WAAR DE AARDE BEEFDE
Uiterlijke vormelijkheid-, voorschriften
vereering en recruten-dressuur
rUr:--
Sik-*-
De helpende hand
WOENSDAG 6 AUGUSTUS 1930
HULPORGANISATIE
(V an onzen H-correspondent.)
EN EEN VERSCHIJNING UIT DE ANDERE WERELD
.tl
&Jf i
Hf M?
1 -
V--,., H H
iUr -
JU
rijkspostspaarbank
doelm atige
advertentiën
MERKWAARDIGE BIJZONDERHEDEN
Melft, 27 Juli 1930.
Het postkantoor van Melfi is een stug wer
kende machine, die inlichtingen ontvangt, ze
verwerkt en verstrekt. Inlichtingen worden
gevraagd uit alle deelen van het land, ui',
diverse landen van Europa en uit de groote
steden van Noord- en Zuid-Amerika, die, zoo
als bekend, op groote Italiaansche kolonies
bogen. De aardbevingsramp heeft duizenden
getroffen en die duizenden hebben bekenden
en verwanten overal over de wereld verspreid.
Dezen zijn uiteraard belangstellend naar het
lot der bewoners van de drie provincies, waar
in de aardbeving heeft huisgehouden; Bast-
lieata, Campania en Apulië. En aangezien
Melfi een centrum is, komt daar alles bijeen.
Duizenden en duizenden telegrammen worden
er behandeld en de beambten verrichten een
waren Titanenarbeid. Hier is ook de centrale
voor de hulpverleening in de streek rond
Melfi, alsmede wat men zou kunnen noemen
het centraal bureau voor de statistiek. Alle
namen van dooden, gewonden en vermisten
worden er bijeengezameld, gecontroleerd cn
doorgezonden naar het ministerie van Open
bare Werken te Rome, dat de officieele ver-
lieslijsten publiceert. Deze verlieslijsten spre
ken een andere taal dan de eerste, gerust
stellende berichten over het aantal slacht
offers, die onbegrijpelijk genoeg met groote
stelligheid verzekerden nog wel op den
avond van den dag, dat de catastrofe plaats
vond dat dit in geen geval grooter kon zijn
dan twee honderd. In de Romeinsche ,.La
Tribuna" werd deze mededeeling met vette
letters afgedrukt, hetgeen een eenigszins
zonderlingen' indruk maakte, twaalf uren na
h9t gebeuren, dat zulk een groot deel van
Zuid-Itallë tot schouwtoonsel had. flet had
ook tot resultaat, dat de bliksemsnel door den
volksmond verbreide cijfers van twintig dui
zend en meer dooden, die door ooggetuigen,
zij het dan in bescheidener proporties, werden
bevestigd, allerwegen geloof vonden en een
algemeene onrust teweeg brachten.
Eerst vier en twintig uren later kwamen
de bladen met de eigenlijke cijfers, in zoo
verre die dan bekend waren. Op onze infor
maties naar de oorzaak van deze verlate be
richtgeving, die niet het gevolg kon zijn ge
weest van een verbreking der verbindingen
die trouwens toch door het moderne snelver
keer van auto's etc. zou moeten zijn geneutra
liseerd, konden we geen definitief of stellig
antwoord krijgen. Men verzekerde ons van de
zijde der militaire autoriteiten, dat er zoo
weinig mogelijk ruchtbaarheid aan het on
heil was gegeven, teneinde een stortvloed van
nieuwsgierigen naar het getroffen gebied te
voorkomen. Immers dcor een grooten toevloed
van buitenaf zou het reddingswerk ten zeerste
belemmerd zijn geworden. Nu hebben de mili
tairen en do speciale hulpcolonnes hun droe
vig werk van het uitgraven der dooden en
gewonden onbelemmerd in liun bewegingen
kunnen verrichten en kón alle aandacht wor-
den besteed aan de organisatie van de eerste
hulp en het onderdak brengen der talrijke
dakloozen. Er behoefden geen bijzondere maat
regelen worden genomen; maatregelen, die
onmisbare manschappen zonden hebben opge-
elscht, om nieuwsgierigen op een afstand te
houden. Bovendien werden ongewenschte ele
menten verre gehouden, niet het minst door
de bepaling, dat de bezoekers van het getrof
fen gebied van een speciale vergunning móes
ten zijn voorzien. Het handhaven van de orde
was onder de toch al overstuur zijnde en elk*
oogenblik nieuwe aardschokken vreezende be
volking toch al moeilijk genoeg. Sommige ge-
exalteerde personen geloofden aan een ver
gaan van de wereld een verschijnsel, dat
steeds bij dergelijke gebeurtenissen voorkomt
en ze brachten door hun wartaal bij de een
voudige, uit hun evenwicht gebrachte men-
echen een ernstige ontsteltenis teweeg, waar
door het noodzakelijk werd, de onruststokers
tegen wil en dank te arresteeren en naar
elders over te brengen.
