t i 'M i H - -/agy -is#? hh ALS IN HET LEVEN. EEN OFFER HET FLITSENDE WONDER n WOENSDAG 3 SEPTEMBER 1930 ■■w? llS'l..' im* .'2. M WÊË^^mËSimm WMrnm U lllllllil'lilli m l\ Op een etagère stonden een herder en een herderinnetje, beiden van porcelein. Eenige kopjes scheidden hen. Ze konden dus niet met elkaar praten, ofschoon ze dat graag schenen gedaan te hebben, want ze keken elkander aanhoudend aan. Friseh was hun tint, levendig als de kleu- iren van hun typische kleed ing, welke met goud omzoomd was. Zij glimlachte minzaam en boog bevallig (Ben weinig het hoofd. Hij groette met een Jweidsch gebaar, den hoed in de hand. Groot gingen zij op hun mooie kleeding en Bterke jeugd, minachtten de anderen rondom hen. Wel spraken ze geen woord, maar een yeelboteekenende glimlach scheen te willen «eggen: „Wat zijn we in een minne omge ving terecht gekomen. Die kopjes lijken ner gens op... En die dikbuikige spaarpot, een Verdieping onder ons, is te leelijk om aan te zien. We mogen wel van geluk spreken Bat we niet ver van elkaar afstaan, anders «ou ons bestaan hier ondraaglijk zijn." En -trots bleven zij glimlachen, keurden 9e andere bewoners der etagère zelfs geen blik waardig. De kopjes dachten:* Waar dienen dia hoogmoedige lui voor; *e denken heel wat te zijn, omdat ze boven {Mis uitsteken. Maar ze doen niets, kunnen nergens voor gebruikt worden. Wij zijn ten- pdnste nuttig en bij ieder feest noodig. De dames nemen ons voorzichtig bij het portje cn brengen ons aan hun lippen. Zon der ons zouden ze de geurige thee of koffie niet kunnen drinken!Maar ze houden ook Wan ons om ons zelf. Want ze kijken vaak Maar ons en houden ons gracieus vast met Be pink sierlijk opgeheven... We zijn verder yan Chineesch porcelein. We hebben wel Ininder goud op ons hangen dan die pronke rige herder en dat dwaze herderinnetje, jnaar dat komt omdat de artiest die ons kleedde, heel goed weet, dat echte kwali teit geen versiering noodig heeft. Men had den spaarpot op het onderste plankje gezet, omdat dit het sterkste was, tvant de pot was zwaar, bevatte veel nikke len en bronzen geldstukken. Hij wist wel dat hij den vorm van een Jneloen had en uit grove aarde gemaakt was en ook maar eenige centen gekost had, maar Haar men er telkens geld in wierp, beeldde Ihij zich in, steeds meer in waarde toe te nemen. Als er bijvoorbeeld een dubbeltje door de pauwe spleet geduwd werd, zei hij opge- Jtwollen van waan: Nu ben ik al weer tien cent meer fvaard. Eens telde hij al het geld dat hij bevatte fcn kwam tot over de twaalf gulden. Ik alleen, besloot hij toen, ben meer Waard dan die blufferige lui boven me, meer Waard zelfs dan de fijne kopjes te zamen. Tk woon nu ook beneden, net als de rijke, Öeftige menschen. Als ik verder overweeg Bat ik in het begin maar een paar centen Waard was, mag ik wel besluiten dat ik me kranig opgewerkt heb. En de spaarpot zette een hooge borst op, paeendo dat ze voor grootscho dingen be stemd was. Op eenigen afstand lagen drie schelpen, fcwijgend en gelaten. De bewoners van het huis hadden ze van heit strand meege bracht. Hoewel ze veel gereisd, hadden en (Veel ondervonden, spraken ze toch nooit zon- llïier ondervraagd te worden. Wanneer de menschen hun avonturen wil- Ben hooren vertellen, dan moesten ze de Behelpen tegen hun ooren drukken. De schel pen zongen dan van den oneindigen Ooceaan Suisden en ruisehten als het spel van wind en golven. Niemand had hen opgesierd met goud, maar toch waren ze een lust der oogen. De hatuur had hun fijne lijnen gegraveerd, prachtige teekeningen, waarnaar iedereen met bewondering keek. En wanneer een zon nestraal hen aanraakte, schitterden zij met alle kleuren van den regenboog. Toch beroemden zij zich niet op die eigen schappen, want hun schoon was natuurlijk en ze vonden dat er geen reden was daarop Ie bogen. Op het bovenste plankje van de etagère lag een penhouder met pen, vol stof en Inktvlekken Z n