m
4
1
m
H
DINSDAG 26 AUGUSTUS 1930
IW
li*C
SS!
MÉM'
U9»8f
EEN PRAATJE OVER REGEN
EN VERVELING.
VOOR DE MOEDERS VAN
AANKOMENDE JONGENS,
VAN TASCH JES EN
BLOEMEN.
MODE.
BOUDOIR.
RECEPTEN.
Correspondentie.
Het variante kalendertje van
de week.
r'.
VACANTIE.
KLEINE WIES.
SACCHARINE.
LIET OPKRULLEN VAN
VLOERKLEEDEN.
BABYsBQX.
„Regen wat verveel je mij", deze regel uit
eeu heel knus en gezellig verhaaltje met heer
lijken afloop, heeft ons eens in de jeugdjaren
bijzonder getroffen.
De woorden werden gesproken door de hel
din uit het romannetje, dat dén titel droeg:
„Marmaduke of de geschiedenis van drie re
genachtige dagen".
Het stond in een heel oud stuiversmagazijn,
Zoo'n heerlijken dikken jaargang, iedere blad
zijde twee kolommen, in het genre al3 nu de
„Magazijnen in Hollandsoh, Engelsch, Fransch
enz. verschijnen. Echter zij waren toen niet ge
ïllustreerd, maar in dat romannetje ('t was
nog echte romantiek, een liefde in drie dagen),
school altijd veel troost.
We dweepten er mede, maakten ons woest
op de kwaadaardige zuster der heldin, op de
ij dele moeder en waren vol ne won-
doring voor Marmaduke, die zijn Assche-
poesje wist te veroveren en tot zijn bruid te
maken.
„Marmaduke, wat zijt ge goed voor mij ge
weest". Met deze woorden eindigde de kleine
geschiedenis van drie regendagen.
En t was, alles zon en weelde en vreugde,
voor de kleine Cynthia.
En gij? En wij? hooggeachte leaeressen. Hoe
zijn ons niet de drie, maar de veertig regen
achtige dagen bevallen? Allen die op reis of
thuis waren hebben volop gelegenheid gehad,
de zielen in lijdzaamheid te bezitten. Vocral
de laatste veertien dagen. Vrijdag voor een
week was het wel het toppunt.
Dat donderde en bliksemde en goot alsof
de wereld verging, de meest optimistisch ge
stemden geest moest het tenslotte wel afleg
gen en beamen, ja< 't is toch werkelijk een
slechte zomer.
Op de badplaatsen, volle hotels, maar leege
badstoelen en huisjes. Verkouden, zure gezich
ten, bleekneuzige doohteren, niezende, hoesten
de broederen, mopperende, naar buiten ver
langende kinderen.
s Ochtends het eerste wat je deed was naar
de lucht zien, en op het balconnetje.
Alles nat, grauwe lucht, huilende wind. 't Is
alweer mise bracht je er uit, en dook menig
maal maar weer in de vergetelheid, er was
toch niets te beginnen.
„Sinte Margriet", „Sinte Margriet", wat doe
je ons eea reuze verdriet, declameerde er een
later aan het ontbijt. Dat bracht er de jool
weer in, 't gaf toch niets of je al zuchtte en
mistroostig keek, en je deed allemaal moeite
„to make the best of it".
En nü, de regenperiode schijnt voorbij. Reeds
jl. Zondag brachten een zonnige sfeer en een
zachte lucht, een idee van zomer terug. Dit
komt ervan als je naar het zolder trekt en je
huisgenooten op heerlijke gekamferde dekens
tracteert, want die waren heusch noodig.
Maar wij, huisvrouwen, lachen: „als juljie
't koud hebt. mopper je ook en zulke dagen
en nachten zijn kouder dan 's winters als alles
erop berekend is.
Het is jammer voor degenen, wier vrijheids
dagen juist in die Pluviusplaag vielen, maar
t is een zalighed voor diegenen, die nu nog
t an land en zee en bosschen en bergen mogen
genieten en wij gunnen het hun van harte
Heerlijkheid voor wie thuis zijn en nog van
iederen mooien dag, in eigen tuin of daarbui-
ten, alleen of met het gezn kuipen profiteeren.
Al zijt ge thuis, een zonverlicht vertrek is
toch zooveel waard. Zon verveelt nooit, ten
minste niet in ons land.
Helaas er zijn streken, waar men de zon ge
stadig zou willen ontvluchten, waar men ze
misschien verwenscht ln de onmacht zich voor
haar verzengende stralen te vrijwaren.
Daar in de woestijnen, op ongenaakbare, on
herbergzame hoogten, waar koelte noch lafe
nis te vinden zijn, waar de reiziger smacht
van dorst en alle kwellingen der onophoudelijk
brandende, ja martelende zonnestralen moet
i erduren, daar zoekt men op allerlei wijzen
aan de meedoogenlooze heerscheresse te ont
komen.