Deze uitleggingen kwamen ons wel aanne
melijk voor, maar we wezen op het merkwaar
dige feit, dat de meeste groote Italiaansche
bladen geen redacteuren naar de verwoeste
streek hadden gezonden en zich vergenoegden
met de berichten der plaatselijke correspon
denten en met de korte, officieele mededee-
lingen der regeering. Ook te dien aanzien
werd het motief van het vermijden van een
te groote en onmiddellijke ontsteltenis in
het land aangehaald.
Waar het een binnenlandsohe aangelegen
heid betreft, die alleen het bestuur des.lands
aangaat, hebben we ons met deze uitlegging
tevreden gesteld en we hebben overigens niet
den indruk gekregen, dat men het juiste aan
tal heeft willen verheimelijken, gelijk aan
een der te Melfi vertoevende buitenlandsche
journalisten door de redactie van zijn krant
werd gesuggereerd en wel op grond van het
feit, dat sommige Fransche en Engelsche bla
den een veel hooger cijfer der dooden gaven
dan de Italiaanscbe.
Het blijft intusschen mogelijk, dat ten slotte
het onderzoek in de talrijke eenzaam ver
spreide huisjes op het platteland het aantal
slachtoffers nog zal opvoeren, maar grooten
invloed zal dit onderzoek toch niet op het
eindcijfer kunnen hebben. De namen der
slachtoffers worden alle met antecedenten
gepubliceerd, alsook de plaats waar, en de
wijze waarop ze om het leven zijn gekomen.
De gegevens van de centrale te Melfi vertei
len talrijke tragische bijzonderheden, die in
hun aangrijpende, ietwat bureaucratische
simpelheid niet onderdoen voor de verhalen
der ooggetuigen. Uit de tragische lijst blijkt,
dat nu eens een geheel gezin om het leven
is gekomen, dan weer, dat slechts een zuige
ling gespaard is gebleven van een gezin, dat
uit vader, moeder en acht kindaren bestond.
Of een man zag zich zijn vrouw en kinderen
voer altijd ontnomen, of een vrouw verloor
haar man en kostwinner van een gezin van
kleine kinderen. Maar vooral het aantal ge-
doode zuigelingen is groot, speciaal in de
volkswijken van Melfi: Bagno en Mercato.
Wo lezen ook van wonderbare reddingen, die
ons door ooggetuigen in geuren en kleuren
bevestigd worden. In een huis viel een kast
zoodanig op een bed, dat ze de daarin liggen
de personen tegen .vallende steenen en balken
beschermden. Za zouden anders zeker den
dood hebben gevonden
Vf i hooren tevens merkwaardige anecdoten,
die doen denken aan het bekende verhaal van
den papegaai van Messina, die door zijn gekrijsch
de aandacht der redders vestigde op een half
inge3torten kelder, waarin zich eenige zwaar
gewonden bevonden, die stellig zouden zijn
gestorven, indien ze enkele uren later waren
gered geworden. In Melfi was het een kat,
die een kind uit een hoogst benarde positie
redde. En we zagen er ook den trouwen hond,
die niet weg te lokken was van den drempel
van het huis, welks bewoners dood of gewond
waren weggevoerd. In een stadje, welks naam
ons op het oogenblik niet meer te binnen wil
schieten, werd een paleis grootendeels ver
woest, maar alleen de kamer, waarin zich de
relieken van den zaligen Pompili bevonden,
bleef op schier wonderbaarlijke wijze gespaard.
Als we den bijenkorf van 't geïmproviseer
de postkantoor verlaten, aanschouwen we
weer denzelfden aanblik van overal. Aan
weerszijden van den weg bergen puin, ver
wrongen ramen en deuren en gebroken huis
raad. De kathedraal is zwaar beschadigd, een
verderop staande kerk deerlijk gehavend.
Hier een pot met een bloeiende geranium, die
boven een berg puin uitsteekt, daar een. gor
dijn, dat langs een naar omlaag gestorte ge
raamte van een dak wappert, als een halfstok
hangende vlag
Verwoesting overal. Onberekenbare schade.
In het naburige stadje Nicöla Baronia zijn
van de veertien honderd inwoners ongeveer
duizend dakloos geworden. De meeste huizen
voor hat oogenblik nog in militaire tenten, die
bij duizenden ter beschikting van de dakloo
zen werden gesteld, ook te Melfi en andere
plaatsen.