meester had hem eens in een oogen blik van verstrooiing achter het oor mee genomen naar de kamer waar de tagère hing. Hij had hem toen op de tafel gelegd en vergeten. De dienstbode, eenigszins slordig, had den penhouder op het bovenste plankje van de tagère gegooid om er van af te zijn en Bands dat ©ogenblik lag hij daar verlaten en (eenzaam. Toch meende de arme pen dat haar een onderscheiding te beurt was gevallen en Bat men haar daarom afgezonderd had en bewaard voor een belangrijk werk. En hoe bestoft en verroest ze ook was, toch zei ze bij zich zelf met veel waan: M'n meester heeft m'n eigenschappen (erkend. Hij wil me niet gebruiken voor alle- daagsche geschriften, rekeningen enz. Hij is K&q plan oen dik boek te schrijven en zal HET FEEST YAH DE HAAS. Scherp omlijnd tegen de zwarte lucht lagen de verlichte gebouwen langs den oever der Maas te R'dam mij daarvoor kiezen. O neen, ik ben geen gewone pen!... Ze daasde verder: Ik ben daar zal niemand aan twijfelen de voornaamste, de nuttigste bewoner van deze etagère. Al ben ik nog jong, toch heb ik dingen geschreven die gedachten, ideeën weergeven. Door mij kan de geest van m'n meester zich vertolken, verstaan baar maken, terwijl die kopjes daar, slechts een stoffelijke voldoening verschaffen! Die spaarpot is een onbeduidend parvenu, zon der eenige persoonlijke waarde... En wat die herder en herderin betreft, ze zijn sprekende voorbeelden van slechten smaak, en nutte loosheid... Is er iets leelijkers uit te den ken dan dat goud op hun kleeding... Waarom hebben ze zich niet heelemaal laten vergul den!... En de schelpen? 't Is waar, die be zitten eenige goede eigenschappen, waarvan de voornaamste is dat ze zwijgen. Maar waartoe dient het van zoo ver te zijn ge komen, stormen meegemaakt te hebben en buren geweest te zijn van monsers en aller lei zeedieren, als ze nu niets anders kunnen doen dan zacht suizen?... Neen, al de be woners van deze etagère zijn maar geringe lui, groote nullen. Dan ben ik heel wat meer waard. Het verwondert me dan ook niet dat men mij de vernedering heeft gespaard tus- schen hen in te leven. Haar mijmering werd onderbroken door de komst van den heer des huizes. De man nam den spaarpot en schudde hem. Ha, ha, wat zal ik vandaag weer krij gen, lachte de pot opgetogen. Ik wordt nog de rijkste van alle spaarpotten. Ik hoop dat m'n meester me weldra een verblijf zal geven In overeenstemming met mijn ver mogen- Een hevige slag brak het gezwets af. De arme spaarpot lag in honderd stukkjes. Z'n meester had hem gebroken om het geld uit te nemen. Toevallig wierp de man een blik op hot bovenste plankje van de etagère. De pen die zijn meester zag, zei bij zich zelf: Ha, eindelijk is het oogenhli'k van eer en roem aangebroken. Wel heb ik lang ge wacht, maar nu zullen al m'n wenschen vervuld worden! De man pakte den penhouder voorzichtig aan om zijn handen niet onnoodig vuil te maken en riep de dienstbode. Na haar be knord te hebben, wierp bij den penhouder tusschen de stukken van den spaarpot en gebood de vrouw alles in den vuilnisbak te gooien. De herder en zijn vriendüi hadden alles gezien, konden hun vreugde bijna niet in houden. Gelukkig, dachten zij, nu zijn we die tninne buren eindelijk kwijt. Het gezelschap wordt veel kleiner, maar tegelijk ook pas sender... Ze hadden den tijd niet hun gedachte te beëindigen, want zij hoorden den huisheer tot de dienstbode zeggen- Marie, zorg dat die afschuwelijke beeld jes daar wegkomen. Hoe is 't mogelijk dat 7.» daar nog staan. Geef ze maar aan het jongetje hier naast, die zal er wel mee wil len spelen. Oplettend keek de heer toen naar de kopjes en schelpen. Van deze laatste nam hij er een op, hield haar aan zijn oor en luisterde eenige oogenblikken met zichtbaar genoegen. Daarna verliet hij de kamer. Och arme mompelden de schelpen toen, de anderen zijn voor hun aanmatiging ge straft. Wat een geluk voor ons, dat wij aan