J
I
iG.
t
k
i
M
ZOO'N DOMOOR!
WEG
WOENSDAG 28 MEI 1930
m
VAN 'N GESTOLEN VADER EN
'N LIEFHEBBENDE DOCHTER
Het kVne mannetje onder
de groote parapluie
Jan, m'n kleine broer is niet geslaagd.
Hoewel voldoende in wiskunde, physicak en
vreemde talen, heeft hij voor letterkunde on
voldoende. omdat hij La F«ntaine niet vol
doende „voelt", of ten minste niet genoeg
zaam uit kan leggen. Ziehier waar het over
ging.
De examinator: Noem eens 'ai bekenden
fabeldichter.
Jan: La Fontaine.
Die keuze doet u eer aan. Daar feli
citeer ik u mee. Welnu laten we het dan
eens over La Fontaine hebben. Wat denkt
u van La Fontaine?
(Jan die niets over hem denkt). Ik denk
dat 't groot dichter is.
Goed geantwoord. Heel goed zelfs bes
te vriend. Als u zoo altijd oordeelt, brengt
u liet nog ver in 't leven, dat durf ik wel
te voorspellen. Maar als u La Fontaine dan
zoo'n groot dichter vindt, misschien kent
u dan wel eenige fabels van hem.Noem
eens iets wat den dichter bijzonder eert.
Nu.'ns kijken.
Ik wed dat u de voorkeur geven zult
aan: „De Molenaar, zijn Zoon en de Ezel?"
Ja dat is waar!
En aan „De Eik en het Riet".
Zeker mijnheer!
Prachtig: met plezier zie ik dat onze
smaak dezelfde is op dat punt. Kunt u „De
Eik en Set Riet" opzeggen?
Jawel mijnheer.
Doe dat dan eens.
En de examen-afnemer neemt de ingeto
gen houding aan van den kunstkenner die
van een Meester gaat genieten.
Eens zei de eik tot het riet
'n Oogenblikje. Wat denkt u van dien
versregel?
Dat hij prachtig is
Prachtig, ja dat is hij, maar waarom?
Jan zwijgt verlegen.
U vindt, dat hij prachtig is en u weet
niet waarom! En u beweert dat u La Fon
taine kent!
Bij Jan, die nog maar een Jantje is, ko-
men de waterlanders op.
Met huilen komt u er niet. Kom ant
woord hier eens op: Weet u wat 'n eik is?
Een eik is een boom.
Heel goed maar wat voor boom. Een
groote, een kleine
Een groote boom mijnheer.
Ah! En een riet, wat is dat?
Zoo'n ding dat in 't water groeit mijn
heer.
Uriet; jg een waterplant, met rechte
gladde stengel, die in t algemeen aan den
waterkant groeit. Welnu begrijpt u nu
waarom dat gedicht zoo mooi is. U ziet
daar twee planten zoo verschillend van
grootte en omvang en toch spreken zij als
gelijken tot elkaar. Is dat geen roerende
antithése, in staat je de tranen uit de oogen
te persen.
O zeker.
Laat me alstublieft uitspreken. Nu zult
u zeggen: dat is treffend, maar geheel on
waarschijnlijk. Inderdaad verwacht men
niet van 'n machtigen eik dat liij zich
zoozeer vernederd om het woord ie richten
tot 'm nietig rietstokje, dus zich met zoo'n
gering gezelschap tevreden stelt.Ik dank
u voor die opmerking, die van nadenken
getuigt, maar daar moeien we juist zijn.
Ja, de eik spreekt tot het riet, maar let
wel, hij verwaardigt zich daartoe.
„E E N S", d. w. z. op zekeren dag. EENS,
verstaat u dat? EENS, dus bij hooge uit
zondering! Zijn gewoonte is het riet op 'n
afstand te houden en daar gaat hij EENS
tegen in, door zich naar 't riet te keeren. De
dichter heeft alles voorzien en ik ken maar
weinig gedichten waarin de scherpzinnigheid
en 't genie van den auteur zóó schitterend
uitkomen. Ga door.
U hebt....
De examinator declameert zacht, na:
Eenseens..
wel reden.
Iller spreekt de eik, let daar wel op.
Het riet zou zoo vermetel niet geweest zijn
't eerst tot den machtigen boom te spreken!
Dan zou het er van langs geftregen
hebben.
Wat??
