m 4 1 m H DINSDAG 26 AUGUSTUS 1930 IW li*C SS! MÉM' U9»8f EEN PRAATJE OVER REGEN EN VERVELING. VOOR DE MOEDERS VAN AANKOMENDE JONGENS, VAN TASCH JES EN BLOEMEN. MODE. BOUDOIR. RECEPTEN. Correspondentie. Het variante kalendertje van de week. r'. VACANTIE. KLEINE WIES. SACCHARINE. LIET OPKRULLEN VAN VLOERKLEEDEN. BABYsBQX. „Regen wat verveel je mij", deze regel uit eeu heel knus en gezellig verhaaltje met heer lijken afloop, heeft ons eens in de jeugdjaren bijzonder getroffen. De woorden werden gesproken door de hel din uit het romannetje, dat dén titel droeg: „Marmaduke of de geschiedenis van drie re genachtige dagen". Het stond in een heel oud stuiversmagazijn, Zoo'n heerlijken dikken jaargang, iedere blad zijde twee kolommen, in het genre al3 nu de „Magazijnen in Hollandsoh, Engelsch, Fransch enz. verschijnen. Echter zij waren toen niet ge ïllustreerd, maar in dat romannetje ('t was nog echte romantiek, een liefde in drie dagen), school altijd veel troost. We dweepten er mede, maakten ons woest op de kwaadaardige zuster der heldin, op de ij dele moeder en waren vol ne won- doring voor Marmaduke, die zijn Assche- poesje wist te veroveren en tot zijn bruid te maken. „Marmaduke, wat zijt ge goed voor mij ge weest". Met deze woorden eindigde de kleine geschiedenis van drie regendagen. En t was, alles zon en weelde en vreugde, voor de kleine Cynthia. En gij? En wij? hooggeachte leaeressen. Hoe zijn ons niet de drie, maar de veertig regen achtige dagen bevallen? Allen die op reis of thuis waren hebben volop gelegenheid gehad, de zielen in lijdzaamheid te bezitten. Vocral de laatste veertien dagen. Vrijdag voor een week was het wel het toppunt. Dat donderde en bliksemde en goot alsof de wereld verging, de meest optimistisch ge stemden geest moest het tenslotte wel afleg gen en beamen, ja< 't is toch werkelijk een slechte zomer. Op de badplaatsen, volle hotels, maar leege badstoelen en huisjes. Verkouden, zure gezich ten, bleekneuzige doohteren, niezende, hoesten de broederen, mopperende, naar buiten ver langende kinderen. s Ochtends het eerste wat je deed was naar de lucht zien, en op het balconnetje. Alles nat, grauwe lucht, huilende wind. 't Is alweer mise bracht je er uit, en dook menig maal maar weer in de vergetelheid, er was toch niets te beginnen. „Sinte Margriet", „Sinte Margriet", wat doe je ons eea reuze verdriet, declameerde er een later aan het ontbijt. Dat bracht er de jool weer in, 't gaf toch niets of je al zuchtte en mistroostig keek, en je deed allemaal moeite „to make the best of it". En nü, de regenperiode schijnt voorbij. Reeds jl. Zondag brachten een zonnige sfeer en een zachte lucht, een idee van zomer terug. Dit komt ervan als je naar het zolder trekt en je huisgenooten op heerlijke gekamferde dekens tracteert, want die waren heusch noodig. Maar wij, huisvrouwen, lachen: „als juljie 't koud hebt. mopper je ook en zulke dagen en nachten zijn kouder dan 's winters als alles erop berekend is. Het is jammer voor degenen, wier vrijheids dagen juist in die Pluviusplaag vielen, maar t is een zalighed voor diegenen, die nu nog t an land en zee en bosschen en bergen mogen genieten en wij gunnen het hun van harte Heerlijkheid voor wie thuis zijn en nog van iederen mooien dag, in eigen tuin of daarbui- ten, alleen of met het gezn kuipen profiteeren. Al zijt ge thuis, een zonverlicht vertrek is toch zooveel waard. Zon verveelt nooit, ten minste niet in ons land. Helaas er zijn streken, waar men de zon ge stadig zou willen ontvluchten, waar men ze misschien verwenscht ln de onmacht zich voor haar verzengende stralen te vrijwaren. Daar in de woestijnen, op ongenaakbare, on herbergzame hoogten, waar koelte noch lafe nis te vinden zijn, waar de reiziger smacht van dorst en alle kwellingen der onophoudelijk brandende, ja martelende zonnestralen moet i erduren, daar zoekt men op allerlei wijzen aan de meedoogenlooze heerscheresse te ont komen. Maar wij: