I
I
I
FEUILLETON
PI
c
OPIUM'
HET DRAMA VAN YVRAY
WOENSDAG 30 JULI 1930
~r
yfjnl
1
Een volgende brief was gedateerd 25
Augustus 1789.
„Mijn Johan als je dit schrijven ontvangt
rul je je vader kunnen noemen. Ik ben ge
lukkig-... Ik houd izooveel van je; sinds
ons huwelijk ben ik trotsch op je! O mijD
Johan... enz.
Daarna las hij:
30 September 1792.
Hartelijk dank Johan voor die troostende
teedere woorden. Hoe graag ik je ook bij
mij houd, toch ga ik groot op je vertrek. Men
zal lont geroken hebben, want tegen den
avond heeft men onze woning aan een
huiszoeking onderworpen. Je zult begrijpen
hoe ontsteld ik was, hoewel ik mijn ontroe
ring trachtte te verbergen. Zij hebben zelfs
mijn handen bekeken om te zien of ik een
ring droeg die mijn identiteit zou ver
raden. Gelukkig dat je dien meegenomen
hebt.
Een der mannen heeft het kind op zijn
knieën genomen en het gevraagd:
Hoe heet je?
Hij antwoordde:
Micbiel Nicolle.
Wat is het goed geweest dat wij hem zijn
waren naam verborgen hebben, toch heeft
die geheimzinnige zaak mij dikwijls pijn
gedaan.
Je vriend Villoutreys heeft ons vermaakt
door de wijze waarop hij zijn zending vol
bracht- Hij haalde je brief uit de voering
van zijn hoed en neemt den mijnen op de
zelfde manier mee.
Het schijnt dat je voor zijn vrouw door
gaat en dat je zoo komiek bent in die nieuwe
uitrusting dat men zeer gelachen heeft toen
ie op Val d'Yvray verscheen in dat costuum.
Ons paspoort staat op naam van mijnneer
Adolf Culorier en zijn vrouw, zei Villoutreys
ons: wij zijn graanhandelaars die naar Bel
gië reizen om inkoopen te doen. Wat het
leukste van alles mag genoemd worden is,
dat ons signalement ongeveer hetzelfde is
als de mcnschen die wij voorstellen.
Wat zou ik je graag zoo verkleed zien.
Je vriend zegt dat hij bang is dat hij zich
niet goed kan houden als hij met je reizen
zal. Denk er om kleine pasjes te nemen.
Peettante vertelde me dat abbé de Choisy
als meisje gekleed ging tot aan zijn zestiende
jaar, omdat zijn moeder zoo graag een doch
ter had gehad. Toen was hij zoo aan rok
ken gewend, dat hij priester is gewoiden
om ze altijd te kunnen dragen
Peettante is nu met haar man vertrokken.
Zij trekken nu de Vendee door. O Johan, wat
zou ik je graag willen volgen in je balling
schap! Ik voel mij steeds minder goed; de
dokter zegt dat mijn hart niet meer geregeld
werkt en dat ik iedere opwinding moet ver
mijden. Maar is dat wel mogelijk in deze
tijden? Wat er ook moge gebeuren mijn dier
bare Johan, wees er altijd van overtuigd dat
mijn hart immer en alleen voor jou geklopt
heeft.
JE MARGARETHA
Het jongmensch drukte deze brieven -uit-
roerd tegen zijn borst; eindelijk bracht hij
ze weer met een zwaren zucht op hun pleats-
O, wat er in die brieven niet stond raadde
hij verder en dat was zijn jeugd. Nauwelijks
vier jaar oud verloor hij zijn moeder; zijn
grootvader een strenge droefgeestige man
met nieuwe ideeën van gelijkheid en vrijheid,
kon het niet goedkeuren dat de andere g.not-
vader emigreerde zonder aan zijn zoon te
denken en daarom noemde hij het knaapje
Michiel Nicolle, terwijl hij het nooit anders
sprak dan over zijn moeder.
