PC i Af BRUIDJE HOE MEN KRANKZINNIG WOENSDAG i JUNI 1930 ?4 1 1/ 1 I I 1 *1Üw-** f u -u- DIE FIJNE UKULELE-MUZIEK. t!§p!|iAïJIAbi-lA- A J *v^,v.v l 4 v I «r« Wsfr/'métik'hvi -v mm mm 33— „Toch zijn wij nog rijk met onze pop, is 't niet, vrouwtje?" sprak de vader van Marietje tot zijn vrouw, die ijverig zat te werken aan nieuwe kleertjes voor het zes-jarige meisje, dat sinds een half jaar haar jonger broertje bij een vreeselijk ongeluk had verloren, ter- vijl het jongste zusje slechts eenige dagen ouder was dan een jaar, toen in de crisis- dagen eener gevaarlijke kinderziekte plotse ling het leven afgesneden werd, terwijl de dokter toch nog hoop gegeven had „Ja Paps", knikte moeifer met een vriende lijken lach en knipoogend wenkte ze haar man, die in het Radio-program een andere uitzending zocht, dat zij nu liever 'n oogen blikje stilte had, Marietjc zat op den grond in de huis- ko.mer en hoerde niet het korte gesprek, dat haar lieve paps en moeke voerden: ze was druk met haar pop, haar plaatjes van de Zuster en een boekje, waar in ze schrijven en teekenen kon met. vele kleurpotlocdjes. Boven het vriendelijk dressoirtje stond een schoongesneden H. Hart-beeld op een muurconsole, terwijl dag en nacht een de votielichtje brandde; op de eerepiaats van het gezin hing de afbeelding van den ge- kruisten Jesus en een teere Madonnaplaat completeerde ds voor elke Katholieke huis kamer noodzakelijke voorraad geestelijke artikelen Vader en moeder waren rijk, niet in we- reldschen zin aan geld of goed, maar in den mooisten zin van het woord, rijk met hun kind, dat zij tot nog toe hadden mogen behouden, rijk ook met, de twee kinderen, die zij toen dankbaar van O. L. lieer hadden ontvangen, maar die spoedig weer door Hem werden teruggevraagd, in welke beschikking der Voorzienigheid de brave menschen be rustten met voorbeeldige gelatenheid. Hun oudste nu nog eenige kind was thans 6 jaar; ze hadden er reeds drie kun nen hebben, o zoo graag, en nu weer baden ze samen, 's morgens en 's avonds, dat O. L. Heer toch hunne gebeden verhooren zou. Marietje ging op school bij de Zusters. Reeds twee jaar leerde zij daar bidden, zingert, handwerken en knutselen, lief zijn voor haar ouders en goed zijn ook voor andere kinderen. Coed zijn voor andere kinderen. De Zusters leerden op school: geef jo jongeren broertjes en zusjes een goed voorbeeld, in huis en in de kerk, door gehoorzaam te zijn en netjes te bidden; wees Hef voor je broertjes en zusjes, door altijd alles samen met hen te deelen en niet lastig te zijn voor moeder als vader niet thuis is, Als de Zusters, van wie Marietje veel hield, spraken over oudere broertjes of jon gere zusjes, voelde Marietje zich zoo ver laten, zoo alleen, zoo vreemd: andere meisjes hadden broertjes, andere jongens hadden zusjes, zij had alleen maar vader en moedei'. Maar zij wist wel, dat vader en moeder eiken dag aan O. L. Heer om een nieuw broertje vroegen, omdat O. L. Heer zelf haar eerste broertje en jongere zusje had teruggevraagd, toen ze nog veel kleiner waren dan zij nu was. Als Marietje uit school kwam, liep zij gauw naar huis toe, waar moeder altijd vriendelijk lachte en druk in de weer wns, om 't voor vaderg ezellig te makt i. als hij moegewerkt van zijn bureau zou komen. Thuis was Marietje zoet en braaf: ais zij moeder geholpen had met kopjes wasschen, mocht zij spelen met haar pop. Zoo zat Marietje ook nu weer braaf en stil te spelen met liaar pop ende plaatjes, die de Zusters - haar hadden meegegeven. Mooie plaatjes waren het, met heilige voor stellingen er op, waarvan zij de bcteekenis nog lang niet kon hegrijpen. Maar alles, wat zij zelf niet begrijpen kon, moelit zij altijd vragen, zei moeder steeds in gemoe delijke goedheid, die niet wilde, dat baar kind in eenig opzicht slechts van haar ver vreemden zou of bij andereen zou moeten hooien, wat zij haar zelf beter en mooier had kunnen vertellen. Matietjes aandacht werd plotseling sterk getrokken door een plaatje, waarop acti heei mooi meisje stond afgebeeld, gekleed in een sneeuwwit kleed met sluiertje, dragend in haar rechterhand een brandende kaars in haar linker een nieuw kerkboekje, terwijl de blonde krullen doorvlochten waren roet een kransje witte bloemen. Lang en innig bekeek Marietje het mooie plaatje.