FEUILLETON
t
OPIUM!
HET DRAMA VAN YVRAY
WOENSDAG 6 AUGUSTUS 1930
De rechtbank heeft dat verklaard. Ik ken
dien man niet, noch zijn leven en God alleen
-
-^4
'1
MM
;:r>
een roman vit de wereld
VAN DE FILM.
Geautoriseerde vertaling.
Dat herinner ik mij ook nog good. Ik laa
toen de Mis onder een eik, zonder kaarsen
of bel. Gelukkig zijn die troebele tijden icar-
bij! Heden zou ik geen kracht meer he»>cen
zoo te strijden en 't eenige wat mij dan te
doen stond zou zijn mijn oude hoofd op het
schavot te brengen. Dat lot heb ik anderen
wel eens benijd.
Geguillotineerd te worden?
Ja zeker; men moet toch sterven niet
waar? Wij zijn allen ter dood veroordeeld
van af onze komst op deze wereld, 't Besta
is dan nog zijn leven voor het geloof ta
geven, dun kan men er tenminste op rekenen
daarboven goed ontvangen te worden.
Zoudt u dan denken dat wij naai noven
anders niet welkom zijn..-., wij behooren
toch ook niet thuis in het gezelschap van
lieden zcouls Pieter Chalumeau.
Dat zou ik denken' Maar is die zaak
log niet afgeloopen?
Minder dan ooit. 't Schijnt dat men het
lijk van den Parijschen komediant wil op
graven, omdat het onderzoek van den
chirurgijn den eersten keer niet voldoende
geweest was. Ilct gemeenteraadslid Bouffard
uit Angers heeft dat geëisebt,
't ls wat laat om nog iets nieuws
einden..
Dat denk ik ook; maar iedereen zegt
dat men het slachtoffer heeft laten dood
bloeden, en dat er nog andere misdaden zijn
gepleegd vroeger, 't Schijnt dat de arme
'"eizigers die het ongeluk hadden in Den
houden Bol te overnachten liever in de
andere wereld ontwaakten dan in hun bed.
Och eerwaarde, als dit water eens spreken
kon, wat zou het ons dan al niet te vertellen
bebben!
De markies aan het roer luistetrde. Bij de
laatste woorden van Chalot klemden zijn
vingers zich vaster om het roer.
Dus het onderzoek wordt hervat?
t Geval komt in Angers voor het
Koninklijk Hof. Mijnheer de Gastines zit daar
achter, ziet u, want hij is overtuigd van
Pieterig schuld. Hij beweert dat het gerecht
zich bevindt tegenover vermetele nuxvdo-
naars die cp de algemeene verschrikking
reketien cn ook op de rechtbank van Baugé,
Vvaar zij werden vrijgesproken.
Wat een drieste moed!
Dat is het ware woord. Mijnheer de
markies weet ook wel wat dat voor een man
Is. Hij vertelde van morgen bij den barbier
dat mijnheer de markies zijn vriend was.
Joh an haalde geprikkeld de schouders op.
Och, vervolgde de visscher, mijnheer
d'Yvray heeft zich gisteren ju gezelschap van
den herbergier in het dorp vertoond.
Ik had iets met hem te verhandelen,
antwoordde Johan, ik moest dus wel met hem
spreken.
Houdt, u bem voer onschuldig markies?
woog rie aalmoezen!01'.
Johan geraakte in verlegenheid en zei ont
wijkend:
ziet zijn geheime dingen.
Zeker, maar de menschen ondergaan
zijn handelingen, antwoordde Chalot.
De markies zweeg, hij was niet gewoon met
ondergeschikten te praten; de priester
opende zijn brevier en Chalot moest zijn ge
dachten wel in zijn hoofd besloten houden.
Hij bracht de reizigers tot aan de haten,
vanwaar men gemakkelijk te voet het
kasteel kon bereiken.
Toen de priester en de markies ai i een
waren op den weg, waar een avondkoelte de
hitte van den dag verdreef, begon Johan:
Eenvaarde mijn godsdienstonderricht is
zeer schamel geweest; in mijn jeugd waren
kerken gesloten. Zoudt u mij willen ant
woorden op iets waaraan de vraag van
Hhaiot mij deed denken-
Als ik dat kan, heel graag, markioa.