zonder zon kunnen wij niet leven. Wij kinderen van de zee, wij kinderen van de zon. Dan zijn we aile leed weer vergeten, als 't zonnetje maar lacht, als we gordijnen en deu ren mogen openzetten en Gods warme zon bin nen laten stroomen. Want „regen wat verveel je me" 1' c-n v gemeen erkende waarheid. Toch om den regen zelf behoeft men zich niet te vervelen. Ver velen behoeft men zich eigenlijk nooit. I-ier gewoon denkend nensóh kan in de diepste eenzaamheid en stilte zonder eenige handen bezigheid of lichaamsbeweging zich vermaken en den tijd benutten. Men heeft als alle bronnen tot het door brengen of dooden van den tijd gesloten zijn, toch nog in zich dat individueele, dat leven in een eigen wereld. Ieder heeft nog zijn gedach ten, gedachten die je aan 't werk kunt zetten, waarmede ge desnoods vooruit kunt werken, dingen die ge eens op uw gemak kunt uit peinzen, waat op de juiste ure zal er geen tijd voor zijn. Is dat niet heerlijk, iets wat niemand en Beker geen regen u kan ontnemen? De altijd nieuwe, steeds wisselende, nooit volbrachte be zigheid van het denken. Gedachten die gaan en komen die weven en spinnen aan de groote machtige dingen des levens aan de lieflijke sprookjes van een stil geluk een ontloken liefde, een blijde belofte, een machtig werk, over komende plichten. Gedachten over verleden, heden, toekomst, over ons zelve, onze kinderen, over onze ouders, zoo zij leven of heengingen, gedachten over het wel en wee der ons toevertrouwde panden. Dan komen we immers nooit uitgedacht. „Vervelen" als uiting van het nietsdoen, neen dat behoeven wij nooit. Maar dat we ons soms vervelen, ja zelfs in een groot gezelschap, waar zouelooze schers. onnutte praat, misschien kwade taal verkocht wordt, dat is mogelijk. Doch dan hebben wij het probate middel van te trachten, de conversatie in hoogere orde te leiden, en zoo dat niet lukt, welnu dan rest ons nog het zwijgend neerzitten, het bestudee- ren der omgeving, het observeeren van zooveel interessants. Dan kan men zooveel leeren, alleen maar door de beseffen, hoe men niet moet spreken, niet moet handelen, wil men waarlijk ee i nobel en hoogstaand mensc'i zijn. Tenslotte reet dan nog het heengaan, om elder3 bezigheid voor hart en geest te vinden, die geen verveling, doch vernieuwde energie, vlammende geestkracht en sprankelend ver nuft beoogen. Daarbuiten kan men ze vaak niet ontloo- pen, noch de milde wateren van den regen, nooh de verveling. Doch in eigen woon, in eigen boezem, o, we weten 't, zoo, 't zal wel weer anders worden, Alles vergaat, alles gaat voorbij. Slechts één blijft die nooit eindigt, nooit vergaat, en dat is God. De Heer en Meester, 4? Schepper van het heelal. Hij, die alles schiep naar Zijn welbehagen, en voor ons geluk. Hij, die regen en zonneschijn geeft, naar Zijn Heilig bestier, naargelang Zijn aarde, Zijne schepselen, dit erlangen. Helaas zijn wij stervelingen vaak te kortzich tig, om dit naar waarde te schatten. En dan klagen en mopperen wij, inplaats van onderdanig en tevreden met „al wat God blieft" onzen weg te gaan, inplaats van met een flinke regenjas en over de ooren getrok ken hoed en een paar echte stevige modder laarzen er op uit te trekken. Je hoofd in de hoogte en je neus in den wind. Heusch, dan Is 't zoo erg niet en dan valt 't wel mede. 't Verfrischt lichaam en ziel, de spieren zul len zich inspannen en stalen in 't optornen te gen storm en buien, alles wat hindert en miert en ploetert binnenin waait weg en verdwijnt, de tijd vliegt om en dan is de terugkomst eens zoo prettig, je tehuis eens zoo lief, de kamer eens zoo gezellig, de omgeving eens zoo vroolijk. Neemt er de proef mede, mochten er in den vacantietijd nog dagen komen, waarop we zul len zeggen, „regen, wat verveel je me", maar later wij er dan op laten volgen: „Regen niet jij, maar ik ben de baas, want welk Hollandsch kind is bang voor regen en wind. HELLENEN. Moeders en ook vaders, wat is het toch een