J I iG. t k i M ZOO'N DOMOOR! WEG WOENSDAG 28 MEI 1930 m VAN 'N GESTOLEN VADER EN 'N LIEFHEBBENDE DOCHTER Het kVne mannetje onder de groote parapluie Jan, m'n kleine broer is niet geslaagd. Hoewel voldoende in wiskunde, physicak en vreemde talen, heeft hij voor letterkunde on voldoende. omdat hij La F«ntaine niet vol doende „voelt", of ten minste niet genoeg zaam uit kan leggen. Ziehier waar het over ging. De examinator: Noem eens 'ai bekenden fabeldichter. Jan: La Fontaine. Die keuze doet u eer aan. Daar feli citeer ik u mee. Welnu laten we het dan eens over La Fontaine hebben. Wat denkt u van La Fontaine? (Jan die niets over hem denkt). Ik denk dat 't groot dichter is. Goed geantwoord. Heel goed zelfs bes te vriend. Als u zoo altijd oordeelt, brengt u liet nog ver in 't leven, dat durf ik wel te voorspellen. Maar als u La Fontaine dan zoo'n groot dichter vindt, misschien kent u dan wel eenige fabels van hem.Noem eens iets wat den dichter bijzonder eert. Nu.'ns kijken. Ik wed dat u de voorkeur geven zult aan: „De Molenaar, zijn Zoon en de Ezel?" Ja dat is waar! En aan „De Eik en het Riet". Zeker mijnheer! Prachtig: met plezier zie ik dat onze smaak dezelfde is op dat punt. Kunt u „De Eik en Set Riet" opzeggen? Jawel mijnheer. Doe dat dan eens. En de examen-afnemer neemt de ingeto gen houding aan van den kunstkenner die van een Meester gaat genieten. Eens zei de eik tot het riet 'n Oogenblikje. Wat denkt u van dien versregel? Dat hij prachtig is Prachtig, ja dat is hij, maar waarom? Jan zwijgt verlegen. U vindt, dat hij prachtig is en u weet niet waarom! En u beweert dat u La Fon taine kent! Bij Jan, die nog maar een Jantje is, ko- men de waterlanders op. Met huilen komt u er niet. Kom ant woord hier eens op: Weet u wat 'n eik is? Een eik is een boom. Heel goed maar wat voor boom. Een groote, een kleine Een groote boom mijnheer. Ah! En een riet, wat is dat? Zoo'n ding dat in 't water groeit mijn heer. Uriet; jg een waterplant, met rechte gladde stengel, die in t algemeen aan den waterkant groeit. Welnu begrijpt u nu waarom dat gedicht zoo mooi is. U ziet daar twee planten zoo verschillend van grootte en omvang en toch spreken zij als gelijken tot elkaar. Is dat geen roerende antithése, in staat je de tranen uit de oogen te persen. O zeker. Laat me alstublieft uitspreken. Nu zult u zeggen: dat is treffend, maar geheel on waarschijnlijk. Inderdaad verwacht men niet van 'n machtigen eik dat liij zich zoozeer vernederd om het woord ie richten tot 'm nietig rietstokje, dus zich met zoo'n gering gezelschap tevreden stelt.Ik dank u voor die opmerking, die van nadenken getuigt, maar daar moeien we juist zijn. Ja, de eik spreekt tot het riet, maar let wel, hij verwaardigt zich daartoe. „E E N S", d. w. z. op zekeren dag. EENS, verstaat u dat? EENS, dus bij hooge uit zondering! Zijn gewoonte is het riet op 'n afstand te houden en daar gaat hij EENS tegen in, door zich naar 't riet te keeren. De dichter heeft alles voorzien en ik ken maar weinig gedichten waarin de scherpzinnigheid en 't genie van den auteur zóó schitterend uitkomen. Ga door. U hebt.... De examinator declameert zacht, na: Eenseens.. wel reden. Iller spreekt de eik, let daar wel op. Het riet zou zoo vermetel niet geweest zijn 't eerst tot den machtigen boom te spreken! Dan zou het er van langs geftregen hebben. Wat?? O ndets. (Gaat door met reciteeren): U hebt wel gelijk de natuur te beschul digen Halt, halt! Draaf niet znn hard door als 'n blind paard. Wat is uw meentng over dien versregel? Mijn meening? Ja, uw