Welnu: geldt de meening van een daad
8 Heen bij God?
Ik denk van wel, m'n jongen
Maar als het resultaat
Zeg mij alles; hebt gij iets op het hart?
Dat niet. Maar ik dacht aan een vreemd
geval bij het hooren van Chalumeau's naam,
hoewel dat niets met hem uit te staan lieeft.
Een eenzame zooals ik, die steeds in een
leeg huis woont, denkt over allerlei dingen
en zoo kwam het volgende probleem vooi
m'n geest. Een man heeft de meening, de
wil te stelen en hij steelt en beseft ook dat
hij steelt. De ware toestand intusschen is dat
hij aan een dief ontstal wat hem toebehoord»,
Ik begrijp u niet goed.
Ziehier dan een voorbeeld: op dit oogen-
blik hebt u een brevier in uw handen- ver
onderstel nu dat u dat boek aan mijn vader
ontstolen hebt.
Goed, ik ben dus de eerste dief. Ga
door....
Op mijn beurt ontsteel ik u het brmier,
maar zonder te weten dat het aan mijn vader
toebehoorde.
Dan steelt ge natuurlijk.
Ja maar later bemerk ik dat ik het
getijdenboek van mijn vader slechts terug
nam. Ben ik dan nog schuldig san diefstal?
Ja zeker.
Maar met verzachtende omstandig
heden, niet waar?
Toch niet. Uw bedoeling was het te
stelen en u hebt gestolen. Dat is duidelijk.
Er is vergoeding mogelijk
Ten gunste van den eersten dief.
En voor. den anderen?
Door bootedoening is alles uit to wisschen;
onze godsdienst is ook daarom zoo heerlijk,
zoo rijk, want vergiffenis is altijd mogelijk.
Het herstel waarvan u spreekt moet hier
zijn; het berouw en de goede werken.
Nog een andere gewetenszaak eer
waarde.
Gaat uw gang m'n kind; ik zie met
vreugde dat uw ziel niet oppervlakkig is.
Wanneer men een misdaad kent, moet
mon haar dan bekend maken?
Ja indien men daarover zekerheid heeft
cn het geheim der biecht dit niet belet, maar
dit geldt alleen voor priesters
Maar indien de openbaarmaking van
dien misdaad niets verandert aan t lot van
den schuldige, dus als deze reeds veroordeeld
is en daarbij de bekenmaking anderen
schaadt
Om alles goed te beoordeelen zou Ik de
feiten mo^en kennen.
Nu, wilt dit gesprek dan als een biecht
beschouwen.
Dat zweer ik u'
Ziehier de zaak. Ik weet dat Pieter
Chalumeau schuldig is aan een moord.
Dat moet ge aangeven!
Voor dien misdaad is geen enkel bewijs
en ook ontbreken de getuigen, behalve ik
U rnoet onmiddellijk den Procureur des
Konings met het geval op de hoogte bren
gen.
Zonder mijn tusschenkomst zal men
Pieter toch veroord eelen, want een menigte
andere misdrijven zullen bewezen worden.
Indien ik spreek, zal ik veel, onberekenbaar
veel schade berokkenen aan een andere
familie
Die kwestie is moeilijkIk moet
daa.r eens kalm over nadenken. Wij hebben
ons doel bereikt en ik ben zeer vermoeid,
u wilt dus wel dat ik eerst wat rust ne."T-
voordat ik naar de geheime schuilplaast ga,
niet waarï
Zeker eerwaarde; ik zal een verver-
Behing opdienen en u alléén laten.
Hij had een kleinen handspiegel genomen
en ging nu van de eene schilderij naar ae
andere, om zich zelf met de portretten te
vergelijken.
Zijn voorvaderen hadden harnassen of
bepoederde pruiken; eenige droegen wape
nen, andere een kruis.
Renaud d'Yvray, in den strijd tegen de
Albigenzen gesneuveld, geleek min of meor
op hem. Voor het portret van Johan An.oon,
het laatste der galerij, bleef de jongeling
langen tijd staan. Dat was eon bekoorlijke
schilderij die een twaalfjarigen jongen toon
de met, groote levendige oogen cn lange
krullende haren; de kleeding was die dei-
pages van koning Lodewijk XVI, namelijk
de steek met veeren, de degen en de fijne
gespsch oenen.
