DE REIS VEREENIG ING VAN JAN MUIL Van een klein jongetje 'Hoe de muziekinstrumenten ontstaan zijn Een hrief van Kees Hick Leeuwaard VRIJDAG 25 JULI 1930 V - V l. DE B.L.N.S. OVERNEMING UIT» DEZE RUÖKIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN T.v, MET PLAATJES VAN !n het bosch tusschen de takken van een eeuwen ouden kastanje had een lijster haar nest gebouwd, 's Avonds zong zij haar lied en overdag praatte zij met de andere vogels uit de buurt en zoo woonde zü daar al jaren, ge lukkig in de diclitbeblaöerde takken van haar ouden vriend, 's Winters, wanneer het koud was, zocht de vogel een warm beschut plaatsje °P in den hollen stam van een ouden knot wilg. die hiervoor gaarne de noodige toe stemming had gegeven, 's Winters kwamen daar nog meer vogels en het was er warm en gezellig. 's Winters, wanneer het koud was De oude knotwilg had er geen last van. Als er maar geen jongen waren, die altijd van honger piepten, zoodat hij er kruinpijn van kreeg, was het hem hetzelfde. De oude knot vond het wel gezellig een beetje gezel schap te helden in dien wintertijd, die zoo koud en guur kon zijn en in het verleenen van de toestemming om in zijn stam te over winteren, was hij erg willig en dr -ogels zei den altijd: „De oude knot is erg willig" en zoo was de naam knotwilg in de wereld ge komen. Dus. wanneer het koud was en de vogels hadden geen jongen, was het in den hollen stam, zooals ik reeds vertelde, erg gezellig. Maar nu liet de zon lachend haar warme stralen over akkers, bosschen en weiden schij nen, De boomen waren vol niet blad. De rozen geurden en tal van andere bloemen hieven hun sierlijke, gekleurde kopjes fier omhocg en tooiden het veld, verspreidden zoete geuren en brachten vreugde in de har ten van menschen en dieren. En op dezen mooien ochtend, dat niemand dacht aan den kouden winter met zijn Ijs en sneeuw, vloog de lijster, luid jubelend, hoog boven de boomen uit, gelukkig en tevre- want zy had in den nacht 3 blinkende „In een heel klein nestje, mijn lieve kerel tje, daar heeft mama Lijster eitjes in gelegd en uit die eitjes worden dan de vogelkinder- tjes geboren." ,,'t Is niet waal toch?" „Ja heusch, moeder zegt nooit dingen die niet waar zijn aan haar kleine ventje." „Wil ze zoo glaag zien, moedel." „Dat gaat niet ventje, de vogels bouwen altijd hoog in de bcomen hun nestjes en dan, zfj vinden het niets prettig als zij bezoek van mensehen krijg-n, de vogels zijn een beetje bang voor de menschen." „Waalom, moedel, wil ze geen kwaad doen, wil zien alleen die lieve kleine kindeltjes." De twee ernstige, blauwe kinderoogen ke ken peinzend in de blauwe lucht, Toen, eens klaps weer naar moeder kijkend vroeg het ventje: „Hebben die kindeltjes het niet koud, zal ik een dekentje blengen?" „Nee mijn kereltje, ze hebben het. niet koud, want moeder vogel dekt haar kinder tjes met haar vleugels." „Wil toch glaag zien, wat jammei dat de vogels bang zijn," en weer staarden de kin deroogen in de blauwe lucht. Maar 's nachts kwam een zware storm op zetten, en groote booze wolken kleurden de lucht zwart, en donker. De regen kletste neer. De stoute wind zwiepte de takken van de boomen ruw heen en weei'. Krakend vielen groote stukken hout naar de laagte en ruw zwiepte het nest met de angstige piepende Lijsterkindertjes heen en weer. Toen eensklaps een rukwind en Maar de zon kwam weer lachend op. De booze wolken waren weggedreven, de wind had zich ter ruste begeven. Het was een heerlijke zomermorgen. En daar liep door het bosch' een klein huilend ventje en riep snik kend: „Moedel, moedel, help, kindeltjes, zijn vallen." schud en het lijsternest met de jongen tegen den grond gesmeten; en daar lagen nu drie kleine hulpelooze, naakte, angstig piepende vogeltjes en bij het nest stond een jongetje, een. kind van vier jaar, snikkend van verdriet om het leed van de vogelkindertjes. De arme Lijsterouders zaten bedroefd ln den boem, durfden niet naar hun kindertjes toe die op den grondlagen, want bij het nest stond een menschenkind. Moeder troostte haar ventje en de vriende lijke stalknecht van het hotel, waar moeder met haar zoontje logeerde, sjouwde een lange