1
FEUILLETON
HET DRAMA VAN YVARY
MMR
HET GEHEIM VAN
TEMPLE-TOWER.
WOENSDAG 4 JUNI 1930
4).
Ribourg vroeg de zijne, maar men ant
woordde hem:
Onmogelijk mijnheer, de wagen is vol
voor 'n minuut geleden zoudt u er nog een
plaats gevonden hebben man, nu heeft
mijnheer Brichet, het gemeenteraadslid,
haar in beslag genomen.
Ribourg geraakte in verlegenheid. De
juweelen en een menigte andere kostbaar
heden in zijn bezit houden maakte hem on
gerust; hij drong dus aan.
Hoor eens mijnheer, hernam hij, ik
moet zoo spoedig mogelijk naar Parijs voor
een familiezaak, misschien is er wel iemand
onder de reizigers die mij zijn plaats wil af
staan voor wat 'geld.
O dat kunt u natuurlijk probeeren
Zeg mij dan alstublieft de namen dei
reizigers:
Vooreerst de twee heeren die daar op
de brug loopen: Mijnheer Brichet, de nota
ris, en René Mesiet, de kunstschilder. Ver
der twee zusters uit het klooster van de
rue de Ia Ilarpe, juffrouw Berruet, de krui
deniersvrouw van het plein en haar doch
ter
Goed die zal ik eerst dan wel eens gaan
opzoeken.
Ga je mee Pieter, drong Ribourg aan,
wij gaan die heeren daar achterop, ik moei
juist die richting in.
Wij haalden ze bij de kleine brug in; zij
liepen langzaam en praatten druk; wij hoor
den hen zeggen:
Neen Mesiet, u moest zoo'n groote
som niet meenemen.
Hoe moet ik het anders aanleggen, ant
woordde de schilder.
Je kunt begrijpen, dat ik de ooren spitste,
vervolgde Pieter, en Ribourg niet minder:
de twee wandelaars liepen het Kerkplein
over, de notaris ging naar het kantoor van
zijn collega Hébert en de kunstschilder ver
volgde zijn weg naar de rue Ilaute, waar
hij woont.
Opeens keerde hij op zijn schreden terug
en ging het notariskantoor binnen waar zijn
vriend zooeven uit het gezicht verdwenen
was. Daar viel me een gedachte in; ik stiet
Ribourg met den elleboog aan en zoodra de
schilder niet meer in de gang te zien was,
gingen wij eveneens naar binnen.
Een klerk vroeg ons naar de reden van
ons bezoek.
Ik wou mijnheer Brichet spreken over
de zaken die ik in Contigné heb te regelen.
Frangois Brichet was vroeger notaris in
Contigné. Tijdens de revolutie maakte hij
noodgedwongen eenige avonturen mee, maar
zoodra de orde hersteld was, nam hij weer
zijn notarisfunctie waar.
Op 't oogenblik is hij met twee vrien
den in gesprek; gaat u zitten, straks zal hij
komen.
Het jongmensch wees ons een lederen
bank aan in een kleine wachtkamer; daar
na liet hij ons alleen en ging weer aan zijn
werk.
Ik hield mijn oor tegen de deur van het
bureau en hoorde toen iets heel bijzonders.
Als ik u was Mesiet, zou ik dat geld
houden. Bij mijn ziel en geweten: het be
hoort u toe.
Ik geloof het niet, waarde heer; ik
zou er niet gerust gebruik van kunnen ma
ken want ik beschouw het niet als mijn
eigendom. Kijik eens hier: Mijn neef Loyau
overste van het klooster St. Nikolaas zocht
bij mij een schuilplaats tijdens de Revolu
tie. Hij bracht zijn geld mee en wij verbor
gen dat. in bloempotten. Mijn neef vertrok
vervolgens als molenaar verkleed naar 't
buitenland en hij kwam niet terug. Nu, vijf
en twintig jaar later, heb ik alle hoop
verloren hem nog ooit weder te zien; bij zal
ongetwijfeld in den vreemde gestorven
zijn.
Daar kan men niet aan twijfelen, be
aamde de notaris; dus de schat is voor u.
Ik kmeen van niet, mijnheer de notaris.
