heel vaak voor het volk te
preeken of de teksten, welke vooral aan de
Psalmen, het Evangelie van Joannes of de
brieven van Paulus ontleend waren, zoo te ver
klaren, dat het aan het bevattingsvermogen
van de gewone en de eenvoudige menschen
werd aangepast. Of wel hij gispte, en met den
besten uitslag, de misbruiken en feilen, in
dien er hij de geloovigen van Hippo ingeslo
pen waren. En steeds was het zijn grootste en
dagelijksche zorg, dat hij niet alleen de zon
daars met God verzoende, de armen verrijkte
en voor de schuldigen tusschen beide kwam.
maar ook ofschoon hij ook daardoor poogde
de zielen te veroveren en te winnen dat hij
twisten en geschillen bijlegde, welke in wereld-
sche aangelegenheden tusschen de geloovigen
ontstaan waren, waarhij hij natuurlijk de be
oefening der bisschoppelijke liefde boven de
wereldsehe IJdelheden stelde.
Deze liefde en zielegrootheid nu scheen het
voortreffelijkst uit, in de hachelijke omstan
digheden, toen bij de verwoesting van Afrika
door de vandalen niets aan de waardigheid der
>.v:.
-4-vi'aii
EEN DER SCHATGRAVERS TE ZAANDAM,
die op zoek is naar de millioenen, die volgens
de Berlijnsche somnambule daar te vinden
zouden zijn.
priesters,-niets aan de heilige gebouwen ge
spaard bleef. Terwijl namelijk sommige bis
schoppen en priesters weifelden, wat hun onder
zoovele en zoo groote rampen te doen stond,
schreef de heilige grijsaard, wien een hunner
om zijn meening had gevraagd, openlijk voor,
dat het geen priester, wiens bediening de ge
loovigen niet konden missen, vrijstond, wat
er ook zou gebeuren, van zijn volk heen. te
gaan. „Of denken wij er niet aan zeide hij
hoe groot, wanneer het tot het uiterste van
deze gevaren komt, en er geen enkele kans
om te vluchten is, de toeloop naar de Kerk
pleegt te zijn van beider geslacht en van eiken
leeftijd; dat de een aandringt op het doopsel,
de ander op de absolutie, de ander weer op de
acte der uitboeting zelve, allen op troost en op
de toediening en uitdeeling der Sacramenten?
En als nu de bedienaren ontbreken, welk een
sterven is het dan voor hen, die uit deze wereld
gaan, lietzij niet herboren (door het doopsel),
hetzij gebonden (door de zonde) hoe groot
is ook het verdriet van hun geloovigen, als
zij hun priesters niet bij zich zullen hebben
in de rust des eeuwigen levens hoe groot
eindelijk het gezucht van allen en hoe groot
het gevloek van sommigen over het ontbreken
van de toediening der sacramenten en van de
bedienaars Ziet wat de vrees voor tijdelijke
rampen uitwerkt, en hoevele gevaren daarin
gelegen zijn om de eeuwige rampen over zich
af te trekken. Indien echter de bedienaren
aanwezig zijn, wordt, naar de krachten welke
de Heer hun verschaft, aan allen hulp geboden;
de een wordt gedoopt, de andej- met God ver
zoend, niemand wordt van de gemeenschap
met het Lichaam des Heeren beroofd, allen
worden getroost, gesticht, vermaand, om God
te bidden, Hij die machtig is om alles af te
wénden wat gevreesd wordt.
En allen worden bereid gemaakt tot wat ook
moge gebeuren, zoodat, indien de kelk hem
niet kon voorbijgaan, de wil geschiede van
Hem, Die iets kwaads niet willen kan". 74).
En aldus besloot hij: „Wie echter aldus
vlucht, dat aan Christus' kudde de levens
middelen, waarvan zij geestelijkerwijze leeft,
worden onttrokken, hij is de huurling, die
den wolf ziet komen en de vlucht neemt, want
hij draagt geen zorg voor de schapen". 75).
Zijn vermaningen overigens bevestigde hij
met het voorbeeld; in de stad immers, zetel
van zijn waardigheid, door de barbaren inge
sloten, gaf de grootmoedige Herder, die bij zijn
volk was gebleven, zijn ziel aan God weer.