ladder naar den boom en zette heel voor zichtig het nest met de jongen weer tusschen de dikbebladerde takken. Moeder en vader Lijster waren weer geluk kig gemaakt en de tranen van het kleine jon getje droogden en zijn kleine handje in de hand van den stalknecht leggend zei mj: „Dank u wel, u was goed voer de dleltjes. Maar weer keken de oogen van het kind peinzend ln de lucht, tot eensklaps een glim lach zijn gezichtje verhelderde. Toen liep hij snel weg. „Walter! Walter! heeft niemand Walter gezien?" Vol angst liep mevrouw Holder rond. Haar kleine kereltje was plotseling verdwe nen, plotseling, niemand wist waar hÜ was. Ieder zocht, in de kamers van het hotel, in de keuken, in den stal bij Jan, waar hij dik wijls was om naar de paarden te kijken, maar zonder resultaat, 't Kleine ventje was niet gezien. Ieder zocht, ieder riep, en allen ver. keerden in angst. Het werd avond maar het kleine ventje was en bleef weg. De angst werd steeds grooter „Kom, 't is tijd." Teun de strooper stond op, wierp zijn geweer over den schouder en verdween in de richting van het bosch- „We zullen eens zien of we vanavond nog wat snappen kunnen," Met forschen stap liep hij door' het bosch. Eensklaps schrok hij. Wat was dat? Voorzichtig liet hij het geweer van zijn schouder glijden, haalde de lantaarn te voorschijn en weldra speelde het licht door het struikgewas. Weer ritselden de bladeren. Toen legde de strooper aan, mikte, den vin ger aan den trekkerMaar het geweer ketst 0 Woedend wierp de strooper het geweer neer, Sterker bewogen de bladeren. Nieuws gierig ging Teun naar de struiken, schoof ze op zij en„Goede hemel," mompelde hij, terwijl zijn gezicht vaalbleek werd. En de ruwe stroopershanden vouwden zich en hij dankte God, dat zijn geweer mocht ketsen. Wanneer het niet gebeurd was, dan was hij nurillend van ontzetting wendde hij zicli af. Onder den boom lag een klein kereltje in diepen slaap, in zijn handje hield hij kramp achtig een klein houten geweertje. Het wat Walter. Hij had dien dag op de vogels gepast. Hij zou wel met zijn houten geweer zorgen dat niemand de vogels kwaad dat dit geluid hooger of lager was, naar ge lang van de lengte van de pees. Zij spanden dus meerdere pezen op den boeg en de voor- looper van de harp en van onze tegenwoordige piano was geboren. te bereiken, met één enkel riet, waarin gaat jes waren gemaakt, die men met de vingers kon sluiten, wanneer men dat wilde, was de dwarsfluit op de wereld verschenen, waaruit weer de tegenwoordige blaasinstrumenten zijn voortgekomen. Het primitiefste orgel is wel de Tsjeng der Chineezen, die bestond uit een kalebas, waarin twaalf of vierentwintig bamboepij pen waren bevestigd, alle met een klankgat on derin, dat de speler, terwijl hij in de kale- 1. King van de Ohlneezen Bliezen zij ln een hol riet, dan kwam er ook een geluld te voorschijn, waarvan de toon hoogte ook alweer afhankelijk was van de lengte van het riet: zij bonden dus een aantal rietjes van verschillende lengte aan el ft, Oude harp van de natuurvolken bas blies, naar believen kon openen of sluiten. Ten slotte vermelden wij nog de de ram- mellnstrumenten, waaronder het Sistrum der Egyptenaren het bekendst is, dat nog steeds voortleeft in onze tamboerijn. Een van de eerste vondsten was een uilen- nest. De jonge uilen waren bijna vlug en blie zen vreeselijk. Het nest lag heelemaal onder dft duindoorns verstopt. Toen zag ik een plaats, waar massa's groote meeuwen zaten. Bij onze nadering vloog een gedeelte op en ik onder- scheidde duidelijk mantel- en zilvermeeuwen. Wat verder vlogen sterntjes (fig. 2), terwijl ze het allemaal even druk schenen te hebben. Ons lieten ze met rust. De prof. wees ons de eigenaardige proppen, die hier en daar lagen en hoofdzakelijk uit kleine stukjes schelp be- 5. Egyptische Sistrum Zoo zie je, dat onze tegenwoordige muziek instrumenten niet een uitvinding zijn van een of anderen knappen kop uit de laatste eeuwen, maar dat reeds hon derden en duizenden jaren geleden de een of andere onbekende wilde de instrumenten gemaakt heeft, die de beschaafde mensch al lengs verbeterd en ver kaar en de Pansfluit, de voorlooper van