Mijn neef had een zuster; na veel zoeken
heb ik haar naam gevonden onder die dei-
vrouwen tijdens de revolutie veroordeeld en
vermoord.
U ziet dus.
Juist, maar zij had een zoon die heden
kanunnik is te Mans.
En wilt u hem de nalatenschap van
uw neef gaan brengen? -
Ja; daarom heb ik zooeven een plaats
besproken in den postwagen.
Hoe wilt u dat geld meenemen?
Vooreerst heb ik een credietbrief op
een bank genomen, en gisteravond vond ik
nog duizend goudstukken; ik zal ze in een
zak doen en dien aan de hand meedragen.
Op dat oogenblikken zei een geschuif van
stoelen mij dat het tijd was om te ver
trekken, vervolgde de herbergier met een
grijns; ik gaf Ribourg een teeken en hij
volgde mij. Wij zeiden aan den klerk die
ons binnengelaten had, dat wij niet langer
konden wachten.
Eenmaal op straat drukte ik Ribourg op
het hart tot eiken prijs te vertrekken en ik
zond hem naar de nonnetjes van de rue
de la Harpe om van hen de gunst af te
smeeken van een plaatsje in den postwagen.
Nu is alles geregeld. Morgenavond zullen
we ons geluk beproeven tusschen de los
plaatsen Suette en Durtal.
Wilt u den postwagen aanhouden?
riep Ménard verschrikt uit.
Pieter haalde de schouders op, zei min
achtend:
Jij met je hazenbloed.
Men waagt er zijn hoofd mee...
Neen, z'n fortuin. De schilder heeft een
zak vol goudstukken en die zijn voor ons.
Wat? vroeg Anna Ménard belangstel
lend.
- Een karweitje van niets. Ribourg is in
den wagen en zal ons een handje helpen.
Behalve den notaris en den schilder zijn er
geen mannen
En de koetsier dan?
Daar zullen we eerst mee afrekenen.
Wij beginnen met een touw te spannen over
den weg. De paarden moeten dan vallen en
de koetsier zal van zijn plaats komen om
hen weder op te richten. Als hij zich over de
dieren heenbuigt zullen wij met hem afreke
nen door een flinkeu dolkstoot tusschen de
schouders.
Maar de reizigers zullen roepen en uit
stijgen.
En wij zullen hen aan het portier op
wachten.
Wilt ge dan allen dooden!
Nu... als 't moet! Maar mijn plan is
nog niet goed rijp, ik moet vannacht nog
eens nadenken....
Wij zijn ver af van den grooten weg
naar Parijs, opperde de schoonzoon.
Niet zoo ver als je wel meent Verder
weet je wel dat de wagens die naar Suette
willen gaan een omweg moeten maken, om
dat de groote weg ingezakt is. Zij moeten
dus het kruispunt over tusschen Seiches
en Montreuil en daar zullen wij onze man
netjes opwachten.
Ja maar we moeten toch een heel eind
loopen en men kan ons dan gemakkelijk
opmerken.
Bah! wij doen alsof wij naar Tiercé
gaan, maar eenmaal 't dorp uit, slaan wij
links af en nemen den ouden weg naar
den viersprong. Daar zijn wij vlak bij de
rivier de Loir. Je kent toch wel de hoeve
van Bougras en Vaux, die lui die altijd aan
't visschen zijn in plaats van hun land te
bebouwen. Welnu, daar nemen wij de
schuit van den een of ander en varen naar
Setaigne, waar we het vaartuig onder de
wilgen achterlaten; eenige minuten later
zullen wij dan het kruispunt bereiken. Als
we onzen slag geslagen hebben, keeren wij
langs denzelfden weg terug. Ha, ha! wij
zullen ook eens gaan visschen, maar dan
goudvischjes vangen.
Weer lachte Pieter. Hij dronk zijn glas
leeg en stond op, zeggende:
Kom moeder, wij gaan vertrekken.
Goeden avond kinderen, tot morgen.
Chalumeau en zijn vrouw gingen naar
huis, waar zij weldra rustig insliepen.
schen al die weelde dreef op het heldere
water der rivier een schuit welke twee
moordenaars droeg.