groote zórg, een beklemming vaak, wanneer wij onze jongens en meisjes zoo flink en robust zich zien ontwikkelen, en wij dan weten en besef fen, hoe geheel onbevangen en onwetend tegenover het leven, het werkelijke leven staan" Niet het leven van rozengeur en maneschijn, het leven tijden terug, toen er zoo langzaam, zoo kalm geleefd werd. Alles ging in banen van geleidelijkheid, toen tucht en aartsvaderlijke zede, geen minste af wijking gedoogden. Ach, ook toen waren ei die uit den band sprongen, te vroeg wijs te vroeg oud. Sprak al niet koning Richard de Derde van den kleinen Eduard, den kleinen moedigen prins die zijn meening vrijmoedig ten beste gaf: „Zoo jong en spreekt zoo boud wordt nimmer oud" En hij kon 't weten, de wreedaard, ln dat zelfde oogenblik wist hij dat de dood van het koningskind reeds besloten was. Zoo gaat het ook heden ten dage. Ha, de jongelui van 15, 16, 17 jaar, ze noemen zich „die Könlge der Welt". Zij weten alles, zij weten alles beter, zij zullen niet in zeven slooten tegelijk loopen. Te hopen van niet, één sloot Is al genoeg om ln de modder te verstikken. Gevaar? Waarvoor? Oude menschen zien altijd spoken. Dat Is waar, want zij zijn er. al die onzicht bare spoken van verderf en zonde, die rond waren als grijplust'ige duivels, zoekende wie te verslinden. En waar de jongeling zoo spreekt, prat op eigen nog onbeproefde kracht en weer standsvermogen, daar zal die Satan, soms in 't meest beminnelijk verleidelijk omhulsel ge stoken, de meeste kans hebben om zijn „zoo Jong en spreekt zoo boud" grijnslachend aan te vullen met het cynische „wordt nimmer oud". Nimmer oud in de deugd van reinheid, zede lijkheid en edelmoedigheid. Nimmer oud ge noeg om een ongerept blazoen der jonk vrouwe zijner keuze aan te bieden. Begrijpen wij elkaar hier, moeders, moede;s van groote en kleine gezinnen, die u zelve wel eens afvraagt, wat moet Ik doen wat moe; ik zeggen, moet Ik zwijgen Moeders, vaders, 't is zoo ontzettend m cel- lijk die vraag te beantwoorden. Wat ge ziet, wat ge voelt; ge weet 't er gist iets in uw kind; er is iets wat hem hindert, waar hij over tobt, peinst. En gij durft niet vragen, ge denkt: wachten, tot hij vanzelf spreekt. Ge verdubbelt zoo mogelijk uwe zorgen, uwe teederheid, als eeu kindje nog koestert ge uw grooten jongen. En hij is u dankbaar, want hij weet dat hij nukkig en prikkelbaar is en dankt u omdat ge hem ontziet, hem niet lastig valt, hem helpt om over de buien heen te komen. Toch is d i t niet genoeg. Zij, die daar op de grens staan van jongeling tot man, zij heb ben een extra woord, een extra steun noodig. Zij hebben noodig, een richting, een stuwing naar idealen, die hen verheft hoven het alle- daagsche, een stijgung naar hooger en schooner, die hart en geest met kristallijne klaarte ver vult en als een licht in de branding doet flon keren en stralen. Veel is er over deze- periode in 't leven van onze kinderen geschreven vele boekjes zijn versohenen die de wisselende en strijdige ziels- stemminren op dezen leeftijd behandelen. Maar g en zoo schoon als d&t, wat ik dezer dagen mocht lezen en bestudeeren. Het boekje „Jonge Helden" van Pater Hardy Schilgen S.J., uit het Duitseh vertaald, is er zeker een dat waarlijk thuishoort in de handen van alle ouders, moeders vooral, die zoozeer in het hart en de ziel van hun eigen kind kunnen doordringen. Mogelijk hebt gij reeds de onwillekeurigen schrik doorstaan, dat anderen, geestelijken of opvoedkundige leeken, het noodig oordeelden, uw kind te wijzen, ln te lichten, over de groote voorrechten die God wil geven aan hen, die Zijne geboden volgen. Lees dan in dit boekje, het hoe en waarom, lees het met aandacht en de ziel van uw kind, het kind dat ge eens ln het wonderd" kluisje onder Uw hart hebt gedragen, diezelfde ziel zal voor u liggen, als een schoone weelderig bloeiende hof, waar de kiemen van onkruid niet ontbreken, dook waar de „Zaaier" als opperste tuinman zal snoeien