FEUILLETON t OPIUM! HET DRAMA VAN YVRAY WOENSDAG 6 AUGUSTUS 1930 De rechtbank heeft dat verklaard. Ik ken dien man niet, noch zijn leven en God alleen - -^4 '1 MM ;:r> een roman vit de wereld VAN DE FILM. Geautoriseerde vertaling. Dat herinner ik mij ook nog good. Ik laa toen de Mis onder een eik, zonder kaarsen of bel. Gelukkig zijn die troebele tijden icar- bij! Heden zou ik geen kracht meer he»>cen zoo te strijden en 't eenige wat mij dan te doen stond zou zijn mijn oude hoofd op het schavot te brengen. Dat lot heb ik anderen wel eens benijd. Geguillotineerd te worden? Ja zeker; men moet toch sterven niet waar? Wij zijn allen ter dood veroordeeld van af onze komst op deze wereld, 't Besta is dan nog zijn leven voor het geloof ta geven, dun kan men er tenminste op rekenen daarboven goed ontvangen te worden. Zoudt u dan denken dat wij naai noven anders niet welkom zijn..-., wij behooren toch ook niet thuis in het gezelschap van lieden zcouls Pieter Chalumeau. Dat zou ik denken' Maar is die zaak log niet afgeloopen? Minder dan ooit. 't Schijnt dat men het lijk van den Parijschen komediant wil op graven, omdat het onderzoek van den chirurgijn den eersten keer niet voldoende geweest was. Ilct gemeenteraadslid Bouffard uit Angers heeft dat geëisebt, 't ls wat laat om nog iets nieuws einden.. Dat denk ik ook; maar iedereen zegt dat men het slachtoffer heeft laten dood bloeden, en dat er nog andere misdaden zijn gepleegd vroeger, 't Schijnt dat de arme '"eizigers die het ongeluk hadden in Den houden Bol te overnachten liever in de andere wereld ontwaakten dan in hun bed. Och eerwaarde, als dit water eens spreken kon, wat zou het ons dan al niet te vertellen bebben! De markies aan het roer luistetrde. Bij de laatste woorden van Chalot klemden zijn vingers zich vaster om het roer. Dus het onderzoek wordt hervat? t Geval komt in Angers voor het Koninklijk Hof. Mijnheer de Gastines zit daar achter, ziet u, want hij is overtuigd van Pieterig schuld. Hij beweert dat het gerecht zich bevindt tegenover vermetele nuxvdo- naars die cp de algemeene verschrikking reketien cn ook op de rechtbank van Baugé, Vvaar zij werden vrijgesproken. Wat een drieste moed! Dat is het ware woord. Mijnheer de markies weet ook wel wat dat voor een man Is. Hij vertelde van morgen bij den barbier dat mijnheer de markies zijn vriend was. Joh an haalde geprikkeld de schouders op. Och, vervolgde de visscher, mijnheer d'Yvray heeft zich gisteren ju gezelschap van den herbergier in het dorp vertoond. Ik had iets met hem te verhandelen, antwoordde Johan, ik moest dus wel met hem spreken. Houdt, u bem voer onschuldig markies? woog rie aalmoezen!01'. Johan geraakte in verlegenheid en zei ont wijkend: ziet zijn geheime dingen. Zeker, maar de menschen ondergaan zijn handelingen, antwoordde Chalot. De markies zweeg, hij was niet gewoon met ondergeschikten te praten; de priester opende zijn brevier en Chalot moest zijn ge dachten wel in zijn hoofd besloten houden. Hij bracht de reizigers tot aan de haten, vanwaar men gemakkelijk te voet het kasteel kon bereiken. Toen de priester en de markies ai i een waren op den weg, waar een avondkoelte de hitte van den dag verdreef, begon Johan: Eenvaarde mijn godsdienstonderricht is zeer schamel geweest; in mijn jeugd waren kerken gesloten. Zoudt u mij willen ant woorden op iets waaraan de vraag van Hhaiot mij deed denken- Als ik dat kan, heel graag, markioa. Welnu: geldt de meening van een daad 8 Heen bij God? Ik denk van wel, m'n jongen Maar als het resultaat Zeg mij alles; hebt gij