O ndets.
(Gaat door met reciteeren):
U hebt wel gelijk de natuur te beschul
digen
Halt, halt! Draaf niet znn hard door als
'n blind paard. Wat is uw meentng over dien
versregel?
Mijn meening?
Ja, uw meening. Vindt, u hem goed of
slecht.
Goed mijnheer, uitstekend zelfs!
Waarom?
Jan begint zich verslagen te voelen, raakt
hoe langer hoe meer van de wijs. 7,'n aarze
lend antwoord is:
Ik weet 't niet....
De ander met de oogen ten hemel:
O jeugd!... Maar denk dan eens na,
bekijk" dien versregel van nabij, traebt de
schoonheden ervan aan 't licht te brengen.
('n Somber, zwijgen van den jongen).
MMfMmw*
IIÈT DTJIThCHE SCHOOLSCHIP NIOBEaan den steiger te IJmuiden, waar het eenigo
dagen gemeerd lag; de bemanning zien wij bezig meit de och tend oefeningen
Maanden terug reeds was hem z'n werk-
kr ing in die provinciestad gaan tegenstaan
iedereen kende hem althans dat zei liem
z n verbeelding en iedereen kende hij,
d.w.z. hij zag van ieder slechts het klein-
menschelijke, dat al het onvolmaakte nood
zakelijke nog verkleint, 's Morgens trapte
hij zich op z'n fiets als met loodgcvulde
schoenen naar z'n bureau, dat z.i. altijd
nog veel te vroeg aanging en 's avonds kon
hij dikwijls slechts moeilijk den ondeugen
der! wenseh onderdrukken dat het oude ca-
valjo eons af ou branden, als 't maar zoo
gebeurde, dat het personeel er geen schade
van zou hebben.
Ilij was z'n baantje beu, hij was z'n ge
boortestad beu, hij w5s z'n omgeving beu,
hij was vaak zich zelf te veel.
Maandenlang reeds snorde hij de adver
tentiekolommen in het avondblad door, of er
geen levenspositie werd aangeboden, voor
een energiek jongmensch, waarbij loon naar
bekwaamheid in 't uitzicht werd gesteld,
hetgeen dus voor hem hij was naar
eigen berekening ecu heele „piet" een
schitterende carrière moest beteekenen.
Ilij schreef sollicitaties naar bekende en
onbekende firma's, voor passende en an
dere betrekkingen (die zich dan maar bij
hem moesten aanpassen) hij hoopte en re
kende, hij vreesde, dat zijn sollicitatie wel
eens ooit bij z'n eigen directeur zou terecht
komen, hij bouwde in z'n fantasie lucht-
machines alsof ze voor ontdekkingstochten
moesten dienen, hij drank zich 's avonds
moed in achter de rooktafel van z'n vrien
denkroeg, hij ontving in 't gunstigste ge
val op 1 der 10 sollicitaties '11 drie-regelig
antwoord, dat er „reeds in de vacature
voorzien" was en leefde z'n leven (dat hem
zwaar viel) dan maar weer 'n dag verder,
tusschen hoop en vrees, voorzien van 'n
flinke dosis geïrriteerdheid-om-niets, heim-
weei'g-terugdroomend naar oogenblikken
uit zijn jongenstijd, toen het hem nog moge
lijk was, hartelijk en hardop te lachen.
Hij had, wat men noemt, de „p" in en
niet zoo'n heel klein beetje.
Niets was meer goed, niets deugde meer.
I)e stad waar hij geboren en schoolge
gaan wvas werd hem te klein, te burger
lijk, te bekrompen, le preutseh, tc „netje?"
vooral.
Z'n vrienden althans degenen, met wie
hij z'n duiten uit verveling en chagrijn te-
-- Is dat alles wat u vindt? Maar kereltje
zegt. u dat woord „natuur" dan niets?
O jawel mijnheer.
Wat dan?
Treurig, treurig. Kom laten we eens
verstandig redeneeren. Waarom spreekt de
eik hier van „natuur" en niet van „God". U
weet toch dat La Fontaine geen ongeloovige
was en 't woord „God" niet schuwde in zijn
gedichten, Waarom gebruikt hij-het hier
dan niet.
Omdat de eik in zijn hoogmoed natuur
lijk vol is van materialistische theorieën.