meening. Vindt, u hem goed of slecht. Goed mijnheer, uitstekend zelfs! Waarom? Jan begint zich verslagen te voelen, raakt hoe langer hoe meer van de wijs. 7,'n aarze lend antwoord is: Ik weet 't niet.... De ander met de oogen ten hemel: O jeugd!... Maar denk dan eens na, bekijk" dien versregel van nabij, traebt de schoonheden ervan aan 't licht te brengen. ('n Somber, zwijgen van den jongen). MMfMmw* IIÈT DTJIThCHE SCHOOLSCHIP NIOBEaan den steiger te IJmuiden, waar het eenigo dagen gemeerd lag; de bemanning zien wij bezig meit de och tend oefeningen Maanden terug reeds was hem z'n werk- kr ing in die provinciestad gaan tegenstaan iedereen kende hem althans dat zei liem z n verbeelding en iedereen kende hij, d.w.z. hij zag van ieder slechts het klein- menschelijke, dat al het onvolmaakte nood zakelijke nog verkleint, 's Morgens trapte hij zich op z'n fiets als met loodgcvulde schoenen naar z'n bureau, dat z.i. altijd nog veel te vroeg aanging en 's avonds kon hij dikwijls slechts moeilijk den ondeugen der! wenseh onderdrukken dat het oude ca- valjo eons af ou branden, als 't maar zoo gebeurde, dat het personeel er geen schade van zou hebben. Ilij was z'n baantje beu, hij was z'n ge boortestad beu, hij w5s z'n omgeving beu, hij was vaak zich zelf te veel. Maandenlang reeds snorde hij de adver tentiekolommen in het avondblad door, of er geen levenspositie werd aangeboden, voor een energiek jongmensch, waarbij loon naar bekwaamheid in 't uitzicht werd gesteld, hetgeen dus voor hem hij was naar eigen berekening ecu heele „piet" een schitterende carrière moest beteekenen. Ilij schreef sollicitaties naar bekende en onbekende firma's, voor passende en an dere betrekkingen (die zich dan maar bij hem moesten aanpassen) hij hoopte en re kende, hij vreesde, dat zijn sollicitatie wel eens ooit bij z'n eigen directeur zou terecht komen, hij bouwde in z'n fantasie lucht- machines alsof ze voor ontdekkingstochten moesten dienen, hij drank zich 's avonds moed in achter de rooktafel van z'n vrien denkroeg, hij ontving in 't gunstigste ge val op 1 der 10 sollicitaties '11 drie-regelig antwoord, dat er „reeds in de vacature voorzien" was en leefde z'n leven (dat hem zwaar viel) dan maar weer 'n dag verder, tusschen hoop en vrees, voorzien van 'n flinke dosis geïrriteerdheid-om-niets, heim- weei'g-terugdroomend naar oogenblikken uit zijn jongenstijd, toen het hem nog moge lijk was, hartelijk en hardop te lachen. Hij had, wat men noemt, de „p" in en niet zoo'n heel klein beetje. Niets was meer goed, niets deugde meer. I)e stad waar hij geboren en schoolge gaan wvas werd hem te klein, te burger lijk, te bekrompen, le preutseh, tc „netje?" vooral. Z'n vrienden althans degenen, met wie hij z'n duiten uit verveling en chagrijn te- -- Is dat alles wat u vindt? Maar kereltje zegt. u dat woord „natuur" dan niets? O jawel mijnheer. Wat dan? Treurig, treurig. Kom laten we eens verstandig redeneeren. Waarom spreekt de eik hier van „natuur" en niet van „God". U weet toch dat La Fontaine geen ongeloovige was en 't woord „God" niet schuwde in zijn gedichten, Waarom gebruikt hij-het hier dan niet. Omdat de eik in zijn hoogmoed natuur lijk vol is van materialistische theorieën. Dat is toch zoo duidelijk als iets. Maar na tuurlijk men moet nadenken. Wat. zegt u nu van die opvating? Jan haalt hopeloos de schouders op, laat zicli ontvallen in zijn ontmoediging: Ik weet het met juist dat is hetu weet niets, niets. U hebt verder geen taalgevoel, geen smaak voor 't schoon e.u bent 'n domoor, om geen andero