feuilleton HET DRAMA VAN YVRAY HET GEHEIM VAN HET OPEN RAAM. WOENSDAG 10 SEPTEMBER 1930 FiÜ ',v!< i VIII. DE DINGEN GETUIGEN.... Men moest twee weken wachten voordat een verkwikkende voorjaarszon het land- •chap met haar goudglans kwam verblijden en eenige kleine knoppen aan de boomen tooverde- Die dagen waren rustig en kalmeerend voor de helden van het intieme drama dat zich op het kasteel la Motte afspeelde. De stiftsdame, haar nicht en de aalmoeze nier hadden het voorstel van Joham d'Yvray aangenomen en hadden besloten het huis van den kunstschilder te gaan onderzoeken. Johan had zich onledig gehouden met het in orde brengen van zijn documenten, brie ven en.... gedachten. Hij was er toe geko men zich zelf zijn misstappen te vergeven en dat vooral, omdat de feiten een hulp \an boven schenen te manifesteeren. Van belang was vooral de ontdekking van hot testa ment toen hij in St. Florent was en die vondst sprak hem geheel vrij, meende hfj. Eindelijk verscheen de huisknecht van mevrouw de la Motte aan zijn deur om hem een brief van zijn meesteres te overhan digen Een glimlach van voldoening kwam om de lippen van den markies en hij las* „Mijnheer, gelieve om twaalf uur op den weg naar Angers te zijn bij het dorp, wij komen daar per rijtuig voorbij. Ga te paard, u zult ons bij mijnheer Mesiet vergezellen". Op het vastgestelde uur wachtte de mar kies te paard de reizigers af. Hij ontwaarde het rijtuig weldra op de brug en ging dit tegemoet om de anderen bij het aan wal komen te begroeten. De ontmoeting was koel beleefd, wat vooral te wijten was aan de houding van mevrouw de la Motte. Johan reed naast het portier. De aalmoe zenier en do stiftsdame zaten achter in de koets en Josephine tegenover hen. Hans was koetsier en twee lakeien bezet ten de plaatsen achterop. In gestrekten draf reed men naar Angers. Langs het ziekenhuis en het vroegere kerk hof bereikten de reizigers de straat waar de kunstschilder woonde- Een der lakeien trok aan de bel, terwijl de markies zijn paard vastbond aan één der Ijzeren ringen voor dat doel in den muur aangebracht- Daarna hielp hij de dames bij het, uitstijgen. Men wachtte tamelijk lang aan de deur en de lakei schelde nogmaals. Eindelijk klonken voetstappen en de schil der zelf opende de deur. Bij het zien van de koets en de vier reizigers, week hij verbaasd een stap achteruit, want hij was in zijn schiltferskiel. Noem mij niet kwalijk, mevrouw, ik ben alleen thuis. Wat een geluk! antwoordde de bejaarde dame. Waarde heer, iik kom u 'n dienst vragen en is dat niet het beste middel om uw deur te forceeren? Die staat altijd voor u open mevrouw, maar ditmaal zal ik u misschien niet be hoorlijk ontvangen. Mijn vrouw, mijn beide zoons en onze dienstbode zijn voor eenigen tijd naar onze villa bij Emerillais, vooral om den tuin wat in orde te brengen. Ik ben juist blij u alleen aan te treffen. Nog een goed teeken, dacht Johan. Wij zullen vandaag vreeselijk onbe scheiden moeten zijn, zei de priester, wij wen- schen geheel uw huis te bezichtigen. Dan vrees ik dat u wat wanorde zult ont moeten. Dat komt er niet op aan wat ons be treft. Hoor een beste vriend, zei de oude dame ernstig, wij doen een buitengewoon boroep op uw goedheid en welwillendheid. Zooala altijd stel ik mij ter uwer be schikking mevrouw. Maar thans vragen we wat veel. Ik mag u geen enkele opheldering geven en hoe vreemd onze handelwijze u ook toe schijnt, wil die toch niet trachten