Chalumeau met de pijp tusschen de tan
den en een grijns om den mond hanteerde
de roeispanen die het vaartuig van Bou
gras voortdreven, nu en dan geholpen door
zijn schoonzoon die minder sterk was en
ook eenigszins vreesachtig en aarzelend;
waarlijk de mentaliteit van den herbergier
was meer dan ontstellend en had bijna
niets menschelijks meer.
Geen wroeging kwam zijn duister ziel
plagen, noch voelde de man ooit eenig me
delijden; hij scheen zelfs nog wreeder dan
de verscheurende dieren die alleen dooden
om te eten, want de schurk leefde om an
deren te doen lijden en verlustigde zich in
een moord, in den langen doodstrijd van zijn
slachtoffers.
Toch was hij niet gierig te noemen, al
stal hij ook op alle mogelijke manieren geld,
want hij verteerde veel voor het plezier. An
derszins waagde Eij zijn leven en accep
teerde een moeizamen arbeid vol ongerusthe
den, telkens als hij een nieuw avontuur
begon.
Terwijl hij de groene oevers langs voer,
dacht hij niet aan de schoonheden der lente;
zijn geest was bij het goud dat hij weldra zou
rooven. Zijn vreugde was zoo groot dat hij
daarvan aan zijn schoonzoon iets wilde me-
dedeelen en hij zei:
Zeg Louis, wat zullen we morgen het er
van nemen! Eerst zullen we een dagje in
Angers gaan genieten en dan moet ik nog
twee koeien koopen en wat weiland ook heb
ik een paard en een nieuw wagentje noodig.
Hé zeg, waar denk je aan, gaan de zaken
niet? Ze zullen jou nooit Louislach noemen,
wees daar maar zeker van.
Ach, ik denk wel eens dat ik vroeger,
toen ik knecht was in Feneu en ieder jaar
met St. Jan m'n geld beurde, gelukkiger
was dan nu. Tegenwoordig beef ik wan
neer ik een veldwachter zie. Verleden week
Zondag lachte u mij uit omdat ik twee
glazen liet vallen en weet u wel waarom mij
dat overkwam... wel ik dacht: „Misschien
slaat die man ons eens de boeien aan de
handen."
Je verdient dat ik je in 't water smijt
om je sombere gedachten te verdrinken
Wees maar gerust, ik ben voorzichtig. Kijk
eens aan hoe kunstig bijvoorbeeld ons plain
van hedenavond opgesteld is. Wie zou er
op de gedachte komen langs dezen weg ons
doel te bereiken. Volg mij maar en let goed
op alles wat ik je zeg, dan loop je nooit ge
vaar.
VI.
OP WEG
De knoppen der boomen sprongen open
onder de milde zon van April; een menigte
bloemen spikkelden met allerlei kleuren
het frisch groene gras in de weiden en tus-
Plots begon Pieter te lachen en hernam:
Herinner je je nog de barones en haar
zoontje? De angst is hun zóó om 't hart ge
slagen dat zij nooit dels gezegd hebben.
Maar dien nacht beging ik een stommiteit;
dat was niet veel meer dan zijn tijd verlie
zen. Die barones had nog minder geld op
zak dan ik. Maar wanneer we vannacht
hier weer voorbijkomen, zullen we heel wat
rijker zijn. Die goudstukken voor den ka
nunnik uit Mans bestemd, zullen den weg
vinden naar de kous van moeder Chalu
meau.
Mémard's gelaat bleef gerimpeld en zijn
wenkbrauwen gefronst. Hij keek achter zich
en zijn blik bleef rusten op het bosch van
Boudré. Dan zei hij geheimzinnig:
Zoo is er die man uit Val d'Yvray,
waar we zooeven voorbij gegaan zijn; hij
kijkt ons altijd zco vreemd aan als wij
hem ontmoeten; nooit beantwoordt hij mijn
groet, of zie ik hem in de herberg. Eens
dat zijn paard vlak voor ons huis viel en
zich den poot bezeerde, gaf hij er de voor
keur aan tegenover ons in te gaan om het
dier te verzorgen.
Dat is waar; bromde Pieter, die nu
niet lachte, er moet iets tusschen ons zit
tenik raad misschien wat
Chalumeau zweeg en peinsde; zelf had hij
ook vaak de stille vijandelijkheid van den
markies opgemerkt en daarvan zonderlinge
dingen afgeleid... vage bijzonderheden uit
een vroeger voorval dat nooit opgehelderd
was geworden.
