1 FEUILLETON HET DRAMA VAN YVARY MMR HET GEHEIM VAN TEMPLE-TOWER. WOENSDAG 4 JUNI 1930 4). Ribourg vroeg de zijne, maar men ant woordde hem: Onmogelijk mijnheer, de wagen is vol voor 'n minuut geleden zoudt u er nog een plaats gevonden hebben man, nu heeft mijnheer Brichet, het gemeenteraadslid, haar in beslag genomen. Ribourg geraakte in verlegenheid. De juweelen en een menigte andere kostbaar heden in zijn bezit houden maakte hem on gerust; hij drong dus aan. Hoor eens mijnheer, hernam hij, ik moet zoo spoedig mogelijk naar Parijs voor een familiezaak, misschien is er wel iemand onder de reizigers die mij zijn plaats wil af staan voor wat 'geld. O dat kunt u natuurlijk probeeren Zeg mij dan alstublieft de namen dei reizigers: Vooreerst de twee heeren die daar op de brug loopen: Mijnheer Brichet, de nota ris, en René Mesiet, de kunstschilder. Ver der twee zusters uit het klooster van de rue de Ia Ilarpe, juffrouw Berruet, de krui deniersvrouw van het plein en haar doch ter Goed die zal ik eerst dan wel eens gaan opzoeken. Ga je mee Pieter, drong Ribourg aan, wij gaan die heeren daar achterop, ik moei juist die richting in. Wij haalden ze bij de kleine brug in; zij liepen langzaam en praatten druk; wij hoor den hen zeggen: Neen Mesiet, u moest zoo'n groote som niet meenemen. Hoe moet ik het anders aanleggen, ant woordde de schilder. Je kunt begrijpen, dat ik de ooren spitste, vervolgde Pieter, en Ribourg niet minder: de twee wandelaars liepen het Kerkplein over, de notaris ging naar het kantoor van zijn collega Hébert en de kunstschilder ver volgde zijn weg naar de rue Ilaute, waar hij woont. Opeens keerde hij op zijn schreden terug en ging het notariskantoor binnen waar zijn vriend zooeven uit het gezicht verdwenen was. Daar viel me een gedachte in; ik stiet Ribourg met den elleboog aan en zoodra de schilder niet meer in de gang te zien was, gingen wij eveneens naar binnen. Een klerk vroeg ons naar de reden van ons bezoek. Ik wou mijnheer Brichet spreken over de zaken die ik in Contigné heb te regelen. Frangois Brichet was vroeger notaris in Contigné. Tijdens de revolutie maakte hij noodgedwongen eenige avonturen mee, maar zoodra de orde hersteld was, nam hij weer zijn notarisfunctie waar. Op 't oogenblik is hij met twee vrien den in gesprek; gaat u zitten, straks zal hij komen. Het jongmensch wees ons een lederen bank aan in een kleine wachtkamer; daar na liet hij ons alleen en ging weer aan zijn werk. Ik hield mijn oor tegen de deur van het bureau en hoorde toen iets heel bijzonders. Als ik u was Mesiet, zou ik dat geld houden. Bij mijn ziel en geweten: het be hoort u toe. Ik geloof het niet, waarde heer; ik zou er niet gerust gebruik van kunnen ma ken want ik beschouw het niet als mijn eigendom. Kijik eens hier: Mijn neef Loyau overste van het klooster St. Nikolaas zocht bij mij een schuilplaats tijdens de Revolu tie. Hij bracht zijn geld mee en wij verbor gen dat. in bloempotten. Mijn neef vertrok vervolgens als molenaar verkleed naar 't buitenland en hij kwam niet terug. Nu, vijf en twintig jaar later, heb ik alle hoop verloren hem nog ooit weder te zien; bij zal ongetwijfeld in den vreemde gestorven zijn. Daar kan men niet aan twijfelen, be aamde de notaris; dus de schat is voor u. Ik kmeen van niet, mijnheer de notaris. Mijn neef had een zuster; na veel zoeken heb ik haar naam gevonden onder die dei- vrouwen tijdens de revolutie veroordeeld en vermoord. U ziet dus. Juist, maar zij had een zoon die heden kanunnik is te Mans. En wilt u hem de