Maar wij: zonder zon kunnen wij niet leven.
Wij kinderen van de zee, wij kinderen van
de zon.
Dan zijn we aile leed weer vergeten, als 't
zonnetje maar lacht, als we gordijnen en deu
ren mogen openzetten en Gods warme zon bin
nen laten stroomen.
Want „regen wat verveel je me" 1' c-n v
gemeen erkende waarheid. Toch om den regen
zelf behoeft men zich niet te vervelen. Ver
velen behoeft men zich eigenlijk nooit.
I-ier gewoon denkend nensóh kan in de
diepste eenzaamheid en stilte zonder eenige
handen bezigheid of lichaamsbeweging zich
vermaken en den tijd benutten.
Men heeft als alle bronnen tot het door
brengen of dooden van den tijd gesloten zijn,
toch nog in zich dat individueele, dat leven in
een eigen wereld. Ieder heeft nog zijn gedach
ten, gedachten die je aan 't werk kunt zetten,
waarmede ge desnoods vooruit kunt werken,
dingen die ge eens op uw gemak kunt uit
peinzen, waat op de juiste ure zal er geen tijd
voor zijn.
Is dat niet heerlijk, iets wat niemand en
Beker geen regen u kan ontnemen? De altijd
nieuwe, steeds wisselende, nooit volbrachte be
zigheid van het denken.
Gedachten die gaan en komen die weven en
spinnen aan de groote machtige dingen des
levens aan de lieflijke sprookjes van een stil
geluk een ontloken liefde, een blijde belofte,
een machtig werk, over komende plichten.
Gedachten over verleden, heden, toekomst,
over ons zelve, onze kinderen, over onze ouders,
zoo zij leven of heengingen, gedachten over
het wel en wee der ons toevertrouwde panden.
Dan komen we immers nooit uitgedacht.
„Vervelen" als uiting van het nietsdoen, neen
dat behoeven wij nooit. Maar dat we ons soms
vervelen, ja zelfs in een groot gezelschap, waar
zouelooze schers. onnutte praat, misschien
kwade taal verkocht wordt, dat is mogelijk.
Doch dan hebben wij het probate middel van
te trachten, de conversatie in hoogere orde te
leiden, en zoo dat niet lukt, welnu dan rest
ons nog het zwijgend neerzitten, het bestudee-
ren der omgeving, het observeeren van zooveel
interessants.
Dan kan men zooveel leeren, alleen maar
door de beseffen, hoe men niet moet spreken,
niet moet handelen, wil men waarlijk ee i nobel
en hoogstaand mensc'i zijn.
Tenslotte reet dan nog het heengaan, om
elder3 bezigheid voor hart en geest te vinden,
die geen verveling, doch vernieuwde energie,
vlammende geestkracht en sprankelend ver
nuft beoogen.
Daarbuiten kan men ze vaak niet ontloo-
pen, noch de milde wateren van den regen,
nooh de verveling. Doch in eigen woon, in
eigen boezem, o, we weten 't, zoo, 't zal wel
weer anders worden,
Alles vergaat, alles gaat voorbij.
Slechts één blijft die nooit eindigt, nooit
vergaat, en dat is God. De Heer en Meester,
4? Schepper van het heelal.
Hij, die alles schiep naar Zijn welbehagen,
en voor ons geluk. Hij, die regen en zonneschijn
geeft, naar Zijn Heilig bestier, naargelang Zijn
aarde, Zijne schepselen, dit erlangen.
Helaas zijn wij stervelingen vaak te kortzich
tig, om dit naar waarde te schatten.
En dan klagen en mopperen wij, inplaats
van onderdanig en tevreden met „al wat God
blieft" onzen weg te gaan, inplaats van met
een flinke regenjas en over de ooren getrok
ken hoed en een paar echte stevige modder
laarzen er op uit te trekken.
Je hoofd in de hoogte en je neus in den
wind. Heusch, dan Is 't zoo erg niet en dan
valt 't wel mede.
't Verfrischt lichaam en ziel, de spieren zul
len zich inspannen en stalen in 't optornen te
gen storm en buien, alles wat hindert en miert
en ploetert binnenin waait weg en verdwijnt,
de tijd vliegt om en dan is de terugkomst eens
zoo prettig, je tehuis eens zoo lief, de kamer
eens zoo gezellig, de omgeving eens zoo
vroolijk.
Neemt er de proef mede, mochten er in den
vacantietijd nog dagen komen, waarop we zul
len zeggen, „regen, wat verveel je me", maar
later wij er dan op laten volgen: „Regen niet
jij, maar ik ben de baas, want welk Hollandsch
kind is bang voor regen en wind.
HELLENEN.