Na een lange stilte, toen de schuit den mo
len genaderd was die bij het kasteel van
Montreuil staat, zei Chalumeau:
Wij zijn te vroeg.de zon gaat onder,
dus is het ongeveer zeven uur; maar de post
wagen vertrekt eerst om negen uur uit An
gers, d.w.z. hij zal tegen tien uur in Suette
zijn. Om half tien of kwart voor Henen moe
ten wij dus optreden. Vooral moeten we niet
te vroeg beginnen en 't is nu nog niet donker
geinoeg om het kasteel voorbij te varen,
want daar zou men ons zeker opmerken.
Laten we de schuit in het riet drijven;
hier zijn wij beslist alleen.
Ja alle kansen zijn voor ons. De maan
komt eerst om half vijf in den morgen op,
en de lucht is betrokken, zoodat men nau
welijks eenige sterren ziet.
Goed dan gaan wij hier wat eten. Hier
is het mandje met brood en vleesch en
goeden wijn; wij hebben dus het noodige
om ons te versterken.
Zij zetten zich naast elkaar op dezelfde
bank neer met het mandje tusschen hen
beiden. Een groot stuk brood werd over
langs doorgesneden, groote stukken koud
vleesch er op gelegd en na weinig tijds was
alles met groote happen in hun mond ver
dwenen Nu en dan dronken zij een teug
uit de flesch witten wijn.
Onder het maal praatten zij met gedempte
stem
Er is nog iets wat me dwars zit, zoi
Ménard, namelijk de knecht en de meid. Zij
letten op ons. René Maimer die op den zol
der bovfen den stal slaapt, kan niet weten
wanneer ik uit-ga of thuis kom, maar Louise
Duvau, zij lacht soms ais zij mij 's morgens
ziet, nadat ik laat in den nacht thuis geko
men ben.
Geef haar een paar zilverstukken dan
lacht zij nog meer en dan heeft ze daar
voor een goede reden,
Haar nicht is in dienst van barones
du Plessis. Van haar heeft zij het nachte
lijk avontuur op de rivier vernomen.
Is dat alles
Die verduivelde Foulques heeft een liedje
gemaakt dat heet: „Ridders van den ma
neschijn". En wij worden daarin bespot.
Wij? Je bedoelt natuurlijk de mannen
die hen aangehouden hebben
Natuurlijk. Maar dat neemt niet weg
dat ik mij niets op m'n gemak voelde toen
zij verleden Zondag een couplet zong onder
het bedienen der klanten. De zaal was vol,
ik heb haar naar de keuken gestuurd,
maar men riep haar terug en zij moest al
les zingen. Met St. Jan zet ik haar aan de
deur.
Dat moest je niet doen; de ekster
praat vooral buiten het nest.
Een vogeltje streek neer op den rand der
schuit en zocht een gelegenheid wat brood
kruimels te bemachtigen; eenige eenden
zwommen op korten afstand in het wa
ter dat de ondergaande zon rood kleurde.
Ménard rilde opeens.hij sloot het mand
je en strekte zich in de schuit uit.
Ik ga slapen, waarschuwde hij zijn
schoonvader.
Pieter stak zijn pijp aan.
VII.
DE AANVAL OP DEN POSTWAGEN.
Om half negen was de duisternis volko
men; maar het scheen wel alsof Pieter kat-
tenoogen bezat, want zonder eenige aarze
ling of gerucht voerde Hij het bootje langs
den oever van de Loir, aan den voet van
het kasteel van Montreuil, waar verschei
dene vensters een bundel zwak licht uitwier
pen.
De voorzichtige Chalumeau hechtte het
vaartuig op een te voren gekozen plaats vast,
doch niet met een ketting, want die zou
eenig leven hebben kunnen maken, maar
met een touw dat hij daarvoor meegeno
men had.
Voorzichtig, om niet uit te glijden en zoo
de aandacht te wekken, klommen de man
nen op den dijk die daar tamelijk hoog is.
Daarna slopen zij behendig, geruischloos
langs de hagen, hoewel zij niemand ont
moetten en ver genoeg van het kasteel ver
wijderd waren om den waakhond te wek
ken.