nalatenschap van uw neef gaan brengen? - Ja; daarom heb ik zooeven een plaats besproken in den postwagen. Hoe wilt u dat geld meenemen? Vooreerst heb ik een credietbrief op een bank genomen, en gisteravond vond ik nog duizend goudstukken; ik zal ze in een zak doen en dien aan de hand meedragen. Op dat oogenblikken zei een geschuif van stoelen mij dat het tijd was om te ver trekken, vervolgde de herbergier met een grijns; ik gaf Ribourg een teeken en hij volgde mij. Wij zeiden aan den klerk die ons binnengelaten had, dat wij niet langer konden wachten. Eenmaal op straat drukte ik Ribourg op het hart tot eiken prijs te vertrekken en ik zond hem naar de nonnetjes van de rue de la Harpe om van hen de gunst af te smeeken van een plaatsje in den postwagen. Nu is alles geregeld. Morgenavond zullen we ons geluk beproeven tusschen de los plaatsen Suette en Durtal. Wilt u den postwagen aanhouden? riep Ménard verschrikt uit. Pieter haalde de schouders op, zei min achtend: Jij met je hazenbloed. Men waagt er zijn hoofd mee... Neen, z'n fortuin. De schilder heeft een zak vol goudstukken en die zijn voor ons. Wat? vroeg Anna Ménard belangstel lend. - Een karweitje van niets. Ribourg is in den wagen en zal ons een handje helpen. Behalve den notaris en den schilder zijn er geen mannen En de koetsier dan? Daar zullen we eerst mee afrekenen. Wij beginnen met een touw te spannen over den weg. De paarden moeten dan vallen en de koetsier zal van zijn plaats komen om hen weder op te richten. Als hij zich over de dieren heenbuigt zullen wij met hem afreke nen door een flinkeu dolkstoot tusschen de schouders. Maar de reizigers zullen roepen en uit stijgen. En wij zullen hen aan het portier op wachten. Wilt ge dan allen dooden! Nu... als 't moet! Maar mijn plan is nog niet goed rijp, ik moet vannacht nog eens nadenken.... Wij zijn ver af van den grooten weg naar Parijs, opperde de schoonzoon. Niet zoo ver als je wel meent Verder weet je wel dat de wagens die naar Suette willen gaan een omweg moeten maken, om dat de groote weg ingezakt is. Zij moeten dus het kruispunt over tusschen Seiches en Montreuil en daar zullen wij onze man netjes opwachten. Ja maar we moeten toch een heel eind loopen en men kan ons dan gemakkelijk opmerken. Bah! wij doen alsof wij naar Tiercé gaan, maar eenmaal 't dorp uit, slaan wij links af en nemen den ouden weg naar den viersprong. Daar zijn wij vlak bij de rivier de Loir. Je kent toch wel de hoeve van Bougras en Vaux, die lui die altijd aan 't visschen zijn in plaats van hun land te bebouwen. Welnu, daar nemen wij de schuit van den een of ander en varen naar Setaigne, waar we het vaartuig onder de wilgen achterlaten; eenige minuten later zullen wij dan het kruispunt bereiken. Als we onzen slag geslagen hebben, keeren wij langs denzelfden weg terug. Ha, ha! wij zullen ook eens gaan visschen, maar dan goudvischjes vangen. Weer lachte Pieter. Hij dronk zijn glas leeg en stond op, zeggende: Kom moeder, wij gaan vertrekken. Goeden avond kinderen, tot morgen. Chalumeau en zijn vrouw gingen naar huis, waar zij weldra rustig insliepen. schen al die weelde dreef op het heldere water der rivier een schuit welke twee moordenaars droeg. Chalumeau met de pijp tusschen de tan den en een grijns om den mond hanteerde de roeispanen die het vaartuig van Bou gras voortdreven, nu en dan geholpen door zijn schoonzoon die minder sterk was en ook eenigszins vreesachtig en aarzelend; waarlijk de mentaliteit van den herbergier was meer dan ontstellend en had bijna niets