I I I FEUILLETON PI c OPIUM' HET DRAMA VAN YVRAY WOENSDAG 30 JULI 1930 ~r yfjnl 1 Een volgende brief was gedateerd 25 Augustus 1789. „Mijn Johan als je dit schrijven ontvangt rul je je vader kunnen noemen. Ik ben ge lukkig-... Ik houd izooveel van je; sinds ons huwelijk ben ik trotsch op je! O mijD Johan... enz. Daarna las hij: 30 September 1792. Hartelijk dank Johan voor die troostende teedere woorden. Hoe graag ik je ook bij mij houd, toch ga ik groot op je vertrek. Men zal lont geroken hebben, want tegen den avond heeft men onze woning aan een huiszoeking onderworpen. Je zult begrijpen hoe ontsteld ik was, hoewel ik mijn ontroe ring trachtte te verbergen. Zij hebben zelfs mijn handen bekeken om te zien of ik een ring droeg die mijn identiteit zou ver raden. Gelukkig dat je dien meegenomen hebt. Een der mannen heeft het kind op zijn knieën genomen en het gevraagd: Hoe heet je? Hij antwoordde: Micbiel Nicolle. Wat is het goed geweest dat wij hem zijn waren naam verborgen hebben, toch heeft die geheimzinnige zaak mij dikwijls pijn gedaan. Je vriend Villoutreys heeft ons vermaakt door de wijze waarop hij zijn zending vol bracht- Hij haalde je brief uit de voering van zijn hoed en neemt den mijnen op de zelfde manier mee. Het schijnt dat je voor zijn vrouw door gaat en dat je zoo komiek bent in die nieuwe uitrusting dat men zeer gelachen heeft toen ie op Val d'Yvray verscheen in dat costuum. Ons paspoort staat op naam van mijnneer Adolf Culorier en zijn vrouw, zei Villoutreys ons: wij zijn graanhandelaars die naar Bel gië reizen om inkoopen te doen. Wat het leukste van alles mag genoemd worden is, dat ons signalement ongeveer hetzelfde is als de mcnschen die wij voorstellen. Wat zou ik je graag zoo verkleed zien. Je vriend zegt dat hij bang is dat hij zich niet goed kan houden als hij met je reizen zal. Denk er om kleine pasjes te nemen. Peettante vertelde me dat abbé de Choisy als meisje gekleed ging tot aan zijn zestiende jaar, omdat zijn moeder zoo graag een doch ter had gehad. Toen was hij zoo aan rok ken gewend, dat hij priester is gewoiden om ze altijd te kunnen dragen Peettante is nu met haar man vertrokken. Zij trekken nu de Vendee door. O Johan, wat zou ik je graag willen volgen in je balling schap! Ik voel mij steeds minder goed; de dokter zegt dat mijn hart niet meer geregeld werkt en dat ik iedere opwinding moet ver mijden. Maar is dat wel mogelijk in deze tijden? Wat er ook moge gebeuren mijn dier bare Johan, wees er altijd van overtuigd dat mijn hart immer en alleen voor jou geklopt heeft. JE MARGARETHA Het jongmensch drukte deze brieven -uit- roerd tegen zijn borst; eindelijk bracht hij ze weer met een zwaren zucht op hun pleats- O, wat er in die brieven niet stond raadde hij verder en dat was zijn jeugd. Nauwelijks vier jaar oud verloor hij zijn moeder; zijn grootvader een strenge droefgeestige man met nieuwe ideeën van gelijkheid en vrijheid, kon het niet goedkeuren dat de andere g.not- vader emigreerde zonder aan zijn zoon te denken en daarom noemde hij het knaapje Michiel Nicolle, terwijl hij het nooit anders sprak dan over zijn moeder. Gedurende de Revolutie leefde hij kalm en vredig in een tuin vol bloemen en werd opgevoed door een dienstbode die hij aan houdend aan het breien zag. De kapitein, zijn grootvader, werd door zijn zaken en den °°rlog in beslag genomen en dacht misschien hiet meer aan hem. Op zekeren dag, op tieinjarigen leeftijd on geveer, zag hij een tooneelgezelschap optre den op de kermis en het kind vertrok met de komedianten. Eenige weken te voren had men den jongen den heldhaftigen dood verhaald van kapitein Nicolle, gestorven op het veld van eer. Jarenlang zwierf hij nu de wereld door, vol geestdrift voor zijn nieuwe leven en door de andere spelers bemind en beschermd. Op zekeren avond ontbrandde er een twist tusschen hem en een kameraad. Johan wond zich zoozeer op, dat hij zijn tegenstander met 'n ijzeren voorwerp sloeg. De ander viel aan den slaap gewond neer en verloor zijn bloed met stroomen. De dader, Margaretha's zoon vluchtte weg, doolde het land rond en vond eindelijk den weg naar Anjou, zijn geboorte grond...