feuilleton
HET DRAMA VAN YVRAY
HET GEHEIM VAN HET
OPEN RAAM.
WOENSDAG 10 SEPTEMBER 1930
FiÜ ',v!< i
VIII.
DE DINGEN GETUIGEN....
Men moest twee weken wachten voordat
een verkwikkende voorjaarszon het land-
•chap met haar goudglans kwam verblijden
en eenige kleine knoppen aan de boomen
tooverde-
Die dagen waren rustig en kalmeerend
voor de helden van het intieme drama dat
zich op het kasteel la Motte afspeelde.
De stiftsdame, haar nicht en de aalmoeze
nier hadden het voorstel van Joham d'Yvray
aangenomen en hadden besloten het huis
van den kunstschilder te gaan onderzoeken.
Johan had zich onledig gehouden met het
in orde brengen van zijn documenten, brie
ven en.... gedachten. Hij was er toe geko
men zich zelf zijn misstappen te vergeven
en dat vooral, omdat de feiten een hulp \an
boven schenen te manifesteeren. Van belang
was vooral de ontdekking van hot testa
ment toen hij in St. Florent was en die
vondst sprak hem geheel vrij, meende hfj.
Eindelijk verscheen de huisknecht van
mevrouw de la Motte aan zijn deur om hem
een brief van zijn meesteres te overhan
digen
Een glimlach van voldoening kwam om de
lippen van den markies en hij las*
„Mijnheer, gelieve om twaalf uur op den
weg naar Angers te zijn bij het dorp, wij
komen daar per rijtuig voorbij. Ga te paard,
u zult ons bij mijnheer Mesiet vergezellen".
Op het vastgestelde uur wachtte de mar
kies te paard de reizigers af. Hij ontwaarde
het rijtuig weldra op de brug en ging dit
tegemoet om de anderen bij het aan wal
komen te begroeten.
De ontmoeting was koel beleefd, wat
vooral te wijten was aan de houding van
mevrouw de la Motte.
Johan reed naast het portier. De aalmoe
zenier en do stiftsdame zaten achter in de
koets en Josephine tegenover hen.
Hans was koetsier en twee lakeien bezet
ten de plaatsen achterop.
In gestrekten draf reed men naar Angers.
Langs het ziekenhuis en het vroegere kerk
hof bereikten de reizigers de straat waar de
kunstschilder woonde-
Een der lakeien trok aan de bel, terwijl
de markies zijn paard vastbond aan één der
Ijzeren ringen voor dat doel in den muur
aangebracht- Daarna hielp hij de dames bij
het, uitstijgen.
Men wachtte tamelijk lang aan de deur en
de lakei schelde nogmaals.
Eindelijk klonken voetstappen en de schil
der zelf opende de deur. Bij het zien van de
koets en de vier reizigers, week hij verbaasd
een stap achteruit, want hij was in zijn
schiltferskiel.
Noem mij niet kwalijk, mevrouw, ik ben
alleen thuis.
Wat een geluk! antwoordde de bejaarde
dame.
Waarde heer, iik kom u 'n dienst vragen
en is dat niet het beste middel om uw deur
te forceeren?
Die staat altijd voor u open mevrouw,
maar ditmaal zal ik u misschien niet be
hoorlijk ontvangen. Mijn vrouw, mijn beide
zoons en onze dienstbode zijn voor eenigen
tijd naar onze villa bij Emerillais, vooral om
den tuin wat in orde te brengen.
Ik ben juist blij u alleen aan te treffen.
Nog een goed teeken, dacht Johan.
Wij zullen vandaag vreeselijk onbe
scheiden moeten zijn, zei de priester, wij wen-
schen geheel uw huis te bezichtigen.
Dan vrees ik dat u wat wanorde zult ont
moeten.
Dat komt er niet op aan wat ons be
treft. Hoor een beste vriend, zei de oude dame
ernstig, wij doen een buitengewoon boroep
op uw goedheid en welwillendheid.
Zooala altijd stel ik mij ter uwer be
schikking mevrouw.
Maar thans vragen we wat veel. Ik
mag u geen enkele opheldering geven en
hoe vreemd onze handelwijze u ook toe
schijnt, wil die toch niet trachten te be
grijpen of te beoordeelen.
Mijnheer, zeide markies een weinig ze
nuwachtig. wait wij u verzoeken is eigenlijk
een eenvoudig iets. Ik ben hier geboren en
zou graag een soort bedevaart in dit huis
ondernemen, want ik bracht hier mijn geluk
kigste jaren door.