den heer des huizes behagen, 't Is te hopen dat dat nog lang het geval moge zijn en dat we hier nog lang in vrede kunnen leven! Ja zeker, dat wenschen wij ook en moer niet, zeiden de kopjes die tot betere gedachten waren gekomen. Wij zijn ergens nuttig voor, dat heeft ons gered. Nuttig zijn en anderen genoegen verschaffen, dat moet voortaan ons doel zijn. Alleen echte persoonlijke eigenschappen hebben duur zame waarde. Maar wat we ook zijn in onze eigen oogen, besloten de schelpen, nooit hebben we het recht trots en minachtend op anderen neer te zien. Het eenige wat we kunnen doen tegenover minder bevoor rechten is medelijden met hen te hebben en In het voorjaar van 1929 hebben wij ;n Nederland de eersite geluidsfilms gezien en gehoord- In Amerika hadden Warner Bros meit hun Singing Fool reeds jaren eerder den stoot gegeven. Maar nog in Januari 1929 hadden de meeste Ameorikaansche ge luidsfilms niet veel te beteekenen. Op Broadway maakte White Shadows on the South Sea" opgang: daarnaast zag men er eenacters die niets anders waren dan gefo tografeerd tooneel waar de spellers zich niet konden omkeeren en waar de dialoog bijkans onverstaanbaar was. Nog een half jaar duurde het voor Duitseh lajnd meit de eersite groote geluidsfilm kwam De Ufa, die daar de toon aangaf, wilde er niet aan; de"Tobis had reeds een millioah mank uiltgegeveon voor kleine geluidsfilm.-'; maar eerst in September begon daar de pro ductie. Toch was het werken van de Tobis, ook direct, niet nutteloos geweest; films als Melodie der Welt"L de eerste Tauber film. Land ohne Frauen, waren het resultaat van het wérken in 1928 'en begin 1929. En nu zijn we een jaar verder en we kunnen overzien wat de geluidsfilm gewor den is. Dan blijkt toch wel dat de vooruitgang maar langzaam gaat; vooral in de nieuwe wereld en vooral op cultureel gebied. Wa* de Amerikaanjsche producers tot dusver van de geluidsfilm gemaakt hebben is niet veel anders geweest dan een stomme fi!m met geluid er bij. En toch moet de ge luidsfilm in wezen iets volkomen anders worden. Een goede stomme film heeft het geluid, heeft de dialoog niet noodig; wijl het gespro ken woord de behaneling, de beweging, die het eerst noodige in de filmkunst is. tegen houdt, is i t gesproken woord in de meeste gevallen <-:n nadeel- Althans het gesproken woord üi oen vorm zooals die bij het tooneel gevonden wordt. En juist Amerika is het geweest waar tot op dit oogenblik de geluidsfilm groo- teendeels een nabootsing van bet toneel geweest is. Zeker, met een aanpassing aan de nieuwe techniek, maar niet aan den nieu wen geest. Hollywood heeft een aantal aardige film» gemaakt; films waaraan honderdduizenden dollars, die dan in de reclamecampagne „millioenen" genoemd werden, ten koste werden gelegd. Maar een geluidsfilm, van vorm en inhoud zooals de geluidsfilm gaat worden, wijl deze vorm en inhoud alleen mogelijk zijn met de techniek van de geluids film heeft Amerika nog niet voortgebracht. En de ernstige kritiek in Amerika zelf steekt dit waarlijk niet onder stoelen of banken. Alleen, wij krijgen hier van deze kritiek te weinig te hooren. Want onze ooren worden grootendeels gevuld met de reclamefainfares van over den Oceaan, ge trouwelijk nagesproken door het grootste deel van wat zich hier te lande met film kritiek inlaat- Zeker, ook Duitschland heeft het ideaal nog niet bereikt; maar daar kan men ten minste een ernstig pogen ontdekken ge luidsfilms te maken, zóó als zij moeten zijn. zijn. Waarbij dus muziek en gesproken woord „comtrapunitisch" werken, waarbij niet de dialoog de handeling tegenhoudt, maar verduidelijkt wat door het beeld al leen niet te verduidelijken viel- Of, waar het gesproken woord een dus- ranigen vorm heeft gekregen, dat het past in het film-tempo; anders dus dan bij hef theater; kortere zinnen, minder omvang, maar meer inhoud en geest. En dat ideaal werd reeds dicht benaderd. IN DE STUDIO De