termen te gebruiken. Ga eerst de klassieken nog maar eens bestudeeren en kom dan 't volgende jaar ons onderhoud nog eens hervatten. gen sigaretten en biertjes uitwisselde stonden er in z'n verbeelding veel en veel gunstiger voor dan hij, omdat ze bijna al lemaal „op kamers" woonden en dus al hun geld zelf konden houden, terwijl hij thuis nog zóóveel moest afdragen; hoewel dat „vele" slechts weinig was, als hij eer lijk wilde toegeven, dat hij onbezorgd kon leven als 'n student., wiens papa voor klee ding, belasting en verdere uitrustingsnood zakelijkheden pleegt, zorg le dragen. Zijn dagclijksche milieu, z'n ouderlijk huis dus ging hem zachtjes aan zoo vreeselijk ouderwütscli lijken, zoo sleurend, lederen dag hetzelfde liedje van eten, werken cn zorgen; hij was nog maar alléén thuis en z'n ouders niet zoo jong meer, zoodat hij meer hun gebreken meende te voelen dan hij hun bezorgdheid wist te waardeeren, die hem bemoeiallerig aandeed en lastig werd voor z'n opbruisend karakter. Hij wilde en zou cn moest weg. Hij moest vooruit. Hij zou eruit. Weg! De wereld in. De toekomst! Vooruit! Naar 'n positie vol beloften en schoonschijnende kansen op promoties. Eruit, uit z'n huis, uit z'n betrekking, uit z'n familie, uit z'n stad! Hij de jonge man met een driftigen aard en dik-doemerige omgangstaal, hij zou 't elders beter klaarspelen dan z'n ouders, die altijd in dezelfde stad gebleven waren en dus geen kijk op de wereld hadden; beter ook dan z'n oudere collega's die al 10 a 15 jaren bij denzelfden directeur hun maand salaris hadden ontvangen; beter natuurlijk dan z'n chef, die hem 'n egoïst leek; beter ook dan z'n oudere broers, die wel naar 'n andere (zelfs grootere! stad getrokken wa ren, maar toch nog niet 't lef hadden ge had, om het land uit te trekken; hetgeen voor hem 'n peulschilletje zou zijn, als de kans maar geboden werd. „De wereld ligt voor me open" was z'n slagwoord en toch kwam hij geen stap ver der dan de stations-postbus, waarin hij a.vond-aan-avond z'n vele sollicitatiebrieven deponeerde met een air van verzekerdheid, dat cr nu toch eindelijk wel eens 'n beleefde uitnoodiging zou volgen, om te komen con- fereeren. Het kwam er niet van. Hij bleef zooals hij was, beu van alles en boordevol suggesties over een toekomst el ders. Beu was hij van allen en alles, maar de anderen werden ook hem beu cn meer den dat. Zijn collega's zagen hem liever gaan dan komen, Zijn vrienden stonden al op als hij kwam, zijn ouders zuchtten als hij thuis kwam cn ademden rustiger als hij de deur achter zich dichttrok. Zijn huis bezag hij als 'n foltering, doch zelf werd hij 'n obsessie voor hen, die met hem lief en leed deele-n wilden. Totdatonverwacht, terwijl hem reeds eenige dagen moed en tijd tot sollici teeren hadden ontbroken, 'n telefoontje van ,,'n goeden bekende" hem uit z'n werk riep met 'n korte inededeeling, waarop hij slechts kort, maar daverend-blij „nou en óf, in orde hoor!" antwoordde. Er was veel kans, als hij bij 't, sollicitee- ren maar den naam van opbeller vernoem de. „Natuurlijk", dacht, hij bij zich zelf „heb ik veel kans, waarom ook' niet; 't is 'n werk kring, waarvoor ik me zelf geknipt anht". En z ij n naam noemen?! Nou ja, vooruit, bij wijze van... hm, hum., refentieallah. „Thuis niets zeggen", dan kon hij bij even tueel succes het kon niet anders de eer aan zich zelf Houden. Ilij schreef z'n zooveelste sollicitatie cn plakte er voor de even zooveelste maal 'n postzegel op en in. Zorg vooral goed voor m'n vader, hè Annette? Die aanbeveling van mevrouw ontbrak