t
i
'M
i
H
- -/agy -is#?
hh
ALS IN HET LEVEN.
EEN OFFER
HET FLITSENDE WONDER
n
WOENSDAG 3 SEPTEMBER 1930
■■w?
llS'l..'
im*
.'2. M WÊË^^mËSimm
WMrnm
U
lllllllil'lilli
m
l\
Op een etagère stonden een herder en een
herderinnetje, beiden van porcelein. Eenige
kopjes scheidden hen. Ze konden dus niet
met elkaar praten, ofschoon ze dat graag
schenen gedaan te hebben, want ze keken
elkander aanhoudend aan.
Friseh was hun tint, levendig als de kleu-
iren van hun typische kleed ing, welke met
goud omzoomd was.
Zij glimlachte minzaam en boog bevallig
(Ben weinig het hoofd. Hij groette met een
Jweidsch gebaar, den hoed in de hand.
Groot gingen zij op hun mooie kleeding en
Bterke jeugd, minachtten de anderen rondom
hen. Wel spraken ze geen woord, maar een
yeelboteekenende glimlach scheen te willen
«eggen: „Wat zijn we in een minne omge
ving terecht gekomen. Die kopjes lijken ner
gens op... En die dikbuikige spaarpot, een
Verdieping onder ons, is te leelijk om aan
te zien. We mogen wel van geluk spreken
Bat we niet ver van elkaar afstaan, anders
«ou ons bestaan hier ondraaglijk zijn."
En -trots bleven zij glimlachen, keurden
9e andere bewoners der etagère zelfs geen
blik waardig.
De kopjes dachten:*
Waar dienen dia hoogmoedige lui voor;
*e denken heel wat te zijn, omdat ze boven
{Mis uitsteken. Maar ze doen niets, kunnen
nergens voor gebruikt worden. Wij zijn ten-
pdnste nuttig en bij ieder feest noodig.
De dames nemen ons voorzichtig bij het
portje cn brengen ons aan hun lippen. Zon
der ons zouden ze de geurige thee of koffie
niet kunnen drinken!Maar ze houden ook
Wan ons om ons zelf. Want ze kijken vaak
Maar ons en houden ons gracieus vast met
Be pink sierlijk opgeheven... We zijn verder
yan Chineesch porcelein. We hebben wel
Ininder goud op ons hangen dan die pronke
rige herder en dat dwaze herderinnetje,
jnaar dat komt omdat de artiest die ons
kleedde, heel goed weet, dat echte kwali
teit geen versiering noodig heeft.
Men had den spaarpot op het onderste
plankje gezet, omdat dit het sterkste was,
tvant de pot was zwaar, bevatte veel nikke
len en bronzen geldstukken.
Hij wist wel dat hij den vorm van een
Jneloen had en uit grove aarde gemaakt was
en ook maar eenige centen gekost had, maar
Haar men er telkens geld in wierp, beeldde
Ihij zich in, steeds meer in waarde toe te
nemen.
Als er bijvoorbeeld een dubbeltje door de
pauwe spleet geduwd werd, zei hij opge-
Jtwollen van waan:
Nu ben ik al weer tien cent meer
fvaard.
Eens telde hij al het geld dat hij bevatte
fcn kwam tot over de twaalf gulden.
Ik alleen, besloot hij toen, ben meer
Waard dan die blufferige lui boven me, meer
Waard zelfs dan de fijne kopjes te zamen.
Tk woon nu ook beneden, net als de rijke,
Öeftige menschen. Als ik verder overweeg
Bat ik in het begin maar een paar centen
Waard was, mag ik wel besluiten dat ik me
kranig opgewerkt heb.
En de spaarpot zette een hooge borst op,
paeendo dat ze voor grootscho dingen be
stemd was.
Op eenigen afstand lagen drie schelpen,
fcwijgend en gelaten. De bewoners van het
huis hadden ze van heit strand meege
bracht. Hoewel ze veel gereisd, hadden en
(Veel ondervonden, spraken ze toch nooit zon-
llïier ondervraagd te worden.