en wieden, waar de jonge ontvankelijke wil er om vragen zal. Ge zult veel begrijpen, wat u zelf, als zijnde uit een vorige generatie, duister was, ge zult aan de eene zijde uw zorg en uwe waakzaam heid verscherpen, aan de andere, uw detreu- wen in God, in uw liefde, in het karakter van het kind, dat gij het aanzijn gaaft, voelen stijgen Leest het, en ziet uw kind langzamerhand rijpen tot man, tot ridder, ja tot een chevalier sans peur en sans reprocke" Let wel ouders, wij zeggen niet dat gij het direct uw kind in handen moet geven, dat be grip is zoo uiterst teer, gevaarlijk individueel, dat moet uw eigen hart voor leder persoonlijk u zeggen, of ga te rade hij den vertrouwens- geestelijke van uw zoon. Doch wanneer gij het reeds voor uzelf al leen bestudeert, zult jij een ervaring een levensles rijker zijn geworden, een richtsnoer, een vingerwijzing Gods, die u doet sidderen voor de ontzettende gevaren van dezen tijd, voor de niet te onderschatten verantwoording. Maar gij, moeders vooral, de angst die ons dikwijls beklemt, soms ongemotiveerd, soms als voorbode* van wat komen zal, deze angst zal zooveel verminderd en verzacht worden, als wij lezen van den grooten invloed dien onzen persoonlijkheid vooral op den jongeling heeft. Wij weten 't immers allen, wat een zoon voor de moeder is, hoe hij zelf man en vader, toch haar kind, haar kleine jongen blijft. Wij weten, hoe boven ons, oneindig mach tiger, en teederder eene Moeder troont, eene Koninginne des Hemels, die niet liever wenscht dan een eerewacht van reine, jonge, sterke helden. Bevelen wij haar ons kind, den jongeling, den wordenden man in 't volste nederigste betrou wen aan. Dat Zij het wichtje, dat wij eens Haar heb ben toegewijd, moge beschermen, geleiden en bijstaan, tot hij eenfnaal, zoo God 't wil, met de leliën van zijne, hem, uit den hemel toege dachte Bruid, zijn jeugd, eer en reinheid als schoonste offer aan Hare voeten moge leggen. Dan bloeie en herbloeie datgene waarvan Christus gewaagde: Hoe schoon, hoe wonder schoon is een kuisch geslacht. HELLENEN. De tasch vormit tegenwoordig een belangrijk onderdeel van bet tollat, vandaar dat we er dezen keer eens en afzonderlijk artikeltje aan wijden. Allereerst zouden w© dan willen op. merken, dat ze in tallooze variaties verschijnt en dat ze zich in karakter aansluit bij de klceding. Zoo is de tasch-voor-de.straait prac- tisch, eenvoudig van vorm en lijn, bescheiden van kleur en materiaal. Ze is tamelijk groot en vertoornt twee hoofdvormen. Daar is: le. de groote rechthoekige tasch uit een stevige leersoort, zonder versieringen, mot een eenvoudige sluiting en 2e. de groote tasch van zacht leer met een gebogen beugel. De tasch voor den namiddag is eleganter van ver schijning. Ook deze is echter meestal heel groot bijna altijd uit zachte leersoorten gemaakt en versierd mot gespen en rozetben van strasz, die bijzonder mooi op zwart wildleer uitkomen. Uit kleinere tasschen ziet men dikwijls 'n klein zak. doekje, dat de kleur van de japon heeft, te voor schijn komen, wat een aardig effect geeft. Wat do avondtaschjes betreft, kan men zeggen, dat alles vooroorloofd is, mjits het aardig en smaak vol zij; de variaties zijn onbegrensd: kleine taschj es van broeaajt, lamé en fijn gekleurd le<er, bestilct met zilver, met paarlen, met glinsterende stee nen of van kant, van zijde, van kleurig emaiile zelfs ui iets is te oud en. naots te nieuw. Maar nugeen woord meer over de tassohenquaestie, waarbij wie al te lang hebben stilgestaan, met veronitachtzaming van het andere toiletondevdleel, dat in d<-n t:u-I van dit artikeltje genoemd is: de sierbloem. Eenigen tijd geleden verklaarde men, dat de bloemen mode voorbij was en bijna op hetzelfde oogen blik zag men overal nieuwe vormien, nieuwe soorten van sierbloemen opduiken. Kleine bouquetjes viooltjes en primula's tooien de mantels, kamelia'a van leer den regenmantel;' bij de zijden japon behooren groote hangende