te be grijpen of te beoordeelen. Mijnheer, zeide markies een weinig ze nuwachtig. wait wij u verzoeken is eigenlijk een eenvoudig iets. Ik ben hier geboren en zou graag een soort bedevaart in dit huis ondernemen, want ik bracht hier mijn geluk kigste jaren door. Heel goed, ga maar overal waar u wilt. Zal ik u begeleiden? Dat is noodig mijnheermaar wij zullen u heel wat kostbaren tijd rooven, want u waart aan den arbeid. Een verstrooiing kan geen kwaad. Enfin wij zullen het zoo kort mogelijk maken. Ik zal u voorgaan Als u het goed vindt zal ik die taak op mij nemen en alles beschrijven, zei Johan haastig. Goed dan zal ik u volgen. In dit vertrek, de voornaamste kamer, is een schoorsteen met een ijzeren plaat, waar op men een wapenschild kan zien: een zilve ren streep op een blauw veld en aan beide zijden twee zilveren sterren. Wilt u dat con troleeren, mevrouw, ik sta met den rug naar den schoorsteen gekeerd. Dat is zoo, zei de aalmoezenier. Rechts, daar, gaat men over een hooge drempel naar de keuken; de oven is links van den schoorsteen. Beneden den schoor steen ziet men een rond schild, met roode en blauwe streken, waarop cm gou den sikkel staat. De deur links geeft toegang tot de linnenkamer vanwaar men den kelder kan bereiken. De keldertrap is van steen en heeft tien treden. Overtuig u maar eerwaarde Juist, precies, zei de schilder verwon derd. Hiertegenover ligt het salon van den wes telijken gevel. Dit is de oostkant van het huis Links, aan den anderen kant van den schoor steen is een deur die toegang geeft tot een blauwsteeen trap. Eenzelfde trap is er in de gang daar. Aan 't einde van die gang be vindt zich een bijkeuken met een groote, diepe muurkast om het hout van het salon in op te slaan. Dat is alles precies zool Wacht even: in heit salon zijn twee muurkasten. Een dezer heeft een soort luik dat men op moet lichten om in een kleinen kelder te komen. Waarlijk, u bent buitengewoon goed op de hoogte. Om met de benedenverdieping te ein digen: over een kleine stoep van twee treden komt men in den moestuin, welke door een muur met leien afgedekt, gescheiden is van het overige gedeelte van den tuin. Achter in den moestuin is een put en daaromheen staan eenige noten- en pruimenboomen. Zal ik de andere boomen ook opnoemen. Laten we liever naar boven gaan, stelde mevrouw de Ia Motte voor. Zooals u wiltZiehier een prachtige kamer boven het groote salon; van uit het venster heeft men een heerlijk panorama op de oevers der Maine. Van uit dat vertrek gaat men naar de bibliotheek, vanwaar een gang naar drie andere kamers leidt. Volkomen juist. En nu mijnheer Mesiet, vervolgde Johan, wordt ik nog veel onbescheidener. Er ziin in uw huis geheimzinnige hoekjes. Dat weet ik. En in een hunner verborg ik 't vermogen van mijn neef I.oyau, maar alles werd gestolendoor Pieter Chalu- meau waarschijnlijk. Heeft die schurk dan alle misdaden op zijn geweten? riep Josephine uit. Behalve door de schat waarvan u spreekt, kent u misschien ook een ijzeren geldkist achter een kast, van notehout geloof ik, verborgen? Hier hen ik het niet met u eens, mijn heer. Nooit heb ik zoo'n geldkist gehad. De schat der abdij had men onder de vensters der eetzaal verscholen. Kent u nog een ander geheim? De kelder onder de salonkast en een geheim zoldertje boven de tweede trap meer zie ik niet. God zij geprezen juichte Johan die ontroerde nu hij de overwinning zag naderen Luister en let. op, mevrouw, de