nooit wanneer de verpleegster uitging met 't driewielige wagentje waarin de oude heer zat die, door een beroerte getroffen, niet meer loopen kon. Gelukkig bezat de patiënt, die reeds lang weduwnaar was, een lieve dochter, zelf weduwe. Zij had haar hulpbehoevenden vader bij zich genomen en omringde hem nu met de teederste zorgen. Andere dagen ging zij zelf op de wande'ing mee, maar dezen middag moest zij thui" blijven om iemand te ontvangen. Annette ging dus alleen met den zieken oud-en heei en 't laatste wat mevrouw haar nariep w is 't bekende: Zorg vooral goed voor m'n vader, be grepen Annette. Annette stel-de mevrouw gerust; wat was er ook te vreezen? Het plantsoen was di 'hl bij en de weg daarheen rustig. Nu wilde het toeval dat zij Lise, een v-rien din van vroeger, ontmoette. In 't zelfde stadje geboren, waren ze op dezelfde school geweest en eenig-e jaren later naar de groote stad gegaan. Maar Li3e was niet alléén.Twee sol daten, een paar prachtige kerels, vergezel den haar. 't W-aren kennissen van vroeger, ook uit 't zelfde stadje, wat natuurlijke! dus dat men elkaar groet en even praten blijft. Weldra zitten de vier jongelui gezellig naast elkaar op een bank, praten over vroe g-er, over hun geboorteplaats en wie weet wat al meer. Op korten afstand vindt Annette's zoekend oog een boschje dat uitstekend geschikt lijkt om den ouden heer tegen zon cn wind te beschutten. Daar rijdt ze dus het wagentje heen. Kon ze beter voor hem zorgen? Pat hij dicht bij hen blijft is^een bezwaar efi belet hen niet vrij te praten, want de patiënt kan nog slechts onsamenhangende geluiden uiten, schijnt niets meer te hoorai. bijna niets meer te zien, cn stelt nergens meer belang in, behalve dan in eten, waar voor hij een geweldigen eetlust behouden heeft. Het gesprek is zoo interessant, zoo boeiend, dat de kwartieren als minuten voorbij vlie gen. Eindelijk krijgt 't plichtsbesef in Annette weer de overhand cn ze besluit afscheid te nemen om naar huis terug te gaan. Ze kijkt om naar de plaats waar ze het wagentje gezet heeft.... 't. Staat er niet mter! Moeilijk weer te geven oogenblikken. Ontzet kijkt ze rond, loopt naar het boschje, ijlt een eind het pad langs naar den eenen kant, naar den and-eren kant, vraagt hijgend in uiterste opwinding aan eenige voorbij gangers of zij niets gezien hebben- Van den ouden heer en t wagentje geen spoor meer, dat is 't nuchtere feit 't welk Annette tot- radeloosheid brengt En toch moet ze weer naar huis terug. Maar wat zal ze z-eggen?... En mevrouw heeft „Afwachten" was weer de boodschap. Gelukkig duurde 't niet lang. Er kwam een brief met „privé"-adres, dje dus keurig gesloten op den schoorsteen stond, toen hij met z'n zure gezicht thuis kwam. In 'n minuut gelezen,eenig ge-„hm", een sigaret aan en hij zweeg. De invitatie leek hem. Den volgendeft dag was hij vrij; op z'n Paaschfeest ging hij op z'n doel af en na een kwartiertje praten was de zaak be klonken, d.w.z. formeel bekrachtigd, want eigenlijk was hij al aangenomen op aan beveling van „den goeden bekende" voor liij kwam. In salaris ging hij er goed op vooruit, kansen op promotie warm er niet weinig en liij kon desnoods reeds direct in dienst treden. Er werd geborreld en geproost cneen telegram aan z'n meisje gestuurd. 's Avonds kwam hij laat thuis en ver telde, dat hij nu eindelijk ,-,weg" kon; wijl hij een schitterende betrekking had gekre gen, waarvan hij met veel omhaal de goede kanten aandikte, alsof er geen schaduw meer bestond, „We feliciteeren je, jongen", klonk de ouderlijke slem van z'n vader, „we wisten wel, dat vriend Tl. je vroeg of laat zou hel pen!"