chrysanthen van crêpie de chine of georgette; op de avondjapon worden groote fantasie- bloemen van lamé, vélours, chiffon en glinste rende tule gedragen. Heit doet e.r mfeits toe, dat ze meestal botanisch niet thuis te brengen zijn; ze zijn zoo fijn van houw en zoo teer van kleur, dat men niet verder naar hun naam vraagt, maar alleen geniet van haar wondere schoon heid. MISS BETTY NUTHALL OPENT EEN LIEFDADIGHEIDSTUINFEEST. Vele bekende sport- en tennis-sterren waren aanwezig bij de opening van een liefdadigheids feest ten bate van arme en verwaarloosde kin deren. Alleraardigste kleine meisjes in stijl- kleeding dribbelden rond, de vele bezoekers en bezoeksters hare bloemjes in ruil voor liefde gaven aanbiedend. Onze foto toont ons Miss Betty Nuthall, terwijl zij minzaam en vriende lijk een bloempje koopt van een klein meisje, gekleed iu de Early Victorian Style. PUNIETTE. WaniK! Griesmeelpuddingy2 L. melk, 100 gram griesmeel, 60 gr. suiker, 2 4 3 eieren, citroenschil, 25 gr. heter, 75 gr. rozijnen of 50 gr. rozijnen en 25 gr. amandelen .Bereiding: Breng de melk aan de kook met de citroenschil. Strooi er roerende de griesmeel ln, en laat het tot een heel stijve rnapsa in koken. Meng er nu de boter door, de met sui ker geroerde dooiers, de rozijnen, desverkie- zend de gepelde en gehakte amandelen, en ten slotte het stijf geklopt^ eiwit. Verwijder de citroenschil en doe het deeg over ln een warmen puddingvorm, die met boter besmeerd en met paneermeel bestrooid is. Kook den gesloten pud dingvorm iy2 uur In kokend water. Presenteer er een warme bessensapsaus bij. Kruidtaart125 gr. boter, 125 gr. bloem, 125 gr. donkerbruine suiker, 125 gr. krenten, 125 gr. sultanen, 3 eieren, 1 theelepeltje fijne kaneel, 1 theelepeltje fijne kruidnagelen, geraspte nootmuscaat. Bereiding: Roer de boter met de suiker tot room. Voeg om beurten de heele ongeklopte eieren toen en de bloem. Roer dit eenigen tijd en meng er dan de gewasschen, goed uitge lekte krenten en rozijnen door en de kruiden. Doe de massa over in een springvorm, die met boter besmeerd en met bloem bestrooid is. Maak den bovenkant glad, en bak het taartje in een vrij warmen oven (onderwarmte) in pl.m. 1 uur gaar en bruin. M. M. Mevrouw L. v. B. B„ Haarlem. Mevrouw, Uw zoo vriendelijk schrijven kwam in ons bezit, echter te laat om U nog deze week van dienst te zijn. Volgaarne zullen wij trachten in de volgende handwerkrubriek aan Uw ver zoek te voldoen. REDACTIE. 24 Augustus: De hoogere humor schuilt in de onverstoor bare ondeugendheid van het schalksche gelaat. 25 Augustus: On triomphe des mauvaises habitudes plus ai- - aujourd'hul que de.main. C. 26 Augustus: De avond wekt verlangen naar den hemel. 27 Augustus: Le travail paye les dettes le dësespolr les augmente. 28 Augustus: Een mensch verandert niet; het zijn alleen de uiterlijke dingen die van aanschijn wisselen. Wilman. 29 Augustus: On ne fait son bonheur, qu'en s'ocoupant de celui des autres. B. de St. Pierre. 30 Augustus: De wroeging sart dat Iets onherstelbaar ls, maar genade heelt alles. G. K. v. d. Burg. een smak het portier open en sprong eruit, begon toen als een wildeman te dansen. De anderen wilden ook van de partij zijn en dans ten mee. „Jongens, naar de zee! Vooruit, wie 't eerste er Is." Ze zetten het op een hollen! Mama was blij! Nu kon ze rustig de koffers uitpakken en vooi het eten zorgen, want straks zouden ze wel terugkomen en bedelen om een boterham. En ja, hoor, na een uurtje kwamen ze terug Je kon goed zien, dat ze heerlijk ge speeld hadden. Ze zagen er niet zoo netjes meer uit als eerst De haren zaten ln de war en hun kleeren waren verkreukeld en vuil. Moeder lachte eens, ze wist dat wel. „Hé, ik heb zoo'n honger', zei Gert. „Hemeltje, ik ook! Ik rammel gewoonweg. Zijn er broodjes in huls!" „Ja hoor, wees maar stil", zei moeder, „straks gaan we eten. Ga het huis maar eens bekijken". Nu, dat hadden ze gauw gezien. Toen ze weer ln