Plotseling herinnerde Johan zich een rol,
waarbij hij dat costuum gedragen had en
met den blik in den spiegel lispelde hij:
„Op dien leeftijd zag ik er ongeveer zóó uit.
Mijn haren zijn echter donkerder en ik was
niet zoo groot als hij. Ik moet op mijn
moeder gelijken, op mijn lieve, teedere moecler
die slechts zestien jaar ouder was dan ik!"
Tranen sprongen in zijn oogen: Johan was
dezelfde niet meer.
't Was of het doek opging voor twee ge
heel verschillende tooneelen van een zelfde
theaterstuk: zijn leven.
Dan dreef zijn geest af naar een andere
gedachte welke de aanblik van die schilde
rijen in hem opwekte: hij dacht aan een ge
wijd kameraad, zijn eenigen vriend van wel
eer in 't zelfde jaar als hij te Angers gebo
ren- Johan hield veel van dien makker en zij
hadden een geregelde correspondentie onder
houden, hoevel zij elkander nooit meer terug
zagen. Jammer genoeg was de vroegere speel
genoot liberaal geworden, daarna conventio
neel en eindelijk vrijmetselaar.
Die laatste titel redde hem zelfs van den
dood, want toen hij eens tijdens een veld
tocht in Italië zwaar gewond op het slagveld
lag uitgestrekt en den dood nabij was, kwam
'n „broeder" 'n I-Iongaarsch officier, die het
bizondere noodteeken van den gewonde be
grepen had, hem ter hulp.
Nog in zijn schooljaren had David zoo
heette de vriend, een schets gemaakt van
Johan in dezelfde houding als het portret
van zijn vader in de galerij. Wat was er
echter van die teekening geworden? Nu was
David in Rome waar hij twee prijzen won
voor schilderstukken. En de kleine Michiel
Nicolle, waar was hij?.-. Hij was ook groot
geworden, maar niet voor de kunst niet voor
roem -en eer. Maar waarvoor dan? Voor het
geluk voor de liefde?of voor de misdaad?
Om het even, onze. levens zijn solidair en
het wangedrag van den één slaat terug op
den ander
Zoo verloor Johan zich in genachten, tot
dat hij zich den aalmoezenier herinnerde,
dien hij in de groote zaal had achtergelaten
met een glas ouden wijn en eenige biscuits
Aanstonds ging de markies nu naar bene
den.
- Wel eerwaarde, bent u uitgerust? Kunt
u mij thans vergezellen naar de kapel?
Ik stel mij ter uwer beschikking, mar
kies. Dat is goede wijn, komt die ook uit
die geheime bewaarplaats m den kapel-
muur?
Eenvoudig uit mijn kelder, maar die
flssch is een jaar of tien oud.
Weldra waren zij in de kapel, waarvan
Johan den sleutel bij zich droeg. Voorzichtig
heidshalve sloot hij de deur achter zlca.
Arme kapel, zuchtte de geestelijke. Ik
hob hier de Mis gediend aan mijn oom mon
seigneur Jacques de Grasse, toenmaals bis
schop van Angers, hij was maar hier geko-
X.
IN DE FORTRETTENGALLERIJ.
De markies ging intusschen naar do
portretten galerij, waar slechts enkele dotAen
schade opgeloopen hadden tijdens de plun
dering in 1793-
Ditmaal voor den eersten keer zijns levens,
wandelde hij daar met gerust geweten en
schenen al die oogen aan den muur oom
niet meer met toornige blikken te vonjen.
Steeds had hij deze plaats vermeden, thans
stond ze hem aan.
cc. j
-a S
- if*;l'.
AZUMA, EEN JAPANSOH AV1ATEÜR, verlaat het vliegveld Croydon om da vlucht
LondenTokio af te leggen.
men om het huwelijk van uw grootvader in
te zegenen. O dat was een prachtig feest en
de armen werden er niet bij vergeten!
De laatste Mis werd hier in 1792 gelezen,
meen ik.
-- Dat kan welin 't najaar van 1792. Ik
was naar Parijs gegaan waar ik het geluk
had abbé Ergeworth te ontmoeten-
De priester die den koning tot op het
schavot begeleidde met de woerden: „Zoon
van St. Lodewijk, stijg op naar den hemel!"?