En hieraan dienen wij nog toe te voegen
wil men den lof van Augustinus volkomen ver
kondigen dat volgens het getuigenis der
geschiedenis de H. Kerkleeraar, nadat Hij te
Milaan „buiten de muren der stad onder de
leiding van den H. Ambrosius" 76) „een kweek
school van heiligen" gezien had en kort na den
dood van zijn moeder verschillende kloosters,
„ook meerdere te Romeniet enkel mannen
kloosters, maar ook vrouwenkloosters" 77) had
loeren kennen, terstond na zijn aankomst in
Afrika, er aan begon te deuken, om de zielen
in den religieuzen staat op te voeren tot de
hoogste levensvolmaaktheid.
Op zijn landgoed heeft hij toen een klooster
opgericht, waarin hij „bijna drie jaren als
kloosterling, na zich reeds uit alle wereldsehe
beslommeringen te hebben teruggetrokken, met
zijn volgelingen voor God leefde, in vasten, ge
bed en goede werken, dag en nacht de wet
des Heeren overwegend" 78).
Nadat hij tot priester gewijd was, stichtte
hij weldra in de nabijheid der kerk te Hippo
een nieuw klooster; „en met de dienaren Gods
begon hij een leven volgens de wijze en den
regel, onder de H. Apostelen vastgesteld;
voornamelijk dat niemand In die gemeenschap
eenig eigendom zou hebben, maar dat allen
alles in gemeenschap zouden bezitten en ieder
zou worden toegedeeld naar gelang hij noodig
had" 79).
Toen hij echter tot de bisschoppelijke waar
digheid verheven werd, richtte hij, daar hij
de weldaden van het gemeenschappelijk leven
niet wilde verliezen, doch ook niet wilde, dat
het klooster voor alle bezoekers en gasten van
den bisschop van Hippo open zou staan, in
zijn eigen bisschoppelijk paleis een klooster
van geestelijken op, met het voorschrift, dat
zij afstand zouden doen van hun vaderlijk erf
goed en een gemeenschappelijk leven zouden
leiden ver weliswaar van de verlokkingen
der wereld en vrij van alle weelde, echter niet
te streng of te zwaar en de plichten van
liefde jegensi God en den naaste gezamenlijk
zouden naleven.
Den vrouwelijken kloosterlingen echter, die
niet ver van hem vandaan woonden en over
wie zijn zuster de leiding had, gaf hij een
wonderbaren regel, vol van wijsheid en van
gematigdheid; deze kloosterregel wordt nog
heden gevolgd door zeer vele klooster-orden
en congregaties van beiderlei geslacht, niet
enkel door diegenen, die tot de Augustijnsche
familie behooren, maar ook door hen, die van
hun eigen stichter dezen regel, uitgeb(®d met
verschillende voorschriften, hebben ontvangen.
Door het zaad van deze instelling voor een
vplmaakter leven, gelegen in de naleving van
de evangelische raden, bij de zijnen te heb
ben uitgestrooid, heeft Augustinus zich niet
enkel voor het Christelijke Afrika, maar ook
voov de geheele Kerk verdienstelijk gemaakt,
voor welke uit deze geestelijke militie in den
loop der tijden zooveel nut en bloei gewerd
en ook thans nog gewordt.
Op dit punt bracht reeds tijdens het leven
van Augustinus, die grootsche opzet zeer ver
blijdende vruchten voort, en Possidius vertelt,
dat zeer veel kloosterlingen, met toestemming
van den Vader-stiehter, die van alle kanten
met aanzoeken bestormd werd, naar alle stre
ken uitgingen, om als met vuur aan vuur ont
stoken, nieuwe kloosters te vestigen en de
kerken voor Afrika, door hun leer en heilig
voorbeeld, te stichten. Onze heilige mocht zich
over dien prachtigen groei van het klooster
leven, dat zoo geheel aan zijn wenschen beant
woordde, zoo verheugen, dat hij eens schreef:
„Ik, die dit schrijf, heb hevig verlangd naar
de volmaaktheid, waarvan de Heer sprak, toen
Hij zei tot den rijken jongeling: Ga, verkoop
alles wat ge hebt, en geef het aan de armen,
en ge zult een schat in den hemel hebben, en
kom, volg Mij, en niet uit eigen krachten, maar
met de hulp der genade heb ik dat gedaan
Want niet, om dat ik niet rijk geweest ben, zal
het mij minder worden aangerekend; want
ook de apostelen zelf, die dat het eerst ge
daan hebben, waren niet rijk. Maar de heele
wereld geeft hij weg, die datgene wat hij heeft,
en wat hij wenscht te hebben, weggeeft. Hoe
veel vorderingen ik echter op dien weg ge
maakt heb, weet ik beter dan welke mensch
ook; maar God weet het beter dan ik. En
uit al mijn kracht vermaan ik anderen dat
voornemen te maken, en in den naam des
Heeren heb ik gezellen, die ik hiervan door
mijne bediening overtuigd heb". 80)
En wij zouden thans, overal ter wereld, meer
dere „zaaieres van kuischen raad", aan den
Leeraar gelijk, willen opwekken, die wel met
voorzichtigheid, maar toch krachtig en voort
durend, zouden aansporen tot het klooster- en
priesterleven, naar de beschikking Gods, om
des te beter er voof te kunnen waken en
zorgen, dat de christelijke geest niet ga ver
zwakken en langzaamaan de reinheid van
zeden in verval komt.