Heel goed, ga maar overal waar u wilt.
Zal ik u begeleiden?
Dat is noodig mijnheermaar wij
zullen u heel wat kostbaren tijd rooven,
want u waart aan den arbeid.
Een verstrooiing kan geen kwaad.
Enfin wij zullen het zoo kort mogelijk
maken.
Ik zal u voorgaan
Als u het goed vindt zal ik die taak op
mij nemen en alles beschrijven, zei Johan
haastig.
Goed dan zal ik u volgen.
In dit vertrek, de voornaamste kamer, is
een schoorsteen met een ijzeren plaat, waar
op men een wapenschild kan zien: een zilve
ren streep op een blauw veld en aan beide
zijden twee zilveren sterren. Wilt u dat con
troleeren, mevrouw, ik sta met den rug naar
den schoorsteen gekeerd.
Dat is zoo, zei de aalmoezenier.
Rechts, daar, gaat men over een hooge
drempel naar de keuken; de oven is links
van den schoorsteen. Beneden den schoor
steen ziet men een rond schild, met roode
en blauwe streken, waarop cm gou
den sikkel staat. De deur links geeft toegang
tot de linnenkamer vanwaar men den kelder
kan bereiken. De keldertrap is van steen en
heeft tien treden. Overtuig u maar eerwaarde
Juist, precies, zei de schilder verwon
derd.
Hiertegenover ligt het salon van den wes
telijken gevel. Dit is de oostkant van het huis
Links, aan den anderen kant van den schoor
steen is een deur die toegang geeft tot een
blauwsteeen trap. Eenzelfde trap is er in de
gang daar. Aan 't einde van die gang be
vindt zich een bijkeuken met een groote,
diepe muurkast om het hout van het salon
in op te slaan.
Dat is alles precies zool
Wacht even: in heit salon zijn twee
muurkasten. Een dezer heeft een soort luik
dat men op moet lichten om in een kleinen
kelder te komen.
Waarlijk, u bent buitengewoon goed op
de hoogte.
Om met de benedenverdieping te ein
digen: over een kleine stoep van twee treden
komt men in den moestuin, welke door een
muur met leien afgedekt, gescheiden is van
het overige gedeelte van den tuin. Achter in
den moestuin is een put en daaromheen
staan eenige noten- en pruimenboomen. Zal
ik de andere boomen ook opnoemen.
Laten we liever naar boven gaan, stelde
mevrouw de Ia Motte voor.
Zooals u wiltZiehier een prachtige
kamer boven het groote salon; van uit het
venster heeft men een heerlijk panorama op
de oevers der Maine. Van uit dat vertrek gaat
men naar de bibliotheek, vanwaar een gang
naar drie andere kamers leidt.
Volkomen juist.
En nu mijnheer Mesiet, vervolgde Johan,
wordt ik nog veel onbescheidener. Er ziin in
uw huis geheimzinnige hoekjes.
Dat weet ik. En in een hunner verborg
ik 't vermogen van mijn neef I.oyau, maar
alles werd gestolendoor Pieter Chalu-
meau waarschijnlijk.
Heeft die schurk dan alle misdaden op
zijn geweten? riep Josephine uit.
Behalve door de schat waarvan u
spreekt, kent u misschien ook een ijzeren
geldkist achter een kast, van notehout geloof
ik, verborgen?
Hier hen ik het niet met u eens, mijn
heer. Nooit heb ik zoo'n geldkist gehad. De
schat der abdij had men onder de vensters
der eetzaal verscholen.
Kent u nog een ander geheim?
De kelder onder de salonkast en een
geheim zoldertje boven de tweede trap
meer zie ik niet.
God zij geprezen juichte Johan die
ontroerde nu hij de overwinning zag naderen
Luister en let. op, mevrouw, de dingen zullen
de waarheid bekend maken en u zult over
tuigd worden van de echtheid mijner woor-
MMfi
ONDER EEN BALDAKIJN VAN TENTDOEK droeg Z. D. H. Mgr. Jansen op het
Marktveld, van DoJdlcum een. Pontificale H. Mla op.
den!
Josephine glimlachte even, maar de schil
der lacht vrij uit; hij vond het geval ver
makelijk en snapte niet waarom deze ge
schiedenis zoo aangrijpend moest zijn.