Helaas is het verblijf in deze tenten door
den bij tuschenpoozen stroomenden regen alles
behalve aangenaam en de grond er omheen
raakt steeds meer doorweekt. Men wacht met
ongeduld, tct de geniesoldaten alle panden,
die eenigszins bewoonbaar kunnen worden
gemaakt, onder handen zullen nemen.
Bij de grens van de gemeente, vangen we
een man op, die vertelt, van zestig kilometer
ver te zijn komen loopsn. Hij heeft letterlijk
niets bij zich. Geen geld en geen brood. Nie
mand beeft hem' dit in zijn verwoeste dorpje
kunnen verschaffen, aangezien er nog geen
hulpdienst was ingericht, toen hij het had
verlaten, om zich naar Melfi te begeven,
waar hij geholpen hoopte te worden. Men
voorziet den uitgehongerde in een militaire
keuken er zijn er ten behoeve der bevol
king verschillende ingericht, die dagelijks een
rantsoen verstrekken van een stevig maal
en dan wordt hij genoteerd in het register
der hulpbehoevenden
Zooals hij, zijn er velen.
TOEN DE VLECHTEN DER SOLDATEN
TOT'ONDER AAN DEN RUG HINGEN
In de 17e eeuw was het onder de mannen
mode geworden het hoofdhaar lang, tot aan de
schouders neervallend te dragen. Deze mode was
vooral in het dagelijksche leven dikwijls zeer
lastig en onaangenaam, zoodat men al spoedi
op de gedachte kwam loshangende haren met
kammen of linten bijeen te houden.
Toen de pruik opkwam werd deze alleen
gedragen bij plechtige en feestelijke gelegen
heden en bij de soldaten kon hiervan wegens
de groote afmetingen en de hooge kosten in
het geheel geen sprake zijn. Zij werd alleen
gedragen door de naar de mode gekleede offi
cieren.
Toen begon plotseling de haarvlecht of Zopf
zijn veroveringstocht door de legers in Europa,
ofschoon de Hongaarsche en Poolsche soldaten
al eerder hun haar in vlechten droegen, die zij
bovendien beschouwden als een uitstekend be
schermingsmiddel tegen de sabelhouwen der
Turken.
Maar het echte land van den Zopf was Prui
sen. Hier bereikte hij zijn hoogsten bloei en
grootste lengte. Dat was in den tijd van Fre-
derik den Grooten, toen de vlechten der sol
daten tot onder aan den rug hingen.
Om de voorgeschreven lengte te Verkrijgen
was het dikwijls noodig, dat men ze door het
invlechten van paardehaar kunstmatig ver
lengde. Ze werden dan ook geregeld nagemeten
of ze het vereischte formaat hadden.
We kunnen ons voorstellen, dat het vlechten,
omwinden en binden heel wat tijd kostte en
tenslotte werd het heele kunstige kapsel nog
rijkelijk bestrooid met poeder, waarvan iedere
compagnie, voor een wapenschouw tientallen
kilo's moest meevoeren. Na den dood van Fre-
derik den Grooten werd de Zopf korter en
niettegenstaande alle pogingen om de histo
rische haardracht te redden, was met den slag
van Jena de ondergang van den Zopf beze
geld.
In 1807 werden zij geheel afgeschaft en de
haren kortgeknipt. Het poederen bleef nog iets
langer in zwang vooral bij de parades en andere
gelegenheden. De Zopf scheen dus voorgoed
tot het verleden te behooren, toen hij in 1813
in het Keurvorstendom Hessen plotseling weer
opleefde! Daar regeerde Keurvorst Wilhelm I,
die naast zijn goede eigenschappen er twee
had, die hem in een hijzonder slecht blaadje
deden staan n.l. zijn buitengewone gierigheid
en zijn tot het uiterste doorgevoerd conserva
tisme.
Geen wonder, dat hij behoorde tot de meest
vurige tegenstanders van de Fransche revolutie,
die alles dreigde omver te werpen. Van de Duit-
scho rijksvorsten was hij dan ook de eenige,
die in 1791 met zijn Hessen den koning van
Pruisen vergezelde en optrok tegen de Jaco-
bijnen. Doch niet alleen met de Wapens be
streed hij de revolutie, op alle mogelijke wijzen
trachtte hij de revolutionaire ideeën buiten
zijn land te houden en gebruikte daarvoor wel
eens zonderlinge middelen. Een strenge cen
suur hield zijn volk onwetend over alles, wat
er in Frankrijk gebeurde. Tegelijk bond hij een
strijd aan tegen de nieuwe mode en had een
gruwelijken keer van personen l'incroyable"
gekleed. Het spreekt vanzelf, dat de nieuw
modische kleeding, vooral voor zijn ambtena
ren streng was verboden en we kunnen ons
begrijpen, dat een vorst met een dergelijk con
servatisme een bijzondere vereering had voor
den Zopf en de slobkous.