Wanneer de menschen hun avonturen wil-
Ben hooren vertellen, dan moesten ze de
Behelpen tegen hun ooren drukken. De schel
pen zongen dan van den oneindigen Ooceaan
Suisden en ruisehten als het spel van wind
en golven.
Niemand had hen opgesierd met goud,
maar toch waren ze een lust der oogen. De
hatuur had hun fijne lijnen gegraveerd,
prachtige teekeningen, waarnaar iedereen
met bewondering keek. En wanneer een zon
nestraal hen aanraakte, schitterden zij met
alle kleuren van den regenboog.
Toch beroemden zij zich niet op die eigen
schappen, want hun schoon was natuurlijk
en ze vonden dat er geen reden was daarop
Ie bogen.
Op het bovenste plankje van de etagère
lag een penhouder met pen, vol stof en
Inktvlekken
Z n meester had hem eens in een oogen
blik van verstrooiing achter het oor mee
genomen naar de kamer waar de tagère
hing. Hij had hem toen op de tafel gelegd
en vergeten.
De dienstbode, eenigszins slordig, had den
penhouder op het bovenste plankje van de
tagère gegooid om er van af te zijn en
Bands dat ©ogenblik lag hij daar verlaten en
(eenzaam.
Toch meende de arme pen dat haar een
onderscheiding te beurt was gevallen en
Bat men haar daarom afgezonderd had en
bewaard voor een belangrijk werk. En hoe
bestoft en verroest ze ook was, toch zei ze
bij zich zelf met veel waan:
M'n meester heeft m'n eigenschappen
(erkend. Hij wil me niet gebruiken voor alle-
daagsche geschriften, rekeningen enz. Hij is
K&q plan oen dik boek te schrijven en zal
HET FEEST YAH DE HAAS. Scherp omlijnd tegen de zwarte lucht lagen de verlichte gebouwen langs den oever der Maas te R'dam
mij daarvoor kiezen. O neen, ik ben geen
gewone pen!...
Ze daasde verder:
Ik ben daar zal niemand aan twijfelen
de voornaamste, de nuttigste bewoner
van deze etagère. Al ben ik nog jong, toch
heb ik dingen geschreven die gedachten,
ideeën weergeven. Door mij kan de geest
van m'n meester zich vertolken, verstaan
baar maken, terwijl die kopjes daar, slechts
een stoffelijke voldoening verschaffen! Die
spaarpot is een onbeduidend parvenu, zon
der eenige persoonlijke waarde... En wat die
herder en herderin betreft, ze zijn sprekende
voorbeelden van slechten smaak, en nutte
loosheid... Is er iets leelijkers uit te den
ken dan dat goud op hun kleeding... Waarom
hebben ze zich niet heelemaal laten vergul
den!... En de schelpen? 't Is waar, die be
zitten eenige goede eigenschappen, waarvan
de voornaamste is dat ze zwijgen. Maar
waartoe dient het van zoo ver te zijn ge
komen, stormen meegemaakt te hebben en
buren geweest te zijn van monsers en aller
lei zeedieren, als ze nu niets anders kunnen
doen dan zacht suizen?... Neen, al de be
woners van deze etagère zijn maar geringe
lui, groote nullen. Dan ben ik heel wat meer
waard. Het verwondert me dan ook niet dat
men mij de vernedering heeft gespaard tus-
schen hen in te leven.
Haar mijmering werd onderbroken door
de komst van den heer des huizes.
De man nam den spaarpot en schudde
hem.
Ha, ha, wat zal ik vandaag weer krij
gen, lachte de pot opgetogen. Ik wordt nog
de rijkste van alle spaarpotten. Ik hoop
dat m'n meester me weldra een verblijf zal
geven In overeenstemming met mijn ver
mogen-
Een hevige slag brak het gezwets af. De
arme spaarpot lag in honderd stukkjes. Z'n
meester had hem gebroken om het geld
uit te nemen. Toevallig wierp de man een
blik op hot bovenste plankje van de etagère.