De daden en verdiensten, Eerwaarde Broe
ders, hebben wij u in woorden geschetst, van
een man, die om zijn scherpen geest, zijn rijke
en verheven leer, zijn zoo verheven hoog op
gevoerde heiligheid, en de onversaagde verde
diging van het Katholieke geloof, met bijna
niemand of met heel weinigen van hen verge
leken kan worden, die van het begin der we
reld af tot nu toe, in roem hebben geschitterd.
Meer da neen lofredenaar hebben we boven
aangehaald; maar hoe mooi en hoe juist zegt
Hieronymus tot zijn makker en intiemen
vriend: „Ik heb me er toe verplicht u lief te
hebben, in mij op te nemen, te eeren, te be
wonderen, en uwe woorden als die van mij zelf
te verdedigen." 81). En ergens anders: „Houd
inoed, ge wordt geëerd over heel de wereld;
de katholieken eeren u en erkennen u als den
nieuwen stichter van het oude geloof, en wat
een grooter teeben van roem is: alle ketters
verfoeien u: ook mij vervolgen ze met een
zelfde haat; om zoo in hun hart te dooden,
die ze niet kunnen ombrengen met liet
zwaard." 82)
Ten eerste gaat het ons daarom ter harte,
Eerwaarde Broeders, dat gij Hem, dien Wij
zelf in dit rondschrijven zoo gaarne herdenken,
bij dit 15e eeuwfeest van zijn sterven, ook bij
uw volk bekend maakt, opdat iedereen hem
vereere. en vooral, iedereen trachtte hem na te
volgen, en iedereen God dank brengt over de
weldaden, die de Kerk door zoo'n grooten
Leeraar toestroomen.
Wij weten dat de uitstekende zonen van
Augustinus, gelijk billijk is, anderen door hun
voorbeeld zal voorgaan, zij die door de welwil
lendheid van onzen voorganger Leo XIII z.g.,
het lichaam van den Vader en stichter, te
Pavia, in de kerk van Sint Petrus in Coelo
Aureo hebben terugontvangen en het daar met
godsvrucht omringen en bewaren: mochten ook
de geloovigen daar zijn heilig lichaam komen
vereeren in zeer grooten getale, en de aflaten
verdienen, die Wij hebben verleend.
Doch wij kunnen niet stilzwijgend voorbij
gaan, wat een levendige en blijde hoop en ver
wachting Ons hart bezielt, dat het Eucharis
tisch Internationaal congres, dat binnenkort te
Carthago gehouden zal worden, niet alleen zal
strekken tot verheerlijking van Christus Jesus,
onder de gedaanten verborgen, maar ook tot
roem van Augustinus. Want nu dat congres ge
houden wordt in die stad, waar vroeger onze
heilige de ketters verwon en de christenen in
het geloof versterkte; in dat latijnsche Afrika,
wiens vroegere grootheid geen enkele tijd zal
doen vergeten en dat het buitengewoon schit
terende licht van wijsheid heeft voortgebracht;
niet zoo ver van Hippo, dat het geluk had, zoo
lang het schouwspel van zijn deugd en herder
lijke zorgen te genieten: nu kan het bijna niet
anders, of de herinnering aan dien heiligen
Leeraar en aan diens leer over het Allerheiligst
Sacrament, die wij maar laten rusten, wijl
zij aan de meesten voor een deel, bekend is en
vertrouwd uit de liturgie der Kerk zal voor
den geest, ja bijna voor de oogen der congres
sisten zweven.