Een revue beperkte hij alleen maar tot de
inspectie van de Zöpfe en in hoogst eigen per
soon controleerde hij dikte en lengte.
In het Hessische militaire leven draaide dan
ook alles on^ uiterlijke vormelijkheid, voor
schriften-vereering en recruten-dressuur en de
Hessische troepen, eenmaal zelfs gesteld boven
de Pruisische, daalden af tot den rang van
parade-klatergoud en Wilhelm had dan ook
een grenzelooze verachting voor de Franschen,
toen deze in September '1805 onder bevel van
Bernadotte voor de eerste maal door Kassei
trokken. Hij vermoedde niet, dat zijn trotsche
Hessische grenadiers tegen deze ordelooze ben
de het onderspit zouden moeten delven. En
I r ,i ff
toch gebeurde dit. Een jaar later eischte Napo
leon van hem, dat hij zijn waardigheid van
Pruisisch veldmaarschalk neer zou leggen. Hij
weigerde en in 1806 moest hij na de slag van
Jena hals over den kop vluchten. Zeven jaren
leefde hij in ballingschap in Holstein en Bo-
hemen en het waren werkelijke lichtpunten
voor hem in de eenzaamheid, wanneer oud
gedienden, getooid met den echten Hessischen
Zopf hun ouden vorst en gebieder kwamen be
zoeken. Daarentegen maakte hij een heftige
scène, toen op zekeren dag de kroonprins zon
der Zopf voor hem verscheen.
Toen de dageraad der bevrijding in 1813 be
gon aan te breken, kwam de Keurvorst naar
Breslau, hopende als de oudste veldmaarschalk
van Pruisen een commando te zullen verkrij
gen. Met zijn ouderwetsche wijde generaals
uniform en Zopf was de oude heer onder de
gemoderniseerde Pruisische generaals een soort
verschijning uit de andere wereld. Wederkeerig
kende hij het Pruisische leger bijna niet meer
terug. Hij was dan ook wel zoo verstandig
geen oppercommando te ambieeren, voor zoover
men hem dat niet duidelijk had gemaakt. Zijn
zoon werd generaal in het Pruisische leger.
Zeven jaren na zijn vlucht kon Wilhelm zijn
oude residentie Kassei weer binnentrekken en
het grootste genoegen deden hem de oude sol
daten, die hun uitrusting weer te voorschijn
hadden gehaald, hun Zopf omhoog hielden en
uitriepen: „Keurvorstelijke Hoogheid, we heb
ben hem nog!"
Een paar grijze gardisten van de Zwitsersche
garde presenteerden bij den Löwenburg
het geweer en de sergeant-majoor rapporteerde
als van ouds, „dat er niets bijzonders gebeurd
was".
Na zijn terugkeer begon Wilhelm zijn oude
stokpaardje echter weer te berijden. De zeven
jaren die hij weg was geweest, streepte hij
eenvoudig door en zijn eerste werk was alle
sporen van vreemde overheersching uit te
roeien.
Hessen moest 24.000 man leveren voor den
strijd tegen Napoleon, een zeer groot getal in
verhouding tot de sterkte van de bevolking.
Door de haast, waarmede dit geschiedde, kon
van kleinigheden als uniformen geen sprake
zijn en de eerste troepen trokken dan ook uit
in witte blauwe kielen, maar des te meer
zorg besteedde hij aan de achtergebleven garde,
die grootendeels uit oud-gedienden bestond en
welk corps hij dan ook weer inrichtte volgens
de voorschriften van 1806 met den onvermij
delijke Zopf en het poeder.
De Zopf-vereering, die hij tot op den spits
doordreef, heeft hem heel wat onaangename
Ogenblikken bezorgd. Hij kreeg dan ook den
haam van „Siebenschlafer" en „Zopfkeurvorst".
(Ogenschijnlijk trok hij zich hiervan niet veel
aan en toen de Göttinger studenten naar Kassei
kwamen om de historische Zöpfe te zien en
belachelijk te maken, liet hij ze rustig hun gang
gaan en de Zöpfe bleven bestaan tot 27 Februari
1821, toen de oude beer deze wereld, waarin
hij zich niet meer thuis voelde, voor altijd
verliet. Geheel in tegenstelling met zijn een
voudige zuinige levenswijze, werd hij met bui
tengewone pracht en praal begraven, 14 Maart
1821.