... Dat laatste werkte op hem als 'n koud- water-douche.„had hij dan niet zelf hard genoeg er voor gewerkt, en moest hij nu eigenlijk nog „dank-je zeggen oa.n een goe den bekende van z'n ouders!"... Ilij hield zich groot en goed, terwijl een op geblazen verwaandheid hem zelfs deed ver geten, dat hij nu wel weg kon, ja, maar 'n betrekking kreeg, die hem was aange boden in 'n provincie-plaatsje, d;ft zelfs veel kleiner was dan de stad, waar hij was gebo ren en waar hij zoo graag weg wilde..1 haar nog wel zoo dikwijls op 't hart gedrukt zorg te dragen voor den dierbaren patiënt. In haar vertwijfeling klampt zij zic.li aan allerlei troostende gedachten vast, zoo sluit 7.e de mogelijkheid niet uit dat de oude heer plotseling het gebruik van zijn leden terug, gekregen heeft en heimelijk, alleen naar huis is gegaan, om haar, de wat zorgelooze verpleegster, een poets te spelen. Doch mijnheer was niet thuis en de arme Annette had de volle zwaarte van mevrouw'? vernietigende verwijten en verontwaardiging te dragen. Dagen en weken gingen voorbij... Ondanks de nasporingen der politie bleef de lamme oude heer onvindbaar. Zijn dochter, die ten laatste van mensche- lijke hulp niets meer verwachtte, bad steeds vuriger tot God. Ze smeekte dien barm- hartigen Vader dat Hij medelijden zou heb ben met haar omgelukkigen vader, opdat hem geen leed zou geschieden... als hij ten minste nog in leven was. Eens dat ze met haar beide kinderen en Annette een bezoek wilde gaan brengen bij haar -intieme vriendin, werd zij bij den in gang van eeu plantsoen aangehouden door een bedelares die mompelde: Hel) medelijden met 'n arme lamme... Mevrouw tastte in haar taschje, aoch een geldstuk... Opeens een kreet van Annette. O mevrouw! mevrouw! Haar blik en hand wezen naar een be jaarden man, die onbeweeglijk zat m een wagentje, eenige passen van haar af. Op 't eerste gezicht was de patiënt onher kenbaar. anders gekleed, met minder hooge gelaatskleur en een gezonder uiterlijk. Ook was de rij-stoel niet dezelfde, veel ouder en verveloos. Maar mevrouw herkende in den zieke haar ouden vader. Vader, vader! riep ze uit, terwijl ze naar hem toesnelde. Een vage, zachte glimlach, als uitdrukking van 'n diepe vreugde en voldoening, verhel derde het gelaat van den lamme, die niet in staat scheen 'n enkelen klank te laten hooren. Hoe komt die zieke hier juffrouw? Waar hebt u hem gevonden? Hoe durft u hem Maar reeds was de bedelares verdwenen, want wellicht oordeelde zij die vragen te onbescheiden en haar toestand te veeg. De oude bedelares had gedurende tien jaar twee lammen verpleegd, haar man en diens schoonbroer en al dien tijd had zij van die patiënten geleefd en ruim geleefd, want door de arme slachtoffers onder de oogen van 't publiek te brengen, maakte zij prach tige dagen. En niemand verstond zóó goed de kunst dat soort zieken te behandelen. Boos worden, smeeken, zuchten, klagen.... niets scheen veel indruk op haar te maken, zij liet zich niet overhalen tot wat ze als zwakheid beschouwde. Haar zieken kregen nooit wijn, bier of andere alcoholische dranken; heel weinig vleesch en dan alleen nog maar kippen- of kalfsvleescli, geen krui den en niets wat prikkelt. Groenten en frisch water bezetten de eerste plaatsen van 't, dagelijksch menu. Die voortreffelijke kuur werd nu plotse ling onderbroken. Mevrouw, in haar kinder lijke genegenheid, wilde haar armen vader schadeloos stellen voor het vasten cn de ont beringen die zij veronderstelde. Nooit