™ zwijgenddenkend. De 'zusters hadden op school gesproken over een heel groot feest, dat komen ging. een feest voor heel het leven, waarop de brave meisje n.l. bruidjes zouden worden van O. L. Heer, hetgeen gebeuren zou op den dag harer eerste H. Communie, die nog wel ver verwijderd was, maar toch komen zou, voor elk kind van de klas, dat braaf zou blijven en goed de lessen kende. Zou dat nu?... Marietje keek, en dachtplotseling sprong ze op en huppelde naar moeder met groote vraagoogen, open inond en het plaatje in haar handen. Mama, riep het zilveren stemmetje, mama, wat is een bruidje? Moeder keek haar meisje aan en greep haar hij de mollige armpjes, terwijl Marietje het blozend kopje op moeders schoot liet rusten. H i-;C f t,t Mi UE BEKENDE DEEN8CHE AUTEUR ANDERSON is met een kleine boot een reis om de wereld begonnen; op onze foto zien wij den sehTijver (rechts) aan de studie op h et dek Mama. fcjn(i met aan_ drang. mama, wat is 'n bruidje, en zij hield in haar handjes het onbegrepen plaatje dat zij zoo mooi vond. Een bruidje, lief kind, hernam moeder, terwijl vader in stilte resds genoot van het komende gesprek een bruidje is een meisje, waarvan O. L. Heer heel veel houdt Het was eventjes stil. Moeder keek haar kind, het kind haar moeder aan. Houdt O. L. Heer ook van mij? onder brak Marietje de stilte. Heel veel, kindlief, natuurlijk. Hoe weet u dat, liet de O-jarige zich weder, uit O. L. Heer houdt van alle kindertjes, verklaarde moeder met zoete zekerheid in haar stem. Hoe weel mijn mama dat? drong de kleine aan. Moeder deed 'n schoon verhaal over den vermoeiden Jesus en de vele moeders, die met hare vele kindrt.jes tot Hem kwamen, om Zijn Zegen te vragen en met Hem te mogen spelen Het kind zette groote oogen op en vroeg toen plotseling' Houdt O. L. Heer van 't eene kindje meer dan van 't andere? L. Heer houdt van alle kindertjes hoél veel, luidde de poging tot oplossing eener kindervraag. Maar als O. L. Heer nu eens van 't eene kindje ineer houdt, dan van 't andere, wat doet O. L. Heer dan? Moeder zweeg. 't Was stil Mama, wat doet O. L. Heer dan? her haalde Marietje niet klem en trappelend met de voetjes deed zij een tweede vraag: Heeft O. L. Heer ook '11 bruidje? Moeder vertelde haar kind over het groote geluk, dat haar wacht tg op den feestdag waarover de Zusters spraken en over vele, nog oudere meisjes, die later zelf ook Zuster werden en bruid genoemd werden. Het kind luisterde en toen moeder zweeg zei Marietje vastberaden: Mama, ik wil ook 'n bruidje werden van O. L. Heer. Als je groot bent, ja, dat is goed. Als ik groot bendat duurt nog zoo lang, stamelde Marietje terug, Ik wil eerder een bruidje zijn van O- L. Heer. We zullen bidden, kind,-suste haar moeder, die haar hart sneller voelde slaan dan anders Vader stond op en gaf Marietje liet teeRen voor haar avondgebed, dat zij samen met baar moeke deed, geknield voor *t Lieve Heers-beeldje Moeder en Marietje baden en toen het uit was, vroeg Marietje aan moeder, of 't nu gauw zou zijn, dat zij bruidje werd.. 