menschelijks meer. Geen wroeging kwam zijn duister ziel plagen, noch voelde de man ooit eenig me delijden; hij scheen zelfs nog wreeder dan de verscheurende dieren die alleen dooden om te eten, want de schurk leefde om an deren te doen lijden en verlustigde zich in een moord, in den langen doodstrijd van zijn slachtoffers. Toch was hij niet gierig te noemen, al stal hij ook op alle mogelijke manieren geld, want hij verteerde veel voor het plezier. An derszins waagde Eij zijn leven en accep teerde een moeizamen arbeid vol ongerusthe den, telkens als hij een nieuw avontuur begon. Terwijl hij de groene oevers langs voer, dacht hij niet aan de schoonheden der lente; zijn geest was bij het goud dat hij weldra zou rooven. Zijn vreugde was zoo groot dat hij daarvan aan zijn schoonzoon iets wilde me- dedeelen en hij zei: Zeg Louis, wat zullen we morgen het er van nemen! Eerst zullen we een dagje in Angers gaan genieten en dan moet ik nog twee koeien koopen en wat weiland ook heb ik een paard en een nieuw wagentje noodig. Hé zeg, waar denk je aan, gaan de zaken niet? Ze zullen jou nooit Louislach noemen, wees daar maar zeker van. Ach, ik denk wel eens dat ik vroeger, toen ik knecht was in Feneu en ieder jaar met St. Jan m'n geld beurde, gelukkiger was dan nu. Tegenwoordig beef ik wan neer ik een veldwachter zie. Verleden week Zondag lachte u mij uit omdat ik twee glazen liet vallen en weet u wel waarom mij dat overkwam... wel ik dacht: „Misschien slaat die man ons eens de boeien aan de handen." Je verdient dat ik je in 't water smijt om je sombere gedachten te verdrinken Wees maar gerust, ik ben voorzichtig. Kijk eens aan hoe kunstig bijvoorbeeld ons plain van hedenavond opgesteld is. Wie zou er op de gedachte komen langs dezen weg ons doel te bereiken. Volg mij maar en let goed op alles wat ik je zeg, dan loop je nooit ge vaar. VI. OP WEG De knoppen der boomen sprongen open onder de milde zon van April; een menigte bloemen spikkelden met allerlei kleuren het frisch groene gras in de weiden en tus- Plots begon Pieter te lachen en hernam: Herinner je je nog de barones en haar zoontje? De angst is hun zóó om 't hart ge slagen dat zij nooit dels gezegd hebben. Maar dien nacht beging ik een stommiteit; dat was niet veel meer dan zijn tijd verlie zen. Die barones had nog minder geld op zak dan ik. Maar wanneer we vannacht hier weer voorbijkomen, zullen we heel wat rijker zijn. Die goudstukken voor den ka nunnik uit Mans bestemd, zullen den weg vinden naar de kous van moeder Chalu meau. Mémard's gelaat bleef gerimpeld en zijn wenkbrauwen gefronst. Hij keek achter zich en zijn blik bleef rusten op het bosch van Boudré. Dan zei hij geheimzinnig: Zoo is er die man uit Val d'Yvray, waar we zooeven voorbij gegaan zijn; hij kijkt ons altijd zco vreemd aan als wij hem ontmoeten; nooit beantwoordt hij mijn groet, of zie ik hem in de herberg. Eens dat zijn paard vlak voor ons huis viel en zich den poot bezeerde, gaf hij er de voor keur aan tegenover ons in te gaan om het dier te verzorgen. Dat is waar; bromde Pieter, die nu niet lachte, er moet iets tusschen ons zit tenik raad misschien wat Chalumeau zweeg en peinsde; zelf had hij ook vaak de stille vijandelijkheid van den markies opgemerkt en daarvan zonderlinge dingen afgeleid... vage bijzonderheden uit een vroeger voorval dat nooit opgehelderd was geworden. Na een lange stilte, toen de schuit den mo len genaderd was die bij het kasteel van Montreuil staat, zei Chalumeau: Wij zijn te vroeg.de zon gaat onder, dus is