had de zieke het zóó goed gehad, niets was te duur, niets te veel voor haar lieven zieke. Het duurde echter niet lang of van het gezonde uiterlijk van den ouden heer was niets meer over. De heldere, levendige blik, die getuigde van de heropleving der geest vermogens, werd dof, levenloos. Thans scheen hij altijd vermoeid, willoos, slaperig. Vooral Annette gaf zich rekenschap van die verandering en meende goed te doen mevrouw daar op te wijzen. Kijk eens mevrouw hoe rood mijnheer's gezicht tegenwoordig isfin hij slaapt bijna heel den dagDat maakt me onge rust mevrouw. Ja, mij ook, wat 't antwoord. ais ik hem zoo hoogrood zie, ben ik altijd bang voor een nieuwe beroerte. Gisteren ben ik naar den dokter geweest om hem tc verzoe ken dat hij nog eens naar z'n patient komt kijken Iloor eens, mevrouw, neom het mij niet kwalijk wat ik u zegmaar als ik u was, zou ik meer vertrouwen stellen in die vrouw, u weet wel de bedelares die mijnheer mee genomen had. Annette, wat haal je nu i nje hoofd! Ja mevrouw, dat klinkt wel heel vreemd maar herinnert u zich nog wel dat mijnhepr cr zoo wakker en florissant uitzag toen liij terugkwamen nu Dat is zoodaar heb ik ook al eens aan gedacht, maar ik kan m'n armen vader toch geen honger laten lijden. Nu mevrouw in uw plaats zou ik die oude vrouw opzoeken, niet om haar mijn heer toe te vertrouwen, mam- aüeon om haar to vragen op welke manier ze hem zoo goed verzorgde. Mevrouw werd niet meer in staat gesteld dat plan te verwezenlijken, want nog dien zelfden dag, eon half uur na de visite van d ei dokter, werd de zieke door e en nieuwe beroerte getroffen en stierf eenige oogenblik ken later in de armen van zijn dochter. EEN ZONDERLING BEROEP Er zijn menschen, die er een eigenaardig be roep op na houden. Tevens vindt men er, die er hun beroep van maken, geen beroep uit te oefenen. En in een stad als Rome kan men van beide categorieën krasse en merkwaardige exemplaren observeeren. Het laatst heb ik toch iemand ontmoet, die een beroep uitoefent, dat me wel eenig lijkt op dit ondermaansche, al was bet nu alleen maar hierom, dat er maar één Pincio op de wereld Is. De Pincio is Rome's beroemdste tuin. een aardsch paradijs. Een reeks van lachende val leien en met de mooiste pijnen en de statigste palmen bekroonde heuvels. De Pincio is de speeltuin der Romeinscbe kinderen en bet rust oord van de vaders en moeders dezer kinderen. En de Pincio Is ook een galerij van beroemde mannen, een openluchtmuseum van schier on telbare borstbeelden. Al die grootbeden schijnen zich heel behage- lijk te voelen tusschen het geroezemoes van groot en klein Rome en Napoleon ergert zich heelemaal niet over den man van de poppekast, die hem een geweldige concurrentie aandoet, vlak voor zijn neus. Hij en zijn collega s zijn vermoedelijk al heel tevreden, dat ze in hun Olympische rust van lang geleden gestorvenen niet onophoudelijk worden gestoord. Vroeger was dit anders. Dat was in den tijd, toen in Rome de stakingen aan de orde van den dag waren. Den eenen dag staakte het per soneel van het gasbedrijf en zaten de menschen zonder gas en den anderen dag kwamen de mannen van da electriciteit niet op hun werk en moest men het zonder licht doen. Dan weer haddén de straatvegers er den bezem bij neer gelegd of staakten de tramconducteurs. Zoo gebeurde het, dat in 1922 depolitie agenten staakten en heel Rome aan haar bur gerij was overgeleverd. Alles werd in de zorg dezer burgerij aanbevolen. Ook de Pincio, maar in één dag was er geen bloem meer te bekennen, en waren schier