De aalmoezenier wendde geen blik van het
jongmensch af en ook de oude dame volgde
met groote spanning alle bewegingen en ver
klaringen van hem dien zij niet langer als 'n
bedrieger kon aanzien.
Mijnheer Mesiet, ik vraag u verlof uw
toiletkamer binnen te gaan die zich daar
links van den schoorsteen moet bevinden,
achter die glazen deur.
Gaat uw gang mijnheer, maar daar
staat niet meer dan een waschtafel en een
linnenkast.
En achterin een muurkast
Ja, daar hangen eenige kleeren van mij.
Daarvan zullen we er enkele wegnemen,
zit de sleutel op de kast?
Ja zeker.
Mevrouw en Josephine gelieven mij te
volgen. Ik open de kastneem drie klee-
dingstukken weg en zie nu den achterwand.
Ziet u dien bruinen knoest in 't hout? Daar
druk ik opHoort u iets bewegen?
Ja duidelijk! riep de schilder verbaasd
uit. Reeds twinlig jaar lang maak ik gebruik
van die kast en nooit heb ik iets bizonders
vermoed
Johan schoof de eene plank over de andere
en de muur, bedekt met tapijtwerk, ver
scheen.
Daarachter bevindt zich de geldkist, be
weerde het jongmensch; ik neem een stuk
tapijtwerk wegziet u nu dat ijzeren
deurtje dat sinds vele jaren op slot zit? Nu
is het groote oogenblik gekomen, sprak
Johan, terwijl hij zich naar de anderen om
draaide. Daar deze geldkist nooit ontdekt
werd, moet ze nog hetzelfde bevatten wat
mijn grootvader er ingelegd heeft.
Natuurlijk! beaamde de aalmoezenier.
Voor dat mijn grootvader vertrok nam
hij mij naar hier mee en zei mij:
Het kostbaarste wat wij bezitten ligt
daar, m'n jongen: je geboortebewijs, eenige
andere papieren en dit medaillon, dat je
moeder voorstelt benevens eenige brieven
van je vader die zij met zooveel liefde be
waarde.
Ik was toen acht of negen jaar. maar nooit
vergat ik die woorden.
Ontroerd zweeg hij.
Josephine vervolgde voor hem:
Tante mijnheer Mesiet woont hier al
twintig jaar en kende dit geheim niet, dus
Jagaf de oude dame toe.
Wat jammer dat ik den sleutel niet heb.
Ik weet. waar die is, beweerde de mar
kies. Hebt u nooit de planken der bibliotheek
leeggemaakt?
Neen nooit.
Komt dan alleen mee, alstublieft
Zonder aarzeling ging hij de anderen voor
en hief, in de bibliotheek gekomen, de armen
op tot aan de vierde plank van boven af.
Nadat hij eenige boeken weggenomen had
vond hij in een kleine opening van den achter
wand een sleutel.
Neem dezen sleutel Josephine en ga
zelf het ijzeren kistje openen. Een komediant
zooals ik, kan tot op 't laatste oogenblik
bedriegen, voegde hij er met een bitteren
glimlach bij.
Op een teelten van haar tante gehoor-
.zaamde het meisje. Johan was trouwens zoo
ontroerd dat hij nauwelijks in staat was
zijn plan te voltooien.
Josephine's handen beefden, maar toch
slaagde zij er spoedig in het ijzeren kistje
te ontsluiten. Het slot, dat niets van de
vochtigheid geleden had werkte regelmatig.
Allen bogen zich over den inhoud en de
markies kon nauwelijks zijn tranen weer
houden.
Spontaan greep Josephine naar het me
daillon.
O riep zij uit, wat een bevallig, be
koorlijk gezichtkijk eens tante.
Zwijgend bekeken de dame en de priester
het portretje. Zij voelden zich overwonnen
en zij geraakten in verlegenheid.
Het meisje ging naar Johan en toonde hem
het kostbare schilderstukje.
Haal ook de andere relieken te voor
schijn, verzocht hij haar, maar ge zult goud,
noch juweele® vinden, want die bezat mijn
moeder niet.
Hier is een pakje brieven en papieren
Ziet u wel tante dat Johan de waarheid
sprak.
Ik bied u mijn excuus aan Johan, nu zie
ik wie ge zijt.
En ik ook mijnheer de markies, betuigde
de aalmoezenier met een handdruk.