2500 militairen, gedeeltijlijk nieuw gekleed
en van nieuwe Zöpfe voorzien, begeleidden den
lijkstoet naar den grafkelder in den Löwenburg
en daags daarop, den 15den Maart verscheen de
order van den nieuwen Keurvorst: „De tot
nog toe gedragen Zöpfe en bet haarpoederen
worden in bet gansche leger afgeschaft."
W. S.
NED- VERBOND VAN ZIEKENKASSEN.
STRANDVONDERIJ
AAN DEN TOLD AM TE BEENVLIET besweek een eik in het geweld van den cyel oou; de boom sloeg in zijn val door het
dak ran sen boerderij
Herziening der wettelijke regeling
Bij de Tweede Kamer is ingediend een ont
werp tot herziening van Boek II, titel VII van
het Wetboek van Koophandel (schipbreuk enz.)
en een ontwerp op de strandvonderij.
Een ingrijpende wijziging van den bestaan-
den rechtstoestand wordt niet voorgesteld.
Slechts één punt zou men als van iets meer
principieelen aard kunnen beschouwen, te
weten de regeling van de positie van den
strandvonder. Terwijl volgens de bestaande
voorschriften de strandvonder met betrekking
tot de hulpverleening in zekeren zin met een
particulieren berger op één lijn wordt gesteld,
ziet het ontwerp zijn functie als een zuiver
ambtelijke. Zijn taak met betrekking tot de
hulpverleening is, aan deze leiding te geven.
Recht op hulploon wordt hem onthouden. Toe
kenning van politie-bevoegdheid hangt met deze
versterking van zijn ambtelijke positie samen.
De overige voorgestelde wijzigingen strekken
voor een belangrijk deel ertoe de wettelijke
regelen omtrent de strandvonderij uit een oog
punt van terminologie en systematiek te doen
aansluiten aan de door de invoering van het
nieuwe zeerecht veranderde bepalingen van het
Wetboek van Koophandel.
VOOR DE NIEUWE H. SACRAMENTS
KERK TE DELFT.
Nu binnenkort in den Wippolder te Delft
tot den bouw van een kerk zal worden over
gegaan, is, op initiatief van een comité, een
verloting op touw gezet, waarbij verschillende
kermfs-attracties en de opvoering van een
revue er het hunne toe bij moeten dragen om
van gansch Katholiek Delft gelden te ver
krijgen om het Ideaal van den bouwpastoor,
den Zeereerw. heer C. P. van der Saim, het
bezitten van een eigen parochiekerk to var
wezenlijken.
De Hoogeerw. heer P. J. A. van der Cam-
men, Deken van Delft, opende de feestelijk
heden, daarbij herinnerend aan de tradftioneeïe
milddadigheid van Rootnsch Delft, dat zeker
Pastoor van der Salm zal willen helpen. Spr.
wees er tenslotte op, dat het voor een bestaan
de goed gesitueerde parochie reeds moeilijk
zou zijn, een kerk van circa 300.000 te
bouwen: hoeveel te meer dus voor deze jeug
dige parochie, die reeds onder zulke zware
lasten gebukt gaat.
Er bleek bij Katholiek Delft gelukkig veel
animo te bestaan voor deze bijzondere wijze
van 8teun-verleenen voor den bouw van een
nieuw Godshuis.
Vele telurstellingen
Onder leiding van den heer D. Witbaard uit
Zaandijk vergaderde te Amsterdam het Ne-d.
Verbond van Ziekenkassen. In zijn openings
woord memoreerde de voorzitter dat, ondanks
de vele teleurstellingen het Verbond intact is
gebleven. Bij het vele goede, door de kassen
gedaan en nog te doen, is thans nog gekomen
de taak van administrateur eener bedtrijfsver-
eeniging. Uit het jaarverslag van den secretaris
den heer J. F. Kuyer, bleek, dat het Verbond
per 1 Januari 1930 256 aangesloten kassen
telde met ruim 45.000 leden. Van 165 kassen
zijn gegevens verkregen.
Deze telden 31.623 leden. De ontvangsten
bedroegen 404.481,81 (per lid 12.79), de
uitgaven 419.758,81 (per lid 13.27). Nadee-
lig saldo 15.276 (v. j. voordeelig saldo
68.332,96). Aan ziekengeld is uitgegeven
342.369,83 (per lid 10.82). De onkosten be
droegen 77.388,98 (18,4 pet.) Hierbij is in
begrepen 'bodeloon, administratiekosten enz.