Juist, hij was het! Wijl ik echter den eed
niet wilde afleggen moest ik vluchten en mij
verbergen. Een maand lang leefde ik in een
kelder en stierf daar bijna van kou. Eenige
goede menschen brachten mij voedsel en ik
streed moedig tegen den dood, omdat ik
besefte hoe nuttig ik kon zijn door de Mis op
te dragen voor een klein aantal getrouwen.
Ik heb dat ruwe, pijnlijke leven beschreven
onophoudelijk als een wild dier opgejaagd
wist ik nimmer waar ik 's nachts zou slapen.
Ik zal u dat „Dagboek van een Priester ln
1793" wel eens laten zien. Op dat tijdstip
waart u nog een zuigeling.
Hebt u misschien mijn vader gekend?
Dat zou ik denken- De edele, da-ppere
man was in de gansche landstreek bemind
en vereerd!Toen hij ongeveer twintig jaar
oud was verloor ik hem uit het oog; hij werd
tot den dienst van 's konings broeder geroe
pen dien hij in zijn ballingschap vergezelde.
In dien tijd week men uit, om des te beter
het vaderland te verdedigen. Maar als ik met
die verhalen begin, ben ik nog niet uftge
praat en ik ben voor andere dingen hier ge
komen. Waar zij de schatten
Hier eerwaarde.
De markies wees op een opening in den
muur.
Na eenige oogenblikken sprak de priester.
Breng mij een valies en twee witte doe
ken.
Aanstonds vertrok Johan om het gevraagde
te halen- In plaats van een dienstbode last
te geven, nam hij zelf uit een linnenkast
twee servetten en zocht echter niet zonder
een onwiillekeuirige rilling in een andere kast
het valies van zijn vader... dat valies mee-
gebracb tuiilt den vreemde (de naam van een
Mittauschen handelaar stond er nog in) dat
valies waarin hij een vermogen gevonden
had en tevens een familie en een stand'
In geen tien jaar had hij die reistasch aan
geraakt; wellicht had hij haar verborgen om
haar te vergeten... Thans moest hij haar
weder opnemen en aan den priester geven
die er de gewijde vaten in zou leggen.
Jolïkn ontdeed de tasch van den grijslin-
nen zak en het roode leder kwam glanzend
te voorschijn. Op een der zijden stond het
familiewapen.
Met droge keel en bezweet voorhoofd,
kjwam Johan in de kapel terug, voorzien van
het valles dat als een zware last aam zijn
bovenden arm hing. De priester eindigde
juist een psalm.
Amen! zei hij.
De markies zette de reistasch op t altaar
Eerbiedig nam de aalmoezenier de ciborie,
opende dien om te dien of bij geheel leeg
was en na het kostbare voorwerp zorgvuldig
gereinigd te hebben, legde hen het in het
servet op den bodem van het valies. De kelk
en andere kostbaarheden werden er naast
gelegd.
Is dat alles m'n kind? vroeg de geeste
lijke. Ik zie nog wel een doosje met kelkdoe
ken en zoo meer, maar die zijn vochtig en
vergaan; wij zullen ze verbranden. Dus de
rest vertrouwd u mij toe markies? Ik zal ze
naar het kasteel van mevrouw de La Motte
brengen en daar bij de andere kerksieraden
een plaats geven, maar zij blijven natuurlijk
uw eigendom.
Na mijn huweijk zal ik ze terugvragen
eerwaarde, want dan hoop ik de kapel te
heistellen. Ik dank u zeer voor uw bemoei
ingen. Staat u mij toe dat ik u naar huis
vergezel?
Graag markies?; ik ben oud en zwak cn
dat valies is zwaar; laten wij ons haasten
want mevirouw de la Motte wacht ons mis
schien reeds voor het souper.
't Is nauwelijks zeven uur, eerwaarde e«
's zomers soupeert men daar niet voor ach
ten geloof ik.
Neem het valies markies; ik heb het
met eenige riemjes gesloten, want ik heb liet
sleuteltje niet; trouwens het slot schijnt niet
meer te werken.
Aanstond boog Johan zich over de reis
tasch en nam deze op.
Zij volgden nu den weg die naar de rivier
leidde, waar de overvaarder hen wachtte.