Gedurende de Revolutie leefde hij kalm
en vredig in een tuin vol bloemen en werd
opgevoed door een dienstbode die hij aan
houdend aan het breien zag. De kapitein, zijn
grootvader, werd door zijn zaken en den
°°rlog in beslag genomen en dacht misschien
hiet meer aan hem.
Op zekeren dag, op tieinjarigen leeftijd on
geveer, zag hij een tooneelgezelschap optre
den op de kermis en het kind vertrok met
de komedianten. Eenige weken te voren
had men den jongen den heldhaftigen dood
verhaald van kapitein Nicolle, gestorven
op het veld van eer.
Jarenlang zwierf hij nu de wereld door,
vol geestdrift voor zijn nieuwe leven en door
de andere spelers bemind en beschermd.
Op zekeren avond ontbrandde er een twist
tusschen hem en een kameraad. Johan wond
zich zoozeer op, dat hij zijn tegenstander met
'n ijzeren voorwerp sloeg. De ander viel aan
den slaap gewond neer en verloor zijn bloed
met stroomen. De dader, Margaretha's zoon
vluchtte weg, doolde het land rond en vond
eindelijk den weg naar Anjou, zijn geboorte
grond...-.
VIII
EEN OPENBARING
Mevrouw de la Motte sluimerde achter
de luiken die de brandende zon weerden; zij
had een handwerkje op haar schoot maar
haar handen lagen er onbeweeglijk naast.
Het werk der spijsvertering en de warme
Juli-zon, verzwaarden de oogleden en de geest
der oude dame.
Mevrouw,, daar is de aalmoezenier,
kwam een knecht zeggen, zonder te ver
moeden hoezeer hij de zalige rust zijner
meesteres verstoorde.
De slaapster richtte zich verschrikt op,
wreef zich de oogen en om geheel bij haar
zinnen te komen nam zij een snuifje.
Wat scheelt er aan? vroeg zij familiaar.
Vergeel mij m'n hinderlijk binnendrin
gen mevrouw, ik heb misschien een
schoonen jeugddroom onderbroken maar ik
troost mij met de gedachte dat het slecht is
na het eten te slapen-
Dat heb ik al meer gehoord. En om mijn
voorbeeld te ontvluchten gaat u op de wan
deling.
Ik hem zoo even afscheid genomen van
uw neef. Een ernstige jongen, te ernstig zou
ik haast zeggen. Hij schijnt met sombere ge
dachten rond te loopen.
Dat heb ik reeds lang bemerkt.. Men zou
zeggen dat hij ergens onder lijdt. Let maar
eens goed op hem. Zoo bijvoorbeeld laatst
toen wij over de misdaden van Chaluineau
spraken, zag ik hem verbleeken en sidderen.
En wat zonderling is, juffrouw
Josephine bleek bij die verhalen zoo ont
roerd dat ze een bezwijming nabij was.
Die jongelui zijn gevoelig en dat bewijst
dat ze een goed hart hebben.
Zij zou tenminste niet gelachen en ge
danst hebben in de gevangenis zooals vmze
tijdgenooten dat deden. Mijn zuster speelde
blindemannetje toen men haar kwam roe
pen om te worden othoofd.
Het leven in 1793 scheen hen zou af
schuwelijk dat zij er niet meer aan hechtten-
Vóór ik het vergeert: Mijn nicht vroeg
mij vanmorgen in dien brief daar naast
u op het tafeltje een vreemd iets.
Wat dan mevrouw? Ik heb u ook iets
eigenaardigs mede te deelen, maar aan u
eerst het woord.
Kijk er loopen geruchten dat Lodewijk
XVII niet dood zou zijn.
O nog steeds die legende?
Wat, wist u dat dan
Ja van hooren zeggen. Ik hoop dat die
berichten waar zijn. Frankrijk zou dan ten
minste die misdaad niet bedreven hebben.
