EEN DOCHTER VAN ORANJE.
MAAR DE MOEDER DER GEHEELE
NATIE.
Oranje straalt triomfantelijk na den Novemberstorm i de onvergetelijke verbroedering 1
.Vorstenhuis en Volk op het Haagsche Malieveld In 1918,
van
ZOÏfMG 31 AUGUSTUS Ï93Ü.
KONINGINNENUMMER,
DE STEM VAN HET MOEDERHART.
De Landsvrouwe der Overzeesche Gebieden
opent den aetherweg naar Oost- en West-Indië,
DE APOTHEOSE DER SAAM-
HOORIGHEIDr
Men denke slechts aan de Spoorwegramp te Weesp
in 1918, toen de sombere convooien van dooden en ge
wonden in de Hoofdstad werden afgeladen en de Ko
ningin de ronde deed in alle Amsterdamsche gasthuizen,
om de slachtoffers te bezoeken.
En zoo is het steeds, waar een nationale ramp per
soonlijke offers eischt. Geen huis waar leed woont, wordt
voorbijgegaan.
In die oogenblikken zijn, inniger dan ooit, souvereine
en volk solidair, samen mensch-naast-mensch, het hoofd
biedend aan de beproevingen.
Dat is oprechte democratie. Dat is soms zelfs knusse
familiariteit, zooals in 1917, toen de door storm en regen
uit hun tentenkamp verjaagde padvinders plotseling
tot logé's van Hare Majesteit in Haar villa Ruigenhoek
te Scheveningen werden gepromoveerd.
Laten we dat alles samenvatten in: Moederlijkheid.
Het Poppenmoedertje van de Prinsesjaren der Ko
ningin, dat Miss Winter in al haar fasen beschreef, had
al vroeg de handen vol aan het beredderen van een
talrijke kinderkolonie. Regentes Emma heeft met paeda-
gogischen tact dien meisjeshartstocht aangemoedigd.
Het was een spel vol voorafbeelding, een vroege inner
lijke behoefte, een brok levensvorming ook.
Het leerde stelselmatigheid aan de moederlijkheid- De
„efficiency van het Moederschap" die voor een Lands-
moeder onmisbaar is!
Mr. Treub heeft van de Koningin geschreven:
„Wat Haar bovenal helpt, is het moederlijk gevoel,
dat in elke vrouw leeft, niet alleen tegenover haar eigen
kinderen, en dat bij de Koningin zeer sterk is ontwik
keld.
„Op een alleraardigste manier kwam dat naar voren,
toen in den winter van 1913-1914 de jonge toenmalige
Groothertogin van Luxemburg bij Haar op bezoek was.
Zelfs bij de officieele gelegenheden, waarbij zij, die niet
tot de hofkringen behooren, Haar toen alleen konden
gadeslaan, viel het in het oog, hoeveel schik Hare
Majesteit er in had, over zulk een jeugdige „Nicht" wat
te kunnen moederen.
„Welnu, dat moederlijk gevoel, dat zich bij die gelegen
heid in individueele richting uitte, omspant bij de Ko-.
ningin het geheele volk.... Zij voelt zioh niet slechts
als het hoofd maar als de moeder van het Nederlandsche
volk
Maar waarom gegrepen naar de getuigenissen van
anderen? Vele daden der Koningin spreken met een
moederlijke stem.
Dezelfde stem, die een warmen, diepen klank geeft aan
Haar persoonlijke woorden tot het volk.
Dan is het niet enkel de Moeder van één kind, die
spreekt, zooals in Haar rede te Amsterdam op 31 Mei
1910:
„Bovenal stemt het ons ouderhart tot groote dank
baarheid getuige te hebben mogen zijn van de liefde,
waarmede zij, die wij zoo gaarne ons „zonneschijntje"
noemen, allerwegen is ontvangen en begroet."
Maar niet minder de Moeder van duizenden, die echt
moederlijk een meewarig en moedgevend woord richt
tot de landskinderen in Oost-Indië bij de opening van
den Indië-zender op 1 Juni 1927:
„Moeders en Vaders, die hun kinderen zagen afreizen
of die hen voor hun vorming hier achterlieten, gij allen,
die wellicht in zorgen zijt om betrekkingen of vrienden,
die ver zijn, of wellicht gebukt gaat door de herinnering
aan een dierbaar gelaat, dat gij niet zult wederzien:
voelt het, dat ik met u meeleef in den weemoed, dien
deze scheiding dagelijks voor zoovelen onzer brengt.
Moge God u steunen....