Bij den weg gekomen bleef Pieter staan,
ging op het gras zitten en begon met een
spottend lachje:
Zeg Mónard, denk je dat er menschen
zijn die niet noodig hebben te stelen om
te leven? Die lui op dat kasteel daar heb
ben duizenden en duizenden. Maar die
gaan onzen neus voorbij. Dat slot is goed
bewaakt.
Dat zou ik denken, er loopen 's nachts
twee reusachtige honden rond. 't Schijnen
nog al goede menschen te zijn, naar hooren
zeggen. De kleine Marie-Ange is de lieveling
van iedereen en ze is erg vrlj-gevig.
Och man, als men tot aan de ooren
in het geld zit is het niet moeilijk daarvan
iets weg te geven. Maar is men niet voor
't goud in den wieg gelegd, dan moet men
wel een middel uitvinden om daaraan te
komen. Per slot van rekening doen we juist
als de dierenKijk maar eens naar een
kip die een worm in den bek houdt, alle
andere kippen loopen haar achterna om
den buit meester te worden. Ik moet eens
zien of ik geen middel kan vinden een
tochtje te maken in dat kasteel.
Pas maar op, ze hebben wapens! Er is
zelfs een zaal waarvan de muren vol wapens
hangen., dat heb ik zelf gezien toen ik laatst
van den kasteelheer wijn kocht voor de
herberg.
Wat voor wapens kunnen dat zijn?
Van allerhande. Daar hij bemerkte dat
ik er -naar keek, zei hij mij: „Eenige daar
van zijn door m'n grootvader op de Engel-
schen en Hollanders veroverd.Maar pas
op, ik geloof dat zij dicht bij zijn.
Inderdaad, terwijl Pieter en Ménard voor.
zichtig langs die rivier voortliepen, naderde
de postwagen van Angers met luid geratel,
begeleid door kreten en zweepslagen, want
de weg was slecht en de wagen zvva.ar bela
den. Zelfs had men een omweg moeten ma
ken omdat de provinciale weg opgebroken
lag bij Seiches.
Dicht bij dat dorp, op een kruispunt,
wachtten twee mannen de reizigers op. Zij
hadden een dun, sterk touw over den weg
gespannen; beiden hielden een nistool in de
hand en de grootste was tevens bewapend
met een kort slagersmes.
In den postwagen sluimerden drie reizi
gers: nbbé des Ribes, directeur van bet se
minarie te Angers, mijnheer Robineau, bur
gemeester Louroux en mevrouw Lemot uit
Angers. De anderen praten met elkander;
vooral notaris Brichet, en René Mesiet, de
kunstschilder, die naast zich een zak met
duizend gouden loui's gezet had, schenen
elkander veel te vertellen te hebben. Slechts
zelden hoorde men de stem van juffrouw
Berruet en haar dochter of die van de kloos
terzuster of soldaat. In den bak zaten de
dienstboden van drie der reizigers en juf
frouw Gelineau.
Eensklaps schokte de wagen met een ge
weldig lawaai: de paarden waren gevallen
en spartelden wanhopig te midden van hun
tuig, een tweede schok deed de postwagen
ter zijde hellen, want een der wielen was in
een kuil -geschoven, door de regens veroor
zaakt.
De koetsier sprong van zijn hooge plaats
en schreeuwde woedend uit al zijn macht te
gen de gevallen dieren. Hij bukte zich ver
volgens orn den kop van het rechtsche paard
te grijpen, maar in plaats van bet dier op
te richten viel hij zelf neer met het gezicht
in de manen van liet angstig geworden
paard.
(Wordt vervolgd).
HHHH
r-
WÊl&mSiÊSm
-'v—"
wXww!<-:- v ;.v>
DE WEDSTRIJDEN OP DE KAAG. Zaterdag werden te Alphen a. d. Rijn de laatste Hollandia-roeiwedstrijden gehouden, De eindstrijd van
de oude vier, waar Njord om de tweede plaats kampt met de Deutsche Turn- und Ruder-Verein.
Een Bull-Dog Drummond-verhaal.
door
SAPPER.
54).