Moeders en ook vaders, wat is het toch een
groote zórg, een beklemming vaak, wanneer wij
onze jongens en meisjes zoo flink en robust zich
zien ontwikkelen, en wij dan weten en besef
fen, hoe geheel onbevangen en onwetend
tegenover het leven, het werkelijke leven staan"
Niet het leven van rozengeur en maneschijn,
het leven tijden terug, toen er zoo langzaam,
zoo kalm geleefd werd.
Alles ging in banen van geleidelijkheid, toen
tucht en aartsvaderlijke zede, geen minste af
wijking gedoogden. Ach, ook toen waren ei
die uit den band sprongen, te vroeg wijs
te vroeg oud.
Sprak al niet koning Richard de Derde van
den kleinen Eduard, den kleinen moedigen prins
die zijn meening vrijmoedig ten beste gaf:
„Zoo jong en spreekt zoo boud
wordt nimmer oud"
En hij kon 't weten, de wreedaard, ln dat
zelfde oogenblik wist hij dat de dood van het
koningskind reeds besloten was.
Zoo gaat het ook heden ten dage.
Ha, de jongelui van 15, 16, 17 jaar, ze noemen
zich „die Könlge der Welt". Zij weten alles, zij
weten alles beter, zij zullen niet in zeven
slooten tegelijk loopen.
Te hopen van niet, één sloot Is al genoeg
om ln de modder te verstikken.
Gevaar? Waarvoor? Oude menschen zien
altijd spoken.
Dat Is waar, want zij zijn er. al die onzicht
bare spoken van verderf en zonde, die rond
waren als grijplust'ige duivels, zoekende wie te
verslinden. En waar de jongeling zoo spreekt,
prat op eigen nog onbeproefde kracht en weer
standsvermogen, daar zal die Satan, soms in
't meest beminnelijk verleidelijk omhulsel ge
stoken, de meeste kans hebben om zijn „zoo
Jong en spreekt zoo boud" grijnslachend aan
te vullen met het cynische „wordt nimmer
oud".
Nimmer oud in de deugd van reinheid, zede
lijkheid en edelmoedigheid. Nimmer oud ge
noeg om een ongerept blazoen der jonk vrouwe
zijner keuze aan te bieden.
Begrijpen wij elkaar hier, moeders, moede;s
van groote en kleine gezinnen, die u zelve wel
eens afvraagt, wat moet Ik doen wat moe; ik
zeggen, moet Ik zwijgen
Moeders, vaders, 't is zoo ontzettend m cel-
lijk die vraag te beantwoorden. Wat ge ziet,
wat ge voelt; ge weet 't er gist iets in uw
kind; er is iets wat hem hindert, waar hij
over tobt, peinst. En gij durft niet vragen, ge
denkt: wachten, tot hij vanzelf spreekt.
Ge verdubbelt zoo mogelijk uwe zorgen, uwe
teederheid, als eeu kindje nog koestert ge uw
grooten jongen.
En hij is u dankbaar, want hij weet dat hij
nukkig en prikkelbaar is en dankt u omdat
ge hem ontziet, hem niet lastig valt, hem helpt
om over de buien heen te komen.
Toch is d i t niet genoeg. Zij, die daar op de
grens staan van jongeling tot man, zij heb
ben een extra woord, een extra steun noodig.
Zij hebben noodig, een richting, een stuwing
naar idealen, die hen verheft hoven het alle-
daagsche, een stijgung naar hooger en schooner,
die hart en geest met kristallijne klaarte ver
vult en als een licht in de branding doet flon
keren en stralen.
Veel is er over deze- periode in 't leven van
onze kinderen geschreven vele boekjes zijn
versohenen die de wisselende en strijdige ziels-
stemminren op dezen leeftijd behandelen.
Maar g en zoo schoon als d&t, wat ik dezer
dagen mocht lezen en bestudeeren.
Het boekje „Jonge Helden" van Pater Hardy
Schilgen S.J., uit het Duitseh vertaald, is
er zeker een dat waarlijk thuishoort in de
handen van alle ouders, moeders vooral, die
zoozeer in het hart en de ziel van hun eigen
kind kunnen doordringen.
Mogelijk hebt gij reeds de onwillekeurigen
schrik doorstaan, dat anderen, geestelijken of
opvoedkundige leeken, het noodig oordeelden,
uw kind te wijzen, ln te lichten, over de groote
voorrechten die God wil geven aan hen, die
Zijne geboden volgen.
Lees dan in dit boekje, het hoe en waarom,
lees het met aandacht en de ziel van uw kind,
het kind dat ge eens ln het wonderd" kluisje
onder Uw hart hebt gedragen, diezelfde ziel
zal voor u liggen, als een schoone weelderig
bloeiende hof, waar de kiemen van onkruid niet
ontbreken, dook waar de „Zaaier" als opperste
tuinman zal snoeien en wieden, waar de jonge
ontvankelijke wil er om vragen zal.