iets op het hart? Dat niet. Maar ik dacht aan een vreemd geval bij het hooren van Chalumeau's naam, hoewel dat niets met hem uit te staan lieeft. Een eenzame zooals ik, die steeds in een leeg huis woont, denkt over allerlei dingen en zoo kwam het volgende probleem vooi m'n geest. Een man heeft de meening, de wil te stelen en hij steelt en beseft ook dat hij steelt. De ware toestand intusschen is dat hij aan een dief ontstal wat hem toebehoord», Ik begrijp u niet goed. Ziehier dan een voorbeeld: op dit oogen- blik hebt u een brevier in uw handen- ver onderstel nu dat u dat boek aan mijn vader ontstolen hebt. Goed, ik ben dus de eerste dief. Ga door.... Op mijn beurt ontsteel ik u het brmier, maar zonder te weten dat het aan mijn vader toebehoorde. Dan steelt ge natuurlijk. Ja maar later bemerk ik dat ik het getijdenboek van mijn vader slechts terug nam. Ben ik dan nog schuldig san diefstal? Ja zeker. Maar met verzachtende omstandig heden, niet waar? Toch niet. Uw bedoeling was het te stelen en u hebt gestolen. Dat is duidelijk. Er is vergoeding mogelijk Ten gunste van den eersten dief. En voor. den anderen? Door bootedoening is alles uit to wisschen; onze godsdienst is ook daarom zoo heerlijk, zoo rijk, want vergiffenis is altijd mogelijk. Het herstel waarvan u spreekt moet hier zijn; het berouw en de goede werken. Nog een andere gewetenszaak eer waarde. Gaat uw gang m'n kind; ik zie met vreugde dat uw ziel niet oppervlakkig is. Wanneer men een misdaad kent, moet mon haar dan bekend maken? Ja indien men daarover zekerheid heeft cn het geheim der biecht dit niet belet, maar dit geldt alleen voor priesters Maar indien de openbaarmaking van dien misdaad niets verandert aan t lot van den schuldige, dus als deze reeds veroordeeld is en daarbij de bekenmaking anderen schaadt Om alles goed te beoordeelen zou Ik de feiten mo^en kennen. Nu, wilt dit gesprek dan als een biecht beschouwen. Dat zweer ik u' Ziehier de zaak. Ik weet dat Pieter Chalumeau schuldig is aan een moord. Dat moet ge aangeven! Voor dien misdaad is geen enkel bewijs en ook ontbreken de getuigen, behalve ik U rnoet onmiddellijk den Procureur des Konings met het geval op de hoogte bren gen. Zonder mijn tusschenkomst zal men Pieter toch veroord eelen, want een menigte andere misdrijven zullen bewezen worden. Indien ik spreek, zal ik veel, onberekenbaar veel schade berokkenen aan een andere familie Die kwestie is moeilijkIk moet daa.r eens kalm over nadenken. Wij hebben ons doel bereikt en ik ben zeer vermoeid, u wilt dus wel dat ik eerst wat rust ne."T- voordat ik naar de geheime schuilplaast ga, niet waarï Zeker eerwaarde; ik zal een verver- Behing opdienen en u alléén laten. Hij had een kleinen handspiegel genomen en ging nu van de eene schilderij naar ae andere, om zich zelf met de portretten te vergelijken. Zijn voorvaderen hadden harnassen of bepoederde pruiken; eenige droegen wape nen, andere een kruis. Renaud d'Yvray, in den strijd tegen de Albigenzen gesneuveld, geleek min of meor op hem. Voor het portret van Johan An.oon, het laatste der galerij, bleef de jongeling langen tijd staan. Dat was eon bekoorlijke schilderij die een twaalfjarigen jongen toon de met, groote levendige oogen cn lange krullende haren; de kleeding was die dei- pages van koning Lodewijk XVI, namelijk de steek met veeren, de degen en de fijne gespsch oenen. Plotseling herinnerde Johan zich een rol, waarbij hij dat costuum gedragen had en met den blik in den spiegel lispelde hij: „Op dien leeftijd zag ik er ongeveer zóó uit. Mijn haren zijn echter donkerder en ik was niet zoo groot als hij. Ik moet op mijn moeder gelijken, op mijn lieve, teedere moecler die slechts zestien jaar ouder was dan ik!" Tranen sprongen in zijn oogen: Johan was dezelfde niet meer. 