Dat is toch zoo duidelijk als iets. Maar na
tuurlijk men moet nadenken. Wat. zegt u
nu van die opvating?
Jan haalt hopeloos de schouders op, laat
zicli ontvallen in zijn ontmoediging:
Ik weet het met
juist dat is hetu weet niets, niets.
U hebt verder geen taalgevoel, geen smaak
voor 't schoon e.u bent 'n domoor, om geen
andero termen te gebruiken. Ga eerst de
klassieken nog maar eens bestudeeren en
kom dan 't volgende jaar ons onderhoud nog
eens hervatten.
gen sigaretten en biertjes uitwisselde
stonden er in z'n verbeelding veel en veel
gunstiger voor dan hij, omdat ze bijna al
lemaal „op kamers" woonden en dus al
hun geld zelf konden houden, terwijl hij
thuis nog zóóveel moest afdragen; hoewel
dat „vele" slechts weinig was, als hij eer
lijk wilde toegeven, dat hij onbezorgd kon
leven als 'n student., wiens papa voor klee
ding, belasting en verdere uitrustingsnood
zakelijkheden pleegt, zorg le dragen.
Zijn dagclijksche milieu, z'n ouderlijk huis
dus ging hem zachtjes aan zoo vreeselijk
ouderwütscli lijken, zoo sleurend, lederen
dag hetzelfde liedje van eten, werken cn
zorgen; hij was nog maar alléén thuis en
z'n ouders niet zoo jong meer, zoodat hij
meer hun gebreken meende te voelen dan
hij hun bezorgdheid wist te waardeeren, die
hem bemoeiallerig aandeed en lastig werd
voor z'n opbruisend karakter.
Hij wilde en zou cn moest weg.
Hij moest vooruit.
Hij zou eruit.
Weg! De wereld in. De toekomst!
Vooruit! Naar 'n positie vol beloften en
schoonschijnende kansen op promoties.
Eruit, uit z'n huis, uit z'n betrekking, uit
z'n familie, uit z'n stad!
Hij de jonge man met een driftigen aard
en dik-doemerige omgangstaal, hij zou 't
elders beter klaarspelen dan z'n ouders, die
altijd in dezelfde stad gebleven waren en
dus geen kijk op de wereld hadden; beter
ook dan z'n oudere collega's die al 10 a 15
jaren bij denzelfden directeur hun maand
salaris hadden ontvangen; beter natuurlijk
dan z'n chef, die hem 'n egoïst leek; beter
ook dan z'n oudere broers, die wel naar 'n
andere (zelfs grootere! stad getrokken wa
ren, maar toch nog niet 't lef hadden ge
had, om het land uit te trekken; hetgeen
voor hem 'n peulschilletje zou zijn, als de
kans maar geboden werd.
„De wereld ligt voor me open" was z'n
slagwoord en toch kwam hij geen stap ver
der dan de stations-postbus, waarin hij
a.vond-aan-avond z'n vele sollicitatiebrieven
deponeerde met een air van verzekerdheid,
dat cr nu toch eindelijk wel eens 'n beleefde
uitnoodiging zou volgen, om te komen con-
fereeren.
Het kwam er niet van.
Hij bleef zooals hij was, beu van alles en
boordevol suggesties over een toekomst el
ders.
Beu was hij van allen en alles, maar de
anderen werden ook hem beu cn meer den
dat.
Zijn collega's zagen hem liever gaan dan
komen, Zijn vrienden stonden al op als hij
kwam, zijn ouders zuchtten als hij thuis
kwam cn ademden rustiger als hij de deur
achter zich dichttrok.
Zijn huis bezag hij als 'n foltering, doch
zelf werd hij 'n obsessie voor hen, die met
hem lief en leed deele-n wilden.
Totdatonverwacht, terwijl hem
reeds eenige dagen moed en tijd tot sollici
teeren hadden ontbroken, 'n telefoontje van
,,'n goeden bekende" hem uit z'n werk riep
met 'n korte inededeeling, waarop hij
slechts kort, maar daverend-blij „nou en
óf, in orde hoor!" antwoordde.
Er was veel kans, als hij bij 't, sollicitee-
ren maar den naam van opbeller vernoem
de.
„Natuurlijk", dacht, hij bij zich zelf „heb
ik veel kans, waarom ook' niet; 't is 'n werk
kring, waarvoor ik me zelf geknipt anht".