Ge zult veel begrijpen, wat u zelf, als zijnde
uit een vorige generatie, duister was, ge zult
aan de eene zijde uw zorg en uwe waakzaam
heid verscherpen, aan de andere, uw detreu-
wen in God, in uw liefde, in het karakter van
het kind, dat gij het aanzijn gaaft, voelen
stijgen
Leest het, en ziet uw kind langzamerhand
rijpen tot man, tot ridder, ja tot een chevalier
sans peur en sans reprocke"
Let wel ouders, wij zeggen niet dat gij het
direct uw kind in handen moet geven, dat be
grip is zoo uiterst teer, gevaarlijk individueel,
dat moet uw eigen hart voor leder persoonlijk
u zeggen, of ga te rade hij den vertrouwens-
geestelijke van uw zoon.
Doch wanneer gij het reeds voor uzelf al
leen bestudeert, zult jij een ervaring een
levensles rijker zijn geworden, een richtsnoer,
een vingerwijzing Gods, die u doet sidderen
voor de ontzettende gevaren van dezen tijd,
voor de niet te onderschatten verantwoording.
Maar gij, moeders vooral, de angst die ons
dikwijls beklemt, soms ongemotiveerd, soms
als voorbode* van wat komen zal, deze angst
zal zooveel verminderd en verzacht worden,
als wij lezen van den grooten invloed dien onzen
persoonlijkheid vooral op den jongeling heeft.
Wij weten 't immers allen, wat een zoon
voor de moeder is, hoe hij zelf man en vader,
toch haar kind, haar kleine jongen blijft.
Wij weten, hoe boven ons, oneindig mach
tiger, en teederder eene Moeder troont, eene
Koninginne des Hemels, die niet liever wenscht
dan een eerewacht van reine, jonge, sterke
helden.
Bevelen wij haar ons kind, den jongeling, den
wordenden man in 't volste nederigste betrou
wen aan.
Dat Zij het wichtje, dat wij eens Haar heb
ben toegewijd, moge beschermen, geleiden en
bijstaan, tot hij eenfnaal, zoo God 't wil, met
de leliën van zijne, hem, uit den hemel toege
dachte Bruid, zijn jeugd, eer en reinheid als
schoonste offer aan Hare voeten moge leggen.
Dan bloeie en herbloeie datgene waarvan
Christus gewaagde: Hoe schoon, hoe wonder
schoon is een kuisch geslacht.
HELLENEN.
De tasch vormit tegenwoordig een belangrijk
onderdeel van bet tollat, vandaar dat we er
dezen keer eens en afzonderlijk artikeltje aan
wijden. Allereerst zouden w© dan willen op.
merken, dat ze in tallooze variaties verschijnt
en dat ze zich in karakter aansluit bij de
klceding. Zoo is de tasch-voor-de.straait prac-
tisch, eenvoudig van vorm en lijn, bescheiden
van kleur en materiaal. Ze is tamelijk groot en
vertoornt twee hoofdvormen.
Daar is: le. de groote rechthoekige tasch uit
een stevige leersoort, zonder versieringen, mot
een eenvoudige sluiting en 2e. de groote tasch
van zacht leer met een gebogen beugel. De
tasch voor den namiddag is eleganter van ver
schijning. Ook deze is echter meestal heel groot
bijna altijd uit zachte leersoorten gemaakt en
versierd mot gespen en rozetben van strasz, die
bijzonder mooi op zwart wildleer uitkomen. Uit
kleinere tasschen ziet men dikwijls 'n klein zak.
doekje, dat de kleur van de japon heeft, te voor
schijn komen, wat een aardig effect geeft. Wat
do avondtaschjes betreft, kan men zeggen, dat
alles vooroorloofd is, mjits het aardig en smaak
vol zij; de variaties zijn onbegrensd: kleine
taschj es van broeaajt, lamé en fijn gekleurd
le<er, bestilct met zilver, met paarlen, met
glinsterende stee nen of van kant, van zijde,
van kleurig emaiile zelfs ui iets is te oud en.
naots te nieuw.
Maar nugeen woord meer over de
tassohenquaestie, waarbij wie al te lang hebben
stilgestaan, met veronitachtzaming van het
andere toiletondevdleel, dat in d<-n t:u-I van dit
artikeltje genoemd is: de sierbloem. Eenigen
tijd geleden verklaarde men, dat de bloemen
mode voorbij was en bijna op hetzelfde oogen
blik zag men overal nieuwe vormien, nieuwe
soorten van sierbloemen opduiken. Kleine
bouquetjes viooltjes en primula's tooien de
mantels, kamelia'a van leer den regenmantel;'
bij de zijden japon behooren groote hangende
chrysanthen van crêpie de chine of georgette;
op de avondjapon worden groote fantasie-
bloemen van lamé, vélours, chiffon en glinste
rende tule gedragen. Heit doet e.r mfeits toe, dat
ze meestal botanisch niet thuis te brengen zijn;
ze zijn zoo fijn van houw en zoo teer van kleur,
dat men niet verder naar hun naam vraagt,
maar alleen geniet van haar wondere schoon
heid.