't Was of het doek opging voor twee ge heel verschillende tooneelen van een zelfde theaterstuk: zijn leven. Dan dreef zijn geest af naar een andere gedachte welke de aanblik van die schilde rijen in hem opwekte: hij dacht aan een ge wijd kameraad, zijn eenigen vriend van wel eer in 't zelfde jaar als hij te Angers gebo ren- Johan hield veel van dien makker en zij hadden een geregelde correspondentie onder houden, hoevel zij elkander nooit meer terug zagen. Jammer genoeg was de vroegere speel genoot liberaal geworden, daarna conventio neel en eindelijk vrijmetselaar. Die laatste titel redde hem zelfs van den dood, want toen hij eens tijdens een veld tocht in Italië zwaar gewond op het slagveld lag uitgestrekt en den dood nabij was, kwam 'n „broeder" 'n I-Iongaarsch officier, die het bizondere noodteeken van den gewonde be grepen had, hem ter hulp. Nog in zijn schooljaren had David zoo heette de vriend, een schets gemaakt van Johan in dezelfde houding als het portret van zijn vader in de galerij. Wat was er echter van die teekening geworden? Nu was David in Rome waar hij twee prijzen won voor schilderstukken. En de kleine Michiel Nicolle, waar was hij?.-. Hij was ook groot geworden, maar niet voor de kunst niet voor roem -en eer. Maar waarvoor dan? Voor het geluk voor de liefde?of voor de misdaad? Om het even, onze. levens zijn solidair en het wangedrag van den één slaat terug op den ander Zoo verloor Johan zich in genachten, tot dat hij zich den aalmoezenier herinnerde, dien hij in de groote zaal had achtergelaten met een glas ouden wijn en eenige biscuits Aanstonds ging de markies nu naar bene den. - Wel eerwaarde, bent u uitgerust? Kunt u mij thans vergezellen naar de kapel? Ik stel mij ter uwer beschikking, mar kies. Dat is goede wijn, komt die ook uit die geheime bewaarplaats m den kapel- muur? Eenvoudig uit mijn kelder, maar die flssch is een jaar of tien oud. Weldra waren zij in de kapel, waarvan Johan den sleutel bij zich droeg. Voorzichtig heidshalve sloot hij de deur achter zlca. Arme kapel, zuchtte de geestelijke. Ik hob hier de Mis gediend aan mijn oom mon seigneur Jacques de Grasse, toenmaals bis schop van Angers, hij was maar hier geko- X. IN DE FORTRETTENGALLERIJ. De markies ging intusschen naar do portretten galerij, waar slechts enkele dotAen schade opgeloopen hadden tijdens de plun dering in 1793- Ditmaal voor den eersten keer zijns levens, wandelde hij daar met gerust geweten en schenen al die oogen aan den muur oom niet meer met toornige blikken te vonjen. Steeds had hij deze plaats vermeden, thans stond ze hem aan. cc. j -a S - if*;l'. AZUMA, EEN JAPANSOH AV1ATEÜR, verlaat het vliegveld Croydon om da vlucht LondenTokio af te leggen. men om het huwelijk van uw grootvader in te zegenen. O dat was een prachtig feest en de armen werden er niet bij vergeten! De laatste Mis werd hier in 1792 gelezen, meen ik. -- Dat kan welin 't najaar van 1792. Ik was naar Parijs gegaan waar ik het geluk had abbé Ergeworth te ontmoeten- De priester die den koning tot op het schavot begeleidde met de woerden: „Zoon van St. Lodewijk, stijg op naar den hemel!"