De brief is duidelijk en laat geen twijfel
toe. Mevrouw de(zij durfde geen nuam
te schrijven) is als waschvrouw verkleed de
gevangenis in gegaan met een mand aan
haar arm. Men heeft het kind daar ingeiegd
en zoo meegenomen.
En toen?
Men is naar 't Noorden gevlucht..
Waar zou hij nu dan zijn, de prins?
In Holland of in Duitschland, waarde
heer. Als men hem ereknt...
Dat zal niet moeilijk zijn, want giuvin
van Angouléme
Maar zij wil juist niets van hem weten.
Uit vrees voor haar oom zeker.
Zij vreezen? Neen dat niet, maai zij
vermoedt een bedriegerij, dat zal de kwestie
z.ijn.
Wat denkt u er van abbé?
Nu ik zou graag de rest van mijn loven
opofferen, als ik daarmee het koningskind
uit de handen der beulen kon bevrijden.
Ik zal van avond nog aan mijn mcht
schrijven en ik zou overal heen willen trek
ken om onzen koningszoon terug te zien. Ik
heb hem als kind in Versailles gezien en
mijn nicht Viotorien de Lescure zou hem
zeker herkennen. Ik wil van die geheim
zinnige zaak meer weten en zou zeil op pad
gaan als hert huwelijk van Josephine mij
niet in beslag nam. A propos wat zei u
daaromtrent abbé?
Dat uw toekomstige neef 'n gewichtige
ontdekking heeft gedaan
Heeft hij u dat toevertrouwdV
Hij had mijn tusschenkomst noodig.
Hij noodigde mij bij hem uit om eenige
gewijde vaten weg te nemen, die zijn vader
ergens in een muur verborgen had.
Wat een gelukkige vondst, en gaart u
niet aanstond»?
Dart heb ik den jongen markies voorge
steld. Onderwijl hij zijn verloofde gaat groe
ten ben ik u dit nieuws komen brengen.
't Is altijd een interessant iets zoo'n
ontdekking- En wat heeft hij behalve dv ge
wijde vaten gevonden?
Niet veel bijzonders, familiepapieren.
Heel goed. Die ontbraken den goeden
jongen juist Wat zal Josephine daar blij
om zijn.
De jongedame heeft eenige verstrooiing
noodig, zij is de laatste weken zoo melan ho-
liek. Ik denk dikwijls mevrouw, dat dat
huwelijk haar niet aanstaat
Toch is alles aanwezig: stand, fortuin,
goede omgevingEn, men kan het niet
ontkennen, bij Josephine hapert er wat
aan
O mevrouw, 't is een engel!
Zeker, maar haar afkomst!
Mevrouw laten wij die vooroordoelen
buiten beschouwing. Het jaar §9 heeft alles
vereffend
U schertst toch hoop ik?
Toch niet. Ik oordeel volgens het
Evangelie. Christus ons voorbeeld
O nu komen de preeken. Maar u deelt
geheel den nieuwen geest
De priester glimlachte en opende zijn
snuifdoos.
Terwijl deze twee bejaarde personen aidus
aan 't bakkeleien waren, zocht Johan d'Yvray
zijn verloofde. Hij vond alleen haar kamer
meisje dat hem naar de kapel verwees.
Hoort mijnheer hert orgel niet? Juffrouw
Josephine studeert eenige stukken in voor
15 Augustus. Zal ik haar waarschuwen
Dank u, ik zal er zelf heen gaan.
De deur van 't heiligdom stond wijd open.
Achter het altaar stond het orgel waarover
de vingers gleden van Josephine, die com
poneerde en zong. Zóózeer ging ze in haar
kunst op dat ze de binnenkomst van den
jongen man niet bemerkte.
Hij knielde op een bidstoel neer en durfde
nu bidden, omdat hij zijn leven veranuerd
zag. Een zachte vrede die hij nooit geiend
had. daalde in hem en hij prevelde:
„O God ik dank u dat ik geen dief beu!"
Een zonderling gebed! Maar niemand, be
halve de li^mel zou het begrepen hebben.