XI
VERGEEFSCIIE NASPORINGEN
Chalumeau was naar het kasteel terugge
keerd om nogmaals een onderhoud te hennen
met den markies- Deze slaagde er in zich
voldoende te beheerschen om den man te
ontvangen. Het kostte hem evenwel veel zelf
bedwang den herbergier niet aan de deur te
zetteen, maar dan zou de schurk zijn belofte
ook niet houden en compromitteerende din
gen uit het verleden bekend maken. Openlijk
was hun gesprek niet, maar zij begrepen el
kaar voldoende door zinspelingen.
Om zich aan den invloed van den moor
denaar te onttrekken, vertrok Johan voor een
groote reis. Tevergeefs had hij zijn verloofde
uitgenoodigd hem te vergezellen tot aan
Vichy, waar haar tante woonde Josephine
zag echiter in de afwezigheid van haar aan
staande een tijd van rust en weigerde hem
daarom dat genoegen,
In de eerste week van Augustus vertrok
Johan te paard. Stapvoets reed hij voort op
den weg naar Nantes, met het roodlederen
valies achter den zadel gebonden. De gevon
den brieven hadden hem eenige familieleden
bekend gemaakt en thans poogde hij die te
vinden, daardoor nieuwe banden aan te
tanoopen, en geschikte getuigen te ontdekken,
voor zijn huwelijk.
Den nacht bracht hij door in St. Florent
Met een koets zou hij zoo ver zeker niet ge
komen zijn, maar hij beschikte over een uit
stekend paard. In Angers had hij zich eenige
uren opgehouden om in de herberg „De
Gouden Aark" te eten en eenige kleding
stukken te koopen.
In St. Florent liep het paard instinctmatig
naar de herberg „De opgaande zon" waar
het een goeden stal vond.
De herbergzaal was geheel gevuld met gas
ten toen Johan daar binnentrad om te sou-
peeren. De lieden voerden drukke gesprekken
en schenen zelfs opgewonden. Hoewel de
markies weinig lust gevoelde zich met hen
op te houden, vroeg hij toch de reden van
zooveel drukte.
Daar is de verborgen schat de ooii.iak
van, antwoordde de herbergierster
- Wat, hernam Johan, ligt er hier eigens
een schat verborgen?
Ja zeker mijnbeer. De brigadier heeft
dat verzekerd en iedereen zoekt nu.
De markies haalde de schouders op.
Dien mij alstublieft, de soep maar op.
Hebt u ook een kamer?
Een kamer? Nog niet de helft van èen
bed; mijnheer kan zich zelf hoven gaan over-
tuigeen. In de groofte roode kamers met. vier
bedden zijn reeds acht reizigers en in een
andere een half dozijn, terwijl wij den bri
gadier in onze kamer herbergen. Misschien
zoudt u hem kunnen vragen een plaatsje
voor u te willen afstaan.
Dank u, zei Johan die niet veel aan
genaams verwachtte van zoo'n gezelschap.
Hebt u niet een paar stroobossen voor me
op zolder?
Dat kan mijnbeer
Waarom luiden de kerkklokken zoo?
Morgen is het 15 Augustus, mijnbeer.
O juist, dat vergat ik. Ik ga nu even een
luchtje scheppen inafwadhting van een vrij
.tafeltje.
En hij ging heen- Die ontvangst stond hem
al heel weinig aan. Buiten voelde hij zich ge
lukkiger, vooral met het heerlijke panorama
van St Florent voor oogen. De ondergaande
zoo tooverde gouden en paarsen glansen en
de lucht was vervuld van klokkengelui.
(Wordt vervolgd).
door
HEINRICH TIADEN.
20.)
fcJl0UTens reeds bij de eerste bespreking
eek, dat by ^eel wat meer wist, dan Geral-
j "6 van hem vermoed had. Over de mogelijk-
hij vV;aU IlGt Photografeeren onder water was
ceu 'ende °P de hoogte om de proeven op
tateu on t 5 der t0t nU toe verkrcSen resul-
optimist, zo b?UWen- James Franklin was een
jong kunsten een kuastenaar, en vooral een
maar geen blind1"' h6t nu eenmaal m0€t zHn'
om draaide, hij" inzag' waaT de zaalt
dringende moeilli>L*pen oog voor de zich op'
lijkertijd overtuigd dat\ Echter was hij teg8'
van reeds weggeruimd wnrrtfdee? .hle.r"
onoverkomelijk te beschouwen
Bert Brandt's opgewonden' verklaring dat
man „morgen" met de eerste ®rklarlng' aac
Stenen, was echter een beene Z°U
wees,.. Zü0 vlug gi,g het ntet? AUerleTv^orbe-
reldingen moesten worden getroffen Onder an-
deie had men heel geschikte duikers noodis.