? Juist, hij was het! Wijl ik echter den eed niet wilde afleggen moest ik vluchten en mij verbergen. Een maand lang leefde ik in een kelder en stierf daar bijna van kou. Eenige goede menschen brachten mij voedsel en ik streed moedig tegen den dood, omdat ik besefte hoe nuttig ik kon zijn door de Mis op te dragen voor een klein aantal getrouwen. Ik heb dat ruwe, pijnlijke leven beschreven onophoudelijk als een wild dier opgejaagd wist ik nimmer waar ik 's nachts zou slapen. Ik zal u dat „Dagboek van een Priester ln 1793" wel eens laten zien. Op dat tijdstip waart u nog een zuigeling. Hebt u misschien mijn vader gekend? Dat zou ik denken- De edele, da-ppere man was in de gansche landstreek bemind en vereerd!Toen hij ongeveer twintig jaar oud was verloor ik hem uit het oog; hij werd tot den dienst van 's konings broeder geroe pen dien hij in zijn ballingschap vergezelde. In dien tijd week men uit, om des te beter het vaderland te verdedigen. Maar als ik met die verhalen begin, ben ik nog niet uftge praat en ik ben voor andere dingen hier ge komen. Waar zij de schatten Hier eerwaarde. De markies wees op een opening in den muur. Na eenige oogenblikken sprak de priester. Breng mij een valies en twee witte doe ken. Aanstonds vertrok Johan om het gevraagde te halen- In plaats van een dienstbode last te geven, nam hij zelf uit een linnenkast twee servetten en zocht echter niet zonder een onwiillekeuirige rilling in een andere kast het valies van zijn vader... dat valies mee- gebracb tuiilt den vreemde (de naam van een Mittauschen handelaar stond er nog in) dat valies waarin hij een vermogen gevonden had en tevens een familie en een stand' In geen tien jaar had hij die reistasch aan geraakt; wellicht had hij haar verborgen om haar te vergeten... Thans moest hij haar weder opnemen en aan den priester geven die er de gewijde vaten in zou leggen. Jolïkn ontdeed de tasch van den grijslin- nen zak en het roode leder kwam glanzend te voorschijn. Op een der zijden stond het familiewapen. Met droge keel en bezweet voorhoofd, kjwam Johan in de kapel terug, voorzien van het valles dat als een zware last aam zijn bovenden arm hing. De priester eindigde juist een psalm. Amen! zei hij. De markies zette de reistasch op t altaar Eerbiedig nam de aalmoezenier de ciborie, opende dien om te dien of bij geheel leeg was en na het kostbare voorwerp zorgvuldig gereinigd te hebben, legde hen het in het servet op den bodem van het valies. De kelk en andere kostbaarheden werden er naast gelegd. Is dat alles m'n kind? vroeg de geeste lijke. Ik zie nog wel een doosje met kelkdoe ken en zoo meer, maar die zijn vochtig en vergaan; wij zullen ze verbranden. Dus de rest vertrouwd u mij toe markies? Ik zal ze naar het kasteel van mevrouw de La Motte brengen en daar bij de andere kerksieraden een plaats geven, maar zij blijven natuurlijk uw eigendom. Na mijn huweijk zal ik ze terugvragen eerwaarde, want dan hoop ik de kapel te heistellen. Ik dank u zeer voor uw bemoei ingen. Staat u mij toe dat ik u naar huis vergezel? Graag markies?; ik ben oud en zwak cn dat valies is zwaar; laten wij ons haasten want mevirouw de la Motte wacht ons mis schien reeds voor het souper. 't Is nauwelijks zeven uur, eerwaarde e« 's zomers soupeert men daar niet voor ach ten geloof ik. Neem het valies markies; ik heb het met eenige riemjes gesloten, want ik heb liet sleuteltje niet; trouwens het slot schijnt niet meer te werken. Aanstond boog Johan zich over de reis tasch en nam deze op. Zij volgden nu den weg die naar de rivier leidde, waar de overvaarder hen wachtte. XI VERGEEFSCIIE NASPORINGEN Chalumeau was naar het kasteel terugge keerd om nogmaals een onderhoud te hennen met den markies- Deze slaagde er in zich voldoende te beheerschen om