-. VIII EEN OPENBARING Mevrouw de la Motte sluimerde achter de luiken die de brandende zon weerden; zij had een handwerkje op haar schoot maar haar handen lagen er onbeweeglijk naast. Het werk der spijsvertering en de warme Juli-zon, verzwaarden de oogleden en de geest der oude dame. Mevrouw,, daar is de aalmoezenier, kwam een knecht zeggen, zonder te ver moeden hoezeer hij de zalige rust zijner meesteres verstoorde. De slaapster richtte zich verschrikt op, wreef zich de oogen en om geheel bij haar zinnen te komen nam zij een snuifje. Wat scheelt er aan? vroeg zij familiaar. Vergeel mij m'n hinderlijk binnendrin gen mevrouw, ik heb misschien een schoonen jeugddroom onderbroken maar ik troost mij met de gedachte dat het slecht is na het eten te slapen- Dat heb ik al meer gehoord. En om mijn voorbeeld te ontvluchten gaat u op de wan deling. Ik hem zoo even afscheid genomen van uw neef. Een ernstige jongen, te ernstig zou ik haast zeggen. Hij schijnt met sombere ge dachten rond te loopen. Dat heb ik reeds lang bemerkt.. Men zou zeggen dat hij ergens onder lijdt. Let maar eens goed op hem. Zoo bijvoorbeeld laatst toen wij over de misdaden van Chaluineau spraken, zag ik hem verbleeken en sidderen. En wat zonderling is, juffrouw Josephine bleek bij die verhalen zoo ont roerd dat ze een bezwijming nabij was. Die jongelui zijn gevoelig en dat bewijst dat ze een goed hart hebben. Zij zou tenminste niet gelachen en ge danst hebben in de gevangenis zooals vmze tijdgenooten dat deden. Mijn zuster speelde blindemannetje toen men haar kwam roe pen om te worden othoofd. Het leven in 1793 scheen hen zou af schuwelijk dat zij er niet meer aan hechtten- Vóór ik het vergeert: Mijn nicht vroeg mij vanmorgen in dien brief daar naast u op het tafeltje een vreemd iets. Wat dan mevrouw? Ik heb u ook iets eigenaardigs mede te deelen, maar aan u eerst het woord. Kijk er loopen geruchten dat Lodewijk XVII niet dood zou zijn. O nog steeds die legende? Wat, wist u dat dan Ja van hooren zeggen. Ik hoop dat die berichten waar zijn. Frankrijk zou dan ten minste die misdaad niet bedreven hebben. De brief is duidelijk en laat geen twijfel toe. Mevrouw de(zij durfde geen nuam te schrijven) is als waschvrouw verkleed de gevangenis in gegaan met een mand aan haar arm. Men heeft het kind daar ingeiegd en zoo meegenomen. En toen? Men is naar 't Noorden gevlucht.. Waar zou hij nu dan zijn, de prins? In Holland of in Duitschland, waarde heer. Als men hem ereknt... Dat zal niet moeilijk zijn, want giuvin van Angouléme Maar zij wil juist niets van hem weten. Uit vrees voor haar oom zeker. Zij vreezen? Neen dat niet, maai zij vermoedt een bedriegerij, dat zal de kwestie z.ijn. Wat denkt u er van abbé? Nu ik zou graag de rest van mijn loven opofferen, als ik daarmee het koningskind uit de handen der beulen kon bevrijden. Ik zal van avond nog aan mijn mcht schrijven en ik zou overal heen willen trek ken om onzen koningszoon terug te zien. Ik heb hem als kind in Versailles gezien en mijn nicht Viotorien de Lescure zou hem zeker herkennen. Ik wil van die geheim zinnige zaak meer weten en zou zeil op pad gaan als hert huwelijk van Josephine mij niet in beslag nam. A propos wat zei u daaromtrent abbé? Dat uw toekomstige neef 'n gewichtige ontdekking heeft gedaan Heeft hij u dat toevertrouwdV Hij had mijn tusschenkomst noodig. Hij noodigde mij bij hem uit om eenige gewijde vaten weg te nemen, die zijn vader ergens in een muur verborgen had. Wat een gelukkige vondst, en gaart u niet aanstond»? Dart heb ik den jongen markies voorge steld. Onderwijl hij zijn verloofde gaat groe ten ben ik u dit nieuws komen brengen. 