Ik acht mij gelukkig, dat die zaak zoo'n
gunstig einde heeft. Als u 't goed vindt,
nemen wij nu afscheid van mijnheer Mesiet,
want wij hebben waarlijk misbruik gemaakt
van zijn goedheid.
Maar mevrouw, u hebt mij juist een
grooten dienst bewezen; als ik nu een schat
heb, weet ik waar hem te verbergenmaar
dat kan nog wel eenigen tijd duren voor ik
zoo rijk ben.
Allen gingen naar beneden, waar de knech
ten en paarden op hun meesters wachten.
Met diepe vreugde in 't hart sloot Johan
zelf het portier der koets. Het portret van
zijn moeder had hij bij zich gestoken, maar
bet pakje brieven liet hij aan Josephine met
de woorden:
Zie die onderweg maar eens in.
Neen, behoud ze maar, ik heb geen be
wijzen meer noodig.
Toch geef ik ze liever aan u, hernam
de Jonge man, waarna hij ijlings te paard
IX.
OFFERING
Den 9en Januari ondergingen Chalumeau
en zijn medeplichtigen de straf voor hun
menigvuldige misdaden. Het beklemd hart
woonde Johan de ontknooping van liet
drama bij.
Plotseling ontwaarde Pieierlach hem
onder de menigte en in een opwelling van
holsche woede opende hij den mond om den
markies te hoonen en een gedeelte van zijn
geheim bekend te maken. De beulen lieten
hem daarvoor echter niet den tijd.
Johan spoedde zich weg en voor zijn oogen
bleef het bloedige vizioen zweven van de
gerechtstelling van den man die eens zijn
vader vermoord had.
Verscheidene dagen gingen voorbij.
Vol angst wachtte de jonge markies een
boodschap van het kasteel La Motte. Zonder
uitnoodiging durfde hij daar niet heen te
gaan. De eindbeslissing was nabijen de
wijze waarop Josephine zich jegens hem ge
dragen had in de woning van den kunst-
Schilder, vervulde zijn ziel met hoop.
Tegen vier uur in den namiddag kwam
een knecht berichten dat de aalmoezenier
hem op het kasteel wachtte.
Het hart van den jongeman kromp ineen
toen de priester hem naderde, en zei, ter
wijl hij hem de hand toestak.
Zet u naast mij neder, markies, ik heb
u iets te zeggen vanwege mevrouw de la
Motte en 'haar nicht,
Opgewonden en ongeduldig vroeg Johan
hartstochtelijk:
Goed nieuws?
Allés wat van God komt is goed, m'n
kind, antwoordde de bejaarde priester met
gezag. God beschikt en wij hebben slechts
Zijn raadsbesluiten te aanbidden.
Johan verbleekte bij die woorden die een
catastrophe schenen voor te bereiden.
Pijnig u niet te veel, hernam de aal
moezenier hartelijk, juffrouw Josephine laat
u zeggen, dat zij u hoogschat en genegenheid
voor u koestert, dat geen enkele twijfel over
het verleden meer bij haar overblijft en dat
haar sympathie voor u grooter is sinds zij
weet wat er is voorgevallen tusschen haar
vader en u
O eerwaarde, ik smeek u mij te zeggen,
of zij mij aanneemt
Voor het oogenblikneen; juffrouw
Josephine wil in 't klooster treden der zusters
van St. Vinrentius a Paulo.
Oi!
Alle hoop is daarmee nog niet voorbij.
Zoonls ,u weet leggen die zusters slechts
tijdelijke geloften af.
Och, wat een vage hoop en troost is dat
voor rtifj.
Toch is zij niet te versmaden. U moet
u trachten onderwerpen aan Hem die u tot
heden langs zoo wondervolle wegen geleid
heeft en dat tot uw welzijn.
Wat heeft juffrouw Josephine precies
gezegd?
Dit: „Overhandig markies d'Yvray zijn
papieren en brieven en tevens dezen verlo
vingsring, dien hij mij gegeven heeft; zeg
hem dat ik den rozenkrans van zijn moeder
behoud, als hij dat goed kan keuren', iederen
dag zal ik daaraan bidden voor hem vooral
en dan voor mijn dierbare overledenen, want
onze beide families zijn voor mij een.
Laat zij dien rozenkrans behouden en
geef haar ook den ring terug.
Christus' bruiden bezitten geen juweelen
Kan ik haar op het kasteel bezoeken?