wonderlijkste dingen, die men beden ken kan, gebeuren in de studio's der groo te filmmaatschappijen. In een enkelen nacht zijn frisse he lente bloesems verwelkt en verkleurd, als er een scenario is. dat in den herfst moet spelen door een electrische spin worden web ben gesponnen, die van een willekeurige door 't goede voorbeeld bun waan beschaamd te maken. ruimte in minder dan geen tijd een eeu wenouden kelder maken blauwe en groc ne rozen bloeien weelderig tegen geimp-o- viseerde muren iedere natuurwet ten spijt Door een wonderlijk manoeuvreeren met prisma's en lensen in de ateliers van de Metro-Goldwyn-Mayer werden spoken" geschapen, die rollen te vervullen hadd.-n in Lionel Barrymoore's filmdrama. „Het .Groene Spook*', acteurs wandelden dwars door verschijningen heen. die zelf ook weer doorzichtig waren, hierdoor wederom een bewijs leverend tot welke grillige mogehjk- heden de camera in staat is. In Lon Chaney's film „Thunder" leek door optisch bedrog een landschap binnen een uur met sneeuw bedekt te zijn. Het speciale atelier waar de verschillende wonderen worden uitgedacht en uitgewerkt is een van de belangrijkste afdeelingen der Metro-Goldwyn-Mayer's Studio's. In Oud-Heidelberg bijvoorbeeld werd den eenen dag een tuin vol bloeiende lentebloe men gefilmd, dnn volgenden dag werd de zelfde tuin in verdorden herfsttooi opge nomen. In den haclif warén dé bloemen en plan ton met chemische stoffen besprenkeld, waar door ze verwelkt waren. In „Wonder of Women" met Clarence Brown kwam men tot de ontdekking, dat de nuanceering der rozen op het witte doek niet volkomen tot haar recht kwam. Er werd n machinale sproeier gehaald en tot groote tevredenheid van den fotograaf werden alle rozen met een lichtblauw lak besproeid. Spinnewebben zijn noodig, om kelders werkelijk „oud" te doen toonen. Zij worden vervaardigd van een soort rubberoplossing met een electrisch toestelletje, dat lijkt op het instrument, dat door koekebakkers ge bruikt word om suiker te spinnen. Een soort lichtgrijs cement wordt door een soort electrische ventilator tegen de draden ge blazen; zoodat. het resultaat niet van een werkelijk spinneweb te onderscheiden is. In ,,The Green Ghost" en in „London after Dark" werden ponden cn ponden van deze kunstmatige spinnewebben gbruikf. In „The Show" een van de laatste films met John Gilbert, hingen er hoofden in de lucht., en andere vreemde mysterieën waren te zien en werden door fotografische „tricks" gereproduceerd. Heftige stormen op zee worden veroor zaakt door de camera vlak bij de opper vlakte van het water te plaatsen, waardoor de minste rimpeltjes op een woeste bran ding gelijken. BEREDENEERDE KEUZE Een galante man begeleidde zijn vrouw naar een modemagazijn. Het werd een harde ge- duldsproef. „Emmy", waagde hij ten slotte onderdanig te zeggen, „zou dit niet je keuze kunnen zijn." „Ach, lieve man", antwoordde ze snibbig, „dat is toch uitgesloten, dat draagt toch geen mensch!" En ze zoekt en zoekt verder. En de gewil lige verkooper sleept het een na het ander aan. „Maar kindje", waagt de man 't nogmaals, „dit lijkt me toch wel. wat je hebben moet". Waarop zij repliceert: „Maar dat draagt toch iedereen!" AARDBEVINGSHUMOR Een jeugdig paartje was na een stormachtige zeereis te Napels aangekomen. Het schip was dagen lang aan zware zeeën ten prooi geweest en onmeedoogend heen en weer geslingerd. Geen wonder, dat het tweetal zich in het ho tel direct ter ruste legde. Juist dien zelfden nacht vond de aardbeving plaats en de jonge lui ontwaakten, doordat de grond zich heftig onder hen bewoog. Zij slaakte een angstkreet, maar hij stelde haar gerust; ze behoefde geen angst te hebben, ze bevond zich nu immers behouden aan den vasten wal STERKE DINGEN Ze zaten hij elkaar en praatten over de vroeg ste dingen, die zij zich als kinderen herinne ren konden. „Ik herinner mij nog zeer goed", zei de een, „dat vóór ik nog praten kon, de