De pen die zijn meester zag, zei bij zich
zelf:
Ha, eindelijk is het oogenhli'k van eer
en roem aangebroken. Wel heb ik lang ge
wacht, maar nu zullen al m'n wenschen
vervuld worden!
De man pakte den penhouder voorzichtig
aan om zijn handen niet onnoodig vuil te
maken en riep de dienstbode. Na haar be
knord te hebben, wierp bij den penhouder
tusschen de stukken van den spaarpot en
gebood de vrouw alles in den vuilnisbak te
gooien.
De herder en zijn vriendüi hadden alles
gezien, konden hun vreugde bijna niet in
houden.
Gelukkig, dachten zij, nu zijn we die
tninne buren eindelijk kwijt. Het gezelschap
wordt veel kleiner, maar tegelijk ook pas
sender...
Ze hadden den tijd niet hun gedachte te
beëindigen, want zij hoorden den huisheer
tot de dienstbode zeggen-
Marie, zorg dat die afschuwelijke beeld
jes daar wegkomen. Hoe is 't mogelijk dat
7.» daar nog staan. Geef ze maar aan het
jongetje hier naast, die zal er wel mee wil
len spelen.
Oplettend keek de heer toen naar de
kopjes en schelpen. Van deze laatste nam
hij er een op, hield haar aan zijn oor en
luisterde eenige oogenblikken met zichtbaar
genoegen.
Daarna verliet hij de kamer.
Och arme mompelden de schelpen toen,
de anderen zijn voor hun aanmatiging ge
straft. Wat een geluk voor ons, dat wij aan
den heer des huizes behagen, 't Is te hopen
dat dat nog lang het geval moge zijn en dat
we hier nog lang in vrede kunnen leven!
Ja zeker, dat wenschen wij ook en
moer niet, zeiden de kopjes die tot betere
gedachten waren gekomen. Wij zijn ergens
nuttig voor, dat heeft ons gered. Nuttig
zijn en anderen genoegen verschaffen, dat
moet voortaan ons doel zijn. Alleen echte
persoonlijke eigenschappen hebben duur
zame waarde.
Maar wat we ook zijn in onze eigen
oogen, besloten de schelpen, nooit hebben
we het recht trots en minachtend op
anderen neer te zien. Het eenige wat we
kunnen doen tegenover minder bevoor
rechten is medelijden met hen te hebben en
In het voorjaar van 1929 hebben wij ;n
Nederland de eersite geluidsfilms gezien en
gehoord- In Amerika hadden Warner Bros
meit hun Singing Fool reeds jaren eerder
den stoot gegeven. Maar nog in Januari
1929 hadden de meeste Ameorikaansche ge
luidsfilms niet veel te beteekenen. Op
Broadway maakte White Shadows on the
South Sea" opgang: daarnaast zag men er
eenacters die niets anders waren dan gefo
tografeerd tooneel waar de spellers zich
niet konden omkeeren en waar de dialoog
bijkans onverstaanbaar was.
Nog een half jaar duurde het voor Duitseh
lajnd meit de eersite groote geluidsfilm kwam
De Ufa, die daar de toon aangaf, wilde er
niet aan; de"Tobis had reeds een millioah
mank uiltgegeveon voor kleine geluidsfilm.-';
maar eerst in September begon daar de pro
ductie.
Toch was het werken van de Tobis, ook
direct, niet nutteloos geweest; films als
Melodie der Welt"L de eerste Tauber film.
Land ohne Frauen, waren het resultaat van
het wérken in 1928 'en begin 1929.
En nu zijn we een jaar verder en we
kunnen overzien wat de geluidsfilm gewor
den is.
Dan blijkt toch wel dat de vooruitgang
maar langzaam gaat; vooral in de nieuwe
wereld en vooral op cultureel gebied. Wa*
de Amerikaanjsche producers tot dusver
van de geluidsfilm gemaakt hebben is niet
veel anders geweest dan een stomme fi!m
met geluid er bij. En toch moet de ge
luidsfilm in wezen iets volkomen anders
worden.