MISS BETTY NUTHALL OPENT EEN
LIEFDADIGHEIDSTUINFEEST.
Vele bekende sport- en tennis-sterren waren
aanwezig bij de opening van een liefdadigheids
feest ten bate van arme en verwaarloosde kin
deren. Alleraardigste kleine meisjes in stijl-
kleeding dribbelden rond, de vele bezoekers en
bezoeksters hare bloemjes in ruil voor liefde
gaven aanbiedend. Onze foto toont ons Miss
Betty Nuthall, terwijl zij minzaam en vriende
lijk een bloempje koopt van een klein meisje,
gekleed iu de Early Victorian Style.
PUNIETTE.
WaniK! Griesmeelpuddingy2 L. melk, 100
gram griesmeel, 60 gr. suiker, 2 4 3 eieren,
citroenschil, 25 gr. heter, 75 gr. rozijnen of 50
gr. rozijnen en 25 gr. amandelen
.Bereiding: Breng de melk aan de kook met
de citroenschil. Strooi er roerende de griesmeel
ln, en laat het tot een heel stijve rnapsa in
koken. Meng er nu de boter door, de met sui
ker geroerde dooiers, de rozijnen, desverkie-
zend de gepelde en gehakte amandelen, en ten
slotte het stijf geklopt^ eiwit. Verwijder de
citroenschil en doe het deeg over ln een warmen
puddingvorm, die met boter besmeerd en met
paneermeel bestrooid is. Kook den gesloten pud
dingvorm iy2 uur In kokend water. Presenteer
er een warme bessensapsaus bij.
Kruidtaart125 gr. boter, 125 gr. bloem, 125
gr. donkerbruine suiker, 125 gr. krenten, 125
gr. sultanen, 3 eieren, 1 theelepeltje fijne
kaneel, 1 theelepeltje fijne kruidnagelen,
geraspte nootmuscaat.
Bereiding: Roer de boter met de suiker tot
room. Voeg om beurten de heele ongeklopte
eieren toen en de bloem. Roer dit eenigen tijd
en meng er dan de gewasschen, goed uitge
lekte krenten en rozijnen door en de kruiden.
Doe de massa over in een springvorm, die met
boter besmeerd en met bloem bestrooid is. Maak
den bovenkant glad, en bak het taartje in een
vrij warmen oven (onderwarmte) in pl.m. 1 uur
gaar en bruin. M. M.
Mevrouw L. v. B. B„ Haarlem.
Mevrouw,
Uw zoo vriendelijk schrijven kwam in ons
bezit, echter te laat om U nog deze week van
dienst te zijn. Volgaarne zullen wij trachten
in de volgende handwerkrubriek aan Uw ver
zoek te voldoen.
REDACTIE.
24 Augustus:
De hoogere humor schuilt in de onverstoor
bare ondeugendheid van het schalksche gelaat.
25 Augustus:
On triomphe des mauvaises habitudes plus
ai- - aujourd'hul que de.main.
C.
26 Augustus:
De avond wekt verlangen naar den hemel.
27 Augustus:
Le travail paye les dettes
le dësespolr les augmente.
28 Augustus:
Een mensch verandert niet; het zijn alleen
de uiterlijke dingen die van aanschijn wisselen.
Wilman.
29 Augustus:
On ne fait son bonheur, qu'en s'ocoupant de
celui des autres.
B. de St. Pierre.
30 Augustus:
De wroeging sart dat Iets onherstelbaar ls,
maar genade heelt alles.
G. K. v. d. Burg.
een smak het portier open en sprong eruit,
begon toen als een wildeman te dansen. De
anderen wilden ook van de partij zijn en dans
ten mee. „Jongens, naar de zee! Vooruit, wie
't eerste er Is." Ze zetten het op een hollen!
Mama was blij! Nu kon ze rustig de koffers
uitpakken en vooi het eten zorgen, want straks
zouden ze wel terugkomen en bedelen om een
boterham. En ja, hoor, na een uurtje kwamen
ze terug Je kon goed zien, dat ze heerlijk ge
speeld hadden. Ze zagen er niet zoo netjes
meer uit als eerst De haren zaten ln de war
en hun kleeren waren verkreukeld en vuil.
Moeder lachte eens, ze wist dat wel. „Hé, ik
heb zoo'n honger', zei Gert. „Hemeltje, ik ook!
Ik rammel gewoonweg. Zijn er broodjes in
huls!" „Ja hoor, wees maar stil", zei moeder,
„straks gaan we eten. Ga het huis maar eens
bekijken". Nu, dat hadden ze gauw gezien.