het ongeveer zeven uur; maar de post wagen vertrekt eerst om negen uur uit An gers, d.w.z. hij zal tegen tien uur in Suette zijn. Om half tien of kwart voor Henen moe ten wij dus optreden. Vooral moeten we niet te vroeg beginnen en 't is nu nog niet donker geinoeg om het kasteel voorbij te varen, want daar zou men ons zeker opmerken. Laten we de schuit in het riet drijven; hier zijn wij beslist alleen. Ja alle kansen zijn voor ons. De maan komt eerst om half vijf in den morgen op, en de lucht is betrokken, zoodat men nau welijks eenige sterren ziet. Goed dan gaan wij hier wat eten. Hier is het mandje met brood en vleesch en goeden wijn; wij hebben dus het noodige om ons te versterken. Zij zetten zich naast elkaar op dezelfde bank neer met het mandje tusschen hen beiden. Een groot stuk brood werd over langs doorgesneden, groote stukken koud vleesch er op gelegd en na weinig tijds was alles met groote happen in hun mond ver dwenen Nu en dan dronken zij een teug uit de flesch witten wijn. Onder het maal praatten zij met gedempte stem Er is nog iets wat me dwars zit, zoi Ménard, namelijk de knecht en de meid. Zij letten op ons. René Maimer die op den zol der bovfen den stal slaapt, kan niet weten wanneer ik uit-ga of thuis kom, maar Louise Duvau, zij lacht soms ais zij mij 's morgens ziet, nadat ik laat in den nacht thuis geko men ben. Geef haar een paar zilverstukken dan lacht zij nog meer en dan heeft ze daar voor een goede reden, Haar nicht is in dienst van barones du Plessis. Van haar heeft zij het nachte lijk avontuur op de rivier vernomen. Is dat alles Die verduivelde Foulques heeft een liedje gemaakt dat heet: „Ridders van den ma neschijn". En wij worden daarin bespot. Wij? Je bedoelt natuurlijk de mannen die hen aangehouden hebben Natuurlijk. Maar dat neemt niet weg dat ik mij niets op m'n gemak voelde toen zij verleden Zondag een couplet zong onder het bedienen der klanten. De zaal was vol, ik heb haar naar de keuken gestuurd, maar men riep haar terug en zij moest al les zingen. Met St. Jan zet ik haar aan de deur. Dat moest je niet doen; de ekster praat vooral buiten het nest. Een vogeltje streek neer op den rand der schuit en zocht een gelegenheid wat brood kruimels te bemachtigen; eenige eenden zwommen op korten afstand in het wa ter dat de ondergaande zon rood kleurde. Ménard rilde opeens.hij sloot het mand je en strekte zich in de schuit uit. Ik ga slapen, waarschuwde hij zijn schoonvader. Pieter stak zijn pijp aan. VII. DE AANVAL OP DEN POSTWAGEN. Om half negen was de duisternis volko men; maar het scheen wel alsof Pieter kat- tenoogen bezat, want zonder eenige aarze ling of gerucht voerde Hij het bootje langs den oever van de Loir, aan den voet van het kasteel van Montreuil, waar verschei dene vensters een bundel zwak licht uitwier pen. De voorzichtige Chalumeau hechtte het vaartuig op een te voren gekozen plaats vast, doch niet met een ketting, want die zou eenig leven hebben kunnen maken, maar met een touw dat hij daarvoor meegeno men had. Voorzichtig, om niet uit te glijden en zoo de aandacht te wekken, klommen de man nen op den dijk die daar tamelijk hoog is. Daarna slopen zij behendig, geruischloos langs de hagen, hoewel zij niemand ont moetten en ver genoeg van het kasteel ver wijderd waren om den waakhond te wek ken. Bij den weg gekomen bleef Pieter staan, ging op het gras zitten en begon met een spottend lachje: Zeg Mónard, denk je dat er menschen zijn die niet noodig hebben te stelen om te leven? Die lui op dat kasteel daar heb ben duizenden en duizenden. Maar die gaan onzen neus voorbij. Dat slot is goed bewaakt. Dat zou ik denken, er loopen 's nachts twee reusachtige honden rond. 