dingen zullen de waarheid bekend maken en u zult over tuigd worden van de echtheid mijner woor- MMfi ONDER EEN BALDAKIJN VAN TENTDOEK droeg Z. D. H. Mgr. Jansen op het Marktveld, van DoJdlcum een. Pontificale H. Mla op. den! Josephine glimlachte even, maar de schil der lacht vrij uit; hij vond het geval ver makelijk en snapte niet waarom deze ge schiedenis zoo aangrijpend moest zijn. De aalmoezenier wendde geen blik van het jongmensch af en ook de oude dame volgde met groote spanning alle bewegingen en ver klaringen van hem dien zij niet langer als 'n bedrieger kon aanzien. Mijnheer Mesiet, ik vraag u verlof uw toiletkamer binnen te gaan die zich daar links van den schoorsteen moet bevinden, achter die glazen deur. Gaat uw gang mijnheer, maar daar staat niet meer dan een waschtafel en een linnenkast. En achterin een muurkast Ja, daar hangen eenige kleeren van mij. Daarvan zullen we er enkele wegnemen, zit de sleutel op de kast? Ja zeker. Mevrouw en Josephine gelieven mij te volgen. Ik open de kastneem drie klee- dingstukken weg en zie nu den achterwand. Ziet u dien bruinen knoest in 't hout? Daar druk ik opHoort u iets bewegen? Ja duidelijk! riep de schilder verbaasd uit. Reeds twinlig jaar lang maak ik gebruik van die kast en nooit heb ik iets bizonders vermoed Johan schoof de eene plank over de andere en de muur, bedekt met tapijtwerk, ver scheen. Daarachter bevindt zich de geldkist, be weerde het jongmensch; ik neem een stuk tapijtwerk wegziet u nu dat ijzeren deurtje dat sinds vele jaren op slot zit? Nu is het groote oogenblik gekomen, sprak Johan, terwijl hij zich naar de anderen om draaide. Daar deze geldkist nooit ontdekt werd, moet ze nog hetzelfde bevatten wat mijn grootvader er ingelegd heeft. Natuurlijk! beaamde de aalmoezenier. Voor dat mijn grootvader vertrok nam hij mij naar hier mee en zei mij: Het kostbaarste wat wij bezitten ligt daar, m'n jongen: je geboortebewijs, eenige andere papieren en dit medaillon, dat je moeder voorstelt benevens eenige brieven van je vader die zij met zooveel liefde be waarde. Ik was toen acht of negen jaar. maar nooit vergat ik die woorden. Ontroerd zweeg hij. Josephine vervolgde voor hem: Tante mijnheer Mesiet woont hier al twintig jaar en kende dit geheim niet, dus Jagaf de oude dame toe. Wat jammer dat ik den sleutel niet heb. Ik weet. waar die is, beweerde de mar kies. Hebt u nooit de planken der bibliotheek leeggemaakt? Neen nooit. Komt dan alleen mee, alstublieft Zonder aarzeling ging hij de anderen voor en hief, in de bibliotheek gekomen, de armen op tot aan de vierde plank van boven af. Nadat hij eenige boeken weggenomen had vond hij in een kleine opening van den achter wand een sleutel. Neem dezen sleutel Josephine en ga zelf het ijzeren kistje openen. Een komediant zooals ik, kan tot op 't laatste oogenblik bedriegen, voegde hij er met een bitteren glimlach bij. Op een teelten van haar tante gehoor- .zaamde het meisje. Johan was trouwens zoo ontroerd dat hij nauwelijks in staat was zijn plan te voltooien. Josephine's handen beefden, maar toch slaagde zij er spoedig in het ijzeren kistje te ontsluiten. Het slot, dat niets van de vochtigheid geleden had werkte regelmatig. Allen bogen zich over den inhoud en de markies kon nauwelijks zijn tranen weer houden. Spontaan greep Josephine naar het me daillon. O riep zij uit, wat een bevallig, be koorlijk gezichtkijk eens tante. Zwijgend bekeken de dame en de