„En hoevelen zegt de Koningin verderop in haar
toespraak wier namen niet algemeen bekend zijn,
hebben niet vaak op eenzame posten land en volk met
zelfverloochening gediend- Wie zal den omvang schatten
van de toewijding der vrouwen, die daarbij den mannen
kracht gaven om te volharden in hun moeilijke taak
Iloe moet dit woord van het hart, gesproken op het
historisch oogenblik, dat Nederland en Indië door den
aether heen elkander ontmoetten, de eenzame voorpost
ergens in de rimboe verloren hebben ontroerd. Een méér
dan koninklijk, een moederlijk woord van opbeuring
met den klank van het zoo menschelijk-bewogen „Wil
helmus van Nassouwe";
Oorlof! mijn arme schapen
Die oprecht zijt van aard,
Uw herder zal niet slapen,
Al zijt gij nu vervaard.
Deze koninklijke boodschap, ingegeven door deernis
voor de wond van het heimwee, door een moederlijk
gevoel dat het leed der scheiding wil verzachten die
de Koningin met onverdachte oprechtheid nagestreefd,
al heeft Zij geen oogenblik en dat is eerbiedwaardig
den stijl, den stempel van Haar eigen diepe geloofs
overtuiging verloochend.
Zwaarder en tirannieker dan alle hof-étiquette is de
étiquette der onpartijdigheid in een land, dat een zóó
gemengde bevolking en zóó uiteenloopende felle scha
keering van gezindten en levensstroomingen herbergt.
De andere étiquette heeft tenminste nog vaste normen,
déze heeft alléén gevoeligheden!
Zichzelf te mogen en te moeten zijn in wat van iedere
bezocht, verzamelde zich ter verwelkoming een flottielje
van visschersvaartuigen in de Trolfjord bij Raftsund,
een der meest geliefkoosde plaatsen van den ex-keizer
Wilhelm. De Koningin was zeer ingenomen met de
prachtige natuur en zeide, hier aan de fjord wel een
landhuis te willen hebben. Toen dit den visschers ter
oore kwam, boden zij aan, een huis voor haar te bouwen
en Haar dit ten geschenke te geven, welk aanbod H. M.
meende niet te kunnen aannemen.
Een oude Laplander, Jon Raste genaamd, die zich
altijd met ex-Keizer Wilhem onderhield, vertelde aan
de Koningin van het leven der Laplanders.
Toen de Koningin weg was, zeide de oude man, dat
Keizer Wilhelm wel een aardige man was, maar verge
leken bij Koningin Wilhelmina was hij een echte „snob".
Denzelfden dag werd in het Lappenkamp een Laplan-
dertje geboren, dat als herinnering aan het vorstelijk
bezoek, Wilhelmina Hollanda is gedoopt.
Persoonlijkheid het intiemste en onaantastbaarste recht
is: de religieuze uitleving en daarnaast de represen-
tante van een heel volk in è,l zijn geestelijke roerselen.
Hoeveel omzichtigheid is er noodig, om alle steenen
van aanstoot te vermijden. Als het vorstelijk ambt al
weinig rooskleurig is, hier zijn alleen maar dorens.
Als typisch staal
van angstvallig
ontzien der le
vensrichtingen
staat ons het
Koninklijk bezoek
aan Limburg in
1917 voor den
geest. Voor de be
zichtiging van een
woningcomplex
voor mijnwerkers
werden door de
Koningin vier hui
zen uitgekozen
van een Katho
liek, een Prote
stant, een Socia
list en een Dolee-
rende
Zware, ondank
bare taak, niet
éénmaal maar al
tijd door, de volks
consciëntie in heel
haar veelzijdig
heid te eerbiedi
gen en waarbij
geen ceremonie
meester hulp kan
bieden.
Mevrouw Marie
van Zeggelen ver
telt van een lezing
over Indië, die zij voor Prinses Juliana en haar vrien
dinnetje zou houden. Op een paar vragen harerzijds
antwoordde de hofdame: „De Prinses is er bijzonder
op gesteld, dat iedere Godsdienst geëerbiedigd wordt." 18)
De Prinses was toen een kind van elf jaar.
Met allen eerbied: ook een Oranje-appel valt niet ver
van den boom!
Al of niet op dat oogenblik een persoonlijke uiting
van Prinses Juliana, ze getuigt van een universaliteit,
een breedheid van opvatting, een verlangen naar sou
vereine onpartijdigheid, die de Koningin aan Haar
Dochter moet hebben overgedragen en die de draagster
van een sterk-omlijnde levensovertuiging siert.
De Koningin!
Met Haar charme heeft Zij eenmaal Parijs veroverd.
Die triomftocht in de republikeinsche Hoofdstad was een
der apotheosen van Haar Koningschap.