Zij is er niet meer. Ik kom van Angers
waar ik haar naar het klooster gebracht
heb. Mevrouw de la Motte, bedroefd over de
scheiding, ofschoon gelaten en onderworpen
aan hetgeen ze als Gods wil beschouwt, had
den moed niet ons te vergezellen.
Mevrouw de la Motte kan nu zuchten
en jammerenzij is de oorzaak van onze
scheiding.
Neen mijnheer de markies, neen. De
oorzaak van alle dingen is Goddelijk, de
gevolgen alleen zijn menschelijk. Ik ken
reeds jaren lang de reine, edele ziel van
Josephine, want ik heb haar in den gods
dienst onderwezen. Altijd heeft ze een sterke
neiging gehad tot het mystieke leven. Het
huwelijk daarentegen trok haar niet aan;
geloof mij markies en ik spreek tot u als een
vader, oriënteer uw loven naar een anderen
horizon; schep u een werkkring, een carrière
en verspil uw tijd niet door nietsdoen. Ieder
een heeft in. dit tranendal een plicht te ver
vullen; zoek de uwe.
De tijd is een groote leermeester en troos
ter; ga de toekomst in zonder veel aan het
verleden te denken, want dat verlamt vaak
onze krachten en hebt u 'n vriend noodig,
reken op mij, ik ben geheel de uwe. Ik moet
nu teruggaan, want, mevrouw de la Motte is
voor 't, eerst geheel alleen en ik heb haar
vandaag nog niet gezien.
Is de beslissing dus gisteren na onze
reis gevallen?
Jain het rijtuig was Josephine reeds
erg stil. Na het souper keken wij de brieven
in en zagen toen dat uw ouders twee nobele
zielen waren. Bij 't lezen van menige regel,
kwamen ons de tranen in de oogeno uw
moeder was een engelachtig schepsel.
O dat weet ik; ik herinner mij haar
nog
Na die lectuur zei juffrouw Josephine:
„Tante ik heb u iets te zeggen en ik hoop
dat u mijen besluit goed zult keuren. Het
leven in deze wereld staat mij steeds meer
tegen. Ik voel mij tot het klooster getrokken.
Lang heb ik gestreden tegen wat ik als
mijn ware roeping beschouwde; ik wil mij
geheel aan God toewijden."
Daarna wierp zij zich voor haar tante op
de knieën om haar vergiffenis te vragen voor
de fouten van haar leven, maar mevrotnv
de la Motte antwoordde:
Lieve Josephine, je hebt mij niets dan
vreugde en voldoening verschaft
En zij voegde er zelfs ontroerd bij:
En je besluit van hedenavond geeft, mij
die nogmaals.
Vanmorgen vroeg zijn wij naar Angers
vertrokkenwaarna ik u geroepen heb
om mijn laatste en moeilijke zending te ver
vullen. Mevrouw was niet in staat de Mis
bij te wonen ,die ik opgedragen heb voor
De toekomstige kloosterzuster
Neen, voor Pieter Chalumeau! Voor hem
en de zijnen zal Josephine nu vooral ook
bidden en zich opofferen.
En nu adieu, m'n kindmisschien tot
ziens?!
EINDE.
mmm
TE BRABSCHAET BIJ ANTWERPEN
zijn de (historische oesenrennen weer in
eere hersteldhleifbovesn Is de winnaar
afgebeeld.
Ongedierte op het hoofd van het kind ia
steeds een teeken van onzindelijkheid der|
moeder. Het is zeer onaangenaam voor het!
kind en kan z£n gezondheid benadeelen,
daar het krabben tot uitslag op het hoofd
en ontstoken klieren leidt. Wanneer een
kind In een schoolklas ongedierte heeft, gaat
dit zeer gemakkelijk op andere kinderoa
over.
GEZONDHEIDSRAAD
Defectieve verhaal door Anthony Gilbert
GEAUTORISEERDE VERTALING
40)
De eigenaar behoorde tot het dikke slag
Franschen uit de lagere volksklasse. Hij zag er
nog vuiler uit dan zijn boeltje. Hij bromde
achterdochtig:
Ja nog eentje, maar dat is een erg arme
echobber, meneer.
De waard vertrouwde die keurige kleeding
niet en dacht niet anders, dan dat hij met een
salondief te doen had. Waarom zou hij anders
naar zijn hotel zijn gekomen?