alle beelden jammerlijk ver minkt. De krachtige regeering van tegenwoordig, die ook van het stadsbestuur een dictatuur maakte, heeft in zake volksopvoeding veel bereikt. De achting voor het bezit der gemeenschap, die in de dagen der voor een volmaakte ge meenschap strijdende democraten zich uitte in een opmerkelijke vernielzucht, werd het volk op hardhandige wijze bijgebracht. Het bleek hier als altijd de kwestie, hoe de menschen worden opgevoed Het komt nu niemand meer in zijn hoofd op, op den Pincio een bouquetje te gaan plukken, ofschoon hier menige particuliere tuin of over den weg hangende rozelaar het nog moet ont gelden. De Pincio is taboe, en ijverige plant- soenwachters, die snel en doortastend zijn in het op den bon slingeren, zorgen er voor, dat iedereen een, heilig respect heeft voor de ge meentelijke en gemeenschappelijke bloemen. Ze groeien nu in dichte massa's en sterven een natuurlijken dood. Ook de standheelden genieten een bijzondere bescherming, wat echter niet wegneemt, dat ze toch af en toe worden belaagd. Er schijnen nog steeds Romeinen rond te loopen, die nu een maal geen neuzen kunnen zien. En het komt althans voor, dat er een beeld ontneusd wordt. Aan deze zonderlinge manie dankt een heel klein mannetje zijn zonderling beroep, bet man netje, dat ik op een regenochtend ontdekte. Het weet, dat zijn beroep eenigszins zonder ling is. Daarom oefent hij het op de meest on opvallende wijze uit, liefst, als de Pincio een zaam en verlaten onder Rome's hemel ligt. Dien regenochtend, toen ik bij een geweldi ge stortbui, een echte Romelnsche „aquaz- zone", onder een plateau beschutting zocht, zag ik opeens een groote parapluie door een rijk met standbeelden gegarneerd laantjte wande len. De parapluie stond, terwijl zich een wolk breuk optketende, gemoedelijk voor de buste van Donizetti stil en bleef onbewegelijk, wel een kwartier lang, zelfs toen de regen, een echte spaghettiregen, onverwacht ophield. Ik vermoedde aanvankelijk, dat onder de parapluie een bewoD deraar van den componist van de „Favorita" schuilde, die de trekken van den meester goed in zich wilde opnemen. De manier echter, waarop de parapluie heen en weer ging, maakte me nieuwsgierig. Ik wandel- do het laantje in en ontdekte het kleine man netje onder de groote parapluie. Het mannetje was ernstig bezig met passen en meten, en uit een grooten zak haalde het allerlei maten en soorten van gipsen neuzen te voorschijn, net zoclang, tot het er één vond, die bleek te pas sen. Daarna krabbelde het er met een potlood stompje „Donizetti" op en zette zijn wandeling voort. De neuzendokter had zijn diagnose op gemaakt en ging nu op zoek nap,r een an deren patient. Zijn baantje is geen sinecure. Hij mag maar niet den eersten den besten neus nemen, want de nieuwe neus dient aan den origineelen te beantwoorden en in overeenstemming te zijn met de trekken van hot betreffende personage en identiek met ileszelfs phvsionomle, zooals die middols oude prenten, schilderijen of meer moderne foto's aan ons, het dierbaar oagtt- slacht, is overgeleverd. Indien dit liet geval blijkt en de proefneus door den neuzendokter eventueel is bijge schaafd en bijgewerkt, maakt deze volgens dit model 'n nieuwen, marmeren neus, dien hij op zulk een doeltreffende wijze op het aangezicht van den verminkte doktert, dat het gerepareer de lichaamsdeel nieuwe aanvallen van anti- neuzen-maniak ken met oen aanzienlijken kans op succes kan weerstaan ROME. C. P. M, H-

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1930 | | pagina 11