de huiskamer kwamen, waar de tafel al gedekt was, vertelden de jongens, dat - -• een zolder was, waar je verstoppertje kon spelen, en de meisjes, dat ze zoo'n mooie slaapkamer hadden. Na tafel mochten ze nog even spelen, en toen één, twee. drie naar bed. Den volgenden morgen was het prachtig weer, en ging het heele huishouden naar het strand. Jannie maakte een groote kuil met banken; Flip bouwde een fort, samen met een nieuw vriendje, en ze hadden de grootste pret: Gert was bij de zee bezig, maakte kanalen en liet z'n bootjes varen: en kleine Bertie maakte taartjes en koekjes. Toen ze des middags terugkwamen, vonden ze haast niets meer terug van wat ze gemaakt hadden: 't fort was weggespoeld, evenals de tanalen. In den kuil van Jannie speelden vreemde kinderen. Ze kon wel huilen. Dan maar iets anders maken. Maar het was nu niet zoo prettig op het strand, 't waaide zoo en het zand prikte tegen de beenen. „Weet je wat, rei moeder, we gaan naar het bosch, en dan gaan we van blaren en deunenaalden Iets moois maken". „Ja, ja, dat is fijn", riepen de meisjes. „Wat hebben wij er nou aan, mutsen te ma ken", bromden do twee jongens. „Jullie kun nen bldren en naalden van de boomen halen", bedacht moeder. Dat vonden de Jongens goed en Iedereen was tevreden. Moeder tracteerde nog op olienootjes en zuurtjes en zoo was de heerlijke dag vlug voorbij. FIEKE. Hè, fijn nog een keertje slapen en dan gaan we naar zee, hoera! Dit en nog meer der gelijke uitroepen deden de kinderen, vier in getal, van mevrouw Bennekom, die een maand zou doorbrengen op een badplaats, om de kin dereu een pleizieiigen tijd te geven en ze met meer kleur dan nu terug te brengen in de drukke stad, waar ze woonden. Jannie, Gert, Flip en Bertie waren haast niet te houden, lederen keer vroegen ze: „Moeder, wanneer gaan we nou?" Bertie, de jongste peuter, wilde al haar speelgoed meenemen. De poppen, het fornuisje, het serviesje. Ze was al begonnen om het ln een leege koffer te stoppen. Moeder, die 't zag, zei niets, maar haalde het er uit, deed er emmertjes en vormpjes voor in de plaats en sloot den koffer af. Het speelgoed werd ook goed weggeborgen. Flip had van zijn zakcenten een stuk of tien bootjes gekocht, en Gert was jaloersch, .want hij kon het niet, daar hij al z'n geld al versnoept had. Eindelijk was alles klaar. Do auto stond voor en alle kleine dingen, die nog vergeten waren, werden nog gauw hier en daar ln gestopt. De kinderen wa ren Uitgelaten als iets. Heel de school wist, dat ze aan zee gingen, ook dat ze met een auto gingen. Flip zei: fijne kar, en Jannie, die de oudste was, trok met een nuffig gezicht haar neusje op voor haar broertje, die zoo'n drukte maakte, en ging toen een eindje van hem af in den wagen zitten, trok haar rokjes weg en zette haar hoed goed. Wat werd die Jannie geplaagd. De rit was niet lang, maar toch vroegen de kinderen lederen keer: „Mammie, zijn we er nog niet?"; „hoe heet dit plaatsje hier en wat is dit en dat?" Van alles moesten ze weten. Opeens begon een van de Jongens te gillen: De zee! moeder ik zie de zee!" Ze wilden na tuurlijk allemaal kijken en de een rolde over den ander om ook door het ruitje te kunnen zien. Daar stopte de auto voor een aardig huisje, dicht bij de duinen, Gert gooide met „Wiesje, kom, je mag met Juf een wande ling door de duinen gaan maken". „Fijn,, moesje, mag ik dan mijn mooie jurkje aan"' vroeg Wiesje. „Nee kindje, in de duinen maak je je altijd zóó vuil, en 't is zonde van dat nieuwe jurkje". Daar kwam Juf de kamer in, en een kwartier later stapte Wies aan de hand van Juf de deur uit. Mevrouw Bergsma keek hen na. En na elke tien stappen die Wies zette, keerde ze zich om en zwaaide met haar mollige handje naar moesje, totdat ze bij de kromming van den weg moesje niet meer zag. Maar dat was niets. Wies holde 't pad, dat naar de duinen voerde, op. Ze merkte niets van de warmte, holde maar door, totdat ze er was. Waar was Juf? O, daar