's Nachts droomde Marietje van mooie plaatjes Vader en moeder waren het eerste uur wat somber gestemd en durfden elkaar niet zeg gen, wat zij vreesden- Eer de groofe dag was aangebroken, was Marietje reeds 'n bruidje van en bij O. L. Heer, die gezegd heeft: Laat de kleinen tot Mij komen! De slimmeling. Rechter in Zuid-Cgi'olina tot neger: „Je bent aangeklaagd, Sam, dat je drie kip pen en twee geiten liebt gestolen. Je zegt, dat t' niet waar is. Nu zeg eerlijk: ben je schuldig of onschul dig?" Sam: „Onschuldig". Rechter: ^Als je een borgstelling kunt ge- ven, zal ik je voerloopig op vrije voeten laten. Heb je geld ©f geldswaarde?" Sam: „Behalve die drie kippen en twee gei ten bezit ik totaal niets". In de zaal waar de lezing gehouden zal worden, zijn alle plaatsen bezet. Ferdinand IIol, een uiterst zenuwachtig jongmensch, zit ongeduldig te wachten. Van een jongen heer naast hem, waarschijnlijk een student, heeft hij vernomen dat de lezing zeer interes sant moet zijn, want men zal een ongewoon iype te z;en krijgen, een man die zijn vrouw en dochter vermoord heeft. ....Daar gaat een deur open en de krank zinnige komt liet podium op, kijkt verlegen naar de menschenmassa, knikt even onzeker met 't hoofd... Gaat u daar maar zitten, zegt de dokter die de lezing zal houden en hij wijst naar een stoel. Wel, hoe gaat het 'er nu mee vandaag? De krankzinnige zette zich neer, durfde niet tegen de rugleuning te gaan zitten, legde do handen op de knieën. Ferst ant woordde hij met een doffe, langzame stem als iemand die langen tijd achtereen luid gesproken heeft en bijna te moe is om door te praten. De aandachtige luisteraars ver stonden „dat hij iets beter was', niet zoo'n zware hoofdpijn meer had en dat het ge heugen terugkwam". Langzamerhand begon hij vlugger te spre ken, vlotter, duidelijker ook. De gedachten werden beter uitgedrukt, volgden elkaar lo gischer op. De professor, een der bekendste mannen der Faculteit, moedigde hem aan, onder vroeg hem zeer handig, gelijk een rechter van instructie die den verdachte op het terrein der misdaad wil brengen. Al spoedig vroeg hij den man te vertellen hoe „alles gegaan was". Met eentonige, onbezielde stem en in onbe weeglijke houding gaf hij rekenschap van zijn leven vóór de misdaad. Gewaagde van zijn angsten, slapeloozo nachten, zijn vrees in 't duister, van de haat cn afgunst welke hij hij de menschen opwekte omdat „zijn zaak zoo vooruit ging". Hij beweerde zelfs dat hij niet op straat kon komen zonder nagewezen en uitgescholden te worden. Ferdinand IIol meende te liooren uitgei- drukt wyl hij needs lang in zijn binnenste voelde. Naarmate de man op het podium sprak, ging hij in hem een vriend die de zelfde angsten meemaakte als hij, en ook dezelfde bejegening zijner medemenschen ondervond. De krankzinnige was gekomen aan den vooravond der misdaad. Terwijl hij dien dag als altijd met ziin werk bezig was, werden „d.e stemmen" steeds luider, steeds dringen der. Ze beletlen hem zelfs door te werken. Om aan hun invloed te ontkomen, had hij den winkel moeten verlaten en hij had een mes meegenomen om iedereen die hem be- leedigen zou, don hals af te snijden. Op straat was hij opnieuw het slachtoffer ge worden van spottend gelach. Wat er daarna gebeurde herinnerde hij zich niet meer. Hij was niet in staat te zeg den wat hij gedaan had vanaf drie uur in den namiddag tot middernacht. Maar hij zag zich opnieuw te bed naast zijn vrouw die rustig sliep. Eensklaps was hij wakker ge schrokken, door een stem die gebood: „Dood .dood". Die stem was zoo geweldig, dat ze de ruiten deed trillen en zeker buiten te verstaan geweest was. Hij was opgestaan en de stemmen hadden gezwegen. Maar zoodra hij weer te bed lag begonnen ze opnieuw. Ditmaal was 't de stem van z'n schoonbroer (daar was hij nu zeker van) die schreeuwde: „Dood... dood." Onbeweeglijk luisterde