En z ij n naam noemen?!
Nou ja, vooruit, bij wijze van... hm, hum.,
refentieallah.
„Thuis niets zeggen", dan kon hij bij even
tueel succes het kon niet anders de
eer aan zich zelf Houden.
Ilij schreef z'n zooveelste sollicitatie cn
plakte er voor de even zooveelste maal 'n
postzegel op en in.
Zorg vooral goed voor m'n vader, hè
Annette?
Die aanbeveling van mevrouw ontbrak
nooit wanneer de verpleegster uitging met
't driewielige wagentje waarin de oude heer
zat die, door een beroerte getroffen, niet meer
loopen kon.
Gelukkig bezat de patiënt, die reeds lang
weduwnaar was, een lieve dochter, zelf
weduwe. Zij had haar hulpbehoevenden
vader bij zich genomen en omringde hem
nu met de teederste zorgen.
Andere dagen ging zij zelf op de wande'ing
mee, maar dezen middag moest zij thui"
blijven om iemand te ontvangen. Annette
ging dus alleen met den zieken oud-en heei
en 't laatste wat mevrouw haar nariep w is
't bekende:
Zorg vooral goed voor m'n vader, be
grepen Annette.
Annette stel-de mevrouw gerust; wat was
er ook te vreezen? Het plantsoen was di 'hl
bij en de weg daarheen rustig.
Nu wilde het toeval dat zij Lise, een v-rien
din van vroeger, ontmoette. In 't zelfde stadje
geboren, waren ze op dezelfde school geweest
en eenig-e jaren later naar de groote stad
gegaan.
Maar Li3e was niet alléén.Twee sol
daten, een paar prachtige kerels, vergezel
den haar. 't W-aren kennissen van vroeger,
ook uit 't zelfde stadje, wat natuurlijke!
dus dat men elkaar groet en even praten
blijft.
Weldra zitten de vier jongelui gezellig
naast elkaar op een bank, praten over vroe
g-er, over hun geboorteplaats en wie weet
wat al meer.
Op korten afstand vindt Annette's zoekend
oog een boschje dat uitstekend geschikt lijkt
om den ouden heer tegen zon cn wind te
beschutten. Daar rijdt ze dus het wagentje
heen. Kon ze beter voor hem zorgen?
Pat hij dicht bij hen blijft is^een bezwaar
efi belet hen niet vrij te praten, want de
patiënt kan nog slechts onsamenhangende
geluiden uiten, schijnt niets meer te hoorai.
bijna niets meer te zien, cn stelt nergens
meer belang in, behalve dan in eten, waar
voor hij een geweldigen eetlust behouden
heeft.
Het gesprek is zoo interessant, zoo boeiend,
dat de kwartieren als minuten voorbij vlie
gen.
Eindelijk krijgt 't plichtsbesef in Annette
weer de overhand cn ze besluit afscheid te
nemen om naar huis terug te gaan.
Ze kijkt om naar de plaats waar ze het
wagentje gezet heeft.... 't. Staat er niet mter!
Moeilijk weer te geven oogenblikken.
Ontzet kijkt ze rond, loopt naar het boschje,
ijlt een eind het pad langs naar den eenen
kant, naar den and-eren kant, vraagt hijgend
in uiterste opwinding aan eenige voorbij
gangers of zij niets gezien hebben-
Van den ouden heer en t wagentje geen
spoor meer, dat is 't nuchtere feit 't welk
Annette tot- radeloosheid brengt
En toch moet ze weer naar huis terug.
Maar wat zal ze z-eggen?... En mevrouw heeft
„Afwachten" was weer de boodschap.
Gelukkig duurde 't niet lang.
Er kwam een brief met „privé"-adres,
dje dus keurig gesloten op den schoorsteen
stond, toen hij met z'n zure gezicht thuis
kwam.
In 'n minuut gelezen,eenig ge-„hm",
een sigaret aan en hij zweeg.
De invitatie leek hem.
Den volgendeft dag was hij vrij; op z'n
Paaschfeest ging hij op z'n doel af en na
een kwartiertje praten was de zaak be
klonken, d.w.z. formeel bekrachtigd, want
eigenlijk was hij al aangenomen op aan
beveling van „den goeden bekende" voor
liij kwam.
In salaris ging hij er goed op vooruit,
kansen op promotie warm er niet weinig
en liij kon desnoods reeds direct in dienst
treden.