kwam ze hijgend aan. Wies begon hard te lachen. Die Juf kon niet eens zoo hard loo pen als zij zelf. En daar begon ze weer te hol len. Ze draafde tegen de hellingen op en bleef eindelijk op een top van een der heuvels zit ten. Juf kwam pas in 't dal aan. Ze liep heel langzaam en hijgde vreeselijk. Daar was ze bij Wies. „Au, dat nare helmgras prikt zoo in m'n beenen", klaagde Juf. „Ik heb er niets van gevoelld", zei Wies, terwijl ze bei haar bloote beentjes vooruitstak en ineens: „Och juffie, kijk eeus wat een prachtige bloemen". Eu ze wees op een groote bos brem en katte- staarten. „Ja mooi", antwoordde Juf, „wil Wiesje wat bloemen hebben". „Ja", knikte Wies stralend. Samen gingen ze naar de plek, waar brem en kattestaart weelderig groeiden. Voor zichtig sneed Juf een groote bos der mooie bloemen, en legde ze in Wiesje's schoot. „Dank u wel, Juffie", en met bolde ze weer tegen een helling op. Juf bleef beneden, daar was 't niet zoo warm. Toen Wies vond, dat ze hoog ge noeg was, ging ze zitten en begon zoo goed als ze 't kon, de bloemen te schikken. Ze merkte niet, dat Juf naar haar keek, en dacht: Precies 'n schilderijtje". En Juf dacht niets te veel. Zooals donkere Wiesje daar zat, tegen 't duin, de zwarte krullen achteloos naar ach teren geworpen, met haar rood warme ge zichtje, de dikke armpjes die den bloemensdhat tegen zich aandrukten en de zon die met haar warme, weldadige stralen 't gele zand, als in goud veranderde. Juf keek eens op haar hor loge. 't Was tijd, om naar huis te gaan. Ze riep Wiesje, die dadelijk gehoorzaam de duin af kwam hollen. Maar de helling was steil en Wies liep te hard. En toen ze beneden kwam, kon ze haar vaart niet meer inhouden en daar lag ze in 't mulle zand, bovenop haar bloemen. Ze bleef even beduusd liggen, keek dan met oogjes die haast dreigden over te loopen, naar Juf, maar toen ze zag, dat Juf hardop lachte, stond zo op en lachte mee, dat 't weerklonk door de duinen. Ze pakte haar bloemen op, maar er waren er een paar geknakt, doch Juf wist raad. Handig vlocht ze van de geknakte bloemen een kransje, dat ze Wies op 'r krul- len zette. „En u dan? Moet u geen kransje heb ben, zal lk nog eens vallen op de bloemen, dan knakken er nog wat?" vroeg Wies. „Nee liefje, die moet je zelf houden", antwoordde Juf, „én nu naar huls". Direct toen Wies thuis kwam. holde ze met haar bloemen naar Moes. „Alsublieft" zei ze, en drukte de bloemen in mevrouw Bergsma's han den. „O, dank je wel kindje", lachte mevrouw. Wies hield haar wangetje naar moeder opge heven en deze drukte en een Innigen kus op. Toen brachten ze beiden Wiesjes bouquet naar 't groote Mariabeeld. KLIMOP. Dear Woodflower, Den Haag. Welk een verrassing bracht mij Je brief., Wat worden m'n nichtjes groot, haast te groot voor onze rubriek. Maar ik vind 't echt gezellig dat je nu Aunty niet vergeet. Ik vind je een reuze nichtje, nu al zoo'n aardig werk te beginnen, een radertje te zijn (n dat mooie groote maatschappelijk werk. 't Zal mij heel veel plezier doen, als je weer eens Iets in stuurt, schrijf gerust over de vacantie, dan geniet ik mede. Dat je een getypte brief schrijf! never mind, nitscheivo, hindert niet, zeggen dé Russen. Wel lieve meiske, daar zij we al lang overheen, een getypte brief kan en moet even hartelijk zijn. Doch de luindteekening die ver- eischt handschrift, dat staat veel leuker en echter. Maar aan de hartelijkheid doet 't vol gens mij niets af. Die tijd is geweest en zoo'u keurige brief als die van de wilde woudbloem zou me haast doen vreezen, dat ze nu een keurig afgestoft kasplantje is geworden. Doch daar ben ik niet bang voor, met al je nieuwe waardigheid blijft „V/ild woodflower" toch „the same". Is 't niet? Dag juffertje secretaresse, veel groeten van AUNTY ELLEN. Klimop, Den Haag. Wel, „Klouterplantje", dat was een verras sing, als je zoo lang niets gehoord hebt. Wel kom in jullie nieuwe „Home", dat de heele familie er altijd maar gezond en vroolijk, ge lukkig en tevreden moge wonen. Is de familie met een konijntje vermeerderd. Leuke beest jes, hè. Onze jongens hebben er ook eens een gehad. Hans, heette het diertje, doch het had een speciale voorkeur voor huiskamer en sa lon. Altijd was hij zoek en werd meestal in een of ander hoekje terug gevonden. Drama op drama! Dat ging niet op den duur. Toen nam de keukenprinses Hans mee naar huis ergens in Brabant. Daar heeft de boerin hem vetgemest, en met Kerstmis voor een kwartje per lot, ten bate van de Stille Armen, verloot. 