Wij sporen tenslotte alle geloovigen aan, en
vooral hen, die te Carthago bijeen zullen ko
men, em Augustinus aan te roepen als voor
spreker bij de goddelijke barmhartigheid, op
dat de Kerk gelukkige dagen moge kennen in
de toekomst, en de inboorlingen en vreemdelin
gen in dat onmetelijke Afrika, zoowel zij, die
nog niets weten van de katholieke waarheid,
als diegenen, die zich hebben losgescheurd, het
licht der evangelische leer. dat hun door onze
missionarissen gebracht wordt, niet versmaden,
en niet aarzelen hun toevlucht te nemen in den
schoot der liefderijke Moeder, de Kerk.
Onze apostolische zegen, dien Wij u, Eer
waarde Broeders, en heel de geestelijkheid en
uw volk zoo gaarne in den Heer schenken, zij
intusschen het onderpand van den zegen des
hemels en een bewijs van onze Vaderlijke wel
willendheid.
Gegeven te Rome bij den Sint Pieter, den
20 April, op het feest van Paschen, de Ver
rijzenis van O. H. J. C. in het jaar 1930, liet
negende van Ons Opperherderschap.
PIUS XI, PAUS.
39) De Trlnitate, lib. 8, Prooem., n. 1.
40) De Trinitate, lib. 15, c. 21, n. 40.
41) Ibidem, c. 17, n. 27.
42) De Trinitate, lib. 14, c. 19, n. 25.
43) In Iohannis evang., tract., 78, n. 3. Cf. S.
Leonis epist. 165, Testimonia, c. 6.
44) Cf. Liberatus, Breviarium causae Nesto-
rianorum et Eutychianorum, c. 5.
45) De civitate Dei, lib. 14, c. 28.
46) Enarrat. in ps. 64, n. 2.
47) Rom., Vin, 28.
48) Sap., VIII, 1.
49) De civitate Dei, lib. 5, c. 13.
50) Ibidem, c. 17, n. 2.
51) Ibidem, c. 25.
52) Ibidem, c. 2G.
53) De civitate Dei, lib. 15, c. 26.
54) De civitate Dei, lib. 5, c. 24.
55) Luc., XXII, 25—26.
56) Luc., XXI, 33.
57) Ps. 116, v. 161.
58) Engrrat in ps. 118, sermo 31, n. 1.
59) Confess., lib. 9, c. 1, n. 1.
60) Rom. VII, 23.
61) Berm. 128, c. 9-10, n. 11-12.
62) I Cor., IV, 7.
63) De correptione et gratia, c. 12, n. 38.
64) Matth., VII, 7-8.
65) -De dono perseverantiae, c. 6, n. 10.
66) De dono perseverantiae. c. 23, n. 63.
67) Vita S. Augustini, c. 31.
68) Confess., lib. 9, c. 10, n. 23-24.
69) Confess., lib. 10, c. 40, n. 65.
70) Ibid., c. 27, n. 38.
71) De sancta virginitate, c. 55, n. 56.
72) Contra epist. Manichaei quam vacant fun-
damenti, c. 2-3, n. 2-3.
73) Vita 8". Augustini, c. 18.
74) Epist. 228, n. 8.
75) Ibid., n. 14.
76) Confess., lib. 8, a. 6. n. 15.
77) De moribus Ecclesiae catholicae et de
morihus Manlchaeorum, lib. 1. c. 33, n. 70.
78) Possidius, Vita S. Augustini, c. 3.
79) Ibid., c, 5.
80) Epist 157, c. 4, n. 39.
81) Epist. 172, n. 1 inter augustinlanas.
82) Epist. 195, inter augustinlanas.
Over onze Oost
DEELNEMING AAN HET OPBOUWEND
WERK DER OVERHEID
Opvoeding en leering der bevolking
In de Memorie van Antwoord op het V.V. dei-
Eerste Kamer over de Indische begrooting ver
klaarde de minister zich van gemis, tijdens zijn
vroeger beheer van het departement van kolo
nie, van vruchtbare samenwerking tusschen re
geering en volksvertegenwoordiging niet bewust
te zijn.
Ter verduidelijking van den passus in de
Troonrede omtrent daadwerkelijke deelneming
van alle groepen der bevolking, in het opbou
wend werk der Overheid, verklaart de Minister
dat het uit economisch en juridisch oogpunt mo
gelijk is, dat bij de tegenwoordige staatkundige
structuur alle groepen der bevolking zullen
kunnen deelnemen aan de voornaamste taak der
Overheid, de zorg voor het algemeen welzijn.