Een goede stomme film heeft het geluid,
heeft de dialoog niet noodig; wijl het gespro
ken woord de behaneling, de beweging, die
het eerst noodige in de filmkunst is. tegen
houdt, is i t gesproken woord in de meeste
gevallen <-:n nadeel- Althans het gesproken
woord üi oen vorm zooals die bij het tooneel
gevonden wordt.
En juist Amerika is het geweest waar
tot op dit oogenblik de geluidsfilm groo-
teendeels een nabootsing van bet toneel
geweest is. Zeker, met een aanpassing aan
de nieuwe techniek, maar niet aan den nieu
wen geest.
Hollywood heeft een aantal aardige film»
gemaakt; films waaraan honderdduizenden
dollars, die dan in de reclamecampagne
„millioenen" genoemd werden, ten koste
werden gelegd. Maar een geluidsfilm, van
vorm en inhoud zooals de geluidsfilm gaat
worden, wijl deze vorm en inhoud alleen
mogelijk zijn met de techniek van de geluids
film heeft Amerika nog niet voortgebracht.
En de ernstige kritiek in Amerika zelf
steekt dit waarlijk niet onder stoelen of
banken. Alleen, wij krijgen hier van deze
kritiek te weinig te hooren. Want onze
ooren worden grootendeels gevuld met de
reclamefainfares van over den Oceaan, ge
trouwelijk nagesproken door het grootste
deel van wat zich hier te lande met film
kritiek inlaat-
Zeker, ook Duitschland heeft het ideaal
nog niet bereikt; maar daar kan men ten
minste een ernstig pogen ontdekken ge
luidsfilms te maken, zóó als zij moeten zijn.
zijn. Waarbij dus muziek en gesproken
woord „comtrapunitisch" werken, waarbij
niet de dialoog de handeling tegenhoudt,
maar verduidelijkt wat door het beeld al
leen niet te verduidelijken viel-
Of, waar het gesproken woord een dus-
ranigen vorm heeft gekregen, dat het past
in het film-tempo; anders dus dan bij hef
theater; kortere zinnen, minder omvang,
maar meer inhoud en geest. En dat ideaal
werd reeds dicht benaderd.
IN DE STUDIO
De wonderlijkste dingen, die men beden
ken kan, gebeuren in de studio's der groo
te filmmaatschappijen.
In een enkelen nacht zijn frisse he lente
bloesems verwelkt en verkleurd, als er een
scenario is. dat in den herfst moet spelen
door een electrische spin worden web
ben gesponnen, die van een willekeurige
door 't goede voorbeeld bun waan beschaamd
te maken.
ruimte in minder dan geen tijd een eeu
wenouden kelder maken blauwe en groc
ne rozen bloeien weelderig tegen geimp-o-
viseerde muren iedere natuurwet ten
spijt
Door een wonderlijk manoeuvreeren met
prisma's en lensen in de ateliers van de
Metro-Goldwyn-Mayer werden spoken"
geschapen, die rollen te vervullen hadd.-n
in Lionel Barrymoore's filmdrama. „Het
.Groene Spook*', acteurs wandelden dwars
door verschijningen heen. die zelf ook weer
doorzichtig waren, hierdoor wederom een
bewijs leverend tot welke grillige mogehjk-
heden de camera in staat is.
In Lon Chaney's film „Thunder" leek door
optisch bedrog een landschap binnen een
uur met sneeuw bedekt te zijn.
Het speciale atelier waar de verschillende
wonderen worden uitgedacht en uitgewerkt
is een van de belangrijkste afdeelingen der
Metro-Goldwyn-Mayer's Studio's.
In Oud-Heidelberg bijvoorbeeld werd den
eenen dag een tuin vol bloeiende lentebloe
men gefilmd, dnn volgenden dag werd de
zelfde tuin in verdorden herfsttooi opge
nomen.
In den haclif warén dé bloemen en plan
ton met chemische stoffen besprenkeld, waar
door ze verwelkt waren.