den man te ontvangen. Het kostte hem evenwel veel zelf bedwang den herbergier niet aan de deur te zetteen, maar dan zou de schurk zijn belofte ook niet houden en compromitteerende din gen uit het verleden bekend maken. Openlijk was hun gesprek niet, maar zij begrepen el kaar voldoende door zinspelingen. Om zich aan den invloed van den moor denaar te onttrekken, vertrok Johan voor een groote reis. Tevergeefs had hij zijn verloofde uitgenoodigd hem te vergezellen tot aan Vichy, waar haar tante woonde Josephine zag echiter in de afwezigheid van haar aan staande een tijd van rust en weigerde hem daarom dat genoegen, In de eerste week van Augustus vertrok Johan te paard. Stapvoets reed hij voort op den weg naar Nantes, met het roodlederen valies achter den zadel gebonden. De gevon den brieven hadden hem eenige familieleden bekend gemaakt en thans poogde hij die te vinden, daardoor nieuwe banden aan te tanoopen, en geschikte getuigen te ontdekken, voor zijn huwelijk. Den nacht bracht hij door in St. Florent Met een koets zou hij zoo ver zeker niet ge komen zijn, maar hij beschikte over een uit stekend paard. In Angers had hij zich eenige uren opgehouden om in de herberg „De Gouden Aark" te eten en eenige kleding stukken te koopen. In St. Florent liep het paard instinctmatig naar de herberg „De opgaande zon" waar het een goeden stal vond. De herbergzaal was geheel gevuld met gas ten toen Johan daar binnentrad om te sou- peeren. De lieden voerden drukke gesprekken en schenen zelfs opgewonden. Hoewel de markies weinig lust gevoelde zich met hen op te houden, vroeg hij toch de reden van zooveel drukte. Daar is de verborgen schat de ooii.iak van, antwoordde de herbergierster - Wat, hernam Johan, ligt er hier eigens een schat verborgen? Ja zeker mijnbeer. De brigadier heeft dat verzekerd en iedereen zoekt nu. De markies haalde de schouders op. Dien mij alstublieft, de soep maar op. Hebt u ook een kamer? Een kamer? Nog niet de helft van èen bed; mijnheer kan zich zelf hoven gaan over- tuigeen. In de groofte roode kamers met. vier bedden zijn reeds acht reizigers en in een andere een half dozijn, terwijl wij den bri gadier in onze kamer herbergen. Misschien zoudt u hem kunnen vragen een plaatsje voor u te willen afstaan. Dank u, zei Johan die niet veel aan genaams verwachtte van zoo'n gezelschap. Hebt u niet een paar stroobossen voor me op zolder? Dat kan mijnbeer Waarom luiden de kerkklokken zoo? Morgen is het 15 Augustus, mijnbeer. O juist, dat vergat ik. Ik ga nu even een luchtje scheppen inafwadhting van een vrij .tafeltje. En hij ging heen- Die ontvangst stond hem al heel weinig aan. Buiten voelde hij zich ge lukkiger, vooral met het heerlijke panorama van St Florent voor oogen. De ondergaande zoo tooverde gouden en paarsen glansen en de lucht was vervuld van klokkengelui. (Wordt vervolgd). door HEINRICH TIADEN. 20.) fcJl0UTens reeds bij de eerste bespreking eek, dat by ^eel wat meer wist, dan Geral- j "6 van hem vermoed had. Over de mogelijk- hij vV;aU IlGt Photografeeren onder water was ceu 'ende °P de hoogte om de proeven op tateu on t 5 der t0t nU toe verkrcSen resul- optimist, zo b?UWen- James Franklin was een jong kunsten een kuastenaar, en vooral een maar geen blind1"' h6t nu eenmaal m0€t zHn' om draaide, hij" inzag' waaT de zaalt dringende moeilli>L*pen oog voor de zich op' lijkertijd overtuigd dat\ Echter was hij teg8' van reeds weggeruimd wnrrtfdee? .hle.r" onoverkomelijk te beschouwen Bert Brandt's opgewonden' verklaring dat man „morgen" met de eerste ®rklarlng' aac Stenen, was