Geen enkele bevolkingsgroep is van deelneming
aan die zorg, die feitelijk de geheele taak der
overheid omvat, in ambtelijk, collegiaal of
particulier verband uitgesloten; die deelneming
is dan ook allerwegen te constateeren. Het is
den Minister onverklaarbaar hoe men, verdui
delijking wenschend van hetgeen de Troonrede
omtrent de beginselen der ontvoogding zegt.
nog de vraag kan stellen, wat er op dit gebied
in de laatste jaren is geschied. Zeer ernstig
moet hij bedenking maken tegen de voorstelling
alsof zijn houding ten aanzien der ontvoogding
een afwachtende zou zijn geweest. Slechts indien
men van oordeel mocht zijn, dat liet belang van
Nederlandsch-Indië gediend zou worden door de
eene reorganisatie der Staatsinrichting op de
andere te stapelen, zonder de nog slechts ten
deele uitgevoerde, zeer ingrijpende hervormin
gen der laatste jaren zelfs den tijd te gunnen
om in rustige sfeer zich te ontwikkelen, zou Hij
tegen een dergelijk, naar zijn meening funest
streven, zich ten krachtigste moeten verzetten.
Het tegenover elkaar stellen van een kolo
niaal beginsel en een nationaliteitsbeginsel blijft
een strijd van woorden, zoolang men niet aan
geeft welke consequenties men aan die termen
hecht voor de bepaling van een practisch regee-
ringsbeleid. Gegeven -het historische feit van het
Nederlandsche bestuur over Indië laat de Mi
nister een analyse van den rechtsgrond der ko
loniale staatkunde als van zuiver academisch
belang achterwege om er den nadruk op te
leggen,'dat hij erkenning van den plicht tot.
opvoeding en leering der bevolking in Indië
vanzelfsprekend acht.
Sléchts ziet hij de vervulling van dien plicht
niet eenzijdig als een aan Nederland toevallende
taak; maar als het werk, dat onder Nederlands
leiding en verantwoordelijkheid door de beste
krachten van Nederland en Indië in nauwe
samenwerking gezamenlijk moet worden vol
bracht.
Het is den Minister niet geheel verklaarbaar
dat nog de behoefte gevoeld werd aan een posi
tieve uitspraak zijnerzijds, dat handhaving van
het Koninkrijk der Nederlanden als politieke
eenheid voor hem op den voorgrond staat bij
de bepaling van het beleid der regeering, die
ongefundeerde speculaties omtrent de ontwik
keling der staatkundige verhoudingen in een
verwijderde toekomst huiten het gebied houdt,
waarop zij gedachtenwisseling daadwerkelijk
van waarde acht.
DE REVOLUTIE POGINGEN IN NED. INDIE
Het optreden der Indische Regeering
tegen de P. N. I.
Over liet recente optreden der Indische regee
ring tegen de leiders der P. N. I. zegt de Mi
nister in de Memorie van Antwoord op liet V
V. der Eerste Kamer betreffende de Indische
Begrooting dat het strekte om de gemeenschap
te bevrijden van verderfelijke demagogische
invloeden en de Inlandsche bevolking als ge
heel heeft door dat ingrijpen eens te meer be
vestigd gezien, dat zij gerust kan zijn en dat de
overheid voor haar belangen waakt. De geheele
ontwikkelingsgeschiedenis der Inlandsche be
weging is daar, om te bewijzen, dat tot breide
ling van eenigerlei streven naar zelfstandig
heid slechts wordt overgegaan, wanneer zulks
onvermijdelijk is geboden door de ontoelaatbaar
agitatorische wijze, waarop de propaganda daar
voor in bepaalde gevallen wordt gevoerd. Het
tempo dier propaganda noch de toon als zoo
danig,' waarop zij wordt gevoerd, zijn voor de
houding der regeering maatgevend.
Van de indertijd gearresteerde P. N. I.-leiders
bevinden zich thans nog in preventieve hech
tenis vier personen, die in ernstige mate ver
dacht worden zich te hebben schuldig gemaakt
aan de misdrijven, omschreven in de artikelen
153 bis en 169 van het W. v. S. voor Ned.-Indië
Luidéns een dezer dagen van den Landvoogd
ontvangen telegrafisch bericht heeft het sedert
gesloten vooronderzoek uitgewezen, dat bedoel
de personen stelselmatig stemming hadden ge
maakt voor gewelddadige omverwerping of
aanranding van liet gevestigd gezag en deze
middelen hadden aangeprezen als eenig afdoen
de wijze om zich van dat gezag te ontdoen.