't Is altijd een interessant iets zoo'n ontdekking- En wat heeft hij behalve dv ge wijde vaten gevonden? Niet veel bijzonders, familiepapieren. Heel goed. Die ontbraken den goeden jongen juist Wat zal Josephine daar blij om zijn. De jongedame heeft eenige verstrooiing noodig, zij is de laatste weken zoo melan ho- liek. Ik denk dikwijls mevrouw, dat dat huwelijk haar niet aanstaat Toch is alles aanwezig: stand, fortuin, goede omgevingEn, men kan het niet ontkennen, bij Josephine hapert er wat aan O mevrouw, 't is een engel! Zeker, maar haar afkomst! Mevrouw laten wij die vooroordoelen buiten beschouwing. Het jaar §9 heeft alles vereffend U schertst toch hoop ik? Toch niet. Ik oordeel volgens het Evangelie. Christus ons voorbeeld O nu komen de preeken. Maar u deelt geheel den nieuwen geest De priester glimlachte en opende zijn snuifdoos. Terwijl deze twee bejaarde personen aidus aan 't bakkeleien waren, zocht Johan d'Yvray zijn verloofde. Hij vond alleen haar kamer meisje dat hem naar de kapel verwees. Hoort mijnheer hert orgel niet? Juffrouw Josephine studeert eenige stukken in voor 15 Augustus. Zal ik haar waarschuwen Dank u, ik zal er zelf heen gaan. De deur van 't heiligdom stond wijd open. Achter het altaar stond het orgel waarover de vingers gleden van Josephine, die com poneerde en zong. Zóózeer ging ze in haar kunst op dat ze de binnenkomst van den jongen man niet bemerkte. Hij knielde op een bidstoel neer en durfde nu bidden, omdat hij zijn leven veranuerd zag. Een zachte vrede die hij nooit geiend had. daalde in hem en hij prevelde: „O God ik dank u dat ik geen dief beu!" Een zonderling gebed! Maar niemand, be halve de li^mel zou het begrepen hebben. Weldra hoorde Josephine eenig gerucht wat haar op deed staan en om het altaar zien. Zij herkende haar aanstaande, maar niet3 op haar gelaat verried eenige vreugde; alleen uit beleefdheid en noodzaak glimlachte zij even, maar haar blik bleef dof. Hij zuchtte en voelde zich zoo eenzaam dat zijn hart de liefde tegemoet trad. Het meisje wenkte hem en beiden gingen naar buiten in de zonnehitte. Laten wij tante gezelschap houden, stelde Josephine voor. Neen, laten wij 'n plekje in de scha duw opzoeken, want ik wilde een oogenblik alleen met u zijn-.... ik heb u iets te zeg gen en heb raad noodig. Kom dan liever mee naar 't prieel. Wat is er? Ge ziet er ongerust uit.... Is 't een openbaring? De glimlach dien ze hem nu toestond was wat hartelijker. Hij antwoordde ernstig. Ja, Josephine 't geldt een openbaring. Ik heb iets kostbaars gevonden - in een schuilplaats door mijn vader in een muur gemaakt Josephine keek hem verwonderd aan; de dijze waarop hij „mijn vader" gezegd had, getuigde va.n liefde en teederheid. Ik heb daar eenige wijde vaten aange troffen, o a. een kelk en een ciborie U hebt er toch niet aangeraakt hoop ik? Neen, ik weet dat een leek het recht niet heeft ze aan te raken en daarom hefi ik den aalmoezenier gevraagd ze weg te nemen Wat doet hij er meeuw kapel is immers onbruikbaar? Hij zal ze hier brengen. Vindt ge niet dat het erfdeel van mijn vader het best een plaats kan vinden bij u, in afwachting fan den dag dat wij onze kapel zullen hersteld hebben. 