't Schijnen nog al goede menschen te zijn, naar hooren zeggen. De kleine Marie-Ange is de lieveling van iedereen en ze is erg vrlj-gevig. Och man, als men tot aan de ooren in het geld zit is het niet moeilijk daarvan iets weg te geven. Maar is men niet voor 't goud in den wieg gelegd, dan moet men wel een middel uitvinden om daaraan te komen. Per slot van rekening doen we juist als de dierenKijk maar eens naar een kip die een worm in den bek houdt, alle andere kippen loopen haar achterna om den buit meester te worden. Ik moet eens zien of ik geen middel kan vinden een tochtje te maken in dat kasteel. Pas maar op, ze hebben wapens! Er is zelfs een zaal waarvan de muren vol wapens hangen., dat heb ik zelf gezien toen ik laatst van den kasteelheer wijn kocht voor de herberg. Wat voor wapens kunnen dat zijn? Van allerhande. Daar hij bemerkte dat ik er -naar keek, zei hij mij: „Eenige daar van zijn door m'n grootvader op de Engel- schen en Hollanders veroverd.Maar pas op, ik geloof dat zij dicht bij zijn. Inderdaad, terwijl Pieter en Ménard voor. zichtig langs die rivier voortliepen, naderde de postwagen van Angers met luid geratel, begeleid door kreten en zweepslagen, want de weg was slecht en de wagen zvva.ar bela den. Zelfs had men een omweg moeten ma ken omdat de provinciale weg opgebroken lag bij Seiches. Dicht bij dat dorp, op een kruispunt, wachtten twee mannen de reizigers op. Zij hadden een dun, sterk touw over den weg gespannen; beiden hielden een nistool in de hand en de grootste was tevens bewapend met een kort slagersmes. In den postwagen sluimerden drie reizi gers: nbbé des Ribes, directeur van bet se minarie te Angers, mijnheer Robineau, bur gemeester Louroux en mevrouw Lemot uit Angers. De anderen praten met elkander; vooral notaris Brichet, en René Mesiet, de kunstschilder, die naast zich een zak met duizend gouden loui's gezet had, schenen elkander veel te vertellen te hebben. Slechts zelden hoorde men de stem van juffrouw Berruet en haar dochter of die van de kloos terzuster of soldaat. In den bak zaten de dienstboden van drie der reizigers en juf frouw Gelineau. Eensklaps schokte de wagen met een ge weldig lawaai: de paarden waren gevallen en spartelden wanhopig te midden van hun tuig, een tweede schok deed de postwagen ter zijde hellen, want een der wielen was in een kuil -geschoven, door de regens veroor zaakt. De koetsier sprong van zijn hooge plaats en schreeuwde woedend uit al zijn macht te gen de gevallen dieren. Hij bukte zich ver volgens orn den kop van het rechtsche paard te grijpen, maar in plaats van bet dier op te richten viel hij zelf neer met het gezicht in de manen van liet angstig geworden paard. (Wordt vervolgd). HHHH r- WÊl&mSiÊSm -'v—" wXww!<-:- v ;.v> DE WEDSTRIJDEN OP DE KAAG. Zaterdag werden te Alphen a. d. Rijn de laatste Hollandia-roeiwedstrijden gehouden, De eindstrijd van de oude vier, waar Njord om de tweede plaats kampt met de Deutsche Turn- und Ruder-Verein. Een Bull-Dog Drummond-verhaal. door SAPPER. 