onze I fraaid heeft, tot ze ten slotte den vorm aan- orgelpijpen was ontstaan. En toen ze later I namen, waaronder we ze tegenwoordig ken- ontdekten, dat een gelijksoortig resiütaat was nen. 3. Pamfluit van de natuurvolken 4. Tsoheng der Chlnoesen stonden. Het waren de onverteerde veedsel- deelen die de meeuwen net als de roofvogels en uilen uitspuwen. Aan de kleur kun. je zien welke schelpen de dieren eten; een blauwe klein- wijst op stukken van mosselschelpen, (fig. 3), een rose of gele kleur op nonnetjes (fiS- 3>- Eenige malen moesten we door het water waden door zoogenaamde slenken; in die slen ken staat bijna altijd water. Ten slotte kwamen we aan het Amelandsche gat. Daar ziet het er uit of Je zoo maar even naar Ameland kunt overzwemmen. Maar het is er juist heel ge vaarlijk, want het is bijzonder diep en er staat een heele sterke stroom. Langs het strand gingen we terug. Toos vond nog een paar prachtige groote schelpen. Maar daarover zal ze zelf wel eens schrijven. En toen we bij paal 15 waren gingen we over het fietspad weer naar Hoorn terug. We waren moe, maar we hadden genoten van alles wat we gezien hadden. En nu gaan we eten dus houd ik op, KEES. den, eitjes uitgebroed en nu zaten daar in het warme nestje drie kleine Lijsterkindertjes, heel kleine, lieve diertjes, zacht te piepen, om- tjes, en gele snaveltjes, zacht' te piepen, om dat ze zoo graag wilden eten. Dus vloog pa Lijster heel gauw weg om eten voor zijn hongerig kroost te gaan halenjKet was een schoone lentedroom. en bij het nest stond een jongetje lucht' zie toch, die vogel luit in de en hJ?'moedel, waalom doet hl) dat?" be°ntiü -TT08 ventje liep zoo gauw als zijn en",,. u toelieten naar zijn moeder toe vees haar op <je vroolijk jubelende Lijster, het kereltje, ik denk dat zij blij is om kina I?Doia weer en misschien heeft zij wel naertjes waarvoor zij zorgen moet." „Kindeltjes, hebben vogels dan ook kindel- m°edel en waal zijn die dan?" schoof ze opzij en., Zijn gezichtje nat van tranerf trilde van verdriet. Zoo bereikte het ventje zijn moeder. „Maar kereltje, wat is er dan, pijn gedaan, kom maar gauw bij moeder hoor, we zullen die stoute pijn wel weg zoenen," en zij trok het snikkende ventje naar zich toe. Maar het kereltje bleef snikken en jammerde: „Moedel, moedel, help toch, alme vogelkindeltjes," en hij liep weg, moeder aan een hand meetrek kende. Toen bleef hij eensklaps staan, snikte erg en wees met zijn vingertje naar de takken. De booze wind had den mooien Lentedroom verwoest. Huw en onbarmhartig had hij de takken van den kastanje' heen en weer ge- kon doen. Ze moesten maar eens probeeren. Hij was toch flink, had toch zijn geweer. De strooper bukte zich, pakte het slapende .entje ln zijn armen. „Ik zal het naar het hotel brengen," mompelde hij; met forschen stap, het kleine slapende ventje meedragend, liep hij door. Binnen tien minuten had moeder haar kind terug. De strooper werd hartelijk be dankt, kreeg een belooning. Allen waren ver heugd. Onder den boom bij het nest van de lijster lag eenzaam en verlaten een houten kinder geweertje. M. DE KAT. 6, Efjyptisohe Sistrum Terschelling, 1930 Beste luidjes, Iedereen houdt van muziek, zie maar eens, hoe reusachtig de verbreiding van de radio is, een verbreiding, die wel in hoofdzaak hieraan te danken is, dat zij de menschen op een ge makkelijke manier in staat stelt van muziek te genieten. De liefde voor muziek is den mensch aangeboren, niet alleen den mensoh in de beschaafde wereld, niet alleen den ontwikkelden mensch, maar ook den wilden, den onbeschaafden, den natuurmensch. De allereerste „muziek" zal wel de zang ge weest zijn; bij een overwinning van den eenen stam op den anderen, werden juichkreten aan geheven, die op zingenden toon voortgebracht, wel de oorsprong van den zang zullen zijn geweest Maar ock de mannen van den over wonnen stam uitten zich, maar in klaagtonen, die echter op slependen, min of meer zingen den toon werden geuit. Allengs kregen die vreugde- en klaagzangen een vasten vorm: er ontstonden liederen, nog maar heel eenvou dige wel is waar, die meestal niet meer dan een paar tonen omvatten, die dan tot in