I 'aa l ®}00fcl6 daar allemaal voor te zorgen
doch kon dit onmogelijk binnen vier (;n tZ^"g
uur voor elkaar boksen xwinug
Do volgende stap. dien men to doen had,
was een uitstapje naar den San Francisquito-
canon, aan den oever van het stuwbekken van
d9 Santa Clara rivier bet voornaamste in orde
te brengen. James Franklin had uitgerekend,
dat hij minstens een week noodig zou hebben!
om de benoodigde roquisieten langs de onbe
gaanbare wegen door den canon ter plaatse te
krijgen. Daartegen viel niet veol in te brengen.
Trouwens, het kwam ondanks het ongeduld
van ailen, die bij deze zaak betrokken waren,
op een week meer of minder niet aan. Toen
wierp een plotseling opgekomen verandering
in het arbeidsplan van de Protos heel deze be
rekening in duigen. Bij Tex Braddon scheen
het bezoek van Joe Daniels wonderen te heb
ben gewrocht. Tot ieders groote verwondering
er waren al geruchten verspreid van een
hopeloozen toestand verscheen hij den vol
genden dag in het atelier. Hij zag er wel dege
lijk uit om er de koorts van op je lijf te krijgen,
maar was overigens weer geheel de oude. Hij
wierp zich op het werk, alsof er niets gebeurd
was. Er werden enkele scènes gedraaid en ge
durende een kleine pauze verscheen Mac Mur
phy in Braddons bureau. Tusschen de beide
mannen vond een bespreking plaats, waarvan
deze en gene uit het perceel iets had opge
vangen. Iedereen meende daaruit op te maken,
dat de ruwe Mac met de grootst mogelijke vrij
moedigheid tot z'n collega eigenlijk een on
dergeschikte moest hebben gesproken. Tex
scheen heel sterk overtuigd van alles, wat de
onbehouwen Mac hem onder den neus had ge
wreven. Want hij, die sprak, was steeds Mac
Murphy geweest. Tex had alles zwijgend opge
stoken en toen'heiden weer te voorschijn kwa
men, kon ieder duidelijk genoeg bemerken, dat
zij de allerbeste vriendjes waren.
In de grootste haast werden nu al de loopen-
de arbeidsplannen omver gestooten, omdat do
Indianenfilm, waaraan Mac werkte, met den
grootsten spoed moest worden afgemaakt. Daar
toe was noodig, dat de regisseur met een staf,
een aantal tooneelspelers en een heele sleep re-
quisieten zoowat tweehonderd kilometer Noord
waarts ln het gebergte trok. Daar was de mis
en scène van de film voor een deel in bijna
ideale oplossing aanwezig. Eon wild rotsachtig
landschap van een gigantische vorming, diepe
scherpe dalen, rotsholen, oerwoud en water
vallen.
Bert Brandt zou aan de expeditie deelnemen
om een indruk van dit onderdeel van het be
drijf te verkrijgen. Geraldine had een voorname
rol in de film. Mac Murphy en Tex Braddon
hadden de hoofdleiding en James Franklin
werd hun als adjunct toegevoegd. Hij was ln
een stemming als een kind op Kerstmis. Heele
horens van overvloed met de heerlijkste verras
singen werden plotseling over hem uitgeschud.
Hij hield Bert Brandt voor de verantwoorde
lijke persoon van al deze goede gaven en was
©Ik moment bereid voor hem door het water
of door het vuur te gaan.
Bij deze gelegenheid wilde het trio, vanwege
„De Dwaasheid van 't goud" den slechts gerin
gen. afsteken naai' den San Francisco-canon
maken.
Verschillende dagen waren verloopen. Al het
noodige was geschied en de afreis zou den vol
genden morgen in alle vroegte plaats vinden..
Bert Brandt's koffers stonden reeds gepakt en
hU was juist van plan om nog een bezoek aan
joe Daniels te brengen om over zijn tweede
onderhoud met mevrouw Smiles te praten, toen
de beambte bij hem binnentrad.