In „Wonder of Women" met Clarence
Brown kwam men tot de ontdekking, dat de
nuanceering der rozen op het witte doek
niet volkomen tot haar recht kwam. Er
werd n machinale sproeier gehaald en
tot groote tevredenheid van den fotograaf
werden alle rozen met een lichtblauw lak
besproeid.
Spinnewebben zijn noodig, om kelders
werkelijk „oud" te doen toonen. Zij worden
vervaardigd van een soort rubberoplossing
met een electrisch toestelletje, dat lijkt op
het instrument, dat door koekebakkers ge
bruikt word om suiker te spinnen. Een
soort lichtgrijs cement wordt door een soort
electrische ventilator tegen de draden ge
blazen; zoodat. het resultaat niet van een
werkelijk spinneweb te onderscheiden is.
In ,,The Green Ghost" en in „London
after Dark" werden ponden cn ponden van
deze kunstmatige spinnewebben gbruikf.
In „The Show" een van de laatste films
met John Gilbert, hingen er hoofden in de
lucht., en andere vreemde mysterieën waren
te zien en werden door fotografische „tricks"
gereproduceerd.
Heftige stormen op zee worden veroor
zaakt door de camera vlak bij de opper
vlakte van het water te plaatsen, waardoor
de minste rimpeltjes op een woeste bran
ding gelijken.
BEREDENEERDE KEUZE
Een galante man begeleidde zijn vrouw naar
een modemagazijn. Het werd een harde ge-
duldsproef.
„Emmy", waagde hij ten slotte onderdanig
te zeggen, „zou dit niet je keuze kunnen zijn."
„Ach, lieve man", antwoordde ze snibbig,
„dat is toch uitgesloten, dat draagt toch geen
mensch!"
En ze zoekt en zoekt verder. En de gewil
lige verkooper sleept het een na het ander aan.
„Maar kindje", waagt de man 't nogmaals,
„dit lijkt me toch wel. wat je hebben moet".
Waarop zij repliceert: „Maar dat draagt toch
iedereen!"
AARDBEVINGSHUMOR
Een jeugdig paartje was na een stormachtige
zeereis te Napels aangekomen. Het schip was
dagen lang aan zware zeeën ten prooi geweest
en onmeedoogend heen en weer geslingerd.
Geen wonder, dat het tweetal zich in het ho
tel direct ter ruste legde. Juist dien zelfden
nacht vond de aardbeving plaats en de jonge
lui ontwaakten, doordat de grond zich heftig
onder hen bewoog. Zij slaakte een angstkreet,
maar hij stelde haar gerust; ze behoefde geen
angst te hebben, ze bevond zich nu immers
behouden aan den vasten wal
STERKE DINGEN
Ze zaten hij elkaar en praatten over de vroeg
ste dingen, die zij zich als kinderen herinne
ren konden.
„Ik herinner mij nog zeer goed", zei de een,
„dat vóór ik nog praten kon, de kinder
meid mij een keer sloeg, en dat ik toen het
voornemen maakte om dat dadelijk aan mijn
moeder te vertellen, zoodra ik praten kon."
Als een bloementuin in zomerpracht, zoo
lag het Kathedrale Kerk-Priesterkoor daar
op den feestdag van Maria-ten-Hemel-opne-
ming.
Weelderig gesierd met bloemen en planten,
tapijten en kandelaars, in feestdos prijkte
het Hoogaltaar als centrum der belangstel
ling.
Deftig voornaam, als een vorstenkroon,
stond terzijde de Episcopaten zeitel opgesteld,
purperbekleed en sierlijk gebeeldhouwd aan
kroon en armleuningen.
Hel was feestin de kenk. feest iin de stad,
feest in heel het Bisdom, feest voor heel de
Kerk. Een van Maria's Hoogtijdagen stond
te vieren, de herdenking van het feit, dat
eens ons aller lieve Hemel-moeder door de
kracht van Haar God-Menschelijken Zoon
werd „opgenomen" om ten Hemel te voren,
waar het allerlaatste glorierijke geheim zich
voltrekken zou: de kroning.