den treure herhaald werden, maar in elk geval, het begin van het lied was er. Daarna zijn de muziekinstrumenten geko men. Door het slaan op klinkende voorwerpen en dierenhuiden ontstonden de slaginstrumen ten, zooals de King der Chineezen, waarvoor de natuurvolken vooral een groote voorliefde toonden. Zie maar eens naar den tam-tam der Indianen en de gamelan der Javanen, die nu nog steeds gebruikt worden, ook al zijn dit nu ook al lang geen natuurvolken meer in den eigenlijken zin van het woord. Op de jacht, bij het afschieten van den boog bemerkten zij, dat er bij het terugsprin gen van de pees een geluid ontstond en ook, We hebben geloot wie het eerst aan de beurt was om te schrijven. Natuurlijk was Henk het eerst (die geluksvogel) dan lk en tenslotte Toos. Haar wilden we allebei voor laten gaan, maar ze wou niet, gewoonweg onbegrijpelijk. Maar laat ik nu tot mijn verhaal komen. Ik zal jullie onze tocht beschrijven „om Oost". Van Henk hebben jullie natuurlijk al ge hoord over den Deen, onzen echten prof. 't Is een leuke vent, heelemaal niet profferig, alleen razend knap. 'k Kon eerst heel moeilijk met hem praten, maar dat went wel en hij probeert met mij Hollandsch te spreken, wat allergrap pigst klinkt. Deensch en Hollandsch schijnt veel met elkaar overeen te komen. We begonnen ditmaal onze tocht met een autobus. Daarmee kun je komen tot Oosterend, waar de Zuiderzeedijk ophoudt. Ik had Henk zijn kjjker weten te ontfutselen. De prof. had met veel moeite toestemming weten te krij gen voor de duinen. Jullie moet namelijk weten, dat in den tijd, dat de meeuwen broe den, de toegang tot de broedplaatsen verboden ls, Omdat hij prof. is en omdat hij niet langer blijven kon, kreeg hij speciale permissie. Eerst gingen we een heel eind door de wei den, waar veel roode oogentroost stond (fig. 1.) Ook zagen we kieviten, wulpen en andere weidevogels, die ik niet thuis kon brengen. Zoo kwamen we aan de eendekooien. De meeste eendekoolen zijn verlaten en heelemaal dicht gegroeid. Vroeger schijnt het bedrijf van kooi ker nogal voordeelig te zijn geweest; nu zijn er nog slechts een paar kooien aan den West kant die gebruikt worden. Langs de eendekooien kwamen we eindelijk dicht bij de punt van het eiland. Toen begon het vermoeiendste gedeelte van den tocht, de wandeling door de duinen. Eerst kwamen we langs het huisje waar de duinwaehter gedurende den broedtijd verblijf houdt. De duinwaehter liet ons dadelijk verder gaan, toen hij het bewijs van den prof. gezien had. Hij gaf ons den raad zooveel mogelijk de broedplaatsen te mijden, omdat de meeuwen, vooral groote soorten, ln den broedtijd soms gevaarlijk kunnen zijn. „Kijk eens, wat ik heb gekregen Als je dat eens denken kon! 'k Kreeg daarnet van Oom en Tante Dezen mooien luchtballon!" ,,'k Heb hem stevig aan een touwtje, Anders gaat hij er van door, 'Zeg, zou dat niet jammer wezen, Daar kreeg ik hem toch niet voor!" Broertje trekt een oolijk snuitje, Kijkt z'n zus eens even aan; ,£ou jij met dien luchtballon wel Echt eens durven vliegen gaan?" „Als ik later groot ben, weet je, Koop ik mij een vliegmachien, 'k Gd dan verre reizen maken En neem jou wel mee misschien!" „Maar, die zit niet aan een touwtje, Net zooals jouw luchtballon, Neen, als ik eens op ga stijgen, Vlieg ik héél wel naar de zon!" ,,'t Duurt alleen nog wél een poosje, Maar, ik neem je werk'lijk mee, Zullen we nu den luchtballon maar Houden voor ons alle twee?" RO FRANKFORT. 153. Ze troffen liet vandaag, er was juist een groote feest dag in het land der vogels. Daarom ontmoetten ze even later een stelletje eenden, die een vlaggetje droegen. 154. Het Nikkertje vroeg aan een paar ganzen wat dat vlaggetje te beteekenen had, maar de ganzen schrok ken zóó erg van het zwarte ventje, dat ze hard wegliepen. 155. De Koning der Dieren kreeg hoogloopende ruzie met den Haan, den koning der kippen. De Leeuw had gezegd, dat hij ook koning over de kippen was. 156. Ko Nijn achtte het de beste oplossing om de zaak door een ander te laten beoordeelen, daarom ging hij gauw de koningin van de ganzen halen.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1930 | | pagina 11