kinder meid mij een keer sloeg, en dat ik toen het voornemen maakte om dat dadelijk aan mijn moeder te vertellen, zoodra ik praten kon." Als een bloementuin in zomerpracht, zoo lag het Kathedrale Kerk-Priesterkoor daar op den feestdag van Maria-ten-Hemel-opne- ming. Weelderig gesierd met bloemen en planten, tapijten en kandelaars, in feestdos prijkte het Hoogaltaar als centrum der belangstel ling. Deftig voornaam, als een vorstenkroon, stond terzijde de Episcopaten zeitel opgesteld, purperbekleed en sierlijk gebeeldhouwd aan kroon en armleuningen. Hel was feestin de kenk. feest iin de stad, feest in heel het Bisdom, feest voor heel de Kerk. Een van Maria's Hoogtijdagen stond te vieren, de herdenking van het feit, dat eens ons aller lieve Hemel-moeder door de kracht van Haar God-Menschelijken Zoon werd „opgenomen" om ten Hemel te voren, waar het allerlaatste glorierijke geheim zich voltrekken zou: de kroning. Feest ook was er dien dag, sinds vele jaren als naar gewoonte in heel de Kerk provincie dezer landen aan de Zee, daar op deez' zomerschcn Mariadag, steeds een aan tal jonge, brave, ernstig bestudeerde mannen placht op te gaan ter kerke, tot God, die hunne jeugd verblijdt Het was de dag, waarop de schoome. zin rijke plechtigheden der H. H. Wijdingen voor het subdiakonaat en Priesterschap voltrok ken werden door den Doorluchtigen Kerk vorst, door den beminden en gevierden Bis schop, die vooral dien dag door leeken en priesters, door ouden van dagen en jongo krachten werd vereerd a!s oen onbaatzuchtig weldoener der Kerke Gods, daar hij zich clan weer zóóveel moeite en offers wist te ge- stroosten, om nieuwe „bedienaren des Woords" en „middelaars tusschen God en de menschen" t.e creeören door do „zalvende olie en de oplegging der handen" onder de voorspraak van den derden Goddelijken Per soon, door brave zielen zoo gaarne aan gebeden mot: „Gij zevenvoudig gavenpand, Geschenk des Allerhoogslen God!" Spannend wachtte de met geloovigen en parochianen, familieleden en belangstellen den vol-bezette groote kerk op het. aanvangs- uur der wijdingsvolle plechtigheden der wijding. Plechtig wachtte het ruime priesterkoor op de „incomste" van de lange schare offergrage jongelingen, in zuiver-witto alben gehuld, pieus en statig als feestelijk aangekleeds Heiligen beelden, zooals men ze nog aantreft in de ongeschonden bedehuizen van vrome landen en naieve volkeren. Hoe meer dit plechtig oogenblik naderde, hoe stiller het werd in de van feestvreugde volgepropte gemoederen der kerkgangers, maar des te druker van beweeg en geloop werd het van de vele ordebedienaren en assisteerende functionarissen, die ieder voor zich de hun opgelegde taak zoo stipt mo gelijk hadden uit te voeren, wilde het geheel den zoo grootschen indruk van verlieven- mysterie-viering wekken en gevestigd hou den. Het werd tijd. Twee aan Iwee, eerbiedig cn lichtelijk het hoofd gebogen, de oogen vroom terneerge slagen, op hun linkerarm dragend de uiter lijke teekenen der te ontvangen waardigheid, schreden de tientallen jonge belijders uit de Sacristie, zich begevend naar de voor lien ingereedheid gebracht zitplaatsen. Ordelijk verliep deze „introïtus", juister en keuriger geregeld dan de meest-zorgvuldig gerepeteerde generale repetitie eener feest- uitvoering bij wereldsche vermaken. Belangstellende familieleden spitsten zich, om ten spoedigste „hun jongen" te onder kennen, ten einde hem tijdens het heele vo'-- loop der komende plechtigheden te kunnen blijven observeeren Slechts een onbeduidend uitwendig teeken was direct voldoende, om den bekende van de vele onbekenden te onderscheiden Daar zit hij! Ja, 'k zie hem! Achter in het kerkgebouw voltrok zich het voor Kathedralekerk-bezoekers wel bekende, maar toch nog altijd boeiende tafereel der blijde groetenis®e aan den intredenden ziele- herder, eerbiedig opgewacht door kruis- en toortsdragende geestelijken, zwaar-geman- telde