54). Hij moet in ieder geval wel begrepen hebben, dat ons het doel van die boot duidelijk was geworden, en dat wij hem in zUn ontsnapping langs dezen weg hebben willen tegenwerken. Toen moet het bij een zoo nuchter verstand als het zyne onmiddellijk duidelijk zijn geworden, dat wij ons zoo snel mogelijk naar de boot zouden begeven, indien we maar eenmaal uit onze gevangenis waren verlost. Eindelijk moet ook Le Bossu het oogenblik hebben vervloekt, dat hij een oogen. schijnlijk onbeteekenende nalatigheid beging, door geen krasser voorzorgsmaatregelen te ne men tegen onze vrijlating. Zoolang hij van gedachte was geweest, dat hij alleen bekend was met het geheim van de boot, kwam het er weinig op aan of wij al of niet vrij zouden komen. Nu hy niet het monopolie op dit ge heim bezat was alles met één slag veranderd. Een ding was in ieder geval duidelyk: hij moest het denkbeeld laten varen om met de boot te kunnen ontsnappen. Op zijn minst de zen nacht. Zelfs hoe vlugger hy hier verdween hoe beter voor hem, daar hij nu elk oogenblik een overval kon verwachten van zijn gevan genen. Koortsachtig begon hij alles, wat hij zoo zorgvuldig en met zoo fijn genoegen in het weislagen van zijn listig in elkaar gezette plannen had ingepakt, uit de boot te halen. Iedere seconde begon van belang te worden. Ieder oogenblik konden wij ons met een geheel politiecorps op hem storten en hem langs alle kanten den weg afsnijden. De absolute victorie was tot een volkomen nederlaag geworden. Eerst toen bemerkte ik, dat Hugh niet meer naast mij lag. Als een schaduw was hij ln het donker verdwenen. De tyd voor het spe lend wachten was voorbij: de laatste ronde was afgebeld. Ik heesch me een paar centi meter naar voren en met mijn revolver in de hand, wachtte ik op wat komen ging. Hoe zou het komen? Wat zou er komen? Plotseling weerklonk Hugh's heldere lach, zoowat tien meter van me verwyderd. Met een sissend geluid, als van een woedende slang, schoot Le Bossu overeind. Enkele seconden la ter klonk de lach weer, maar van een geheel andere plaats. Le Bossu loerde in het rond. Telkens en telkens dook het lachen op, telkens en telkens uit een geheel anderen hoek. Slechts vaag kon ik Le Bossu nog in de gaten houden, toen hij over den dijk kroop en telkens om zichtig zijn hoofd opstak en naar alle kanten keek. Het spelen was blijkbaar nog niet afge- loopen. De moorddadige duivel zou ten slotte eerst zijn eigen medicijn te proeven krijgen. Goeden nacht, Boscu, kwam Hugh's sar castische stem ergens uit het donker. Jouw bougies zitten in mijn zakken. Het was ver bazend vriendelijk van je om my dat middeltje aan de hand te doen. Alleen zul je er meer last van hebben dan ik. Wil je ze misschien zelf even komen halen? Een vloek was het eenige antwoord. Op dit laatste tochtje heb je er vijf ver moord, Bossu. Om nog ni^t te spreken van Je pogingen om myn hoofd te verbrijzelen on eer een doodgewonen bloembak. Ik heb niets dan minachting voor menschen die met bloem potten werken. Bossu! Wat zullen we nu met jou aanvangen? Weer kwam er een geluid uit den mond van den Gebochelde. Maar de woede had plaats gemaakt voor een ergernis en een wraaklust, die elkander vonden in de buitengewone wreed heid van dezen in het nauw gedreven moor denaar. Ik kan jou heel duidelyk zien, Bossu, spotte Hugh verder. En jij kunt mij niet zien. ■Tammer voor je, vind je niet? Zal ik vijf nooit talende kogels in je corpus jagen? Voor ieder van je slachtoffers een? Of wensch je op een andere wijze te sterven? Beneden me klonk een krachtige knal en een kogel vloog ergens over de Marsh om hier of daar een rietstengel te verbrijzelen c'n in het zand te verstuiven. Juist heelemaal in de verkeerde richting, beste vriend, zei Hugh luchtigjes. Pas een beetje op de onschuldige koeien, wat ik je bid den mag. Je hebt nog steeds geen antwoord gegeven op mijn vraag. Op welke wijze