Voorzoover in de nationalistische propaganda
een streven merkbaar is naar verliooging der
volkskracht in ophouwenden zin, heeft de In
dische Regeering liet als een voorname taak
beschouwd den weg daartoe, waar noodig, te
effenen en beletselen weg te nemen. Tegenover
de uitgesproken bedoeling echter van sommige
propagandisten van non-cooperatie om daar
nevens stelselmatig een vijandigen en revolu-
tionnairen geest onder de bevolking aan te
kweeken, past alleen een houding van besliste
afweer en krachtige bestrijding.
VOOR HET ONDERWIJS NOG VEEL
TE DOEN
Belangrijke stijging van de schoolbevolking
Volgens de Memorie van Antwoord op het V.
V. der Eerste ICamer over de Indische begroo-
tiug moet met betrekking tot het onderwijs
in Indië nog zeer veel worden gedaan, doch
op dit gebied wordt reeds krachtig en met be
langrijke resultaten gewerkt. Zoo is het aantal
leerlingen der Inlandsche volksscholen van
ruim 536.000 in 1920 gestegen tot 1.018.000 in
1927. Voor de standaardscholen bedroegen deze
aantallen respectievelijk ruim 241.000 en ruim
361.000, voor de Hollandsch-Inlandsclie (inclu
sief schakel-)scholen ruim 37.000 eif bijna
64.000. Terwijl de bevolking van Ned.-Indië van
1920 tot 1927 toenam naar reden van 100:
105, steeg de schoolbevolking in dat tijdvak
naar reden van 100:173. Eind 1927 waren er
in Indië 172 openbare en 114 bijzondere Holl.
Inlandsche scholen.
IN VERBAND MET DEN FINANCIEELEN
TOESTAND Is BEHOEDZAAMHEID
GEWENSCHT
De beperking van de tinproductie
Omtrent den financieelen toestand wordt in
de Memorie van Antwoord op het V. V. der
Eerste Kamer over de Indische begrooting o.m.
meegedeeld ten aanzien van het denkbeeld van
beperking van de tinproductie, dat de Indische
regeering bij brief van 8 Maart j.l. in den
Volksraad heeft doen meedeelen, dat zij, bij
den lagen prijsstand besloten heeft de
productie Banka niet uit te breiden en
voor het loopende jaar te bepalen op ten hoog
ste 22.000 ton, waneer blijkt, dat de aange
nomen gedragslijn, mede beoogt een bescher
ming van de geldelijke belangen van het Land
welke juist door een niet met de consumptie
rekening houdende uitbreiding der productie
zou worden bedreigd.
Tegenover de zienswijze der voormelde leden
dat er een streven zou zijn om den toestand
ongunstiger voor te stellen dan deze is, om zoo
doende sterker te staan tegenover de aandrang
tot uitgaven van algemeen nut, stelt de Minis
ter de zijne, dat zoolang de vereischte sanee-
ring van den buitengewonen dienst niet is
doorgevoerd, de toestand van den gewonen
dienst in werkelijkheid veel ongunstiger is
dan hij wel schijnt.
Van een toestand der Indische geldmiddelen
die uiterst of „abnormaal'' gezond zou zijn, is
geen sprake. Zonder dat de staat van zaken
zorgelijk mag Jieeten, staat het voor den Mi
nister vast, dat de huidige fluancleele toestand
van Indië groote behoedzaamheid eischt.
9
De in te stellen autonome gemeenschapen
Aangaande de kestuurshervormingen betoogt
de Minister in de Memorie van Antwoord op
het V. V. der Eerste Kamer voor de Indische
begrooting, o.a., dat het uitstellen van de ver
dere doorvoering der bestuurshervorming op
Sumatra totdat met bevestiging en ontwikkeling
der adat gemeenschappen een resultaat zai zijn
bereikt, noch raadzaam noch noodig is. Alleen
reeds het feit, dat de taak van de in te stellen
raden zich op een geheel ander plan zal be
wegen dan die der adat-gemeenschappen, doch
ook de uitgestrektheid van het ressort, waar
borgt, dat van de instelling van die raden niet
te vreezen zal zijn, dat de volksgemeenschappen
daardoor in het gedrang zouden komen.