13 i' m. Zij bukte het hoofd zonder te antwoorden. Met droevige stem, waarin duidelijk een groote teleurstelling klonk, hernam hij: Wanneer ik spreek van wij, wordt ga etilMen zou haast zeggen dat die toe komst u onverwezijnlijk toeschijnt; toch zie ik steeds den ring aan uw vingers glanzen die ik er eens bij onze verloving aangescho ven heb, maar den huwelijksdag stelt gij steeds uit. Ge weet dat mijn hart rouwt En ben ik dan niet' in hetzelfde geval? Als ge eens wist welk een nacht ik by dia verborgen schatten doorgemaakt heb- 'tWa» mij of ik onophoudelijk stemmen uit het verleden hoorde. Ziet ge dan niet hoeveel overeenkomst er bestaat tusschen ons levenslot. U bent tenminste ouderloos zooals ik. Ja en wij zijn dat op dezelfde wijze ge worden; was ook uw moeder niet van ver driet gestorven en uw vader vermoord? Ik dacht dat uw vader verdwenen was Inderdaad verdwenenmaar als dia verdwijning niet door den dood veroorsuakf wort, komt de vermiste terug- Uw vader Is wellicht in den vreemds omgekomen. Hij antwoordde daarop niet, maar haalde een rozenenkrans uit zijn zak- Ik heb voor u een familiesouvenir mee gebracht. Ik vond het op die verborgen plaats in een kistje. Tevens vond ik er een haarlok, den ring dien ik hier aan den vinger draag, eenige brieven en dezen rozenkrans welken ik in naam mijner moeder aan mijn verloofds schenk. Opnieuw keek Josephine den Jongeman aandachtig aan. Wat hij daar zooeven zei Idonk zóó oprecht, dat het meisje er door geraakt werd; voor eerste maal trilde er In haar eenige ontroering voor Johan. Zij nam den rozenkrans aan en bracht hem aan haar lippen: Dank u Johan! Met de oogen vol tranen drukte zij hem de hand. Ik heb nog meer gevonden behalve die kerksieraden; veel zilverwerk met ons wapen gemerkt en een portefeuille met belangrijks papieren: adellijke titels, patentbrieven, con tacten en familie-correspondentieWilt ge dat alles niet eens zien Josephine? Neen.... want ik zal u zulke dingen niert kunnen toonen. De stamboom van mijn moeder eindigt met een huwelijk, beneden haar stand, zooals mijn tante zegt Weer anal Ik moet vertrekken, men wacht op meJohan keek haar veelbeteekenend aan- Wilde hij iets bekennen? Opeens stond hij op. Tot spoedig; ik ga in de kapel m'n muziek halen; besloot het meisje, zonder er aan te denken hem te weerhouden. Hij zag haar met droeve oogen zich ver wijderen, zuchte diep en ging naar het kasteel om zich bij mevrouw de la Motte te laten aandienen. IX. EEN GEWETENSZAAK. De priester had plaats genomen in het schuitje van den markies en Chalot de vie- scher, roeide. Johan zat aan het roer. In den beginne sprak de oude priester geen woord tot Cbalot, maar eindelijk bezweek hij voor de spraakzaamheid van den visscber. U komt hier niet dikwijls eerwaard Sb u bent toch niet bang voor het water, dat weet ik wel beter. Ik blijf liever rustig thuis beste vriend; op mijn leeftijd voelt men niet veel meer voor paardrijden of varen. Enfin ik hen blij u vandaag een dienst te bewijzendat doet me denken aan den tijd dat ik als jongen mijn grootmoeder ver gezelde om u in de bosschen van Sénelala voedsel te brengen. (Wordt vervolgd). DB BOETEPROCESSIE VAN VEÜRNE: Zondag trok door die straten van Veurne de historische processie, dis ten doel heeft, door openbare boete, eerherstel te brengen; de EEÏÏ ROMAN VIT DE U uiiELD VAN DE FILM. door HEINRICH TlAi<^N, U) Geautoriseerde vertaling Rru.i0n1&,a,h'8t> ik nog n<x>tt op een viool hooren ®te'de Bert Brandt vaat. Hij hijgde naar een ho»,' beS°n hem bijna te duizelen. Nog hem werkeUjk nw" ÜaCht