echter een beene Z°U wees,.. Zü0 vlug gi,g het ntet? AUerleTv^orbe- reldingen moesten worden getroffen Onder an- deie had men heel geschikte duikers noodis. I 'aa l ®}00fcl6 daar allemaal voor te zorgen doch kon dit onmogelijk binnen vier (;n tZ^"g uur voor elkaar boksen xwinug Do volgende stap. dien men to doen had, was een uitstapje naar den San Francisquito- canon, aan den oever van het stuwbekken van d9 Santa Clara rivier bet voornaamste in orde te brengen. James Franklin had uitgerekend, dat hij minstens een week noodig zou hebben! om de benoodigde roquisieten langs de onbe gaanbare wegen door den canon ter plaatse te krijgen. Daartegen viel niet veol in te brengen. Trouwens, het kwam ondanks het ongeduld van ailen, die bij deze zaak betrokken waren, op een week meer of minder niet aan. Toen wierp een plotseling opgekomen verandering in het arbeidsplan van de Protos heel deze be rekening in duigen. Bij Tex Braddon scheen het bezoek van Joe Daniels wonderen te heb ben gewrocht. Tot ieders groote verwondering er waren al geruchten verspreid van een hopeloozen toestand verscheen hij den vol genden dag in het atelier. Hij zag er wel dege lijk uit om er de koorts van op je lijf te krijgen, maar was overigens weer geheel de oude. Hij wierp zich op het werk, alsof er niets gebeurd was. Er werden enkele scènes gedraaid en ge durende een kleine pauze verscheen Mac Mur phy in Braddons bureau. Tusschen de beide mannen vond een bespreking plaats, waarvan deze en gene uit het perceel iets had opge vangen. Iedereen meende daaruit op te maken, dat de ruwe Mac met de grootst mogelijke vrij moedigheid tot z'n collega eigenlijk een on dergeschikte moest hebben gesproken. Tex scheen heel sterk overtuigd van alles, wat de onbehouwen Mac hem onder den neus had ge wreven. Want hij, die sprak, was steeds Mac Murphy geweest. Tex had alles zwijgend opge stoken en toen'heiden weer te voorschijn kwa men, kon ieder duidelijk genoeg bemerken, dat zij de allerbeste vriendjes waren. In de grootste haast werden nu al de loopen- de arbeidsplannen omver gestooten, omdat do Indianenfilm, waaraan Mac werkte, met den grootsten spoed moest worden afgemaakt. Daar toe was noodig, dat de regisseur met een staf, een aantal tooneelspelers en een heele sleep re- quisieten zoowat tweehonderd kilometer Noord waarts ln het gebergte trok. Daar was de mis en scène van de film voor een deel in bijna ideale oplossing aanwezig. Eon wild rotsachtig landschap van een gigantische vorming, diepe scherpe dalen, rotsholen, oerwoud en water vallen. Bert Brandt zou aan de expeditie deelnemen om een indruk van dit onderdeel van het be drijf te verkrijgen. Geraldine had een voorname rol in de film. Mac Murphy en Tex Braddon hadden de hoofdleiding en James Franklin werd hun als adjunct toegevoegd. Hij was ln een stemming als een kind op Kerstmis. Heele horens van overvloed met de heerlijkste verras singen werden plotseling over hem uitgeschud. Hij hield Bert Brandt voor de verantwoorde lijke persoon van al deze goede gaven en was ©Ik moment bereid voor hem door het water of door het vuur te gaan. Bij deze gelegenheid wilde het trio, vanwege „De Dwaasheid van 't goud" den slechts gerin gen. afsteken naai' den San Francisco-canon maken. Verschillende dagen waren verloopen. Al het noodige was geschied en de afreis zou den vol genden morgen in alle vroegte plaats vinden.. Bert Brandt's koffers stonden reeds gepakt en hU was juist van plan om nog een bezoek aan joe Daniels te brengen om over zijn tweede onderhoud met mevrouw Smiles