Feest ook was er dien dag, sinds vele jaren
als naar gewoonte in heel de Kerk
provincie dezer landen aan de Zee, daar op
deez' zomerschcn Mariadag, steeds een aan
tal jonge, brave, ernstig bestudeerde mannen
placht op te gaan ter kerke, tot God, die
hunne jeugd verblijdt
Het was de dag, waarop de schoome. zin
rijke plechtigheden der H. H. Wijdingen voor
het subdiakonaat en Priesterschap voltrok
ken werden door den Doorluchtigen Kerk
vorst, door den beminden en gevierden Bis
schop, die vooral dien dag door leeken en
priesters, door ouden van dagen en jongo
krachten werd vereerd a!s oen onbaatzuchtig
weldoener der Kerke Gods, daar hij zich clan
weer zóóveel moeite en offers wist te ge-
stroosten, om nieuwe „bedienaren des
Woords" en „middelaars tusschen God en de
menschen" t.e creeören door do „zalvende
olie en de oplegging der handen" onder de
voorspraak van den derden Goddelijken Per
soon, door brave zielen zoo gaarne aan
gebeden mot:
„Gij zevenvoudig gavenpand,
Geschenk des Allerhoogslen God!"
Spannend wachtte de met geloovigen en
parochianen, familieleden en belangstellen
den vol-bezette groote kerk op het. aanvangs-
uur der wijdingsvolle plechtigheden der
wijding.
Plechtig wachtte het ruime priesterkoor op
de „incomste" van de lange schare offergrage
jongelingen, in zuiver-witto alben gehuld,
pieus en statig als feestelijk aangekleeds
Heiligen beelden, zooals men ze nog aantreft
in de ongeschonden bedehuizen van vrome
landen en naieve volkeren.
Hoe meer dit plechtig oogenblik naderde,
hoe stiller het werd in de van feestvreugde
volgepropte gemoederen der kerkgangers,
maar des te druker van beweeg en geloop
werd het van de vele ordebedienaren en
assisteerende functionarissen, die ieder voor
zich de hun opgelegde taak zoo stipt mo
gelijk hadden uit te voeren, wilde het geheel
den zoo grootschen indruk van verlieven-
mysterie-viering wekken en gevestigd hou
den.
Het werd tijd.
Twee aan Iwee, eerbiedig cn lichtelijk het
hoofd gebogen, de oogen vroom terneerge
slagen, op hun linkerarm dragend de uiter
lijke teekenen der te ontvangen waardigheid,
schreden de tientallen jonge belijders uit
de Sacristie, zich begevend naar de voor lien
ingereedheid gebracht zitplaatsen.
Ordelijk verliep deze „introïtus", juister en
keuriger geregeld dan de meest-zorgvuldig
gerepeteerde generale repetitie eener feest-
uitvoering bij wereldsche vermaken.
Belangstellende familieleden spitsten zich,
om ten spoedigste „hun jongen" te onder
kennen, ten einde hem tijdens het heele vo'--
loop der komende plechtigheden te kunnen
blijven observeeren
Slechts een onbeduidend uitwendig teeken
was direct voldoende, om den bekende van
de vele onbekenden te onderscheiden
Daar zit hij!
Ja, 'k zie hem!
Achter in het kerkgebouw voltrok zich het
voor Kathedralekerk-bezoekers wel bekende,
maar toch nog altijd boeiende tafereel der
blijde groetenis®e aan den intredenden ziele-
herder, eerbiedig opgewacht door kruis- en
toortsdragende geestelijken, zwaar-geman-
telde kanunnikken en andere waardigheids
bekleders.
Officiant, assistenten en wijdelingen waren
spoedig in het ruime priesterkoor, voor het
altaar, tusschen de lange rijen groene pal
men, bekroond door rijke bloemenmanden
kuisch belicht door honderden kaarsenvlam
metjes vereenigd, zich sterkend door gebed
en zegen, om „Gode een welgevallig offer te
brengen", de eerste als hoofdrol-vertolker in
de liturgische vernieuwing van het eens vol
trokken Calvarie-drama, de anderen als
jonge idealisten, die de schoonheid van hun
mooie leven gaarne willen aanbieden om den
zetel van den Ziele-Bruidegom met een keur-
bouquet van witte leliën, roode rozen en
groene varens te stoffeeren.