kanunnikken en andere waardigheids bekleders. Officiant, assistenten en wijdelingen waren spoedig in het ruime priesterkoor, voor het altaar, tusschen de lange rijen groene pal men, bekroond door rijke bloemenmanden kuisch belicht door honderden kaarsenvlam metjes vereenigd, zich sterkend door gebed en zegen, om „Gode een welgevallig offer te brengen", de eerste als hoofdrol-vertolker in de liturgische vernieuwing van het eens vol trokken Calvarie-drama, de anderen als jonge idealisten, die de schoonheid van hun mooie leven gaarne willen aanbieden om den zetel van den Ziele-Bruidegom met een keur- bouquet van witte leliën, roode rozen en groene varens te stoffeeren. Indrukwekkend was het schouwspel, dat deez' keurbende van dienaren dor Kerka Gods bood aan heit volle kerkgeh/uw- Maar grootscher nog, meer onweerstaan baar en veel indrukwekkender nog werd 't moment, toen twee devoot-sprekende man nenstemmen het eenvoudige „Kyrie eleison" der groote Litanie van Alle Heiligen aan- hoeven... „Heer ontferm u onzer" zongen de twee cantores vol eerbied en hun intonatie wer I door liet koor der zangers overgenomen met hetzelfde „Heer ontferm u onzer". Stil-ruischend met het blanke, lange wit hunner feestkleedij verhieven zich de jonge mannen van hunne zitplaatsen, om dan tegelijk en als één man ter aarde neer te knielen, op den platten grond zich neer te vleien, ten vollen lengte uit, plat ter neer, het hoofd op do armen rustend. Man-naast-man, man-voor-man lagen daar ter neer vele tientallen jonge gestalten, roer loos en actieloos, zwijgend naar het uiter lijk, doch innerlijk 'o zoo actief, o zoo be wogen, o zoo geroerd en getroffen:0 J*'- Boven op het zangkoor, zetten de zingende assistenten het groote smeekgebed van alle Heiligen voort, beneden in het priesterkoor lagen de wijdelingen daar neer, biddend, met de onstuimigheid van volle harten, hetzelfde smeekgebed, opdat de Goede God genadig neer zou zien op deze, Hem „alleraange naamste offerande". Blank als een sneeuwveld op een frisschen vriesdag. Smetteloos als een versoh-gesteven kleed, dat dienon moet ter dekking van een grooten feesttafel. Wijdsch en als ongemeten. Geen grootere symboliek zou uit te den ken zijn, om de volslagen zelfvernedering en algeheele overgave van het schepsel aan den Schepper uit te beelden. liet was een schouwspel, dat luider pre dikte dan een zwaargeladen boete-meditatie. Het was een tafereel, kuischer en smelte- loozer haast dan het schoome oogenblik, waarop een wereldsche bruidegom aan het altaar des Heeren. vóór de oogen van Gods dienaar, do blanke hand zijner uitverkorene in de zijne jieemt, om eeuwig trouw en liefde te bezweren, ten aanhoore van getuigen en Gods lieve Heiligen. In zulk een milieu was het dat een niet tot Gods Kerk behoorende „zoeker" meende getroffen te worden door een kracht, die hij steeds zocht, maar die zich steeds niet wilde openbaren. Dat was hem een decor, aesthetischer dan een uitgezochte opera-sceneering. Plotseling werd toen veel, dat duister was, klaar en licht voor hom... hij begon te bidden. En terwijl de zoeker aan den lijve voelde, wat, bidden was, lagen daar vóór hem ge- hogen nog vele andere „zoekers" clie geleerd hadden te bidden onder den schaduw van Gods woontenten. Onder die vele „zoekers", die thans zou den vinden, wat zij met zekerheid verwacht hadden, bevond zich ook een jongenen, die geen familie meer had noch dierbare belang stellenden, doch steeds aan God gevraagd had, dat hij op den dag zijner uitverkie zing zijn Heer en Meester, met zieti zelf, ook nog de dure ziel van een ander m■en- schenk in d zou mogen aanbieden, al had God hem zelf reeds vroeg ontnomen al wat, een mcnschenkind zoo dierbaar is: een Vadc* en een Moeder. „PASSING SHAW". De karrevoerder: „Eigenaardig, der laat trekken» l" 't is net, of de wagen zich zwaar-

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1930 | | pagina 6