DE REISVERF.ENIGING VAN JAN MUIL - Een voorspoedige middag De rups met een mombakkes VAN ALLES WAT g J H J J1 jzz j.r^= LJ-^ ihjl=^ rurC. Xt-fc- cle- ot«|.je4 ï^n. aJLjfoo nrv VRIJDAG 2 NiJÜI 1*,. Woorden van E. N. Wao Muziek van Lena Kruithof-van Diggelen DE B.L.N.S. Weer vier foetsie. den derden keer vier opnieuw 4 de laatste 3 ciw» (El Ti» rv 1 -VtuuurtU, W JCü-v'ltU- 2, x, t VW ^ckcwne gOC-^ CU»v£t/R, AÊ-TV XCL- -tU/ -ivfl- OVERNEMING UIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN Waar zt) dat vandaan haalt? Dat heeft deze rups altijd bij zich. Het ligt verborgen onder de plooien van haar huid en als zij zin heeft het op te zetten, welnu dan doet zij het. Heel diep in het donkere bosch woonde een oude, leelijke, tooverheks, niet maar zoo'n doodgewone, maar een heel erg leelijke, waar je bijna niet eens naar kon kijken zonder doodsbenauwd te worden. Die tooverheks hield er een leelijke gewoonte op na om iedereen, die ze in de buurt kreeg, te betooveren. Maar daar was ze natuurlijk een tooverheks voor. Den laatsten tijd echter had ze niet veel te doen gehad. De winter was bijzonder koud geweest en niemand was voor zijn plelzier in het bosch gegaan. Wel kwam er van tijd tot tijd een oude houthakker in het bosch, maar daar vond de tooverheks niets aan om dien te betooveren. Daar had je geen pleizier van, vond ze. Als je dien leelijken houthakker betooverde, van wien de meeste menschen toch niets moesten hebben, dan zouden ze nog blij zijn op den koop toe en een tooverheks is er nu eenmaal niet om de menschen blij te maken. Maar het voorjaar was nu aangebroken, en niettegenstaande de boomen nog niet groen wilden worden, was het prachtig weer en soms kon het zonnetje al zoo lekker schijnen, dat het wel zomer leek „Ziezoo," zuchtte de tooverheks, terwijl ze een kopje koffie slubberde, „nu is die doode tijd eindelijk voorbij en kunnen we eens aan het werk gaan." Betooveren noemde ze ook werken, ofschoon ze niet anders te doen had dan een stokje naar iemand uit te steken. Maar ze was erg lui, zoo lui, dat ze altijd met reusachtige gaten in haar dikke gebreide kousen liep. Maar juist die luiheid om haar kousen te stoppen zou haar ongeluk worden, zooals jullie hooren zult. Aangelokt door het mooie lenteweer, was er een jonge prins in het bosch verzeild geraakt. Hij liep net een vroolijk deuntje te fluiten, toen opeens de tooverheks voor hem stond. Hij zag wel, dat ze erg leeljjk was, maar zag I niet, dat hij met een tooverheks te doen had. „Zoo, zoo," zei de heks, „heb je zoo'n pleizier in je eentje? Dat zullen we je wel eens gauw afleeren." En voor de prins begreep wat er gebeurde was hij in een klein, oud, leelijk mannetje veranderd, met heel magere spillebeentjes. „Wel heb ik van m'n leven," riep de prins uit, maar zijn stem klonk krassend als van een kraai. „Ja, ja." lachte de heks, „je ziet er mooi uit zoo. En je zult zoo blijven net 'zoolang tot ik dat groote kluwen wol, dat daar in den hoek ligt, opge bruikt zal hebben. En als je weet, dat ik nooit van m'n leven m'n kousen stop, dan weet je genoeg." De prins was natuurlijk erg verdrietig, maar dat duurqe niet zoo heel lang en hij begon op middelen te zinnen om weg te komen. On een goeden dag stierf er een andere tooverheks, die de tante was van de onze. Er was een erfenis te verdeelen en daar de heks erheen moest, was ze wel genoodzaakt haar kousen te stoppen. „Weet je