Er werd geborreld en geproost cneen
telegram aan z'n meisje gestuurd.
's Avonds kwam hij laat thuis en ver
telde, dat hij nu eindelijk ,-,weg" kon; wijl
hij een schitterende betrekking had gekre
gen, waarvan hij met veel omhaal de goede
kanten aandikte, alsof er geen schaduw meer
bestond,
„We feliciteeren je, jongen", klonk de
ouderlijke slem van z'n vader, „we wisten
wel, dat vriend Tl. je vroeg of laat zou hel
pen!"...
Dat laatste werkte op hem als 'n koud-
water-douche.„had hij dan niet zelf hard
genoeg er voor gewerkt, en moest hij nu
eigenlijk nog „dank-je zeggen oa.n een goe
den bekende van z'n ouders!"...
Ilij hield zich groot en goed, terwijl een op
geblazen verwaandheid hem zelfs deed ver
geten, dat hij nu wel weg kon, ja, maar
'n betrekking kreeg, die hem was aange
boden in 'n provincie-plaatsje, d;ft zelfs veel
kleiner was dan de stad, waar hij was gebo
ren en waar hij zoo graag weg wilde..1
haar nog wel zoo dikwijls op 't hart gedrukt
zorg te dragen voor den dierbaren patiënt.
In haar vertwijfeling klampt zij zic.li aan
allerlei troostende gedachten vast, zoo sluit
7.e de mogelijkheid niet uit dat de oude heer
plotseling het gebruik van zijn leden terug,
gekregen heeft en heimelijk, alleen naar
huis is gegaan, om haar, de wat zorgelooze
verpleegster, een poets te spelen.
Doch mijnheer was niet thuis en de arme
Annette had de volle zwaarte van mevrouw'?
vernietigende verwijten en verontwaardiging
te dragen.
Dagen en weken gingen voorbij... Ondanks
de nasporingen der politie bleef de lamme
oude heer onvindbaar.
Zijn dochter, die ten laatste van mensche-
lijke hulp niets meer verwachtte, bad steeds
vuriger tot God. Ze smeekte dien barm-
hartigen Vader dat Hij medelijden zou heb
ben met haar omgelukkigen vader, opdat
hem geen leed zou geschieden... als hij ten
minste nog in leven was.
Eens dat ze met haar beide kinderen en
Annette een bezoek wilde gaan brengen bij
haar -intieme vriendin, werd zij bij den in
gang van eeu plantsoen aangehouden door
een bedelares die mompelde:
Hel) medelijden met 'n arme lamme...
Mevrouw tastte in haar taschje, aoch een
geldstuk...
Opeens een kreet van Annette.
O mevrouw! mevrouw!
Haar blik en hand wezen naar een be
jaarden man, die onbeweeglijk zat m een
wagentje, eenige passen van haar af.
Op 't eerste gezicht was de patiënt onher
kenbaar. anders gekleed, met minder hooge
gelaatskleur en een gezonder uiterlijk. Ook
was de rij-stoel niet dezelfde, veel ouder
en verveloos.
Maar mevrouw herkende in den zieke
haar ouden vader.
Vader, vader! riep ze uit, terwijl ze
naar hem toesnelde.
Een vage, zachte glimlach, als uitdrukking
van 'n diepe vreugde en voldoening, verhel
derde het gelaat van den lamme, die niet
in staat scheen 'n enkelen klank te laten
hooren.
Hoe komt die zieke hier juffrouw? Waar
hebt u hem gevonden? Hoe durft u hem
Maar reeds was de bedelares verdwenen,
want wellicht oordeelde zij die vragen te
onbescheiden en haar toestand te veeg.
De oude bedelares had gedurende tien jaar
twee lammen verpleegd, haar man en diens
schoonbroer en al dien tijd had zij van die
patiënten geleefd en ruim geleefd, want
door de arme slachtoffers onder de oogen
van 't publiek te brengen, maakte zij prach
tige dagen. En niemand verstond zóó goed
de kunst dat soort zieken te behandelen.
Boos worden, smeeken, zuchten, klagen....
niets scheen veel indruk op haar te maken,
zij liet zich niet overhalen tot wat ze als
zwakheid beschouwde. Haar zieken kregen
nooit wijn, bier of andere alcoholische
dranken; heel weinig vleesch en dan alleen
nog maar kippen- of kalfsvleescli, geen krui
den en niets wat prikkelt. Groenten en
frisch water bezetten de eerste plaatsen van
't, dagelijksch menu.