Hij moet in ieder geval wel begrepen
hebben, dat ons het doel van die boot
duidelijk was geworden, en dat wij hem
in zUn ontsnapping langs dezen weg hebben
willen tegenwerken. Toen moet het bij een
zoo nuchter verstand als het zyne onmiddellijk
duidelijk zijn geworden, dat wij ons zoo snel
mogelijk naar de boot zouden begeven, indien
we maar eenmaal uit onze gevangenis waren
verlost. Eindelijk moet ook Le Bossu het
oogenblik hebben vervloekt, dat hij een oogen.
schijnlijk onbeteekenende nalatigheid beging,
door geen krasser voorzorgsmaatregelen te ne
men tegen onze vrijlating. Zoolang hij van
gedachte was geweest, dat hij alleen bekend
was met het geheim van de boot, kwam het
er weinig op aan of wij al of niet vrij zouden
komen. Nu hy niet het monopolie op dit ge
heim bezat was alles met één slag veranderd.
Een ding was in ieder geval duidelyk: hij
moest het denkbeeld laten varen om met de
boot te kunnen ontsnappen. Op zijn minst de
zen nacht. Zelfs hoe vlugger hy hier verdween
hoe beter voor hem, daar hij nu elk oogenblik
een overval kon verwachten van zijn gevan
genen. Koortsachtig begon hij alles, wat hij
zoo zorgvuldig en met zoo fijn genoegen in het
weislagen van zijn listig in elkaar gezette
plannen had ingepakt, uit de boot te halen.
Iedere seconde begon van belang te worden.
Ieder oogenblik konden wij ons met een geheel
politiecorps op hem storten en hem langs alle
kanten den weg afsnijden. De absolute victorie
was tot een volkomen nederlaag geworden.
Eerst toen bemerkte ik, dat Hugh niet meer
naast mij lag. Als een schaduw was hij ln
het donker verdwenen. De tyd voor het spe
lend wachten was voorbij: de laatste ronde
was afgebeld. Ik heesch me een paar centi
meter naar voren en met mijn revolver in de
hand, wachtte ik op wat komen ging. Hoe zou
het komen? Wat zou er komen?
Plotseling weerklonk Hugh's heldere lach,
zoowat tien meter van me verwyderd. Met een
sissend geluid, als van een woedende slang,
schoot Le Bossu overeind. Enkele seconden la
ter klonk de lach weer, maar van een geheel
andere plaats. Le Bossu loerde in het rond.
Telkens en telkens dook het lachen op, telkens
en telkens uit een geheel anderen hoek. Slechts
vaag kon ik Le Bossu nog in de gaten houden,
toen hij over den dijk kroop en telkens om
zichtig zijn hoofd opstak en naar alle kanten
keek. Het spelen was blijkbaar nog niet afge-
loopen. De moorddadige duivel zou ten slotte
eerst zijn eigen medicijn te proeven krijgen.
Goeden nacht, Boscu, kwam Hugh's sar
castische stem ergens uit het donker. Jouw
bougies zitten in mijn zakken. Het was ver
bazend vriendelijk van je om my dat middeltje
aan de hand te doen. Alleen zul je er meer last
van hebben dan ik. Wil je ze misschien zelf
even komen halen?
Een vloek was het eenige antwoord.
Op dit laatste tochtje heb je er vijf ver
moord, Bossu. Om nog ni^t te spreken van
Je pogingen om myn hoofd te verbrijzelen on
eer een doodgewonen bloembak. Ik heb niets
dan minachting voor menschen die met bloem
potten werken. Bossu! Wat zullen we nu met
jou aanvangen?
Weer kwam er een geluid uit den mond van
den Gebochelde. Maar de woede had plaats
gemaakt voor een ergernis en een wraaklust,
die elkander vonden in de buitengewone wreed
heid van dezen in het nauw gedreven moor
denaar.
Ik kan jou heel duidelyk zien, Bossu,
spotte Hugh verder. En jij kunt mij niet zien.
■Tammer voor je, vind je niet? Zal ik vijf nooit
talende kogels in je corpus jagen? Voor ieder
van je slachtoffers een? Of wensch je op een
andere wijze te sterven?
Beneden me klonk een krachtige knal en
een kogel vloog ergens over de Marsh om hier
of daar een rietstengel te verbrijzelen c'n in
het zand te verstuiven.