Weldra hoorde Josephine eenig gerucht
wat haar op deed staan en om het altaar
zien.
Zij herkende haar aanstaande, maar niet3
op haar gelaat verried eenige vreugde; alleen
uit beleefdheid en noodzaak glimlachte zij
even, maar haar blik bleef dof. Hij zuchtte
en voelde zich zoo eenzaam dat zijn hart de
liefde tegemoet trad.
Het meisje wenkte hem en beiden gingen
naar buiten in de zonnehitte.
Laten wij tante gezelschap houden,
stelde Josephine voor.
Neen, laten wij 'n plekje in de scha
duw opzoeken, want ik wilde een oogenblik
alleen met u zijn-.... ik heb u iets te zeg
gen en heb raad noodig.
Kom dan liever mee naar 't prieel. Wat
is er? Ge ziet er ongerust uit.... Is 't een
openbaring?
De glimlach dien ze hem nu toestond was
wat hartelijker.
Hij antwoordde ernstig.
Ja, Josephine 't geldt een openbaring.
Ik heb iets kostbaars gevonden - in een
schuilplaats door mijn vader in een muur
gemaakt
Josephine keek hem verwonderd aan; de
dijze waarop hij „mijn vader" gezegd had,
getuigde va.n liefde en teederheid.
Ik heb daar eenige wijde vaten aange
troffen, o a. een kelk en een ciborie
U hebt er toch niet aangeraakt hoop ik?
Neen, ik weet dat een leek het recht
niet heeft ze aan te raken en daarom hefi ik
den aalmoezenier gevraagd ze weg te nemen
Wat doet hij er meeuw kapel is
immers onbruikbaar?
Hij zal ze hier brengen. Vindt ge niet
dat het erfdeel van mijn vader het best een
plaats kan vinden bij u, in afwachting fan
den dag dat wij onze kapel zullen hersteld
hebben.
13
i'
m.
Zij bukte het hoofd zonder te antwoorden.
Met droevige stem, waarin duidelijk een
groote teleurstelling klonk, hernam hij:
Wanneer ik spreek van wij, wordt ga
etilMen zou haast zeggen dat die toe
komst u onverwezijnlijk toeschijnt; toch zie
ik steeds den ring aan uw vingers glanzen
die ik er eens bij onze verloving aangescho
ven heb, maar den huwelijksdag stelt gij
steeds uit.
Ge weet dat mijn hart rouwt
En ben ik dan niet' in hetzelfde geval?
Als ge eens wist welk een nacht ik by dia
verborgen schatten doorgemaakt heb- 'tWa»
mij of ik onophoudelijk stemmen uit het
verleden hoorde. Ziet ge dan niet hoeveel
overeenkomst er bestaat tusschen ons
levenslot.
U bent tenminste ouderloos zooals ik.
Ja en wij zijn dat op dezelfde wijze ge
worden; was ook uw moeder niet van ver
driet gestorven en uw vader vermoord?
Ik dacht dat uw vader verdwenen
was
Inderdaad verdwenenmaar als dia
verdwijning niet door den dood veroorsuakf
wort, komt de vermiste terug-
Uw vader Is wellicht in den vreemds
omgekomen.
Hij antwoordde daarop niet, maar haalde
een rozenenkrans uit zijn zak-
Ik heb voor u een familiesouvenir mee
gebracht. Ik vond het op die verborgen plaats
in een kistje. Tevens vond ik er een haarlok,
den ring dien ik hier aan den vinger draag,
eenige brieven en dezen rozenkrans welken
ik in naam mijner moeder aan mijn verloofds
schenk.
Opnieuw keek Josephine den Jongeman
aandachtig aan. Wat hij daar zooeven zei
Idonk zóó oprecht, dat het meisje er door
geraakt werd; voor eerste maal trilde er In
haar eenige ontroering voor Johan.
Zij nam den rozenkrans aan en bracht
hem aan haar lippen:
Dank u Johan!
Met de oogen vol tranen drukte zij hem
de hand.