Die voortreffelijke kuur werd nu plotse
ling onderbroken. Mevrouw, in haar kinder
lijke genegenheid, wilde haar armen vader
schadeloos stellen voor het vasten cn de ont
beringen die zij veronderstelde. Nooit had de
zieke het zóó goed gehad, niets was te duur,
niets te veel voor haar lieven zieke.
Het duurde echter niet lang of van het
gezonde uiterlijk van den ouden heer was
niets meer over. De heldere, levendige blik,
die getuigde van de heropleving der geest
vermogens, werd dof, levenloos. Thans
scheen hij altijd vermoeid, willoos, slaperig.
Vooral Annette gaf zich rekenschap van
die verandering en meende goed te doen
mevrouw daar op te wijzen.
Kijk eens mevrouw hoe rood mijnheer's
gezicht tegenwoordig isfin hij slaapt
bijna heel den dagDat maakt me onge
rust mevrouw.
Ja, mij ook, wat 't antwoord. ais ik
hem zoo hoogrood zie, ben ik altijd bang
voor een nieuwe beroerte. Gisteren ben ik
naar den dokter geweest om hem tc verzoe
ken dat hij nog eens naar z'n patient komt
kijken
Iloor eens, mevrouw, neom het mij niet
kwalijk wat ik u zegmaar als ik u was,
zou ik meer vertrouwen stellen in die vrouw,
u weet wel de bedelares die mijnheer mee
genomen had.
Annette, wat haal je nu i nje hoofd!
Ja mevrouw, dat klinkt wel heel vreemd
maar herinnert u zich nog wel dat mijnhepr
cr zoo wakker en florissant uitzag toen liij
terugkwamen nu
Dat is zoodaar heb ik ook al eens
aan gedacht, maar ik kan m'n armen vader
toch geen honger laten lijden.
Nu mevrouw in uw plaats zou ik die
oude vrouw opzoeken, niet om haar mijn
heer toe te vertrouwen, mam- aüeon om haar
to vragen op welke manier ze hem zoo goed
verzorgde.
Mevrouw werd niet meer in staat gesteld
dat plan te verwezenlijken, want nog dien
zelfden dag, eon half uur na de visite van
d ei dokter, werd de zieke door e en nieuwe
beroerte getroffen en stierf eenige oogenblik
ken later in de armen van zijn dochter.
EEN ZONDERLING BEROEP
Er zijn menschen, die er een eigenaardig be
roep op na houden. Tevens vindt men er, die
er hun beroep van maken, geen beroep uit te
oefenen. En in een stad als Rome kan men van
beide categorieën krasse en merkwaardige
exemplaren observeeren.
Het laatst heb ik toch iemand ontmoet, die
een beroep uitoefent, dat me wel eenig lijkt op
dit ondermaansche, al was bet nu alleen maar
hierom, dat er maar één Pincio op de wereld Is.
De Pincio is Rome's beroemdste tuin. een
aardsch paradijs. Een reeks van lachende val
leien en met de mooiste pijnen en de statigste
palmen bekroonde heuvels. De Pincio is de
speeltuin der Romeinscbe kinderen en bet rust
oord van de vaders en moeders dezer kinderen.
En de Pincio Is ook een galerij van beroemde
mannen, een openluchtmuseum van schier on
telbare borstbeelden.
Al die grootbeden schijnen zich heel behage-
lijk te voelen tusschen het geroezemoes van
groot en klein Rome en Napoleon ergert zich
heelemaal niet over den man van de poppekast,
die hem een geweldige concurrentie aandoet,
vlak voor zijn neus. Hij en zijn collega s zijn
vermoedelijk al heel tevreden, dat ze in hun
Olympische rust van lang geleden gestorvenen
niet onophoudelijk worden gestoord.
Vroeger was dit anders. Dat was in den tijd,
toen in Rome de stakingen aan de orde van
den dag waren. Den eenen dag staakte het per
soneel van het gasbedrijf en zaten de menschen
zonder gas en den anderen dag kwamen de
mannen van da electriciteit niet op hun werk
en moest men het zonder licht doen. Dan weer
haddén de straatvegers er den bezem bij neer
gelegd of staakten de tramconducteurs.