te praten, toen de beambte bij hem binnentrad. Dat treft uitstekend, riep Brandt hem te gemoet. Ik was juist op weg naar u. De laatste dagen heb ik het zeer druk gehad. Ik heb al lerlei kleine maatregelen moeten nemen, u weet toch dat we morgen de bergen in trekken? Ja, hebt u nog nieuws voor me? Hij liet zich in een diepen zetel vallen en haalde zijn pijp voor den dag. ja zeker en ik durf zelfs zeggen, zeer voornaam nieuws. Prachtig! Ik heb ook wat, maar vertel U eerst. Welnu ik was gisteren weer bij mevrouw Smiles. Ditmaal was ze geen Indische prinses, maar een Engelsche dame. Ik moet u toegeven, dat zij die rol met zoo'n buitengewoon gemak speelde, alsof ze in het paleis van een Londen, schen Peer was geboren. Haar kleeding was zeer smaakvol en heel haar houding had iets eenvoudig gedistingeerds. Ze was op en top eèn dame, slechts met deze kleine afwijking, dat zU zelf de deur voor mij opende en niet de oude negerin waarover ik je straks nog heele ver halen zal doen. Welnu het was reusachtig! Wij hebben heerlijk zitten babbelen of minstens, ik, zoo heerlijk, dat ik kort en goed vergat, met welk doel ik de gast van deze dame was. Mevrouw Smiles was heel anders dan bij het eerste bezoek, veel sympathieker. Er lag iets terughoudends ln heel haar wezen. Van de tamelijk opdringerige wijze, waarop ze zich bij mijn eerste bezoek als het ware te kijk had ge steld en aangeprezen, was nu geen spoor meer te bekennen. Ze zat werkelijk heel gezellig met me te babbelen. Bijna interessant. Mag ik ook vragen, waarover. Zeker, bet meest over haar reizen. Zij was namelijk naar ze me vertelde jarenlang particulier secretaresse van den hoofddirecteur van een reusachtige Amerikaansche onderne ming. Deze man was bijna voortdurend op reis en zü met hem. Ik moet u wel vertellen, dat heel veel dingen, die zij mij nu weer op- dischte eenigszins scheef kwamen te staan in het relaas, dat zij mij tijdens haar eerste bezoek over haar leven had gegeven. Ook scheen haar eerste levensbeschrijving heel wat zwakke pun ten te bevatten, wat de waarschijnlijkheid be trof. Maar dat is beelemaal niet erg, zei Da niels heel rustig, laat haar maar kalmpjes door vertellen wat ze wil. Spits toch voortdurend je ooren en let vooral op de zwakke punten. Bert Brandt keek hem aan als een verlegen schoonjongen. Ja, natuurlijk, ik begrijp wel, dat ik dat op de allereerste plaats moet doen. Ditmaal ben ik echter schromelijk in mijn plicht tekort ge schoten. Meermalen kon ik het gesprek nauw- lijks volgen, dermate boeiden mij haar nou wat denkt u wel haar handen. Die zijn wel buitengewoon mooi hè? vroeg Joe opvallend koel. Ja die zijn heel mooi. Maar Ik heb eigen lijk niet zooveel op die handen gelet. Meer op de nagels. Nou nou, zei de ander en hij trok zijn wenkbrauwen op. Ik hoop toch niet, dat je me komt vertellen, dat ze met. rouwrandjes liep. Dat zou toch al heel slecht passen in het raam van de Engelsche hertogin. Haar nagels hebben violette halve maantjes. Zoo zoo violette halve maantjes, maar heeft ze u dan niet verteld, dat ze een halfbloed is? Ja zeker, maar halfbloeden hebben, zooals u weet geen violette halve maantjes. Neen, dat is een apart kenteeken der quadronen. Dus het verbaal over haar geboorte was ook alweer een roman. Zeer waarschijnlijk, maar dat heeft me toch niet zoo erg geboeid. Ik ken echter nog een vrouw in Hollywood, die dezelfde eigenaar dige afstammelingskenteekenen bezit. Dat is mogelijk. Dat is b« ons zoo zeld zaam niet. Goed, maar u bent toch in ieder geval met mij overtuigd, dat handen een