Een Franschm.an schreef in de „Gazette de Ilollande"
(we moeten het Fransch wel intact laten):
„De plus en plus, Wilhelmine souriait. Devant ce
sourire, Paris se souvenait, au nom de la France toute
entière, de la mignonne fée qui vint, un jour d'autre
fois, accueillir le grand Vieillard désespéré d'avoir
maché le pain de la défaite, ensanglanté ses pieds aux
ronces et aux pierres des chemins de Texil.
„Cette petite fille de Guillaume le Taciturne pourrait
être appellée Wilhelnline-au-beau-Rire."
Ze lachte naar alles en naar allen. Een vrouw zei
bij het langs-rijden der Koningin: „Wat voelt men, dat
ze gélukkig is in Frankrijk te zijn."
De Mensch Wilhelmina!
Met Haar Eenvoud heeft zij de democratische, weer
barstige Noren murw gemaakt en ontwapend.
Toen de Koningin in den zomer van 1922 Noorwegen
Maar de Hollanders?
Ze wonen ergens tusschen Parijs en Lapland in. Ze
geven zich moeilijk en vinden niet zoo spontaan een
gebaar, als die verrukkelijk-naïeve geste van een Parij-
sche vrouw die met sinaasappelen zwaaide, toen „Wil-
helmine-au-beau-Rire" passeerde. Maar ze waardeeren
even goed de vorstelijkheid- En even goed den eenvoud
als de Noren, al worden hier geen Laplandertjes ge
boren, die Wilhelmina gedoopt kunnen worden.
De Nederlander is wat verlegen en het tegendeel van
uitbundig. Maar hij méént het niet kwaad. Éénmaal toch
vond hij een gebaar voor zijn wat knoestige maar op
rechte Oranjeliefde.
Het was in de Novemberdagen van 1918 op het Haag
sche Malieveld toen de soldaten de paarden van de
koninklijke koets spanden en zelf het rijtuig-met-Oranje
voorttrokken. En overal waar het Malieveld zich ver
menigvuldigde heel Nederland leek in die dagen één
Orangerie te willen worden! keerde dat gebaar terug.
In Haarlem, in Amsterdam waar de matrozen en mari
niers dit ceremonieel verrichtten, in Rotterdam tot in
Delft, waar de manoeuvre op de smalle grachten nood
lottig kon worden, de opmarsch van het Gebaar met
sterke hand werd gestuit.
Zóó sterk heeft die geste de nuchtere Hollandsche
volksverbeelding getroffen.
Zelden was een gebaar zinrijker, veelzeggender, Hol-
landscher. Het beteekende dóódsimpel: Wij, Nederlan
ders, erkennen Oranje als Een der onzen. We klitten
familiaar aan de Koninklijke karos. We tillen gemoede
lijk een Prinses op den bok. We verkorten, democratisch,
den afstand tusschen Koningshuis en Volk. Maar met
al onze gemeenzaamheid doen we vrijwillig het werk van
paarden.
Uit het Volk opgekomen, is déze verbroedering de
meest nationale apotheose van Oranje en Nederland
geweest.
Toen Koningin Wilhelmina den aetherweg naar West-
Indië, den 31sten Mei 1927, opende, sprak Zij:
„Nieuwe tijden brengen nieuwe eischen, nieuwe
eischen brengen ook vroeger niet gedroomde middelen,
maar van alle eeuwen blijkt, dat wie zich geheel geeft
aan een zware taak, in zijn overgave daaraan wordt
beloond met den moed om opgewekt te volharden. Het
volbrengen ligt in Gods Hand. Geve Hij daartoe Zijn
Zegen."
Geeft het Y°°rgaande, bij de schaarsche gegevens en
dan nog geput uit publieke bronnen, slechts een vage
karakterschets van de Vijftigjarige: in dat enkele per
soonlijke woord van de Souvereine ligt een karakteris
tiek Zelfportret. Scherper gelijkenis is niet mogelijk dan
dit eigen beeld: volstrekte overgave aan een zwaren
plicht hoezeer overschaduwd door menschelijk leed, met
een glimlach vertrouwelijk naar Gods Voorzienigheid.
Je Maintiendrai.
Fransche hoffelijkheid voor
gratie.
Nederlandsche
scheiding, welke, naar een sohoone sententie in dezelfde
toespraak, „algemeen menschelijke banden (schept), die
van alle rassen zijn en van alle tijden...." die bood
schap is gedragen door een menschelijkheid, welke het
trouwhartige „Wilhelmus" zéér verwant is.
Bon sang ne peut mentir.
Sterk leeft in de persoonlijkheid der Koningin de tra
ditie der Oranjes.