Dat treft uitstekend, riep Brandt hem te
gemoet. Ik was juist op weg naar u. De laatste
dagen heb ik het zeer druk gehad. Ik heb al
lerlei kleine maatregelen moeten nemen, u
weet toch dat we morgen de bergen in trekken?
Ja, hebt u nog nieuws voor me?
Hij liet zich in een diepen zetel vallen en
haalde zijn pijp voor den dag.
ja zeker en ik durf zelfs zeggen, zeer
voornaam nieuws.
Prachtig! Ik heb ook wat, maar vertel
U eerst.
Welnu ik was gisteren weer bij mevrouw
Smiles. Ditmaal was ze geen Indische prinses,
maar een Engelsche dame. Ik moet u toegeven,
dat zij die rol met zoo'n buitengewoon gemak
speelde, alsof ze in het paleis van een Londen,
schen Peer was geboren. Haar kleeding was
zeer smaakvol en heel haar houding had iets
eenvoudig gedistingeerds. Ze was op en top eèn
dame, slechts met deze kleine afwijking, dat
zU zelf de deur voor mij opende en niet de oude
negerin waarover ik je straks nog heele ver
halen zal doen. Welnu het was reusachtig! Wij
hebben heerlijk zitten babbelen of minstens,
ik, zoo heerlijk, dat ik kort en goed vergat, met
welk doel ik de gast van deze dame was.
Mevrouw Smiles was heel anders dan bij het
eerste bezoek, veel sympathieker. Er lag iets
terughoudends ln heel haar wezen. Van de
tamelijk opdringerige wijze, waarop ze zich bij
mijn eerste bezoek als het ware te kijk had ge
steld en aangeprezen, was nu geen spoor meer
te bekennen. Ze zat werkelijk heel gezellig met
me te babbelen. Bijna interessant.
Mag ik ook vragen, waarover.
Zeker, bet meest over haar reizen. Zij
was namelijk naar ze me vertelde jarenlang
particulier secretaresse van den hoofddirecteur
van een reusachtige Amerikaansche onderne
ming. Deze man was bijna voortdurend op
reis en zü met hem. Ik moet u wel vertellen,
dat heel veel dingen, die zij mij nu weer op-
dischte eenigszins scheef kwamen te staan in
het relaas, dat zij mij tijdens haar eerste bezoek
over haar leven had gegeven. Ook scheen haar
eerste levensbeschrijving heel wat zwakke pun
ten te bevatten, wat de waarschijnlijkheid be
trof.
Maar dat is beelemaal niet erg, zei Da
niels heel rustig, laat haar maar kalmpjes door
vertellen wat ze wil. Spits toch voortdurend
je ooren en let vooral op de zwakke punten.
Bert Brandt keek hem aan als een verlegen
schoonjongen.
Ja, natuurlijk, ik begrijp wel, dat ik dat
op de allereerste plaats moet doen. Ditmaal ben
ik echter schromelijk in mijn plicht tekort ge
schoten. Meermalen kon ik het gesprek nauw-
lijks volgen, dermate boeiden mij haar
nou wat denkt u wel haar handen.
Die zijn wel buitengewoon mooi hè? vroeg
Joe opvallend koel.
Ja die zijn heel mooi. Maar Ik heb eigen
lijk niet zooveel op die handen gelet. Meer op
de nagels.
Nou nou, zei de ander en hij trok zijn
wenkbrauwen op. Ik hoop toch niet, dat je me
komt vertellen, dat ze met. rouwrandjes liep.
Dat zou toch al heel slecht passen in het raam
van de Engelsche hertogin.
Haar nagels hebben violette halve
maantjes.
Zoo zoo violette halve maantjes,
maar heeft ze u dan niet verteld, dat ze een
halfbloed is?
Ja zeker, maar halfbloeden hebben, zooals
u weet geen violette halve maantjes.
Neen, dat is een apart kenteeken der
quadronen. Dus het verbaal over haar geboorte
was ook alweer een roman.
Zeer waarschijnlijk, maar dat heeft me
toch niet zoo erg geboeid. Ik ken echter nog
een vrouw in Hollywood, die dezelfde eigenaar
dige afstammelingskenteekenen bezit.
Dat is mogelijk. Dat is b« ons zoo zeld
zaam niet.
Goed, maar u bent toch in ieder geval met
mij overtuigd, dat handen een eigen taal
spreken.