Het bezit bedraagt in totaal 507.890,36 (per
lid 16.05).
83 kassen hadden over 1929 een nadeelig
saldo te boeken, 82 een voordeelig. Gemeld
werden 11.155 ziektegevallen (35.5 pet.) met
225.531 ziektedagen. Per geval werd uitbetaald
30.70 en per dag 1.51. Wederom werd een
stijging van het ziektecijfer geconstateerd. Het
sanatoriumfonds heeft in 8 gevallen tot uit
zending toesloten, in 7 gevallen met gunstig
resultaat. Het kapitaal steeg tot 17.750.52.
Het voorstel tot reorganisatie in 5 gewesten
werd aangenomen. In verband hiermede werd
toesloten de vacature-Neuteboom niet te ver
vullen,
Tot vrijgestelden ter uitvoering der wette
lijke verzekering werden 'benoemd de heeren
J. F. Kuyer te Den Haag, J. Burgh te Weesp,
C. Blanker te Rotterdam en J. G. v. Rooy te
's Hertogenbosch.
Besloten werd tot oprichting eener Lande
lijke kas voor de Onderlinge Vrijwillige Ver
zekering voor zoover in de plaatselijke kassen
geen gelegenheid is daarvoor.
Rente-winst f 8.462.817 (v. j. f 7.867.538)
Aan het verslag der Rijkspostspaarbank over
1929 ontleenen wü het volgende:
Het bedrijf der Rijkspostspaarbank bleef zich
ook in 1929 regelmatig ontwikkelen. De uit
komsten geven een geleidelijke verdere toeneming
van het spaarbankverkeer te zien, welke zoowel
in het aantal handelingen als in de kapitaal
beweging tot uiting is gekomen. Het aantal
boekjes aan het einde des jaars in omloop was
weder toegenomen. De omzet was hooger dan
in eenig jaar te voren, latende wederom een
inleg-surplus, zü het dat dit geringer was dan
in 1928. Het saldo-tegoed in totaal aan inleggers
verschuldigd, is afgezien van de toevoeging dei-
rente, dienovereenkomstig verder gestegen. Ook
hét gemiddelde saldo per boekje geeft een voort
zetting van dc gestadige stijging der laatste
jaren te zien.
In 1929 werd, wegens belegging van gelden,
'n gezamenlijke rente verkregen van f 18.453.841
(17.306.500).
Uitgekeerd en bijgeschreven werd: wegens
lente op spaarbankboekjes 8.716.380 (8.429.975),
wegens rente op staatsschuldboekjes f 852.122
(852.160). Voorts was op 31 December 1929 aan
hen verschuldigd een rente van 424.917
(417.553), totaal uitgek. f 9.993.420 (9.609.689),
zoodat een rente-winst werd gemaakt van
8.462.817 (7.867.538).
Het voordeelig saldo der bedrijfsresultaten be
draagt 69.837.256 (63.314.4G4), 't nadeelig saldo
der wahrde-wijziging 23.365.201 (20.041.052),
blijft 46.472.055 (43.273.411).
DE POSITIE DER ONDEROFFICIEREN.
Een verzoek om opheffing van de achterstelling
Het hoofdbestuur van de vereeniging van
Onderofficieren, behoorende tot de Nederland-
sche Landmacht, heeft tot den Minister van
Defensie een adres gericht, waarin onder aan
voering van verschillende redenen verzocht
wordt, thans de ontwerp-regelingen voor het
lormeele- en materieele recht voor de positie
regeling der onderofficieren, aan de commissiën
van Georganiseerd Overleg om advies te willen
doen voorleggen en verdere afdoening van deze
regelingen te willen bevorderen, opdat de op
nieuw geconstateerde achterstelling van onder
officieren bij burgerambtenaren, zoo spoedig
mogelijk worde opgeheven.
TECHNISCHE HOOGESCHOOL
Rctoraats overdracht
Maandag 22 September des n.m. 2 uur zal de
Rector Magnificus, prof. dr. jr. F. Westendorp
verslag geven van de lotgevallen der T. H. ffe'
durende het studiejaar 19291930 en daarna het
rectoraat overdragen aan zijn opvolger prof. dr.
ir. H. S. Hallo.
„SMEROEFONDS".
Aan het verslag over het boekjaar 1929-30
van de Stichting „Smeroefonds" is lie,t volgen
de ontleend:
In het afgeloopen jaar legden de lieeren mr.