Toen ze weer ln de huiskamer kwamen, waar
de tafel al gedekt was, vertelden de jongens,
dat - -• een zolder was, waar je verstoppertje
kon spelen, en de meisjes, dat ze zoo'n mooie
slaapkamer hadden.
Na tafel mochten ze nog even spelen, en toen
één, twee. drie naar bed.
Den volgenden morgen was het prachtig
weer, en ging het heele huishouden naar het
strand. Jannie maakte een groote kuil met
banken; Flip bouwde een fort, samen met een
nieuw vriendje, en ze hadden de grootste pret:
Gert was bij de zee bezig, maakte kanalen en
liet z'n bootjes varen: en kleine Bertie maakte
taartjes en koekjes.
Toen ze des middags terugkwamen, vonden
ze haast niets meer terug van wat ze gemaakt
hadden: 't fort was weggespoeld, evenals de
tanalen. In den kuil van Jannie speelden
vreemde kinderen. Ze kon wel huilen. Dan
maar iets anders maken. Maar het was nu niet
zoo prettig op het strand, 't waaide zoo en het
zand prikte tegen de beenen. „Weet je wat,
rei moeder, we gaan naar het bosch, en dan
gaan we van blaren en deunenaalden Iets moois
maken". „Ja, ja, dat is fijn", riepen de meisjes.
„Wat hebben wij er nou aan, mutsen te ma
ken", bromden do twee jongens. „Jullie kun
nen bldren en naalden van de boomen halen",
bedacht moeder. Dat vonden de Jongens goed
en Iedereen was tevreden. Moeder tracteerde
nog op olienootjes en zuurtjes en zoo was de
heerlijke dag vlug voorbij.
FIEKE.
Hè, fijn nog een keertje slapen en dan gaan
we naar zee, hoera! Dit en nog meer der
gelijke uitroepen deden de kinderen, vier in
getal, van mevrouw Bennekom, die een maand
zou doorbrengen op een badplaats, om de kin
dereu een pleizieiigen tijd te geven en ze met
meer kleur dan nu terug te brengen in de
drukke stad, waar ze woonden. Jannie, Gert,
Flip en Bertie waren haast niet te houden,
lederen keer vroegen ze: „Moeder, wanneer
gaan we nou?" Bertie, de jongste peuter, wilde
al haar speelgoed meenemen. De poppen, het
fornuisje, het serviesje. Ze was al begonnen
om het ln een leege koffer te stoppen. Moeder,
die 't zag, zei niets, maar haalde het er uit,
deed er emmertjes en vormpjes voor in de
plaats en sloot den koffer af. Het speelgoed
werd ook goed weggeborgen. Flip had van zijn
zakcenten een stuk of tien bootjes gekocht, en
Gert was jaloersch, .want hij kon het niet, daar
hij al z'n geld al versnoept had. Eindelijk was
alles klaar. Do auto stond voor en alle kleine
dingen, die nog vergeten waren, werden nog
gauw hier en daar ln gestopt. De kinderen wa
ren Uitgelaten als iets. Heel de school wist,
dat ze aan zee gingen, ook dat ze met een auto
gingen. Flip zei: fijne kar, en Jannie, die de
oudste was, trok met een nuffig gezicht haar
neusje op voor haar broertje, die zoo'n drukte
maakte, en ging toen een eindje van hem af
in den wagen zitten, trok haar rokjes weg
en zette haar hoed goed. Wat werd die Jannie
geplaagd.
De rit was niet lang, maar toch vroegen de
kinderen lederen keer: „Mammie, zijn we er
nog niet?"; „hoe heet dit plaatsje hier en wat
is dit en dat?" Van alles moesten ze weten.
Opeens begon een van de Jongens te gillen:
De zee! moeder ik zie de zee!" Ze wilden na
tuurlijk allemaal kijken en de een rolde over
den ander om ook door het ruitje te kunnen
zien. Daar stopte de auto voor een aardig
huisje, dicht bij de duinen, Gert gooide met
„Wiesje, kom, je mag met Juf een wande
ling door de duinen gaan maken". „Fijn,,
moesje, mag ik dan mijn mooie jurkje aan"'
vroeg Wiesje. „Nee kindje, in de duinen maak
je je altijd zóó vuil, en 't is zonde van dat
nieuwe jurkje". Daar kwam Juf de kamer in,
en een kwartier later stapte Wies aan de
hand van Juf de deur uit.
Mevrouw Bergsma keek hen na. En na elke
tien stappen die Wies zette, keerde ze zich om
en zwaaide met haar mollige handje naar
moesje, totdat ze bij de kromming van den
weg moesje niet meer zag. Maar dat was niets.
Wies holde 't pad, dat naar de duinen voerde,
op. Ze merkte niets van de warmte, holde
maar door, totdat ze er was. Waar was Juf?