Toen de Koningin in 1912 Parijs een officieel bezoek
bracht, stormden de Oranje-herinneringen Haar tege
moet. Een delegatie der gemeente Orange, de bakermat
van Haar geslacht kwam haar hulde betuigen aan de
nazate van Oranje bij monde van den Burgemeester:
„Op het uur, waarop Frankrijk trotsch is op het
bezoek, waarmede Uwe Majesteit en de Prins der Neder
landen het willen vereeren, ligt er in het Zuiden een
zonnig stukje grond, een stadje rijk aan herinneringen
en groot in de Historie, dat opspringt van vervoering
alsof in de ruïnen van zijn machtig kasteel de ziel der
vergane eeuwen herleefde.
Het draagt in zijn blazoen de symbolische gouden
vruchten en den horen van den koenen Willem, den
eerste van zijn prinsen. Sedert vier eeuwen hebben
de regeerders, daarna de souvereinen van Holland zijn
naam gedragen- Het is de stad Orange, trouw aan de
cultus der herinnering en der erkentelijkheid
Nooit misschien heeft de Koningin zoo openlijk zich
bekend als een Oranje van origine dan op Franschen
grond-
Dit woord, in Haar toespraak tot President Fallières:
„Ik ben trotsch op het Fransche bloed dat in mijn
aderen stroomt en dat de naam van mijn geslacht met
Frankrijk verbonden is."
Deze uitlating is voor de kennis van de Persoonlijk
heid der Koningin, de eigenheid, de nervigheid dezer
nazate van Oranje teekenend en onmisbaar.
Uit de naamgeving van Prinses Juliana blijkt, hoe de
Koningin zich in Haar vereering vastkoppelt aan de
krachtige vrouwen van Haar Stamhuis. Aan den voet
van de Coligny's standbeeld sprak het familiebloed tot
Louise de Coligny, de vrouw van den Zwijger.
Familietrots, maar die niet draagt het karakter van
dynastieke zelfverheerlijking, van eenkennigheid in 's
lands historie. De Koningin is een Oranje tot in 't merg,
maar geen Oranje-cnauviniste. Zij heeft een open oog
voor èlle tradities van Nederland. Uit zich die onne-
vangen zin voor de geschiedenis niet treffend in het
royale gebaar, waarmede Zij den 12en Juni 1918 het
standbeeld van Johan de Witt, den geenszins Orangistl-
schen Raadspensionaris, onthulde? Getuigt die daad van
rechtvaardigheid, die een oude veete tusschen Oranje
liefde en republikanisrne edelmoedig verzoende, niet van
een breede mentaliteit en een historische onpartijdig
heid?
Den 27sten Maart 1911 werd aan de Koningin aange
boden het Grootkruis van de Souvereine Orde van Malta.
De Koningin aanvaardde deze onderscheiding van het
Katholieke Adelsgenootschap met een toespraak, waarin
de volgende kenschetsende zinsnede voorkwam:
„Ik ben hiervoor zeer gevoelig, omdat ik dit beschouw
als een teeken van waardeering voor de gevoelens van
vrijheid, verdraagzaamheid en gastvrijheid, welke mijn
voorvaderen hebben bezield en welke steeds onverkort
in mij voortleven."
Dit richtsnoer van religieuse verdraagzaamheid heeft
1) Dr. P. H. Ritter Jr. in „De Koningin-Moeder". Gedenk
boek ter herinnering aan den zeventigsten verjaardag en
het vijftigjarig Nederlanderschap van Hare Majesteit.
Leiden, A. W. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij, biz. 255.
2) Mr. O. W. Star Numan in „Een halve Eeuw", uitgave
„Het Nieuws van den Dag" 1898, blz. 27.
3) „Toen onze Koningin nog Prinsesje was", <joor Miss
E. Saxton Winter, vertaald door H. S. S. Kuyper. Am
sterdam, Scheltens en Giltay, blz. 3839.
4) t.a.p. blz. 9798.
5) t.a.p. blz. 162.
6) t.a.p. blz. 7475.
7) t.a.p. blz, 12.
8) t.a.p. blz. 1819.
9) t.a.p. blz. 36.
10) t.a.p. blz. 77, 79 v.v.
11) „De Koningin-Moeder", Gedenkboek, blz. 61.
12) Idem,blz. 63.
13) Miss Winter, Wz. 143.
14) Dr. Japikse in 't Gedenkboek „De Koningin-Moeder blz. 64
15) „Het Zilveren Getij", Gedenkboek bij het 25-jarig Hu
welijk van H. M. de Koningin. Uitg. Van Holkema en
Warendorf, Amsterdam, blz. 36.
16) Gedenkboek „De Koningin-Moeder", blz. 261
17) Miss Winter, blz. 69110.
18) „Het Zilveren Getij", blz. 127.