hij, totdat zijn doch tertje in de wieg -vas beginnen te schreien. De moeder li-1 '1 toen licht gemaakt cn dat licht bracht d-1 stemmen tot zwijgen. Zelf had hij 't kind de zuigfleseh willen geven en de moeder vond dat goed. Toen het weer donker was 't in vertrek, sliepen ze alle drie in, totdat krachtige stemmen hem op nieuw wekten. Ze klonken van uit de muren, bromden in den schoorsteen, spookten in hoeken en gaten: „Dood... dood..." Bij dat zonderlinge tumult had hij z'11 hoofd verloren... Voorzichtig was hij 't bed uifgeslopen, had het groote scherpe mes uit zijn zak ge- liaald- De krankzinnige wachtte even, keek den geneesheer kalm aan en besloot met eenigs- zins gedempte stem: Zoo is 't ongeluk gebeurd. Bedaard keek hij rond, wreef met de platte banden over z'n knieën, alsof hij een on schuldige geschiedenis verhaald had, welke hij alleen als ooggetuige had meegemaakt. Ferdinand Hol verloor den krankzinnige geen oogenblik uit 't gezicht; naarmate deze de beschrijving van het „ongeluk" naderde, nam zijn angst schrikwekkend toe. Ook hij meende stemmen te liooren e ven am man daar, en hij wist maar al te gotu min achtend en spottend de menschen hem be jegenden. Op een tecken van den dokter verliet de krankzinnige de zaal. Dames en heeren, de man dien u zoo even gezien hebt., begon de professor. Aanstonds richtte Hol zijn blik op den spreker. Nog wist hij niet wat er gezegd zou worden, maar hij was er reeds van over tuigd dat de lezing tegen hem gericht zou zijn. Alle woorden zouden dubbelzinnig zijn en als evenzooveel pijlen op hem afgeschoten worden. En inderdaad de dokter keek hem aan, en duidelijk was 't hem aan te zien vooral aan dien gebeimzinnigen trek bij den linkschen mondhoek dat hij hem uitdaagde alsof hij zei: „Luister, ik spreek vporal voor u." Zeker, de andere toehoorders zouden niets bemerken; en voor zoover hij wist had hij geen enkelen vijand in de zaal, maar als er nu toch eens een tegenwoordig was, toeval lig maar (hoewel er natuurlijk van toeval geen sprake zou zijn, want „de anderen" weten heel goed wat ze doen!)... wat een schandaal zou dat dan niet voor hem worden. Als de lezing nog niet begonnen was, zou hij zeker weggegaan zijn. Maar de spreker lette op hem, zou hem zeker aan de geheele zaal bekend maken als hij zijn plaats mocht verlaten. Dan zou hij hoonend lachen: Ila, gaat u heen., natuurlijk omdat u bang bent, lafaard. En dat moest hij voorkomen; neen hij kon zich niet voor een lafaard laten uitmaken. De professor ging door met spreken. Nu keek hij hem niet aan, maar Ferdinand wist dat hij zoo met opzet handelde, want al zag de dokter hem ook niet in de ooeen. toch kende die groote geleerde en diepzinnige menschcnkenner zijn gedachten. V001- hem, Ferdinand Hol, beschreef hij zoo precies den waanzin van den man die zijn vrouw en kind gedood had. Want men wist dat Hol dezelfde stemmen hoorde, ten prooi was aa.11 dezelfde hallucinaties en nachtmerries, en wijl nu de één krankzinnig was, wilde men bewijzen dat de ander ook zijn verstand verloren had- Steeds dezelfde gluiperige methode, steeds die hardnekkige, rustelooze vervol ging... Spanden dan alle menschen samen tegen hem? De professor sprak met een scherpe, snij dende stem. En die stem prikkelde Ferdi nand zeer. 