wensch je het liefst te sterven? Want sterven moet je, cn heel spoedig. Wil je het niet zeggen? Dan zal ik je zelf een voorstel aan de hand doen. de zult sterven, zooals je geleefd hebt, door wurging. Komt dat niet overeen met je zin voor humor? Beneden werd het stil en weer lachte Hugh. Hoe hen je aan die vakkleeding gekomen Bossu? De valsche bochel, het masker, de lange zwarte kap. Ik heb me lang afgevraagd, waarom jij je het zoo lastig maakte met die omslachtige vermomming. Het masker kan Ik me nog begrüpen; zelfs de bochel. Maar de kaf) heeft me om den tuin geleid, dat beken Ik eerlijk. Heb ik gelijk, als ik veronderstel, dat een lap loshangende stof je een aanmerkelijk voordeel bezorgt op je tegenstander, indien deze je met gelyke munt wenscht te betalen en je eveneens de keel wil toeknijpen? Ik kan je wel de verzekering geven, dat je heusch niet bang oehoeft te zijn om een van je beroepsge heimen los te laten. Je zult er In de toekomst geen gebruik meer van maken. Wil je niet spreken. Je bent werkelijk niet erg mededeel, zaam vanavond, Bossu! Het begon ondertusschen lichter te worden. Is kon de zwarte gestalte beneden me duide lijk waarnemen. Hij staarde als een wild beest in het rond, trachtte voortdurend uit te vin den, waar Hugh zich wel bevond en zijn rech terhand omklemde een verschrikkelijk zware revolver. Daar ik de praktijken van dien schoft nu voldoende kende, bracht ik mijn re volver wat meer naar voren, zoodat ik slechts mijn vinger had over te halen om hem vast en zeker in zyn kop te treffen. Met hem mocht je geen enkel risico loopen. Hel was verbazend verstandig van je om met dat vliegtuig over Temple Tower te ko men zoeken, ging zijn onzichtbare kwelduivel verder. Ik wil er met genoegen aan toevoegen, dat het zelfs in mijn moeilijke appreciatie een meesterzet genoemd mocht worden. Je hebt de anderen netjes weten te verschalken. Het heeft jc byna, byna de kans gegeven om je duivels- plannen geheel te doen slagen. Werkelijk Bos su, ik moet je toegeven, dat ik het geheel eens hen met de lofwaardige woorden die je vriend Victor Matthews aan je adres heeft gericht. Maar dat verandert toch geen zier aan mijn meening, dat je een vervloekte schoft bent, zoo'n doortrapte schurk, dat ik je meer dan beu ben. Ik zou graag een fleschje bier gaan drinken in mijn nederige landhuisje. Werp je revolver ln het water. Bossu. De spottende stem werd niet langer ver- romen. Het bevel klonk kort maar krachtig. De man beneden mij staarde als een wilde in het rond. Er klonk een knal en ik zag een vlam. Een andere knal uit de revolver van den Gebochelde, die op het korte lichtteeken had gemikt. Een spottende lach uit Hugh's mond. Ditmaal door je bochel, Bossu en wat jcuw schieten betreft, meer gevaar voor de koeien dan voor mij, Bossu. Ik ben heel wat beter schutter dan jij. Indien je dus mijn raad wilt opvolgen, zou ik dat gevaarlijk spelletje niet verder doorzetten. Ik geef je nog precies vijf seconden om je revolver in het water te gooien. Indien ik weer schiet gaat het door de hand die jouw leelijke revolver vasthoudt. Le Bossu scheen even te aarzelen. Toen wierp hij zonder een woord te spreken zijn wapen in het water. Best, zei Hugh, kort. Nu alle twee je handen in de hoogte, Bossu. Weer die aarzeling, die slechts enkele se conden duurde. Toen zijn armen in de groteske draperige van zijn kap als vlindervleugelpaar boven zyn hoofd. Tegelijkertijd kwam Hugh vanachter een zandheuvel, zoowat twintig me ier van hem vandaan te voorschijn. Hij had zijn