hij en het ZOU lieid van den i meer mo««1Uk zijn, de waar- hem wonderlijk onder8cheiden Het werd dolr heorachte eei e' In dlt Indische bou- lijk zwoele welriekend? atmos£e«r. Een tame- iroeg. Die zich dle ver- heen spon, hem in slaan nevel om h€m tooverde. Hij bleet toch helderen be' den. Hij bezat zijn volkÓm?n d6n" frischheid en ziin seesteluke frischheid en zijn scherpzinnig toch spon zich iets vreemds om hem 8n AVas het de buitengewoon zoete lucht, aiedn leeds bij het binnenkomen in dit vertrek, had waargenomen? Was het de Invloed van het Indische kleed dezer betooverende vrouw? iets wat hij tot dan toe nimmer in zich had be. speurd of vermoed kwam in hem boven. Een geheel nieuwe mensch, een geheel andere Bert Brandt dan dengene, dien hij tot dan toe tame lijk wel had meenen te kennen. Dat was een eerlyke kerel geweest, die zich steeds in de atmosfeer van den leugen buitengewoon onbe haaglijk had gevoeld Dat was eenigermate ook nu nog het geval, maar dit was slechts een factor van traditie geworden. Een kwestie van gewoonte. De nieuwe mensch echter die in hem ontwaakte, begreep eigenlijk niet juist op wel ke gronden hü nu zoo beslisrt tegen de cocaïne smokkelaars te werk zou trekken. De nieuwe mensch fluisterde hem allerlei bedrieglijke voorspiegelingen van zoete avonturen in, die hij met deze vrouw zou kunnen beleven, indien hij slechts wenschte. Wel alle donders Plotseling stond hij groot en recht ln zijn volledige straffe manlijke kracht voor de ver schrokken Indische Prinses. Een echte Ger maan. Wat is er Ineens? vroeg Minnie Smiles, zoo zoet en lieftallig mogelijk. Geen tijd meer antwoordde de bezoeker zeer kort en een beetje ongramatikaal. Neemt u mij niet kwalijk, dat ik u zoo lang van uw kostbaren tijd heb beroofd. Ach mijn tijd is niet zoo kostbaar, zuchtte zij Eerlijk gezegd, weet lk eigenlijk niet, wal ik met mijn tijd beginnen moet. Ik heb erg vee! '.ast van verveling. U kunt zich niet indenken, welk een troost en opbeuring, welk een onver wachte vreugde uw komst mij heeft geschon ken. Wilt u daarmee zeggen, dat het u niet on aangenaam zou zijn, indien ik terug kwam? O integendeel. Weet u wat, mijnheer Brandt, komt u morgen bij mij theedrinken? Morgen? Morgen ben ik jammer genoeg heel den dag bezet. Overmorgen dan? Bert Brandt dacht enkele seconden na Met alle genoegen verzekerde hij. Toen hij eenmaal weer op straat stond adem de hij enkele malen vrij uit. De lucht was aller minst verfrisschend. Er dreigde integendeel een geweldig onweer, maar de walgelijke nieu we mensch, die In hem was ontwaakt, de ver vloekte kerel, die er reeds in geslaagd was vas ten voet te krijgen, was verdwenen. H9 was Bert Brandt, zooals hij die altijd geweest was, En zoo zal het blijven, drommels nog toe! bromde hij nijdig. Hij zette er een flinken pas ln. HOOFDSTUK VIII. Bert Brandt was denzelfden avond van dezen dag de gast van Geraldine la Mara. Ik moet eigenlijk zeggen bij Geraldine en Monna Car ina. Want de beide dames bewoonden geza menlijk de wonderlijke, kleine villa midden ln een droom van een tuin. Vanbuiten zag het er uit. als een reusachtig bouquet bloemen, dat een onbeschrljflijken geur uitademde. Werkelijk een tropische droom, een sprookje. En toch had ik weer gelijk, toen lk zei, Bert Brandt was bi) Geraldine te gast. Want of schoon Monna Carma Geraldine's vriendin en niet baar dienares was moest de gast toch den Indruk krijgen, dat zi) eenigermate afhanke lijk was van de beroemde filmdiva. Monna Carma was zeer terughoudend en zwijgzaam met haar mond, maar des te wel sprekender met haar oogen. Die oogen waren wonderlijk mooi, vond Bert Brandt