Juist heelemaal in de verkeerde richting,
beste vriend, zei Hugh luchtigjes. Pas een
beetje op de onschuldige koeien, wat ik je bid
den mag. Je hebt nog steeds geen antwoord
gegeven op mijn vraag. Op welke wijze wensch
je het liefst te sterven? Want sterven moet je,
cn heel spoedig. Wil je het niet zeggen? Dan
zal ik je zelf een voorstel aan de hand doen.
de zult sterven, zooals je geleefd hebt, door
wurging. Komt dat niet overeen met je zin
voor humor?
Beneden werd het stil en weer lachte Hugh.
Hoe hen je aan die vakkleeding gekomen
Bossu? De valsche bochel, het masker, de
lange zwarte kap. Ik heb me lang afgevraagd,
waarom jij je het zoo lastig maakte met die
omslachtige vermomming. Het masker kan Ik
me nog begrüpen; zelfs de bochel. Maar de
kaf) heeft me om den tuin geleid, dat beken Ik
eerlijk. Heb ik gelijk, als ik veronderstel, dat
een lap loshangende stof je een aanmerkelijk
voordeel bezorgt op je tegenstander, indien
deze je met gelyke munt wenscht te betalen en
je eveneens de keel wil toeknijpen? Ik kan je
wel de verzekering geven, dat je heusch niet
bang oehoeft te zijn om een van je beroepsge
heimen los te laten. Je zult er In de toekomst
geen gebruik meer van maken. Wil je niet
spreken. Je bent werkelijk niet erg mededeel,
zaam vanavond, Bossu!
Het begon ondertusschen lichter te worden.
Is kon de zwarte gestalte beneden me duide
lijk waarnemen. Hij staarde als een wild beest
in het rond, trachtte voortdurend uit te vin
den, waar Hugh zich wel bevond en zijn rech
terhand omklemde een verschrikkelijk zware
revolver. Daar ik de praktijken van dien
schoft nu voldoende kende, bracht ik mijn re
volver wat meer naar voren, zoodat ik slechts
mijn vinger had over te halen om hem vast
en zeker in zyn kop te treffen. Met hem mocht
je geen enkel risico loopen.
Hel was verbazend verstandig van je om
met dat vliegtuig over Temple Tower te ko
men zoeken, ging zijn onzichtbare kwelduivel
verder. Ik wil er met genoegen aan toevoegen,
dat het zelfs in mijn moeilijke appreciatie een
meesterzet genoemd mocht worden. Je hebt de
anderen netjes weten te verschalken. Het heeft
jc byna, byna de kans gegeven om je duivels-
plannen geheel te doen slagen. Werkelijk Bos
su, ik moet je toegeven, dat ik het geheel eens
hen met de lofwaardige woorden die je vriend
Victor Matthews aan je adres heeft gericht.
Maar dat verandert toch geen zier aan mijn
meening, dat je een vervloekte schoft bent,
zoo'n doortrapte schurk, dat ik je meer dan
beu ben. Ik zou graag een fleschje bier gaan
drinken in mijn nederige landhuisje. Werp je
revolver ln het water. Bossu.
De spottende stem werd niet langer ver-
romen.
Het bevel klonk kort maar krachtig. De
man beneden mij staarde als een wilde in het
rond. Er klonk een knal en ik zag een vlam.
Een andere knal uit de revolver van den
Gebochelde, die op het korte lichtteeken had
gemikt. Een spottende lach uit Hugh's mond.
Ditmaal door je bochel, Bossu en wat
jcuw schieten betreft, meer gevaar voor de
koeien dan voor mij, Bossu. Ik ben heel wat
beter schutter dan jij. Indien je dus mijn raad
wilt opvolgen, zou ik dat gevaarlijk spelletje
niet verder doorzetten. Ik geef je nog precies
vijf seconden om je revolver in het water te
gooien. Indien ik weer schiet gaat het door
de hand die jouw leelijke revolver vasthoudt.
Le Bossu scheen even te aarzelen. Toen
wierp hij zonder een woord te spreken zijn
wapen in het water.
Best, zei Hugh, kort. Nu alle twee je
handen in de hoogte, Bossu.