De verwachtingen, is gewettigd, dat de in de
nieuw te vormen afdeelingen in te stellen
autonome gemeenschappen, gedragen door dé
over het algemeen in lum gebied nog steeds
min of meer duidelijk waarneembare en voor
ontwikkeling vatbare saamhoorigheid der be
volking, steunend op de in die bevolking aan
wezige economische kracht en behoorlijk met
bestuursmiddelen toegerust, een krachtig staat
kundig leven zullen kunnen ontplooien, mits
hun de daarvoor noodige bewegingsvrijheid
wordt gelaten. En dit laatste zal slechts ge
schieden indien de gewestelijke bestuursvoering
zich op een aanmerkelijk liooger plan beweegt
dan die der volkengemeenschappen. Vooral om
deze redenen moet de keus vallen op een pro
vincie, welke liet geheele eiland Sumatra,
Atjeh om staatkundige redenen voorshands uit
gezonderd en de omliggende eilanden omvat.
Achter hel huis van een
districtshoofd
TWEE CHINEEZEN WERDEN
AANGEHOUDEN
MEDAN, 23 April (ANETA) De Veldpolitie
ontdekte te Batangkoewis achter het huis van
het districtshoofd een groote arakstokerij met
gemetselde ovens. Twee chineezen werden in
verband met deze ontdekking aangehouden.
22 Tonnen tapeli, in totaal 9000 Liter werden
in beslag genomen. Het districtshoofd ontkent
iets van de zaak te hebben afgeweten.
VUURSTEENTJES VOOR SARDINES
Belangrijke smokkelarij ontdekt
TANDJONG PRIOK, 24 April (ANETA) De
douane confisceerde uit een partij van 78 kisten
sardientjes afkomstig van Singapore 213 K.G.
clandestiene vuursteentjes, welke een invoer
waarde vertegenwoordigen van 63.900.
IN HEETE MODDER GEZAKT
Ongeluk tijdens een excursie
BANDOENG, 24 April (ANETA) De import-
employé Blits, afkomstig uit Batavia is tijdens
een excursie naar de Kawah Manoek in de
heete moeder gezakt en met zeer ernstige
brandwonden aan beide beenen opgenomen in
het gemeenteziekenhuis te Bandoeng. Zijn toe
stand is thans goed.
MR. D. FOCK
Een gouden jubileum
Op 21 Mei zal het 50 jaar geleden zijn, dat
mr. D. Fock, voorzitter van den Vrijheidsbond
en oud-Gouverueur-Generaal van Ned.-Indië,
aan de Leldsehe Universiteit promoveerde tot
doctor In de staatswetenschappen op een proef
schrift getiteld: „Iets over artikel 23 der Wet
van 12 Juli 1855 Stbl. 102" en in de rechts
wetenschap op Stellingen.
KALI LOODSEN EEN PROOI DER
VLAMMEN
Een brand van geweldigen omvang is giste
renavond tegen zeven uur te Doesburg uitge
broken.
Door onbekende oorzaak is brand ontstaan
in de groote kaliloodsen van de firma Eggink
aldaar. Beide loodsen ongeveer naar schatting
50 bij 30 meter en 50 bij 35 meter werden een
prooi der vlammen. De laatste loods was vorig
jaar gebouwd.
Belangrijke kalivoorraden gingen verloren.
Persoonlijke ongelukken hadden niet plaats.
4
Omtrent den geweldigen brand in Doesburg
vernemen wij nader:
Binnen tien minuten was het geheele complex
ter oppervlakte van 4000 M2. een vuurzee.
Een goederentrein der Geldersche Tram kon
nog tijdig uit de loodsen worden gereden, met
uitzondering van drie goederenwagens, die ver
loren gingen.
Niet alleen dat de eenvoudige brandweer te
gen de vuurzee niet was opgewassen, maar ook
werd liet blusschingswerk nog bemoeilijkt door
dat de voorraden chili niet met water bespoten
mochten worden wegens het daarna verbonden
ontploffingsgevaar.
De waarde der gebouwen bedroeg ruim één
ton, terwijl de verloren gegane voorraden op
circa één millioen wordt geschat.
Verzekering dekt in heide gevallen de schade.