't Scheen hem of ze van verre klonk, van heel ver, en als 't gekrijsch van een nachtuil in z'n ooren knarste. O wat duidelijk hoorde hij daarin alle kwaadaar dige, spotlustige accenten, welke den anderen natuurlijk ontgingen. Er lag een fijne spot cn nauwmerkbare I10011 in, die hij alleen voelde. En wat las hij niet in de oogen van den spreker? Daarin vonkten vooral afgunst cn haat. O wat een oogen! Och neen, de andere toehoorders die cnnoozelen! waren zich geenszins bewust van den hevigen strijd die er geleverd werd tusschen hem en dien geleerde. Zijn dokter had hem hierheen gebracht, van 't rustige platteland gelokt naar doze stad waar hij in handen viel van lieden die hem vijandig waren en zijn ondergang beoogden. Maar dat plan zou mislukken. Ferdinand Hol zou zich verdedigen en reeds keek hij den profes sor recht in de oogen om hem te trotseeren. En zoo energiek was zijn blik, dat de be roemde man zich genoodzaakt zag de oogen neer te slaan of een andere richting uit te kijken. Als je maar durft en niet bang bent! Tien minuten lang kijkt Ferdinand met trotsche blikken naar den heer op het po dium. Deze schrijft onder 't spreken nu en dan eenige woorden op een strookje papier. Opeens wacht hij even, slaat rustig den blik op en schijnt zich uitsluitend tot hem, Fer dinand, te richten. Wacht, nu za.l de groote slag geleverd worden: nu zal de beslissende eindstrijd wor den ingezet. De dokter veinsde zooeven zich te vernederen en Ferdinand de overwinning te laten, maar Hol voelt dat die nog niet behaald is. Intusschen ligt er bijna in ieder woord een zinspeling (o, 't zijn, 't lijken heel gewone woorden, tenminste voor de anderen, maar als men ze doorschouwt, sta je versteld over zulk een driesten moed, over zooveel boos heid). En dan die toon, die stembuigingen; alles getuigt van eigen waan en booze ver metelheid. Die man verslagen? O neen, in tegendeel trotsch overeind en hardnekkig besloten niet onder te zullen doen! De krankzinnige, zegt hij, denkt slechts aan zich zelf, hoort niets dan de geheim zinnige stem die hem beleedigt ?n uitdaagt. Kijk, dat is wel juist gezegd! „De geheim zinnige stem," En als hij goed luisterde in zijn binnenste hoorde hij ze weer, ze werd zelfs ieder oogenblik sterker en aanmatigen- der, beheerschte hem weldra en drong door tot het merg van zijn beenderen. Ditmaal gaf hij den strijd op. Van buiten en van binnen besprongen, maakte de moede loosheid zich van hem meester... Hij was overwonnen. Het gebrom werd steeds luider, 't suisde in zijn ooren, het plafond bewoog, de vloer schudde als bewogen door een geweldigen wind; hij sidderde, ten prooi aan rillingen die door z'n beenen schoten, naar z'n rug stegen en tot in zijn hoofd trilden. Nu zou men hem aanwijzen, hem opsluiten als een krankzinnige... Vaster drukte hij den knop van z'n wan delstok, want dat was het eenige wapen om zich te verdedigen tegen de menigte, togen degenen die hem gevangen zouden nemen. Plots een itumnlt... de lezing was geëin digd, iedereen stond op. Ferdinand bleef nog 'n oogenblik zitten, wachtte het oogenblik af dat men zich van hem meester zou maken. Opeens zag hij helder in wat hem te doen stond: de professor keek niet meer naar hem praatte met een anderen heer, natuurlijk over hem, hoe ze hem 't beste zouden vatten Maar nu was ook liet oogenblik gunstig om te vluchten. Met een paar sprongen was liij bij de deur, snelde de gang in. Over enkele seconden zou hij buiten zijn, buiten! Hij zette het op een loopen, week uit naar een stille d warsgang, totdat opeens 'n stem hem toeriep: Hé daar! Waar gaat u heen? Hij had zich vergist, moest op zijn passen terugkeeren, naar den uitgang vragen en iedere seconde die hij daardoor verloor, scheen hem 'o eeuwigheid. Eindelijk zag hij de loge van den portier, 'n Oogenblik bleef hij staan, stormde dan plots naar buiten! Hij was op straat, dus vrij, vrij! Op dat moment scheen het hem of er iets geweldig zwaars op zijn nek viel en er iets barstte in zijn hersenen. Even bleef hij staan, voelde aan zijn voorhoofd dat hij met Moed bedekt meende. Twee werklieden die voorbij kwamen keken heb verwonderd aan en zonder dat zij den mond openden hoorde hij hen