en daar ze zoo verbazend mooi waren, keek hij er erg dikwijls en diep in. Dan was het, alsof bij in een tooverland zag, een land vol geheimen, maar prachtige geheimen. Hij kreeg het gevoel, alsof deze oogen voor hem wonderlijke en boeiende vertelsels bevatten. Hij had met de beide dames dien avond ge geten. Op een kleine veranda, die Iets boven den tuin uitstak. Het waren wonderlijke mooie men geweest. Hij wist niet meer, wat hij gege ten or gedronken had. Hij en Geraldine had den bijna steeds gesproken. Niet bijzonder ern stig diep. Monna Carma had zich over het aigemeen bepaald tot luisteren en tot haar oogentaai. Bert Brandt kreeg echter het niet nader te verklaren gevoel, dat hij uitsluitend met Monna Carma had gesproken. Nu wandele hij arm in arm met Geraldine door den tuin. De tuin was niet zeer groot, doch er waren heel poëtisch wentelende paden en verbazend koele en knusse hoekjes onder wijd uitspreidende palmen. Het was een avond um lyrische gedichten te schrijven. Et zongen nachtegalen en liöhtkevers trokken glinsterende strepen door het donker. Het kon ook een racht zijn om te zoenen. Bert Brandt deed echter noch het een, noch het ander. Lyrische gedichten lagen hem niet. Men kan niet pre cies hetzelfde zeggen van bet andere. Integen deel. Hij was echter een man van principes. Hij was geen vriend van een oppervlakkige fleur- lation. Neen, hij was serieus genoeg om de meening te huldigen, dat men met een zoo ernstige zaak als de liefde niet lichtvaardig om moet gaan. Hij was er nu eenmaal diep in zijn bart van overtuigd, dat hi) Geraldine la Mara niet beminde en nooit beminnen zou. Die diepe gitzwarte oogen van Monna Carma hadden het hem gedaan. Daaraan was hij ten offer gevallen. De violette halve maantjes aan haar nagels konden hem geen zier schelen. Het drupje negerbloed in baar aderen kon hem gestolen worden. En juist nu hij arm in arm met de meesteres des huizes door den rozentunnel wandelde Monna Carma was onder een niet erg geslaagd voorwendsel in huis gebleven werd bet hem ineeifs duidelijk, dat bij Monna Carma beminde. Zij en niemand anders zou zijn vrouw worden. Hij was vast besloten haar voor zich te winnen. Van haar onovertroffen men- sehelijke hoedanigheden was hi) volkomen over tuigd, wat trouwens de plicht van ieder rechtge aard minnaar is. Hoor eens, beste mijnheer Brandt, ik ben niet erg over U tevreden. Niet over mij tevreden? O dat spijt mij! Waarom niet, wat ik U verzoeken mag. Omdat uw gedachten niet bij mij zijn. Ik ben zelf, in persoon bij U, probeerde hij te schertsen. Probeert U mij alsublieft geen rad voor de oogen te draaien, mijnheer. Ik ben geen bak- visch. Nietwaar, U denkt thans zeer sterk aan Monna Carma? O, ik dacht zoo'n beetje aan alles, zei Bert Brandt zoo onbevangen mogelijk, Geeft U nu maar ineens toe, dat U Monna Carma liefheeft. De uitnoodiging om zoo iets heel liefs en Intiems toe te geven, werd hem zoo ongezouten en snel tegen ziin arm hart gedrukt, dat hij be deesd zweeg. Had hij zich wellicht reeds ver raden? vroeg hü zich in gedachten af. Maar antwoord U toch, of hebt U niet eens den moed om het toe te geven? Dat was echter niet de manier om met een man als Bert Brandt tot resultaten te komen. Ik geloof, zei hij tamelijk stijf, dat lk reeds de eer had li te zeggen, dat ik een vrij man ben en me door niets laat dwingen. Doo<r niemand, liefste Miss Geraldine. En lk weet heel goed, dat lk U daarop ge antwoord heb, dat U zonder mijn toestemming op niemand verliefd mocht worden. Noch op Monna Carma, noch op elke andere vrouw hier in Hollywood. Dat hebt U inderdaad gezegd. Wellicht ln de wat zeldzame