OP DE LIJN SCHIEDAM-ROTTERDAM
Door gederailleerde goederenwagens beide
sporen bij Rotterdam versperd
Gisteravond om half tien zijn drie goederen
wagens van een convooi op weg naar het sta
tion D.P. te Rotterdam bij den Esseuhnrger-
singel ontspoord en omgeslagen. De wagens
kwamen dwars over de rails te liggen, waar
door heide sporen werden versperd.
Oogenblikkelijk vertrok spoorwegpersoneel
naar de plaats van de ontsporing dat er na
een half uur in slaagde de lijn Rotterdam
Schiedam vrij te maken.
Het reizigersvervoer naar Rotterdam liep ge
heel spaak daar de treinen niet verdeT dan
Schiedam reden.
Terstond werden maatregelen genomen om
de reizigers voor Rotterdam en verder per
tram van Schiedam naar Rotterdam te vervoe
ren, waarvoor verschillende extra-trams moes
ten worden ingelegd.
Ook enkele R. E. T.-bussen werdem tusschen
Rotterdam D. P. en het station te Schiedam
in dienst gesteld.
Zoodra bekend werd dat het geheele spoor
wegverkeer tusschen Schiedam en Rotterdam
D. P. was gestremd, werd besloten de reizigers
op het thaject Rotterdam—Den I-Iaag via fyet
station Hofplein en Pijnacker te vervoeren.
De Internationale treinen, die in Hoek van
Holland aansluiting geven op de boot naar
Harwich, zijn van de Ceintuurbaan ineens door
gegaan naar Schiedam en hebbgn dus 't station
D.P. niet aangedaan.
Nader vernemen wij nog over de treinont
sporing, dat deze te wijten is aan het feit,
dat de 7e wagen uit het convooi. no. N. S.
70618, van de wielen getrokken is, waardoor
ook de twee voorgaande wagens, de nrs. A. B.
4615 en C. 2102, twee passagierswagens, om
vergeworpen werden.
Een soortgelijke ontsporing heeft ook al
eens in 1919 plaats gehad.
De eerste trein die te Rotterdam binnenge
komen is, is de trein die te 23.02 moest binnen
komen. Deze arriveerde met 20 minuten ver
traging.
De treinen in de richting Amsterdam ver
trekkende te 21.41, 22.02, 22.32, 23.02 en 23.17
zijn niet weggegaan.
Het verkeer werd over het station Hofplein
verlegd.
De D-treinen naar Hoek van Holland van
21.55 en 22.06 werden over de Ceintuurbaan ver
legd, evenals de stoptreinen van 22.22 en 22.53,
Voor een gezelschap zangers dat naar Dor
drecht moest, werd op 't Centraalstation een
extra-trein ingelegd.
ONGEVAL OP EEN SPOORBRUG
Het slachtoffer liep daar zonder verlof
Gisterenmiddag te omstreeks half vijf Is de
ruim 60-jarige gepensionneerde C. J. K. uit Nij
megen die zonder verlof over de spoorbrug over
de Waal van Nijmegen naar Lent wilde gaan
doou een sneltrein uit Arnhem gegrepen. De
man werd ernstig aan hoofd en borst verwond
en overleed korten tijd later.
TWEE ARBEIDERS GEDOOD
Gistermiddag sloeg tijdens het hevige onweer
de bliksem in de boerderij van den heer D. to
Oostwold gemeente Leek, met het droevig ge
volg, dat de zich in de boerderij aan het werk
bevindende rietdekkers Hofsteen, gehuwd ea
40 jaar uit Enumatil en S. Solsuma 60 jaar en
ongehuwd wonende te Tolbert door het hemel
vuur werden getroffen. Zij waren op slag dood.
Drie meisjes en een man, die zich eveneens
in de boerderij bevonden werden door den.
bliksem bewusteloos geslagen.
Er ontstond een begin van brand, dat echter
spoedig kon worden gebluscht.
DOORDAT DE BLIKSEM INSLOEG
Een boerderij afgebrand
Gedurende een zwaar onweer dat gisteren
van twee tot vier boven de stad en de provin
cie Groningen woedde, sloeg de bliksem in de
boerderij van den heer J. Veldma Jansen te
(Onnen (gem. Haren) in. Dertig voer hooi gin
gen verloren .evenals vele landbouwwerktuigen,
waaronder een nieuwe maaimachine. Het vea
werd met veel moeite gered. De Groningsche
brandweer verleende hulp. Verzekering dekt ds
schade. -