U wilt daarmee vermoedelijk zeggen, dat
ze eenigermate een visitekaartje voor het ka
rakter van hun bezitter zijn. Nou met deze
meening moet men een beetje oppassen. Ze
heeft natuurlijk altijd haar beperkte kracht.
Maar wat bedoelt u eigenlijk met die
vraag.
Dat de handen van mevrouw Smiles en die
van miss Monna Carma op elkaar gelijken als
twee druppels water.
Wat u toch zegt.
Ja zeker. En hun gelijkenis is verbazend
frappant, en opdat u ineens alles maat
zou weten, voor mij tevens verpletterend.
Voor u, ho! ho! waarom dan?
Omdat ik Monna Carma lief heb.
Alle duivels! Ben je krankzinnig?
Joe Daniels, die Brandt's verhaal en mede-
deelingen tot nu toe met een bijna cynische
kalmte had ontvangen, sprong plotseling op,
begon de kamer heen en weer te loopen en
brieschte al3 'n woedende leeuw. Toen plantte
hij zich vlak voor den Duitscher en keek hem
doordringend in de oogen.
Zeg eens, beste Brandt nietwaar,
kerel, je wilt daarmee zeggen, dat die twee
vrouwen zusters zouden zijn.
Als u de handen met elkaar zou vergelij
ken, zou u noodgedwongen tot dezelfde over
tuiging moeten komen, antwoordde Bert moe
deloos.
Bent u zich niet volkomen bewust, dat een
dergelijk feit nemen wij aan dat het werke
lijk een feit is in het duistere weefsel als
een felle bliksemstraal neer zou komen.
Ik ben me daar niet volkomen van bewust,
antwoordde Bert Brandt erg klein, maar ik heb
ook reeds allerlei veronderstellingen gewaagd.
Ha ha, en het zou vreeselijk fataal voor
u worden, nietwaar, Indien Monna Carma in
dezen handel een hoofdrol speelde en dus zwaar
beschuldigd zou worden
Fataal, groote God, beste heer Daniels, dat
is eigenlijk geen uitdrukking, Het zou ontzet
tend voor me ifijn. Verschrikkelijk! Ik zou er
geen woorden voor weten. Miss Geraldine heeft
mij wel heel dringend gewaarschuwd, dat ik
me niet tot een liefdesbetrekking met Monna
Carma moest laten verleiden, maar u weet zelf
dat dergelijke waarschuwingen niet het minste
te beteekenen hebben, als de liefde eenmaal
wortel in den mensch heeft geslagen.
Ja dat weet ik. Om welke reden heeft miss
Geraldina u voor Monna Carma gewaarschuwd.
Ach eigenlijk om geen enkele reden. Zij
beweerde alleen, dat ik dood-ongelukfcig zou
worden, indien zoo iets geschieden zou. Zij be
zwoer me er niet aan te denken om mijn le
vensgeluk afhankelijk te maken van haar
vriendin.
Zoo, h'm, nou over dit punt zal ik u later
misschien nog wel eens iets zeggen. Bent u het
met uw bericht overigens klaar?
Niet heelemaal. Ik was meer dan twee uur
hij mevr. Smiles. De tijd vervloog, zonder dat
wü er erg in hadden. En nu moet ik u iets zeg
gen wat u wellicht heelemaal niet aangenaam
zal zijn. In dien tijd ben ik tot de overtuiging
gekomen, dat ik onmogelijk dit spel kan door
zetten. Ik veroordeel het langs alle kanten
en ten stelligste, indien mevrouw Smiles zich
aan ongeoorloofden handel in verdoovende mid
delen zou schuldig maken. Ik heb den eerlijken
wensch, dat deze handel zoo spoedig mogeiijk
uitgeroeid zal worden en zou het als rechtvaar
dig beschouwen, indien zij daarvoor een gezou-
te straf ontving, maar dit spel doorzetten, het
vertrouwen ja, zelfs de liefde van een vrouw
op allerlistigste wijze zien te winnen
neen, beste mijnheer Daniels, dat kan ik niet.
Mijn gevoel kwam daar van begin af aan reeds
tegen in opstand, maar ik heb me in naam der
gerechtigheid laten overreden Ik heb het
geprobeerd, maar ik kan niet. Neemt n mij dit
alstublieft niet kwalijk.
(Wordt vervolgd).