21 gulden bracht Hansje in 't dorp op. Leuk hè? Dus als je er geen raad mee weet, geef je duveltje maar naar buiten. Maar je houdt hem zeker goed buiten In z'n hokje, het kleine duveltje. Zeg Klimopje, als je weer eens Iets instuurt, wil Je het dan goed frankeeren, ditmaal moest er strafport betaald worden. Altijd maar na wegen, meiske. Je inzending is alleraardigst, juist voor nu geschikt en vindt direct een plaatsje. Dat valt zeker mee? Prettige vacantie verder en veel genoegen met Duveltje. Good bey, Klimop! Groetjes van AUNTY ELLEN, Lieve Cousins. Aunty is weer thuis van haar reis en stelt hoofd, hart en pen weer ten volle beschik baar voor al de lieve, Jonge nichtjes. Ik hoop dat jullie weer allemaal den ouden weg naar Aunty Ellen's babbelpraatje terug vinden en dit najaar de post weer heel wat confldentie's moge brengen. In September als alles en iedereen weer in de gewone orde is ingeleefd gaan we een groo ten wedstrijd houden. Ik vertel nu nog niet precies 't hoe en wat; nog eventjes geduld. Er zijn veel vriendinn»- tjes op reis, dus dat zou niet eerlijk zijn. Allen tegelijk beginnen nietwaar? Maar thuis of uit, lieve meisjes, gedraagt je allen zóó, dat als de vacantie voorbij is, Moeder en Vader zelf zeg gen: Jammer, wat waren de kinderen gezel lig thuis. Afgesproken en nog veel, heel veel genoegen in de resteerende weekjes. To the next, dearies, AUNTY ELLEN. De saccharine heeft zijn uitvinding te danken aan het toeval. De Duitsche scheikundige Fahlberg was in den zomer van 1878 in het laboratorium van de Hopkins-unlverslteit te Baltimore bezig met pogingen tot samenstel ling van tot dat oogenblik onbekende organische lichamen. Op een avond viel het he mthuis op, dat zijn brood zoo zoet smaakte; hij bemerkte echter weldra, dat deze smaak van zijn handen afkomstig was, ofschoon hii ze na het laboratorium terdege had gewasschen Het geval interesseerde hem zoodanig, dat hij denzelfden avond naar het laboratorium terugkeerde, waar hij alle schalen en glazen op zijn werktafel onderzocht. Hij ontdekte dat de inhoud van een der glazen opvallend zoet smaakte. De chemische analyse toonde aan, dat het benzolzuursulfinlde bevatte, dat later sac. charine door hem werd gedoopt, dus een aflei ding van benzol. Fahlberg begreep, dat hier de mogelijkheid bestond, een kunstmatige zoete stof te winnen; hij werkte in deze richting voort en in het jaar 1879 was zijn product zoover, dat het practised bruikbaar scheen. Naar Duitschland teruggekeerd, stichtte hij sa men met zijn oom A. List uit Leipzig aaa do Elbe een fabriek, die lang de eenige onder neming van dezen aard ls geweest. Bevestig onder iederen hoek van uw kleedjes een paar c.M. ijzerdraad; hierdoor liggen ze plat én het voorkomt het opkrullen der hoeken Beste kinderen. We gaan weer verder met onzen kalender. Voor Maart had ik bedacht de maan en de sterren. En omdat lk het leuk vond alle blaad jes een andere kleur te geven, zullen we dezen keer maan, sterren en de 4 hoekjes grijs ma ken. In April beginnen we al een beetje aan de lente te denken, vooral als er eens een paar mooie zonnige dagen komen. Daarom zullen we maar vast een eenvoudig bloempje neerzet- steeltje groen en de l'laadjes lichtblauw ma ten, waarvan we het hartje goud-geel, het ken. Ook de vier hoekjes worden lioht-blauw. „GRIJS GROOTJE"*

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1930 | | pagina 6