O, daar kwam ze hijgend aan. Wies begon hard
te lachen. Die Juf kon niet eens zoo hard loo
pen als zij zelf. En daar begon ze weer te hol
len. Ze draafde tegen de hellingen op en bleef
eindelijk op een top van een der heuvels zit
ten. Juf kwam pas in 't dal aan. Ze liep heel
langzaam en hijgde vreeselijk. Daar was ze
bij Wies. „Au, dat nare helmgras prikt zoo
in m'n beenen", klaagde Juf. „Ik heb er niets
van gevoelld", zei Wies, terwijl ze bei haar
bloote beentjes vooruitstak en ineens: „Och
juffie, kijk eeus wat een prachtige bloemen".
Eu ze wees op een groote bos brem en katte-
staarten. „Ja mooi", antwoordde Juf, „wil
Wiesje wat bloemen hebben". „Ja", knikte Wies
stralend. Samen gingen ze naar de plek, waar
brem en kattestaart weelderig groeiden. Voor
zichtig sneed Juf een groote bos der mooie
bloemen, en legde ze in Wiesje's schoot. „Dank
u wel, Juffie", en met bolde ze weer tegen een
helling op. Juf bleef beneden, daar was 't niet
zoo warm. Toen Wies vond, dat ze hoog ge
noeg was, ging ze zitten en begon zoo goed
als ze 't kon, de bloemen te schikken. Ze
merkte niet, dat Juf naar haar keek, en dacht:
Precies 'n schilderijtje". En Juf dacht niets
te veel. Zooals donkere Wiesje daar zat, tegen
't duin, de zwarte krullen achteloos naar ach
teren geworpen, met haar rood warme ge
zichtje, de dikke armpjes die den bloemensdhat
tegen zich aandrukten en de zon die met haar
warme, weldadige stralen 't gele zand, als in
goud veranderde. Juf keek eens op haar hor
loge. 't Was tijd, om naar huis te gaan. Ze
riep Wiesje, die dadelijk gehoorzaam de duin
af kwam hollen. Maar de helling was steil en
Wies liep te hard. En toen ze beneden kwam,
kon ze haar vaart niet meer inhouden en daar
lag ze in 't mulle zand, bovenop haar bloemen.
Ze bleef even beduusd liggen, keek dan met
oogjes die haast dreigden over te loopen, naar
Juf, maar toen ze zag, dat Juf hardop lachte,
stond zo op en lachte mee, dat 't weerklonk
door de duinen. Ze pakte haar bloemen op,
maar er waren er een paar geknakt, doch Juf
wist raad. Handig vlocht ze van de geknakte
bloemen een kransje, dat ze Wies op 'r krul-
len zette. „En u dan? Moet u geen kransje heb
ben, zal lk nog eens vallen op de bloemen, dan
knakken er nog wat?" vroeg Wies. „Nee liefje,
die moet je zelf houden", antwoordde Juf, „én
nu naar huls".
Direct toen Wies thuis kwam. holde ze met
haar bloemen naar Moes. „Alsublieft" zei ze, en
drukte de bloemen in mevrouw Bergsma's han
den. „O, dank je wel kindje", lachte mevrouw.
Wies hield haar wangetje naar moeder opge
heven en deze drukte en een Innigen kus op.
Toen brachten ze beiden Wiesjes bouquet naar
't groote Mariabeeld.
KLIMOP.
Dear Woodflower, Den Haag.
Welk een verrassing bracht mij Je brief.,
Wat worden m'n nichtjes groot, haast te
groot voor onze rubriek. Maar ik vind 't echt
gezellig dat je nu Aunty niet vergeet. Ik vind
je een reuze nichtje, nu al zoo'n aardig werk
te beginnen, een radertje te zijn (n dat mooie
groote maatschappelijk werk. 't Zal mij heel
veel plezier doen, als je weer eens Iets in
stuurt, schrijf gerust over de vacantie, dan
geniet ik mede. Dat je een getypte brief schrijf!
never mind, nitscheivo, hindert niet, zeggen
dé Russen.
Wel lieve meiske, daar zij we al lang
overheen, een getypte brief kan en moet even
hartelijk zijn. Doch de luindteekening die ver-
eischt handschrift, dat staat veel leuker en
echter. Maar aan de hartelijkheid doet 't vol
gens mij niets af. Die tijd is geweest en zoo'u
keurige brief als die van de wilde woudbloem
zou me haast doen vreezen, dat ze nu een
keurig afgestoft kasplantje is geworden. Doch
daar ben ik niet bang voor, met al je nieuwe
waardigheid blijft „V/ild woodflower" toch
„the same". Is 't niet?
Dag juffertje secretaresse, veel groeten van
AUNTY ELLEN.
Klimop, Den Haag.