Ik heb nog meer gevonden behalve die
kerksieraden; veel zilverwerk met ons wapen
gemerkt en een portefeuille met belangrijks
papieren: adellijke titels, patentbrieven, con
tacten en familie-correspondentieWilt
ge dat alles niet eens zien Josephine?
Neen.... want ik zal u zulke dingen
niert kunnen toonen. De stamboom van mijn
moeder eindigt met een huwelijk, beneden
haar stand, zooals mijn tante zegt
Weer anal
Ik moet vertrekken, men wacht op
meJohan keek haar veelbeteekenend
aan- Wilde hij iets bekennen?
Opeens stond hij op.
Tot spoedig; ik ga in de kapel m'n
muziek halen; besloot het meisje, zonder er
aan te denken hem te weerhouden.
Hij zag haar met droeve oogen zich ver
wijderen, zuchte diep en ging naar het
kasteel om zich bij mevrouw de la Motte te
laten aandienen.
IX.
EEN GEWETENSZAAK.
De priester had plaats genomen in het
schuitje van den markies en Chalot de vie-
scher, roeide. Johan zat aan het roer. In den
beginne sprak de oude priester geen woord
tot Cbalot, maar eindelijk bezweek hij voor
de spraakzaamheid van den visscber.
U komt hier niet dikwijls eerwaard Sb
u bent toch niet bang voor het water, dat
weet ik wel beter.
Ik blijf liever rustig thuis beste vriend;
op mijn leeftijd voelt men niet veel meer
voor paardrijden of varen.
Enfin ik hen blij u vandaag een dienst
te bewijzendat doet me denken aan den
tijd dat ik als jongen mijn grootmoeder ver
gezelde om u in de bosschen van Sénelala
voedsel te brengen.
(Wordt vervolgd).
DB BOETEPROCESSIE VAN VEÜRNE: Zondag trok door die straten van Veurne de historische processie, dis ten doel heeft, door openbare boete, eerherstel te brengen; de
EEÏÏ ROMAN VIT DE U uiiELD
VAN DE FILM.
door
HEINRICH TlAi<^N,
U)
Geautoriseerde vertaling
Rru.i0n1&,a,h'8t> ik nog n<x>tt op een viool hooren
®te'de Bert Brandt vaat. Hij hijgde naar
een ho»,' beS°n hem bijna te duizelen. Nog
hem werkeUjk nw" ÜaCht hij en het ZOU
lieid van den i meer mo««1Uk zijn, de waar-
hem wonderlijk onder8cheiden Het werd
dolr heorachte eei e' In dlt Indische bou-
lijk zwoele welriekend? atmos£e«r. Een tame-
iroeg. Die zich dle ver-
heen spon, hem in slaan nevel om h€m
tooverde. Hij bleet toch helderen be'
den. Hij bezat zijn volkÓm?n d6n"
frischheid en ziin seesteluke
frischheid en zijn scherpzinnig
toch spon zich iets vreemds om hem 8n
AVas het de buitengewoon zoete lucht, aiedn
leeds bij het binnenkomen in dit vertrek, had
waargenomen? Was het de Invloed van het
Indische kleed dezer betooverende vrouw? iets
wat hij tot dan toe nimmer in zich had be.
speurd of vermoed kwam in hem boven. Een
geheel nieuwe mensch, een geheel andere Bert
Brandt dan dengene, dien hij tot dan toe tame
lijk wel had meenen te kennen. Dat was een
eerlyke kerel geweest, die zich steeds in de
atmosfeer van den leugen buitengewoon onbe
haaglijk had gevoeld Dat was eenigermate ook
nu nog het geval, maar dit was slechts een
factor van traditie geworden. Een kwestie van
gewoonte. De nieuwe mensch echter die in hem
ontwaakte, begreep eigenlijk niet juist op wel
ke gronden hü nu zoo beslisrt tegen de cocaïne
smokkelaars te werk zou trekken. De nieuwe
mensch fluisterde hem allerlei bedrieglijke
voorspiegelingen van zoete avonturen in, die
hij met deze vrouw zou kunnen beleven, indien
hij slechts wenschte.