Indrukwekkend was het schouwspel, dat
deez' keurbende van dienaren dor Kerka
Gods bood aan heit volle kerkgeh/uw-
Maar grootscher nog, meer onweerstaan
baar en veel indrukwekkender nog werd 't
moment, toen twee devoot-sprekende man
nenstemmen het eenvoudige „Kyrie eleison"
der groote Litanie van Alle Heiligen aan-
hoeven...
„Heer ontferm u onzer" zongen de twee
cantores vol eerbied en hun intonatie wer I
door liet koor der zangers overgenomen
met hetzelfde „Heer ontferm u onzer".
Stil-ruischend met het blanke, lange wit
hunner feestkleedij verhieven zich de jonge
mannen van hunne zitplaatsen, om dan
tegelijk en als één man ter aarde neer te
knielen, op den platten grond zich neer te
vleien, ten vollen lengte uit, plat ter neer,
het hoofd op do armen rustend.
Man-naast-man, man-voor-man lagen daar
ter neer vele tientallen jonge gestalten, roer
loos en actieloos, zwijgend naar het uiter
lijk, doch innerlijk 'o zoo actief, o zoo be
wogen, o zoo geroerd en getroffen:0 J*'-
Boven op het zangkoor, zetten de zingende
assistenten het groote smeekgebed van alle
Heiligen voort, beneden in het priesterkoor
lagen de wijdelingen daar neer, biddend, met
de onstuimigheid van volle harten, hetzelfde
smeekgebed, opdat de Goede God genadig
neer zou zien op deze, Hem „alleraange
naamste offerande".
Blank als een sneeuwveld op een frisschen
vriesdag.
Smetteloos als een versoh-gesteven kleed,
dat dienon moet ter dekking van een grooten
feesttafel.
Wijdsch en als ongemeten.
Geen grootere symboliek zou uit te den
ken zijn, om de volslagen zelfvernedering en
algeheele overgave van het schepsel aan
den Schepper uit te beelden.
liet was een schouwspel, dat luider pre
dikte dan een zwaargeladen boete-meditatie.
Het was een tafereel, kuischer en smelte-
loozer haast dan het schoome oogenblik,
waarop een wereldsche bruidegom aan het
altaar des Heeren. vóór de oogen van Gods
dienaar, do blanke hand zijner uitverkorene
in de zijne jieemt, om eeuwig trouw en liefde
te bezweren, ten aanhoore van getuigen en
Gods lieve Heiligen.
In zulk een milieu was het dat een niet
tot Gods Kerk behoorende „zoeker" meende
getroffen te worden door een kracht, die hij
steeds zocht, maar die zich steeds niet wilde
openbaren.
Dat was hem een decor, aesthetischer dan
een uitgezochte opera-sceneering.
Plotseling werd toen veel, dat duister was,
klaar en licht voor hom... hij begon te
bidden.
En terwijl de zoeker aan den lijve voelde,
wat, bidden was, lagen daar vóór hem ge-
hogen nog vele andere „zoekers" clie geleerd
hadden te bidden onder den schaduw van
Gods woontenten.
Onder die vele „zoekers", die thans zou
den vinden, wat zij met zekerheid verwacht
hadden, bevond zich ook een jongenen, die
geen familie meer had noch dierbare belang
stellenden, doch steeds aan God gevraagd
had, dat hij op den dag zijner uitverkie
zing zijn Heer en Meester, met zieti zelf,
ook nog de dure ziel van een ander m■en-
schenk in d zou mogen aanbieden, al had God
hem zelf reeds vroeg ontnomen al wat, een
mcnschenkind zoo dierbaar is: een Vadc*
en een Moeder.
„PASSING SHAW".
De karrevoerder: „Eigenaardig,
der laat trekken» l"
't is net, of de wagen zich zwaar-