K. F. Creutzberg en mr. L. J- A- TriP Wegens
vertrek naar Holland hun bestuursfuncties
neer. In hun plaats traden resp. op de heeren
Ch. J. I. M. Welter, vice-president van den
Raad van Ned.-Indië en mr. dr. G. G. van
Buttingha Wichers, president van de Javasche
Bank. Het bestuur werd voorts uitgebreid met
Raden T. Achmad, regent van Batavia.
Gedurende het verslagjaar was slechts in
één geval steun noodig, te weten ten behoeve
van de slachtoffers van een wervelwind, die in
October 1929 plaats vond in de onderafdeeling
Banjoedono van het Regentschap Bojolalie.
Er werd voor dit doel 250 beschikbaar ge
steld. Aangezien in dit jaar een restitutie van
3.892.78 ontvangen werd uit hoofde van een
in het voorafgaande jaar verleende bijdrage,
sluit het hoofd „Hulpverschaffing" met een
voordeelig saldo van 3.643.7S.
DOODELIJKE AANRIJDING.
De heer J. Wiggens te Breezand is, fietsende,
door een auto aangereden, met het noodlottig
gevolg, dat hij aan de gevolgen van deze aan
rijding is overleden.
AUTOBOTSING.
Nabij Zuidhorn (Gron.) op den rijksstraatweg
zijn, doordat het uitzicht door den regen be
lemmerd werd, een vrachtauto van den heer
J. B. te Doezum en een luxe auto van den heer
J. Oosterhoff te Aduard met elkaar in botsing
gekomen. De luxe wagen werd totaal vernield.
Persoonlijke ongelukken hadden niet plaats.
SCHIETOEFENINGEN.
Het 2e,' 13e en 17e reg. Infanterie zullen van
1116 Augustus a.s. de legerplaats bij Hars
kamp hofrokken, om schietoefeningen te
kcsdei
HET ONKRUID IN DEN TUIN
TE DOKKUM.
In Dokkum is vijf jaar geleden een tuin aan
gelegd, men noemt het zelfs een park. Ik bedoel
het Sint-Bonifaciuspark, aangelegd op de plaats,
waar vermoedelijk de Apostel de Friezen uit
het Noorden doopte en vormde en waar hij in
755, terwijl hij op het punt stond, weer het
Vormsel toe te dienen, door de heidensche Frie
zen werd vermoord.
Het was noodig, dat er verandering kwam.
Tot dan toe moest men door het grasland
waden om aan de Bron hulde te brengen aan.
een van Nederlands grootste Apostelen. In het
zelfde land liepen de koeien. Hoe goed de
Friesche koeien ook zijn, veie komen er liever
niet al te dicht bij. Bovendien maakten ze den
•weg naar de Bron niet zindelijker.
Ruim vijf jaar geleden kwamen daar 40 Frie
sche Priesters samen, wereld-geestelijken en
kloosterlingen. Zij stapten door het gras, door
den modder hier en daar, ontweken omzichtig,
waarmede de koeien het land plegen te bemes
ten, totdat zij samengekomen langs het scheef
hangend houten hek rondom den poel, die de
„Bron" heette, besloten, dat het zoo niet langer
kon en mocht.
De Kerk van Nederland in bloei en de plaats
gewijd door den dood van een zijner grootste
Apostelen in zulk een staat waren twee dingen,
die niet klopten.
En zij voelden zich zeker, dat Nederlands
Katholieken achter hen zouden staan, als zij
daar op gepaste wijze verandering zouden bren
gen. De gelegenheid was gunstig. Het Gemeen
tebestuur van Dokkum besloot een weg naar de
Bron aan te leggen, een dubbelen weg zelfs,
welke de Bron omsloot. Maakte dit èenerzijds
de Bron toegankelijk, anderzijds maakte dit
daar een openbare godsdienstige hulde onmoge
lijk, tenzij aan dien weg, onmiddelijlc tegen
over de Bron, een terrein werd aangekocht en
aangelegd, waarop de Katholieken van Neder
land vrij hun grooten Apostel konden eeren.
Het land 13 in die streek van Friesland duur.
De aanleg van een processie-park brengt niet
geringe kosten mee. Maar nu of nooit. Kocht
men dien grond niet, dan ging het als bouw
terrein in veler handen over.
Het spreekwoord zegt: Frisia non cantat,
ratiocinatur, wat zeggen wil, dat Friesland niet
zoo aanstonds in laaie geestdrift staat, maar in
den regel kalm en nuchter de dingen berede
neert. Zoo ook hipr.
En het besluit van de 40 Friesche Priesters
was: Pastoor, koopen en aanleggen. Het moet.