Wel alle donders
Plotseling stond hij groot en recht ln zijn
volledige straffe manlijke kracht voor de ver
schrokken Indische Prinses. Een echte Ger
maan.
Wat is er Ineens? vroeg Minnie Smiles,
zoo zoet en lieftallig mogelijk.
Geen tijd meer antwoordde de bezoeker
zeer kort en een beetje ongramatikaal. Neemt
u mij niet kwalijk, dat ik u zoo lang van uw
kostbaren tijd heb beroofd.
Ach mijn tijd is niet zoo kostbaar, zuchtte
zij Eerlijk gezegd, weet lk eigenlijk niet, wal
ik met mijn tijd beginnen moet. Ik heb erg vee!
'.ast van verveling. U kunt zich niet indenken,
welk een troost en opbeuring, welk een onver
wachte vreugde uw komst mij heeft geschon
ken.
Wilt u daarmee zeggen, dat het u niet on
aangenaam zou zijn, indien ik terug kwam?
O integendeel. Weet u wat, mijnheer
Brandt, komt u morgen bij mij theedrinken?
Morgen? Morgen ben ik jammer genoeg
heel den dag bezet.
Overmorgen dan?
Bert Brandt dacht enkele seconden na
Met alle genoegen verzekerde hij.
Toen hij eenmaal weer op straat stond adem
de hij enkele malen vrij uit. De lucht was aller
minst verfrisschend. Er dreigde integendeel
een geweldig onweer, maar de walgelijke nieu
we mensch, die In hem was ontwaakt, de ver
vloekte kerel, die er reeds in geslaagd was vas
ten voet te krijgen, was verdwenen. H9 was
Bert Brandt, zooals hij die altijd geweest was,
En zoo zal het blijven, drommels nog toe!
bromde hij nijdig.
Hij zette er een flinken pas ln.
HOOFDSTUK VIII.
Bert Brandt was denzelfden avond van dezen
dag de gast van Geraldine la Mara. Ik moet
eigenlijk zeggen bij Geraldine en Monna Car
ina. Want de beide dames bewoonden geza
menlijk de wonderlijke, kleine villa midden ln
een droom van een tuin. Vanbuiten zag het er
uit. als een reusachtig bouquet bloemen, dat een
onbeschrljflijken geur uitademde. Werkelijk een
tropische droom, een sprookje.
En toch had ik weer gelijk, toen lk zei, Bert
Brandt was bi) Geraldine te gast. Want of
schoon Monna Carma Geraldine's vriendin en
niet baar dienares was moest de gast toch den
Indruk krijgen, dat zi) eenigermate afhanke
lijk was van de beroemde filmdiva.
Monna Carma was zeer terughoudend en
zwijgzaam met haar mond, maar des te wel
sprekender met haar oogen. Die oogen waren
wonderlijk mooi, vond Bert Brandt en daar
ze zoo verbazend mooi waren, keek hij er erg
dikwijls en diep in. Dan was het, alsof bij in
een tooverland zag, een land vol geheimen,
maar prachtige geheimen. Hij kreeg het gevoel,
alsof deze oogen voor hem wonderlijke en
boeiende vertelsels bevatten.
Hij had met de beide dames dien avond ge
geten. Op een kleine veranda, die Iets boven
den tuin uitstak. Het waren wonderlijke mooie
men geweest. Hij wist niet meer, wat hij gege
ten or gedronken had. Hij en Geraldine had
den bijna steeds gesproken. Niet bijzonder ern
stig diep. Monna Carma had zich over het
aigemeen bepaald tot luisteren en tot haar
oogentaai. Bert Brandt kreeg echter het niet
nader te verklaren gevoel, dat hij uitsluitend
met Monna Carma had gesproken.