Weer die aarzeling, die slechts enkele se
conden duurde. Toen zijn armen in de groteske
draperige van zijn kap als vlindervleugelpaar
boven zyn hoofd. Tegelijkertijd kwam Hugh
vanachter een zandheuvel, zoowat twintig me
ier van hem vandaan te voorschijn. Hij had
zijn revolver in de hand en wandelde langzaam
langs den waterkant, totdat hij Le Bossu ge
kaderd was. Toen was het een oogenblik zoo
stil, dat men die twee hoorde ademen. Ik keek
in uiterste spanning naar het verschrikkelijke
tooneel voor en beneden me. Was de dag ooit
opgekomen hoven een ongelooflijker tooneel?
Deze monsterachtig gemaskerde gestalt», deze
meervoudige moordenaar tegenover een man,
i.l wiens gelaat geen teeken van me-delijd-'U te
bespeuren viel.
Strikt gesproken geloof ik, dat ik je eigen
lijk aan de politie zou moeten overleveren,
Bossu, zei Hugh langzaam. Maar op het oogen
blik wensch ik niet strikt te spreken. Daarom
wil ik me zelf het onuitsprekelijk voorrecht
gunnen om den heul een weinig voor te zijn.
Geloof maar niet Bossu, dat ik ook maar in
de verste verte zal moeten boeten voor mijn
voorbarige beslissing. De rechter zou jou niet
sparen. Iemand die in acht en veertig uren vijf
lijken heeft gemaakt wordt geknoopt. Maar
toch, al zou je als laatste genoegen aan dit
jammerlijk verloopen avontuur de gedachte
mee naar de eeuwigheid nemen, dat Hugh
Drummond zelf in ongelegenheid zou geraken
door die minder officieele terechtstelling, heb
je het ver mis. Daar hoven op dat duin ligt
Mr. Darrell te kyken om later te kunnen ge
tuigen, dat jU een verraderlijken aanval op
ray hebt beproefd en dat ik daaraan alleen kon
ontsnappen door je de keel toe te knijpen.
Iemand die zijn leven slechts heeft gevuld met
l et uit den weg helpen van tegenstanders, zal
ais lijk bij den Eagelschen rechter niet op veel
medelijden behoeven te rekenen.
Hij hield even op. Toen wierp hij mij met
een krachtigen zwaai zijn revolver toe.
Best, Wurger. Ik ben klaar Begin jij
of ik?
Nu de noodzakelijkheid om me te verbergen
toch voorbij was, stond ik op. Ik stond op myn
beenen te trillen als een juffershoudje, maar
geen van beiden schonk aandacht aan me. Le
Bossu had zijn armen laten zinken en nam een
'eenigszins gebogen houding aan. Zijn lichaam
zwaaide lichteiyk heen en weer; zijn handen
had hij uitgestoken en de vingers deden me
denken aan stalen haken. Plotseling schoot hij
als sen pijl uit den boog naar voren.
Een doffe, zware slag en een hooge lach van
Drummond, toen Le Bossu met een smak op
zijn rug terugtuimelde. Hugh's vuist met een
kracht van zestig kilo er achter had hem juist
op zijn onderkaak getroffen.
Vecht door, wurger, zei Hugh rustig.
Vecht door. Deze ronde is aan geen tijd gebon
den.
Toen deed hij tot mijn groote verbazing een
pas opzij. Hij stond aandachtig naar Le Bossu
te staren met een uitdrukking op zyn gezicht,
tiaar ik nog geen woorden voor kan vinden.
Groote God Peter schreeuwde hij in
eens. Zijn oogen zijn heelemaal groen geworden.
Die boef is geen menscli.
Al of niet menschelijk, het volgende oogenblik
vocht de Bochel voor zijn leven. Snuivend eu
stampend, woedend door den verschrikkelijken
slag, dien Hugh hem had toegebracht, sloof
hij herhaaldelijk op mijn vriend af. Telkens en
telkens moest hij terug. Eenmaal gelukte het
hem echter zijn handen rond Drummond p nek
te slaan, al werden zij daar ook het volgend
oogenblik met ontzettende kracht vanaf getrok
ken en al vloog de Bochel meters ver tegen
den grond. Een ander maal trachtte hij zich
geheel aan Hugh vast te klampen en hem zoo
doende te belemmeren in zijn bewegingen. Hij
vocht als een gewonde tijger. Toen begon ik,
zijn kracht kennende uit persoonlijke ervaring,
een weinig bang voor Hugh te worden.
(Wordt vervolgd).