Zoo gebeurde het, dat in 1922 depolitie
agenten staakten en heel Rome aan haar bur
gerij was overgeleverd. Alles werd in de zorg
dezer burgerij aanbevolen. Ook de Pincio, maar
in één dag was er geen bloem meer te bekennen,
en waren schier alle beelden jammerlijk ver
minkt.
De krachtige regeering van tegenwoordig, die
ook van het stadsbestuur een dictatuur maakte,
heeft in zake volksopvoeding veel bereikt.
De achting voor het bezit der gemeenschap,
die in de dagen der voor een volmaakte ge
meenschap strijdende democraten zich uitte in
een opmerkelijke vernielzucht, werd het volk
op hardhandige wijze bijgebracht. Het bleek
hier als altijd de kwestie, hoe de menschen
worden opgevoed
Het komt nu niemand meer in zijn hoofd op,
op den Pincio een bouquetje te gaan plukken,
ofschoon hier menige particuliere tuin of over
den weg hangende rozelaar het nog moet ont
gelden. De Pincio is taboe, en ijverige plant-
soenwachters, die snel en doortastend zijn in
het op den bon slingeren, zorgen er voor, dat
iedereen een, heilig respect heeft voor de ge
meentelijke en gemeenschappelijke bloemen.
Ze groeien nu in dichte massa's en sterven een
natuurlijken dood.
Ook de standheelden genieten een bijzondere
bescherming, wat echter niet wegneemt, dat ze
toch af en toe worden belaagd. Er schijnen nog
steeds Romeinen rond te loopen, die nu een
maal geen neuzen kunnen zien. En het komt
althans voor, dat er een beeld ontneusd wordt.
Aan deze zonderlinge manie dankt een heel
klein mannetje zijn zonderling beroep, bet man
netje, dat ik op een regenochtend ontdekte.
Het weet, dat zijn beroep eenigszins zonder
ling is. Daarom oefent hij het op de meest on
opvallende wijze uit, liefst, als de Pincio een
zaam en verlaten onder Rome's hemel ligt.
Dien regenochtend, toen ik bij een geweldi
ge stortbui, een echte Romelnsche „aquaz-
zone", onder een plateau beschutting zocht, zag
ik opeens een groote parapluie door een rijk
met standbeelden gegarneerd laantjte wande
len. De parapluie stond, terwijl zich een wolk
breuk optketende, gemoedelijk voor de buste
van Donizetti stil en bleef onbewegelijk, wel
een kwartier lang, zelfs toen de regen, een
echte spaghettiregen, onverwacht ophield.
Ik vermoedde aanvankelijk, dat onder de
parapluie een bewoD deraar van den componist
van de „Favorita" schuilde, die de trekken van
den meester goed in zich wilde opnemen. De
manier echter, waarop de parapluie heen en
weer ging, maakte me nieuwsgierig. Ik wandel-
do het laantje in en ontdekte het kleine man
netje onder de groote parapluie. Het mannetje
was ernstig bezig met passen en meten, en uit
een grooten zak haalde het allerlei maten en
soorten van gipsen neuzen te voorschijn, net
zoclang, tot het er één vond, die bleek te pas
sen. Daarna krabbelde het er met een potlood
stompje „Donizetti" op en zette zijn wandeling
voort. De neuzendokter had zijn diagnose op
gemaakt en ging nu op zoek nap,r een an
deren patient.
Zijn baantje is geen sinecure. Hij mag maar
niet den eersten den besten neus nemen, want
de nieuwe neus dient aan den origineelen te
beantwoorden en in overeenstemming te zijn
met de trekken van hot betreffende personage
en identiek met ileszelfs phvsionomle, zooals
die middols oude prenten, schilderijen of meer
moderne foto's aan ons, het dierbaar oagtt-
slacht, is overgeleverd.
Indien dit liet geval blijkt en de proefneus
door den neuzendokter eventueel is bijge
schaafd en bijgewerkt, maakt deze volgens dit
model 'n nieuwen, marmeren neus, dien hij op
zulk een doeltreffende wijze op het aangezicht
van den verminkte doktert, dat het gerepareer
de lichaamsdeel nieuwe aanvallen van anti-
neuzen-maniak ken met oen aanzienlijken kans
op succes kan weerstaan
ROME. C. P. M, H-