wat, dacht ze, ik hoef dat kluwen immers niet op te maken," en ze gaf den prins de knot om deze over te kluwen. Daar de prins echter wist, dat de heks graag babbelde, begon hij heel druk met haar te praten en voor de heks wist, wat er gebeurde, was de knot wol op en was het leelijke oude mannetje weer een jonge prins geworden. „Ziezoo," zei de prins, „we zullen jou wel eens onschadelijk maken." En hi) bond de heks 'n zak om haar hoofd en nam haar mee naar zijn paleis, waar ieder een, die graag een heks wou zien, haar voor een dubbeltje mocht be kijken Komt er bijvoorbeeld een roofvogel aanvlie gen, die veel van rupsenvleesch houdt (ze kent haar vijanden!), dan gaat één twee, drie het masker voor en de roofvogel, die daar zoo op eens zoo'n dreigenden kop voor zich ziet, be denkt zich nog wel eens, vóór hij het tegen zoo'n monster opneemt, immers hü dacht zoo'n gemakkeiyken onschuldigen prooi buit te kun nen maken! Jammer, dat je dit diertje in Holland niet vindt. En of je het in den Dierentuin kunt vinden, weet ik niet. Ik heb 't diertje hier nooit gezien, maar zeer dikwijls op Java. C. K. „Ik heb wat moois voor Kees," zei Toos den volgenden Woensdagmiddag. „Wat dan?" vroeg Henk. „Een prachtigen magnoliatak; kijk maar." En Toos hield een moeten tak omhoog. „Gekregen van mijnheer Smits, hij had van Kees' ziekte gehoord en vroeg of ik zorgen wou, dat hij op de plaats van zijn bestemming kwam." „Weet je vat, ik breng hem nog even weg voor we gaan wandelen. Ik heb zoo'n hoop, dat we meer zeldzame planten vinden zullen dan verleden week; het weer is zoo veel zachter." Henk bracht vlug den tak naar Kees' huis. Deze begon al goed op te knappen, hij mocht nu telkens eens een uurtje op, maar de dokter wilde maar kalm aan doen. Kees was erg blij, dat Henk nog even kwam, hij vroeg of Henk hem vooral uitvoerig verslag zou doen van de wandeling. Toen Henk terugkwam, was de club al pre sent. 't Was de bedoeling een flinke wandeling Tn Indië leven allerlei dieren, die wij hier in ons vaderland niet vinden. Vandaag willen we eens iets vertellen over een groote rups, die op dunne bakjes van groote boomen leeft. Het te een kanjer van een beest, dat niets ande.s doet dan vreten, den ganschen Heven dag. Heel wat blaadjes en fijne stengeltjes neemt de nimmerzat op die manier tot zich vóór zij zoo ver is, dat zij zich Inspint. Op het eerste gezicht heeft het beest niets merkwaardigs. De bruine huidkleur, de kop, de pootjes het is alles zeer ge woon net als bij andere rup sen, die je ook hier bij duizen den vindt. Om je dit te laten zien. geef ik je hier haar welge lijkend portret, waar je haar bezig ziet met haar maaltijd. Rustig zit zij daar te smullen. Het fijne takje, waarop zij zit. wordt netjes afgeknaagd en even vóór het zal breken, gaat sinjeur een beetje verder haar ver nielingswerk verrichten. Maar.... kijk nu eens naar het tweede plaatje: Dat Is een heel ander dier, niet waar? Nee, nee! Het is dezelfde rups. En zie je nu. hoe vervaarlijk zij er uit ziet? Zie je die vree- selijke groote, zwarte oogen, die zoo dreigend den vijand aan kunnen kijken? Zie je dien vreeselijken bek met tanden? Dien hoog opge- richten kop? En het eigenaardige van dat alles is nu, dat het maar schijn is. Die groote oogen zijn een paar zwarte vlekken, die dreigende bek is ook niets anders dan een streep, waarmee de huid geteekend is. Die tanden ook; alles is maar schijn. Het is