Arm? Dat is maar een betrekkelijk be
grip geloof ik. Zullen we samen een fiesch
wijn drinken, meneer? Ik vind het altijd ver
schrikkelijk saai om alleen te moeten drin
ken.
Hoewel geenszins vao zijn achterdocht be
keerd, liet de waard zich toch verleiden tot n
gratis aangeboden fiesch wijn. Hij wist, dat hij
zelf maar heel gewone landwijn door zijn keel
gat joeg. Nu zette hij Egerton het beste voor
dat zijn poovere wijnkelder bevatte. Egerton
zelf zou het bocht wel hebben willen uitspu
wen, indien zijn goede opvoeding hem hier
van niet weerhouden had. Monsieur Dubois zag
dus niet de minste reden, waarom hij een glas
zou weigeren. En Egerton was zijn gastheer
dankbaar dat deze hem op zoo aangename wijze
van de taak verlichtte om die fiesch leeg te
krijgen.
De patroon keek echter heel angstvallig of
de wijn wel regelrecht uit de fiesch ln zijn glas
terecht kwam, zonder dait Egerton kans had
er lets in te gooien. Eeret toep de jon-
geman zelf zijn lippen had gezet, aan het tweede
ingeschonken glas. kapte Duibols het zijne met
een teug achter in zijn keel.
Maar één? herhaalde Egerton. Hij reist
erg laat.
Hij komt uit Engeland, zooals u, meneer.
Zoo? Als hij er dan even beroerd aan toe
i3 als ik, mag hü het hebben. Ik had een ver-
schrikkelijken boottocht, maar het is misschien
een goed zeeman
Dat weet ik niet. Misschien wel. Ik ken
noe'ii hem, noch de zaken die hij doet. U bent
zeker een student, meneer, zei hij, wijzend op
het boek dat Egerton had meegebracht De
naam van den schrijver P. G. Wodohouse,
beteekende voor hem niets.
De jongeman lachte: U hebt zeker niet veel
gasten, die een boek meebrengen, geloof ik.
Ik heb ze ook niet noodig, meneer. Wie
koopt er nou boeken, meneer. Als het nou wijn
was
Egerton stemde zwijgend toe:
Ja, u kunt wel gelijk hebben, Maar er zijn
tooh nog menschen
De kerel haalde zijn vette schouders op:
Maar hier niet, niet in dit gedeelte van
Parijs. Indien hij zooveel om boeken geeft, waar
om komt hU dan hier naar toe
Dat is wellicht de reden.
De reden
De man begon weerspannig te worden. Hij
had in den vroegen avond reeds al den wijn
opgedronken, dien hij nog juist verdragen kon
en begon nu een beetje over Zijn theewater te
geraken.
O, omdat hier wel meer boekenliefhebbers
komen En er zijn momenten, monsieur Du
bois, dat je er heel wat voor zou doen om aan
hun aandacht te ontsnappen.
En waarom bent u hier? snauwde Dubois
hem toe. Dit is geen plaats voor n, meneer
Egerton zag er Inderdaad meer naar uit, als
of hij in een der groote boulevardhotels van
Parijs beter op zijn plaats zou zijn.
Egerton's onverstoorbare kalmte werd ech
ter niet het minst door Dubois' uitval geschokt.
Omdat ik ook een boekenliefhebber hen
en omdat ik al zoolang verlangd heb met dezen
monsieur Marchant in aanraking te komen.
Zijn metgezel verviel plotseling in een half
dronken praatlustige hui.
Nou je het toch over boekenliefhebbers
hebt, meneer, veel ken lk er niet, c'est vrai.
Maar eentje herinner lk me toch nog wel. Die
herinnering scheen zoo grappig te zijn, dat
Dubois begon te grinniken. Die had zelf een
boek geschreven, meneer. Hij heeft er mij
eentje laten zien. Het heette: ,De snor in al
zijn verscheidenheid". Het was een verbazend
aardig boek, meneer. Daar stonden allerlei mo
gelijke verhaaltjes in. De verliefde snor, de
militaire snor, de droefgeestige snor. Ik heb
een militaire snor, meneer.