Wel, „Klouterplantje", dat was een verras
sing, als je zoo lang niets gehoord hebt. Wel
kom in jullie nieuwe „Home", dat de heele
familie er altijd maar gezond en vroolijk, ge
lukkig en tevreden moge wonen. Is de familie
met een konijntje vermeerderd. Leuke beest
jes, hè. Onze jongens hebben er ook eens een
gehad. Hans, heette het diertje, doch het had
een speciale voorkeur voor huiskamer en sa
lon. Altijd was hij zoek en werd meestal in
een of ander hoekje terug gevonden. Drama
op drama! Dat ging niet op den duur. Toen
nam de keukenprinses Hans mee naar huis
ergens in Brabant. Daar heeft de boerin hem
vetgemest, en met Kerstmis voor een kwartje
per lot, ten bate van de Stille Armen, verloot.
21 gulden bracht Hansje in 't dorp op. Leuk
hè? Dus als je er geen raad mee weet, geef je
duveltje maar naar buiten. Maar je houdt
hem zeker goed buiten In z'n hokje, het kleine
duveltje.
Zeg Klimopje, als je weer eens Iets instuurt,
wil Je het dan goed frankeeren, ditmaal moest
er strafport betaald worden. Altijd maar na
wegen, meiske.
Je inzending is alleraardigst, juist voor nu
geschikt en vindt direct een plaatsje. Dat valt
zeker mee?
Prettige vacantie verder en veel genoegen
met Duveltje.
Good bey, Klimop! Groetjes van
AUNTY ELLEN,
Lieve Cousins.
Aunty is weer thuis van haar reis en stelt
hoofd, hart en pen weer ten volle beschik
baar voor al de lieve, Jonge nichtjes. Ik hoop
dat jullie weer allemaal den ouden weg naar
Aunty Ellen's babbelpraatje terug vinden en
dit najaar de post weer heel wat confldentie's
moge brengen.
In September als alles en iedereen weer in
de gewone orde is ingeleefd gaan we een groo
ten wedstrijd houden.
Ik vertel nu nog niet precies 't hoe en wat;
nog eventjes geduld. Er zijn veel vriendinn»-
tjes op reis, dus dat zou niet eerlijk zijn. Allen
tegelijk beginnen nietwaar? Maar thuis of uit,
lieve meisjes, gedraagt je allen zóó, dat als de
vacantie voorbij is, Moeder en Vader zelf zeg
gen: Jammer, wat waren de kinderen gezel
lig thuis.
Afgesproken en nog veel, heel veel genoegen
in de resteerende weekjes.
To the next, dearies,
AUNTY ELLEN.
De saccharine heeft zijn uitvinding te danken
aan het toeval. De Duitsche scheikundige
Fahlberg was in den zomer van 1878 in het
laboratorium van de Hopkins-unlverslteit te
Baltimore bezig met pogingen tot samenstel
ling van tot dat oogenblik onbekende
organische lichamen. Op een avond viel het
he mthuis op, dat zijn brood zoo zoet smaakte;
hij bemerkte echter weldra, dat deze smaak
van zijn handen afkomstig was, ofschoon hii
ze na het laboratorium terdege had gewasschen
Het geval interesseerde hem zoodanig, dat hij
denzelfden avond naar het laboratorium
terugkeerde, waar hij alle schalen en glazen op
zijn werktafel onderzocht. Hij ontdekte dat de
inhoud van een der glazen opvallend zoet
smaakte. De chemische analyse toonde aan, dat
het benzolzuursulfinlde bevatte, dat later sac.
charine door hem werd gedoopt, dus een aflei
ding van benzol. Fahlberg begreep, dat hier
de mogelijkheid bestond, een kunstmatige zoete
stof te winnen; hij werkte in deze richting
voort en in het jaar 1879 was zijn product
zoover, dat het practised bruikbaar scheen.
Naar Duitschland teruggekeerd, stichtte hij sa
men met zijn oom A. List uit Leipzig aaa do
Elbe een fabriek, die lang de eenige onder
neming van dezen aard ls geweest.
Bevestig onder iederen hoek van uw kleedjes
een paar c.M. ijzerdraad; hierdoor liggen ze plat
én het voorkomt het opkrullen der hoeken
Beste kinderen.
We gaan weer verder met onzen kalender.
Voor Maart had ik bedacht de maan en de
sterren. En omdat lk het leuk vond alle blaad
jes een andere kleur te geven, zullen we dezen
keer maan, sterren en de 4 hoekjes grijs ma
ken.
In April beginnen we al een beetje aan de
lente te denken, vooral als er eens een paar
mooie zonnige dagen komen. Daarom zullen
we maar vast een eenvoudig bloempje neerzet-
steeltje groen en de l'laadjes lichtblauw ma
ten, waarvan we het hartje goud-geel, het
ken. Ook de vier hoekjes worden lioht-blauw.
„GRIJS GROOTJE"*