een masker, waarachter zich de onschuldige kop van het dier verbergt. Zoo iets als Jullie wel eens opzetten om anderen te verschrikken. Nu dit masker doet bij deze rups precies hetzelfde. Als zij een vijand, die op haar aan komt vliegen of kruipen, wil verschrikken, dan eerst zet zij haar masker op. Tilly had een oogenblik het idee gehad het diertje te pakken en mee te nemen voor het terrarium van Kees, waarvan zij bij de eerste kennismaking zoo genoten hadden! Maar zij vond het jammer het diertje te verschrikken. OPLOSSING VAN: DE SLUWE WIJNDIEF De teekeningetjes hiernaast maken je duide lijk, hoe de dief het door verplaatsing der flesschen aanlegde, er telkens een paar achter over te drukken. 2 7 2 7 7 Op deze manier zijn er al 4 ver- 2 7 2 dwenen, en men telt er nog steeds elf langs lederen wand. 3 5 3 5 5 3 5 3 4 3 4 3 3 4 3 4 5 1 5 I 1 5 1 5 6 5 5 6 te maken naar de meer afgelegen boschplekjes, i Henk kende een plaats, waar boschanemonen en sleutelbloemen groeiden. Ditmaal was Mientje ook van de party en dat bleek een voordeel te zajn. Want die Mien tje kan soms planten opmerken, waar iedereen voorbijgeloopen was. Ze waren het viooltjesbosch al door en Henk, die met Reindert vooruitgeloopen was, had de eerste sleutelbloemen al gevonden (fig. 1). Daar riep de stem van Marietje hen terug. „Kom eens kyken, wat een leuke dingetjes ik hier gevonden heb." (fig. 2). „Hé," zei Reindert, „wat kan dat wezen?" „Ik weet het," riep Henk, „Aronskelken." „Maar," protesteerde Ada, „Aronskelken zien prachtig wit en ze zijn veel grooter." „Toch zyn het Aronskelken," hield Henk vol, „maar echte Nederlandsche; dis groote zyn Tropische. We zullen er een voor Kees meene men, die zal de plant denkeiyk ook wel niet kennen." Zij gingen nu sleutelbloemen en anemonen plukken. Plotseling hoorde Tilly iets ritselen zy bleef doodstil zitten en jawel, daar kwam heel voorzichtig een kleine hagedis te voor- schyn. Het, diertje stak zyn kopje vooruit, overtuigde zich dat er nergens gevaar dreigde en gleed toen bijna geruischloos door de dorre bladeren weg. Ook Jan had een mooie vondst gedaan. Tussehen harde, groene blaadjes stonden mooie blauwpaarse bloemen (fig. 4). Hy kende ze wel de bloempjes van maagdepalm, die bij hen in de kweekery steeds in voorraad gehouden werden. Dat die plantjes hier in het wild groeiden, was iets nieuws voor hem. Even voor het tijd was naar huis te gaan, vond Ada eeif» sierlijk plantje met bloemen, die van binnen wit en van buiten groen waren. Toos herkende het als vogelmelk (fig. 5). Van de sleutelbloem en boschanemonen werd weer voor elk gezin een mooi bosje geplukt. Voor Kees werd ook een bloem van de vogelmelk meegenomen. Zeer in hun schik met de mooie vondsten, keerde de B. L. N. S. zingend huiswaarts. A. L. -ZiC&t dón *£-u. ta -at,v\XL> 107 fin non fiinkom afstand bleven ze staan. Dat was 108. De dieren begrepen dat ze zich m Biggen land omdatze erg bang waren voor Jan Muil. Stel Je behoorlijk moesten aandienen. Daarom ging Ko Nyn voor, dat die hen eens opat! wns met den 00118111 Praten. 105 Toen het Biggetje beneden was aangeland, gaf Beer de Bruin hem een handje om hem zóó aan de andere dieren te laten zien. 106. Maar daar kwamen opeens een paar broertjes van het biggetje aanzetten. Ze vertrouwen het zaakje niet erg. Ze waren niet gewend met wilde dieren

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1930 | | pagina 11