eigen taal spreken. U wilt daarmee vermoedelijk zeggen, dat ze eenigermate een visitekaartje voor het ka rakter van hun bezitter zijn. Nou met deze meening moet men een beetje oppassen. Ze heeft natuurlijk altijd haar beperkte kracht. Maar wat bedoelt u eigenlijk met die vraag. Dat de handen van mevrouw Smiles en die van miss Monna Carma op elkaar gelijken als twee druppels water. Wat u toch zegt. Ja zeker. En hun gelijkenis is verbazend frappant, en opdat u ineens alles maat zou weten, voor mij tevens verpletterend. Voor u, ho! ho! waarom dan? Omdat ik Monna Carma lief heb. Alle duivels! Ben je krankzinnig? Joe Daniels, die Brandt's verhaal en mede- deelingen tot nu toe met een bijna cynische kalmte had ontvangen, sprong plotseling op, begon de kamer heen en weer te loopen en brieschte al3 'n woedende leeuw. Toen plantte hij zich vlak voor den Duitscher en keek hem doordringend in de oogen. Zeg eens, beste Brandt nietwaar, kerel, je wilt daarmee zeggen, dat die twee vrouwen zusters zouden zijn. Als u de handen met elkaar zou vergelij ken, zou u noodgedwongen tot dezelfde over tuiging moeten komen, antwoordde Bert moe deloos. Bent u zich niet volkomen bewust, dat een dergelijk feit nemen wij aan dat het werke lijk een feit is in het duistere weefsel als een felle bliksemstraal neer zou komen. Ik ben me daar niet volkomen van bewust, antwoordde Bert Brandt erg klein, maar ik heb ook reeds allerlei veronderstellingen gewaagd. Ha ha, en het zou vreeselijk fataal voor u worden, nietwaar, Indien Monna Carma in dezen handel een hoofdrol speelde en dus zwaar beschuldigd zou worden Fataal, groote God, beste heer Daniels, dat is eigenlijk geen uitdrukking, Het zou ontzet tend voor me ifijn. Verschrikkelijk! Ik zou er geen woorden voor weten. Miss Geraldine heeft mij wel heel dringend gewaarschuwd, dat ik me niet tot een liefdesbetrekking met Monna Carma moest laten verleiden, maar u weet zelf dat dergelijke waarschuwingen niet het minste te beteekenen hebben, als de liefde eenmaal wortel in den mensch heeft geslagen. Ja dat weet ik. Om welke reden heeft miss Geraldina u voor Monna Carma gewaarschuwd. Ach eigenlijk om geen enkele reden. Zij beweerde alleen, dat ik dood-ongelukfcig zou worden, indien zoo iets geschieden zou. Zij be zwoer me er niet aan te denken om mijn le vensgeluk afhankelijk te maken van haar vriendin. Zoo, h'm, nou over dit punt zal ik u later misschien nog wel eens iets zeggen. Bent u het met uw bericht overigens klaar? Niet heelemaal. Ik was meer dan twee uur hij mevr. Smiles. De tijd vervloog, zonder dat wü er erg in hadden. En nu moet ik u iets zeg gen wat u wellicht heelemaal niet aangenaam zal zijn. In dien tijd ben ik tot de overtuiging gekomen, dat ik onmogelijk dit spel kan door zetten. Ik veroordeel het langs alle kanten en ten stelligste, indien mevrouw Smiles zich aan ongeoorloofden handel in verdoovende mid delen zou schuldig maken. Ik heb den eerlijken wensch, dat deze handel zoo spoedig mogeiijk uitgeroeid zal worden en zou het als rechtvaar dig beschouwen, indien zij daarvoor een gezou- te straf ontving, maar dit spel doorzetten, het vertrouwen ja, zelfs de liefde van een vrouw op allerlistigste wijze zien te winnen neen, beste mijnheer Daniels, dat kan ik niet. Mijn gevoel kwam daar van begin af aan reeds tegen in opstand, maar ik heb me in naam der gerechtigheid laten overreden Ik heb het geprobeerd, maar ik kan niet. Neemt n mij dit alstublieft niet kwalijk. (Wordt vervolgd).

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1930 | | pagina 11