duide lijk zeggen: 't Is 'n krankzinnige! Als hij dat maar eens deed. „Wij kunnen niet allen menschen zijn, noch worden als Troelstra. Maar wij kunnen ons oprichten aan zijn zielegrootheid A. B. KLEEREKOPEJ'. Wat kan gebeuren. „Wel, hoe bevalt het huwelijk?" Vrouw van een jongen schilder: „O het is zeer interessant. Ik kook, en Alfred schildert, ec daarna raden wij beurtelings, wat we beide gemaakt hebben". Twenmnggg Strrrmmm. Wat? Dit? Wel, dat is een ukulele, na tuurlijk! Strmmmm Wat? G a ik er op spelen, heusch? Val om! Ik ben aan het spelen! Wat? Wel, misschien ben ik er nog geen meester op...., maar ik beb 'm ook pas gekocht. Twennnggg Strmmm. Hè? waarvóór? Wel, van alle idiote vragen....! Om te spelen, natuurlijk'.. Mop pen en zoo, als we pick-nicken, of lol ma ken aan het strand.. Wees nu alsjeblieft eens een oogenblikje stil Strrrmmm. By the silvery sea, someone waits for... Stik! Dat is een verkeerd accoord. Wat? Zoo, klinkt het met erg muzikaal Wacht maar eens.... Twennnggg. My hula hula maidtjom-pom-pom.. waiting there.... Wat bedoel je? Is het me in 't hoofd geslagen? Rom-pom-pom... Ja, lach maar! Laat je keverachtige stommiteit maar zien! r— Rom-pom-pom. Zoo! Kan lk het niet!? Wacht maar tot ik de slag eenmaal te pakken heb....! Wat?Nee, misschien, ik raakte de goede snaar nieit, of zooiets Pom-pom-pom. Ja, lach maar voor mijn part! Je zal wel anders piepen, ais ik Handel's Largo en dat soort dingen kan spelen! Wat? Natuurlijk zal ik daten ope rettes ook, denk ik. Hè? Niet op een ukulele, zeg je?! Nou, in ieder geval zal ik „There is a rainbow round my shoulder spelen, of zooiets. Strrrmmm tom-pom. Als je nnadien vervloekten poedel van je niet stil kan houden zal ik 'm de deur uittrappen! Versta je!? Hoe kan ik me nu in 's hemels naam oefenen, als dat kreng zit te huilen en oen spektakel maakit als Wat? Ja! En hij zal overwegen, hoe wreed die menschen voor die arme, stomme dieren zijn, als hij m'n sohoen tegen zijn miserabeleen kop krijgt, laat ik je dat ver tellen! Waar was ik ook weer? O. ja.., Strrran mm-tom-tom. Oh, oh, oh, I want my hula queen...™ tom-pom-pom.... Blue I guess I'm feelinc mighty blue-oe-oetom-trom. Wat? Wel, moeten zoo niet alle kunste naars beginnen? Wat bedoel je? Waarom ik niet ophoud Dit is die mop, je weet wel: „I'm feeling mighty Blue Wat? Zoo! Klinkt het niet goed? Klinkt het niet? Wat? Hmehik vergat... Ja, ik denk, dat ie bijgesteimd moet worden, denk' ikJa, natuurlijk. Laat me eens kijken eh Pinnnggg Ponnmggg! Dat gaat beter, niet? Nou, luister eens. Dit wordt goed Strrrmmm rom-pom (precies, daar zat 'm de kneep) Whererom-pom.... the starlit palms are always swaying... ram Kijk eens hier! Laat voor den duivel dat mormel zijn bakkes houden! Is het won der, dat iemand niet kan spelen, met een huilenden hond en een idioot, die sarcas tische opmerkingen zit te debiteenen!?!? Strrrmmm-tom-rom Hm, hoor je wel? Het klinkt.™ Die vent in den winkel zal me toch geen prul in m'n handen gestopt hebben?Ik bedoel,het schijnt me... Rom-pom-plonk-ONK! Daar heb je het al! Daar laat je me een paar snaren springen! Ik... Ja! ja!! Het is al goed, het is al lang goeds!! Dat snert ding speelde heelemaal niet, zooals het hoorde Wat?! O, geef hem voor mijn part mee aan den vuilnisman! Ik zal er mijn koste- lijken tijd niet langer aan verknoeien.... Wat dk er aan héb! Waarom ik dat doe!? Niemand hier weet goede, liefelijke muziek naar behooren te waardeeren! Vol gens mijn mëening ....Oooooü Verar....!! Bennnnnggggg „PAGES GAIRS „Ja, ik voor mij prefereer sfeenen pijpen boven houten". „Waarom „Wanneer ik er een laat vallen, behoef ik ze niet op te rapen".

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1930 | | pagina 11