Nu wandele hij arm in arm met Geraldine
door den tuin. De tuin was niet zeer groot,
doch er waren heel poëtisch wentelende paden
en verbazend koele en knusse hoekjes onder
wijd uitspreidende palmen. Het was een avond
um lyrische gedichten te schrijven. Et zongen
nachtegalen en liöhtkevers trokken glinsterende
strepen door het donker. Het kon ook een
racht zijn om te zoenen. Bert Brandt deed
echter noch het een, noch het ander. Lyrische
gedichten lagen hem niet. Men kan niet pre
cies hetzelfde zeggen van bet andere. Integen
deel. Hij was echter een man van principes. Hij
was geen vriend van een oppervlakkige fleur-
lation. Neen, hij was serieus genoeg om de
meening te huldigen, dat men met een zoo
ernstige zaak als de liefde niet lichtvaardig om
moet gaan. Hij was er nu eenmaal diep in zijn
bart van overtuigd, dat hi) Geraldine la Mara
niet beminde en nooit beminnen zou. Die diepe
gitzwarte oogen van Monna Carma hadden het
hem gedaan. Daaraan was hij ten offer gevallen.
De violette halve maantjes aan haar nagels
konden hem geen zier schelen. Het drupje
negerbloed in baar aderen kon hem gestolen
worden. En juist nu hij arm in arm met de
meesteres des huizes door den rozentunnel
wandelde Monna Carma was onder een niet
erg geslaagd voorwendsel in huis gebleven
werd bet hem ineeifs duidelijk, dat bij Monna
Carma beminde. Zij en niemand anders zou zijn
vrouw worden. Hij was vast besloten haar voor
zich te winnen. Van haar onovertroffen men-
sehelijke hoedanigheden was hi) volkomen over
tuigd, wat trouwens de plicht van ieder rechtge
aard minnaar is.
Hoor eens, beste mijnheer Brandt, ik ben
niet erg over U tevreden.
Niet over mij tevreden? O dat spijt mij!
Waarom niet, wat ik U verzoeken mag.
Omdat uw gedachten niet bij mij zijn.
Ik ben zelf, in persoon bij U, probeerde hij
te schertsen.
Probeert U mij alsublieft geen rad voor
de oogen te draaien, mijnheer. Ik ben geen bak-
visch. Nietwaar, U denkt thans zeer sterk aan
Monna Carma?
O, ik dacht zoo'n beetje aan alles, zei Bert
Brandt zoo onbevangen mogelijk,
Geeft U nu maar ineens toe, dat U Monna
Carma liefheeft.
De uitnoodiging om zoo iets heel liefs en
Intiems toe te geven, werd hem zoo ongezouten
en snel tegen ziin arm hart gedrukt, dat hij be
deesd zweeg. Had hij zich wellicht reeds ver
raden? vroeg hü zich in gedachten af.
Maar antwoord U toch, of hebt U niet eens
den moed om het toe te geven?
Dat was echter niet de manier om met een
man als Bert Brandt tot resultaten te komen.
Ik geloof, zei hij tamelijk stijf, dat lk
reeds de eer had li te zeggen, dat ik een vrij
man ben en me door niets laat dwingen. Doo<r
niemand, liefste Miss Geraldine.
En lk weet heel goed, dat lk U daarop ge
antwoord heb, dat U zonder mijn toestemming
op niemand verliefd mocht worden. Noch op
Monna Carma, noch op elke andere vrouw hier
in Hollywood.
Dat hebt U inderdaad gezegd. Wellicht ln
de wat zeldzame veronderstelling, dat het U
vandaag of morgen wel eens te binnen kon
schieten zelf op mij verliefd te worden.
Ja, maar U schijnt niet veel hoop te koes
teren, dat deze dag ooit op de kalender zal
komen te staan.
Hoop? Eerlijk gezegd, heb lk uw woorden
voor een van uw geliefde grillige invallen ge-
nouden.
Het was heelemaal geen gril.
Wilt U daarmee zeggen, dat de aangekon
digde gebeurtenis Intusschen reeds tot een
feit behoort?