Hij keek met een zekeren weemoed en met
kwalijk bedwongen minachting naar den jon
gen Engelschman, die niet eens prat kon gaan
op wat men in zijn wilde land een tanden
borstel noemde. Hi.1 vond het altijd iets verne
derends voor een man, dat bij met zoo'n kaal
meisjesgezicht moest rondloopen. En hij kon
zich nog steeds geen Idee vormen van wat
voor vleesch een Engelsche vrouw gemaakt
moest zijn om de kus van dergelijke onbehaarde
lippen te kunnen smaken. Dat was nou not of
een zuster je kuste, vond Dubois. En daar hij
heel zijn loven nooit verkikkerd was geweest
op een zoen van z'n zuster, omdat deze spoken
geen vooraanstaande plaats in het leven van
monsieur Dubois hadden Ingenomen daarom
zat ie plotseling te grinniken om het baarde-
looze gezicht van Scott Egerton.
Hij werd echter uit deze zelfgenoegzame be
schouwing gewekt door een verschrikkelijk
lawaai van den ijzeren klopper. Hij trachtte
met veel gerucht en gesteun overeind te komen
en had erg veel werk om zijn evenwicht te be
waren. Het was een reusachtige massa vl&escih,
dat zich maar moeilijk door de slappe beeuen
liet dragen. De kellner, die ondertusschen naar
de deur was geloopen, was tegengesteld slank,
een vlugge jongen met een erg mager gezicht
en die voortdurend loenste. Toen de buitendeur
opeuging zwaaide de groote lantaarn, die het
portaal verlichtte, hevig heen en weer. door
het verschrikkelijke stormweer. Grimmige en
fantastische schaduwen doken vanuit de hoe
ken op, sprongen naar voren, vlogen weer te
rug en stierven tenslotte in het donker.
Ascher had z'n waterproof-jas uitgedaan,
maar zag er overigens precies eender uit, als
toen hij het Museum had verlaten. Hij rilde van
de kou on stiet een vreemden vloek uit, ter
wijl hij op het weer zat te schelden. Hij schonk
niet de minste aandacht aan zijn medegast,
maar ging onmiddellijk terug om van nabij het
afladen van den zwarten koffer te volgen, dien
de koetsier zonder veel complimenten op de
straat had gezet. De slapende kellner kwam
naar bulten en aarzelde nog even, totdat
Ascher's scherpe stem hem plotseling beval
om een handje te komen helpen.
Oui, monsieur, mompelde liij haastig, ter
wijl hij een der leeren handsvaten greep. On
dertusschen duwde zijn patroon hem ruw opzij
en heette hij met een half dronken ernst en
allerlei strijkages z'n gast beminnelijk welkom.
Ascher schonk hem echter niet de minste aan
dacht. Hij was met 'n vloek naar voren gespron
gen, toen hij zag, hoe de geeuwende kellner
den koffer bij een van de zijhandvaten had
gegrepen en ze nu over de smalle draaiende
trap met botsen en stooten naar boven trok.
Ascher sprong Ineens naar voren.
Kerel, wat voer je daar uit? "Weet jij niet
beters te doen met boeken, stommerik, dure
boeken, die niet te betalen zijn! Die nooit meer
opnieuw gedrukt kunnen worden! Moet jij
daar mee omgaan alsof hot flesschen van jullie
viezen wijn waren?
Dubois stond op één been tegen den muur
te leunen
Neen, meneer, geen kwaad van den wijn.
Noem alles gemeen, maar niet den wijn,
Egerton kwam uit het duister naar voren.
Mr. Marchant? Ik had de teleurstelling
om vier jaar geleden eens tegen u op te bieden
en heb het natuurlijk verloren. Daar Is op het
oogenblik in de heele liberale partij niet zoo
veel geld als dat hoek waard was. Het was bij
Christie en het boek....
Ascher mompelde misnoegd:
Ik ken u niet meneer....
En zich onmiddellijk tot den waard wenden
de riep hij:
Wil u zoo vriendelijk zijn om nog eens
tegen uw kellner te zeggen, dat hij mijn spul
len met meer eerbied moet behandelen.
De man stond er hulpeloos bij en toen Eger
ton zag hoe de ander door deze onhoffelijke
ontvangst geheel uit het veld was geslagen,
merkte hij op:
Zal lk hem een handje helpen? Uw kof
fer is misschien een beetje zwaai voor een per
soon! Hij was de vier treden reeds op, waar de
kellner met open mond naar den koffer stond
te kijken, goott Egerton greep het overblijven
de handvat en lichtte den koffer op, alsof het
gewicht voor hem niets beteekende en samen
droegen ze de bagage tot aan den eersten over
loop. Hier hield hij even op en fluisterde den
kellner in het Fransch tóe: Welk nummer?