revolver in de hand en wandelde langzaam langs den waterkant, totdat hij Le Bossu ge kaderd was. Toen was het een oogenblik zoo stil, dat men die twee hoorde ademen. Ik keek in uiterste spanning naar het verschrikkelijke tooneel voor en beneden me. Was de dag ooit opgekomen hoven een ongelooflijker tooneel? Deze monsterachtig gemaskerde gestalt», deze meervoudige moordenaar tegenover een man, i.l wiens gelaat geen teeken van me-delijd-'U te bespeuren viel. Strikt gesproken geloof ik, dat ik je eigen lijk aan de politie zou moeten overleveren, Bossu, zei Hugh langzaam. Maar op het oogen blik wensch ik niet strikt te spreken. Daarom wil ik me zelf het onuitsprekelijk voorrecht gunnen om den heul een weinig voor te zijn. Geloof maar niet Bossu, dat ik ook maar in de verste verte zal moeten boeten voor mijn voorbarige beslissing. De rechter zou jou niet sparen. Iemand die in acht en veertig uren vijf lijken heeft gemaakt wordt geknoopt. Maar toch, al zou je als laatste genoegen aan dit jammerlijk verloopen avontuur de gedachte mee naar de eeuwigheid nemen, dat Hugh Drummond zelf in ongelegenheid zou geraken door die minder officieele terechtstelling, heb je het ver mis. Daar hoven op dat duin ligt Mr. Darrell te kyken om later te kunnen ge tuigen, dat jU een verraderlijken aanval op ray hebt beproefd en dat ik daaraan alleen kon ontsnappen door je de keel toe te knijpen. Iemand die zijn leven slechts heeft gevuld met l et uit den weg helpen van tegenstanders, zal ais lijk bij den Eagelschen rechter niet op veel medelijden behoeven te rekenen. Hij hield even op. Toen wierp hij mij met een krachtigen zwaai zijn revolver toe. Best, Wurger. Ik ben klaar Begin jij of ik? Nu de noodzakelijkheid om me te verbergen toch voorbij was, stond ik op. Ik stond op myn beenen te trillen als een juffershoudje, maar geen van beiden schonk aandacht aan me. Le Bossu had zijn armen laten zinken en nam een 'eenigszins gebogen houding aan. Zijn lichaam zwaaide lichteiyk heen en weer; zijn handen had hij uitgestoken en de vingers deden me denken aan stalen haken. Plotseling schoot hij als sen pijl uit den boog naar voren. Een doffe, zware slag en een hooge lach van Drummond, toen Le Bossu met een smak op zijn rug terugtuimelde. Hugh's vuist met een kracht van zestig kilo er achter had hem juist op zijn onderkaak getroffen. Vecht door, wurger, zei Hugh rustig. Vecht door. Deze ronde is aan geen tijd gebon den. Toen deed hij tot mijn groote verbazing een pas opzij. Hij stond aandachtig naar Le Bossu te staren met een uitdrukking op zyn gezicht, tiaar ik nog geen woorden voor kan vinden. Groote God Peter schreeuwde hij in eens. Zijn oogen zijn heelemaal groen geworden. Die boef is geen menscli. Al of niet menschelijk, het volgende oogenblik vocht de Bochel voor zijn leven. Snuivend eu stampend, woedend door den verschrikkelijken slag, dien Hugh hem had toegebracht, sloof hij herhaaldelijk op mijn vriend af. Telkens en telkens moest hij terug. Eenmaal gelukte het hem echter zijn handen rond Drummond p nek te slaan, al werden zij daar ook het volgend oogenblik met ontzettende kracht vanaf getrok ken en al vloog de Bochel meters ver tegen den grond. Een ander maal trachtte hij zich geheel aan Hugh vast te klampen en hem zoo doende te belemmeren in zijn bewegingen. Hij vocht als een gewonde tijger. Toen begon ik, zijn kracht kennende uit persoonlijke ervaring, een weinig bang voor Hugh te worden. (Wordt vervolgd).

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1930 | | pagina 12