Hoor eens, beste vriend, U houdt er een
heel zonderlinge methode op na, om met mij e
converseeren.
Ik zou bijna zeggen, dat U het er ernstig op
toelegt een scène te maken, zei Bert Br-ndt
vroolijk.
Lach U alsublieft niet, riep Geialdine
woest en ze stampte met haar voet op den
grond. U bent echt een van die kuikens van
mannen, die alles maar in scherts opnemen en
zich geen oogenblik afvragen of het niet een
zeer ernstige reden kan hebben, om zoo met U
te spreken.
Dat kan maar één reden zijn, merkte Bert
Brandt nuchter op.
Welke reden?
\- Ik wil haar niet kennen. Dat zou vreeselijk
aanmatigend van mij blinken, en trouwensv
neen, ik wil die reden niet eens bennen, in
geen geval.
Als ib het zeg, zult u het dan toegeven?
Als U het beveelt.
Ja, ik beveel toet! Denkt U dat ib jaloersch
ben?
Bert Brandt zweeg.
Wie zwijgt stemt toe. Welnu, U vergist
zich. Er Is hier geen kwestie van jaloerschheid,
die mij zou kunnen drijven, ja dwingen om U te
verbieden op Monna Carma verliefd te worden.
Zoo, U verbiedt het mij dus?
Ja ik verbied het U, in uw eigen belang.
Ik wil niet dat U ongelukkig wordt.
Vanwege de violette nageltjes?
Onzin! Als U met haar naar Duitschland
trok, zou zich niemand van een dergelijke aan
gelegenheid Iets aantrekken.
Dat ie zoo. Waarom verbiedt U bet mfl
dan?
Dat kan ik U niet zeggen. Het le geen
jaloerschheid, het is iets veel ernstige», ge.
looft U me maar!
Ik moet U toegeven, dat U mij het geloo-
ven zeer moeilijk maakt.
Ze trok haar arm uit den zijne en kwam nu
recht voor hem staan. Haar gezicht stond hee
lemaal in den witten glans van het maanlicht
en was als het klassiek schoone en koude go.
laat van een marmeren Grieksehe Godin. Haar
oogen echter straalden.
Omdat U een Duische stijfkop bent, dl*
niets gelooft, wat men hem niet kan bewijzen.
Die geen rust heeft, voordat hij met handen en
voeten in een verschrikkelijken strik zit ver
ward. Maar luister nu eens goed naar wat ik
U zeg. Ik zeg het U alleen, omdat U die domme
redachte aan jaloerschheid zou laten varen.
Tudien U dan bepaald en onder alle omstandig,
heden in Hollywood verliefd wenscht te worden,
ga Uw gang en voor mijn part met wie U wil,
maar joolt of te nimmer met Monna Carma.
Dai waren ernstige woorden. Bert Brandt be
greep wel, dat die noch aan een gril, noch aan
jaloerschheid konden ontspringen. Dat ging
veel dieper. Bert Brandt stond bijna perplex.
U moet wel zeer ernstige redenen hebben
voor dergelijke woorden, dierbare Miss Geral-
óine, zeide hij zacht. Noemt U mij deze reden
alsublieft. Rust op Monna Carma een vloek?
Is ze een slechte vrouw? Heeft zij iets te ver.
fcergen? Mag een eerlijk man niet om haar
hand dingen?
Geraldine keek langs hem heen, ergens ln d*
donkere verte. Haar oogen sloten zich en haar
cionkere wenkbrauwen trokken zich een weinig
tezamen.
Deze vragen geven mij een duidelijk beeld
van Uw gevoelens, fluisterde ze, maar ik kan
ze niet beantwoorden. Alleen dit eene nog: U
mag Monna Carma nooit persoonlijk bezoeken.
U mag nooit trachten met haar alleen te komen.
Onder geen enkele omstandigheid en nooit.
Omdat U
Het heeft met mij niets uit te staan.
(Wordt vervolgd)