Pastoor Arend luisterde. Z. D. H. Mgr. van
de Wetering keurde het besluit goed; De koop
werd gesloten, met den aanleg werd een sober
begin gemaakt. Vele vienden van Sint Boni-
fatlus hebben toon met een rijksdaalder een
vierkanten Meter grond van dit terrein vrij
gemaakt en Pastoor Arends over de eerste
moeilijkheden heen geholpen. Maar een stuk
weiland is niet ineens een afgesloten Processie
park. Een kostbare afrastering was noodig, om
zetting van het land, aanleg van paden, plan
ten van boomen, bouw van een altaar, aankoop
van een tent ter beschutting der pelgrms, zit
plaatsen voor de honderden, die er samenko
men.
Alles is uiterst eenvoudig gehouden, maar
dit belet niet dat de Pastoor van Dokkum met
zware zorgen door dezen tuin loopt, geen oog
heeft voor de bloemtjes, die bloeien, maar in
den geest schulden en schulden ziet als onkruid,
dat tusscke ndie bloemen is opgekomen en de
bloemetjes er onder houdt.
Pastoor Arends .heeft indertijd naar goeden
raad geluisterd.
Hij heeft hard gewerkt om dat schuldeè-
kruid uit zijn tuin te houden, maar het is heip
te machtig.
Er rust op dit Processie-park nog een schuld
van 20.000 gld. Er moeten wieders komen <nn
dat onkruid uit dien tuin te halen. Vooral omdat
er feesten, heerlijke feesten voor Dokkum op
handen zijn. Kon op die feesten de tuinvan Dok
kum eens vrij van dat figuurlijk onkruid zijn.
Het eerste feest is het zilveren feest van
Pastoor Arends te Dokkum op 15 Augustus
a.s. Katholiek Nederland moet waardeeren, het
geen deze Pastoor daar In het hooge Noorden
voor de eer van den Apostel van Nederland
heeft gedaan en het zicb. tot eereschild rekenen,
hem daarbij niet in den steek te laten. Laat
Katholiek Nederland nu dien tuin eens wieden.
Zouden er nu geen achtduizend vrienden van
Sint Bonifatius zijn die een rijksdaalder „wied-
geld" aan Pastoor Arends willen sturen ter ge
legenheid van zijn zilveren Priesterfeest, ter
voorbereiding van dit feest.
Zij zouden er niet .mee moeten wachten. Nog
veertien dagen en deze pracht-gelegenheid is
weero voorbij. En de Pastoor verdient, dat zij
niet verwaarloosd wordt.
Men zendt den rijksdaalder „wiedgeld" het
best onmiddelijk aan den Pastoor-Gaardenier,
den Zeereerw. Heer A. Arends te Dokkum over
diens Postrekening No. 114925. Hij zal zich al
verheugen in het vooruitzicht van de helpende
„wieders".
Laat hij op zijn feest niet teleurgesteld zijn.
Met andere feesten geeft men een bloempje.
Laten we het nu eens andersom doen, door iets
te geven om het onkruid te wieden.
Dan zijn er de bloemetjes meteen.
Maar er is nog een tweede feest in Dokkum,
waarvoor de bloemetjes moeten bulten staan
en wieden van het park noodzeakelijk is. 24 en
25 Augustus wordt er het eerste lustrum ge
vierd van de herleving der oude godsvrucht.
Dan trekt vanuit Leeuwarden de vijfde na
tionale Bedevaart van Nederlands Katholieken
naar Dokkum. Aan het hoofd daarvan gaat Z.
D. H. Mgr. Jansen, Aartsbisschop van Utrecht,
de bijzondere vereerder van Sint Bonifatius,
wien niets liever zou zijn dan dat op dien dag
de schulden van het park zouden zijn afgelost,
deze stichting haar beslag heeft en men niet
meer behoeft te worstelen om haar in stand te
houden.
Het zou hem 'n onbeschrijfelijke voldoening
zijn, als op 25 Augustus de Pastoor van Dok
kum hem de namen van 8000 „Wieders" zou
kunnen voorleggen, die er een rijksdaalder voor
over hadden, om, na vijf jaar worstelens, dit
park voor de vereering van Sint Bonifatius vrij
te maken.
Het ligt in de bedoeling, een ,Wieders"-Album
aan te leggen. Moge het spoedig vele namen
bevatten.
Nijmegen.
P. TITUS BRANDSMA. O. Carm.
Waaneer de fabricatie, of de
toorraad uwer artikelen,den
omzet, den verkoop over
treden, geeft aan een aerie
dan eent de Wana U te
helpen, den aftrek uwe*
producten ta vergrooten*