Beneden In de hall had Dubois zich weer tot
zijn gast gewend.
Zal lk uw valies even aannemen, meneer?
Maar Ascher snauwde hem nijdig toe:
Ik draag mijn spullen liever zelf.
Als u mijn kamer even wil wijzen, ga ik
liefst onmiddellijk naar boven.
Dubois zwaaide zijn lichaam met veel waar
digheid naar de trap.
Wij hebben mijnheer onze mooiste kamer
gegeven. Jules, weet jij waar het Is?
Maar ze werden opgehouden door Ascher, die
plotseling op lien afsprong en uitriep:
Weet je nog wat ik jullie gevraagd heb?
Ik moet een kamer hebben met een branduit-
gang. Ik heb absoluut een kamer met een
branduitgang noodig vlak bij mijn raam voor
het geval
Dubois antwoordde bedremmeld
Wij hebben uw brief ontvangen, mijnheer,
en het is waar, dat U daarin spreekt van een
branduitgang, maar het was onmogelijk om aan
uw verzoek te voldoen. Wij hebben geen kamer,
die wij mijnheer zouden kunnen aanbieden.
Maar, zei hij met een breeden glimlach over
de dwaze bezorgdheid van dezen nijdlgen
Engelschman, meneer behoeft heusch niet bang
te zijn. Daar zal hier var -acht geen brand
komen. Evenmin als bij r* sneer thuis, en hij
spreidde zijn dikke mollig-handen uit en schud
de zijn vuurroode hoofd na* de blinkende vette
zwarte lok over een oog, ais een waardig hotel
houder.
In mijn eigen huls, antwoordde Ascher
zenuwachtig, gaat de brandgang vlak naast
mijn venster. Ikben nu eenmaal vreese
lijk bang vanhij hield het woord even ln
alsof hij vreesde, dat de jonge Engelschman op
de trap zijn minachting niet verbergen zou....
van brand. U weet toch niet..
Ach, we hebben allemaal onze Achilleshiel,
mompelde Egerton, n:aar werkelijk, Sir, alles
ls ln orde, daar is een kamer met een brand
gang. Ik heb ze zelf gezien.
Dubois werd vreeselijk nijdig.
Nom d'nn cochon Kon ik meneer in zoo'n
kamer brengen, een kamer die hoogstens voor
een bediende is geschikt Ma fol, het is in-
croyable dat meneer zoo'n kamer zou nemen
Ik heb er niet mee voor den dag durven komen.
Beide mannen lazen zijn gedachte. De prijs
voor die eenvoudige kleine kamer moest natuur
lijk erg gering zijn, zelfs voor zoo'n schraap
zuchtig hotelhouder als Dubois, terwijl de voor
naamste gastenkamer een behoorlijk bedrag kon
opbrengen.
Nou ik zal die kamer toch maar nemen,
zei Ascher lachend en ik zal er voor betalen
wat mijn secretaris heeft opgegeven. Men hoor
de duidelijk hoeveel moeite het hem kostte om
deze verklaring te moeten afleggen.
De eigenaar was ineens weer poeslief. Zooals
meneer verlangde. Weer die hsmelsche blik,
dat gelaten schouderophalen, alsof hij zeggen
wilde, dat men die menschen uit de groote
wereld altijd hun zin maar moet geven.
Jules, wek Marie en zehaar dat ze
meneer's kamer in orde moet brengen. Meneer
begrijpt natuurlijk wel, dat het een kleine is,
maar uiterst zindelijk. O, ja. Over een paar
minuten is het bed gedekt en heeft U al vuur
in Uw kamer. Als meneer ondertusschen een
glas wijn wilde drinken
Meneer verlangde echter niets anders dan
alleen gelaten te worden met zijn boeken hij
stond te stampen van ongeduld en keek links
en rechts terwill hij voortdurend zenuwachtig
verder sprak. Eenmaal deinsde hij met schrik
terug van zijn eigen schaduw, die de zwaaiende
lantaarn op den muur wierp. Zijn baard- en
groote apache-hoed kwamen zoo vreemd uit,
dat het een monsterachtige en onmenschelijke
gestalte werd, die hen allen scheen te bedreigen.
Toen wendde hij zich ineens tot Dubois
Zeg eens, zei hij, is er nog iemand anders
buitenen hij knikte naar den jongen
Egerton, die rustig op den overloop stond te
wachten.
(Wordt vervolgd)