veronderstelling, dat het U vandaag of morgen wel eens te binnen kon schieten zelf op mij verliefd te worden. Ja, maar U schijnt niet veel hoop te koes teren, dat deze dag ooit op de kalender zal komen te staan. Hoop? Eerlijk gezegd, heb lk uw woorden voor een van uw geliefde grillige invallen ge- nouden. Het was heelemaal geen gril. Wilt U daarmee zeggen, dat de aangekon digde gebeurtenis Intusschen reeds tot een feit behoort? Hoor eens, beste vriend, U houdt er een heel zonderlinge methode op na, om met mij e converseeren. Ik zou bijna zeggen, dat U het er ernstig op toelegt een scène te maken, zei Bert Br-ndt vroolijk. Lach U alsublieft niet, riep Geialdine woest en ze stampte met haar voet op den grond. U bent echt een van die kuikens van mannen, die alles maar in scherts opnemen en zich geen oogenblik afvragen of het niet een zeer ernstige reden kan hebben, om zoo met U te spreken. Dat kan maar één reden zijn, merkte Bert Brandt nuchter op. Welke reden? \- Ik wil haar niet kennen. Dat zou vreeselijk aanmatigend van mij blinken, en trouwensv neen, ik wil die reden niet eens bennen, in geen geval. Als ib het zeg, zult u het dan toegeven? Als U het beveelt. Ja, ik beveel toet! Denkt U dat ib jaloersch ben? Bert Brandt zweeg. Wie zwijgt stemt toe. Welnu, U vergist zich. Er Is hier geen kwestie van jaloerschheid, die mij zou kunnen drijven, ja dwingen om U te verbieden op Monna Carma verliefd te worden. Zoo, U verbiedt het mij dus? Ja ik verbied het U, in uw eigen belang. Ik wil niet dat U ongelukkig wordt. Vanwege de violette nageltjes? Onzin! Als U met haar naar Duitschland trok, zou zich niemand van een dergelijke aan gelegenheid Iets aantrekken. Dat ie zoo. Waarom verbiedt U bet mfl dan? Dat kan ik U niet zeggen. Het le geen jaloerschheid, het is iets veel ernstige», ge. looft U me maar! Ik moet U toegeven, dat U mij het geloo- ven zeer moeilijk maakt. Ze trok haar arm uit den zijne en kwam nu recht voor hem staan. Haar gezicht stond hee lemaal in den witten glans van het maanlicht en was als het klassiek schoone en koude go. laat van een marmeren Grieksehe Godin. Haar oogen echter straalden. Omdat U een Duische stijfkop bent, dl* niets gelooft, wat men hem niet kan bewijzen. Die geen rust heeft, voordat hij met handen en voeten in een verschrikkelijken strik zit ver ward. Maar luister nu eens goed naar wat ik U zeg. Ik zeg het U alleen, omdat U die domme redachte aan jaloerschheid zou laten varen. Tudien U dan bepaald en onder alle omstandig, heden in Hollywood verliefd wenscht te worden, ga Uw gang en voor mijn part met wie U wil, maar joolt of te nimmer met Monna Carma. Dai waren ernstige woorden. Bert Brandt be greep wel, dat die noch aan een gril, noch aan jaloerschheid konden ontspringen. Dat ging veel dieper. Bert Brandt stond bijna perplex. U moet wel zeer ernstige redenen hebben voor dergelijke woorden, dierbare Miss Geral- óine, zeide hij zacht. Noemt U mij deze reden alsublieft. Rust op Monna Carma een vloek? Is ze een slechte vrouw? Heeft zij iets te ver. fcergen? Mag een eerlijk man niet om haar hand dingen? Geraldine keek langs hem heen, ergens ln d* donkere verte. Haar oogen sloten zich en haar cionkere wenkbrauwen trokken zich een weinig tezamen. Deze vragen geven mij een duidelijk beeld van Uw gevoelens, fluisterde ze, maar ik kan ze niet beantwoorden. Alleen dit eene nog: U mag Monna Carma nooit persoonlijk bezoeken. U mag nooit trachten met haar alleen te komen. Onder geen enkele omstandigheid en nooit. Omdat U Het heeft met mij niets uit te staan. (Wordt vervolgd)

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1930 | | pagina 7