priester het portretje. Zij voelden zich overwonnen en zij geraakten in verlegenheid. Het meisje ging naar Johan en toonde hem het kostbare schilderstukje. Haal ook de andere relieken te voor schijn, verzocht hij haar, maar ge zult goud, noch juweele® vinden, want die bezat mijn moeder niet. Hier is een pakje brieven en papieren Ziet u wel tante dat Johan de waarheid sprak. Ik bied u mijn excuus aan Johan, nu zie ik wie ge zijt. En ik ook mijnheer de markies, betuigde de aalmoezenier met een handdruk. Ik acht mij gelukkig, dat die zaak zoo'n gunstig einde heeft. Als u 't goed vindt, nemen wij nu afscheid van mijnheer Mesiet, want wij hebben waarlijk misbruik gemaakt van zijn goedheid. Maar mevrouw, u hebt mij juist een grooten dienst bewezen; als ik nu een schat heb, weet ik waar hem te verbergenmaar dat kan nog wel eenigen tijd duren voor ik zoo rijk ben. Allen gingen naar beneden, waar de knech ten en paarden op hun meesters wachten. Met diepe vreugde in 't hart sloot Johan zelf het portier der koets. Het portret van zijn moeder had hij bij zich gestoken, maar bet pakje brieven liet hij aan Josephine met de woorden: Zie die onderweg maar eens in. Neen, behoud ze maar, ik heb geen be wijzen meer noodig. Toch geef ik ze liever aan u, hernam de Jonge man, waarna hij ijlings te paard IX. OFFERING Den 9en Januari ondergingen Chalumeau en zijn medeplichtigen de straf voor hun menigvuldige misdaden. Het beklemd hart woonde Johan de ontknooping van liet drama bij. Plotseling ontwaarde Pieierlach hem onder de menigte en in een opwelling van holsche woede opende hij den mond om den markies te hoonen en een gedeelte van zijn geheim bekend te maken. De beulen lieten hem daarvoor echter niet den tijd. Johan spoedde zich weg en voor zijn oogen bleef het bloedige vizioen zweven van de gerechtstelling van den man die eens zijn vader vermoord had. Verscheidene dagen gingen voorbij. Vol angst wachtte de jonge markies een boodschap van het kasteel La Motte. Zonder uitnoodiging durfde hij daar niet heen te gaan. De eindbeslissing was nabijen de wijze waarop Josephine zich jegens hem ge dragen had in de woning van den kunst- Schilder, vervulde zijn ziel met hoop. Tegen vier uur in den namiddag kwam een knecht berichten dat de aalmoezenier hem op het kasteel wachtte. Het hart van den jongeman kromp ineen toen de priester hem naderde, en zei, ter wijl hij hem de hand toestak. Zet u naast mij neder, markies, ik heb u iets te zeggen vanwege mevrouw de la Motte en 'haar nicht, Opgewonden en ongeduldig vroeg Johan hartstochtelijk: Goed nieuws? Allés wat van God komt is goed, m'n kind, antwoordde de bejaarde priester met gezag. God beschikt en wij hebben slechts Zijn raadsbesluiten te aanbidden. Johan verbleekte bij die woorden die een catastrophe schenen voor te bereiden. Pijnig u niet te veel, hernam de aal moezenier hartelijk, juffrouw Josephine laat u zeggen, dat zij u hoogschat en genegenheid voor u koestert, dat geen enkele twijfel over het verleden meer bij haar overblijft en dat haar sympathie voor u grooter is sinds zij weet wat er is voorgevallen tusschen haar vader en u O eerwaarde, ik smeek u mij te zeggen, of zij mij aanneemt Voor het oogenblikneen; juffrouw Josephine wil in 't klooster treden der zusters van St. Vinrentius a Paulo. Oi! Alle hoop is daarmee nog niet voorbij. Zoonls ,u weet leggen die zusters slechts tijdelijke geloften af. Och, wat een vage hoop en troost is dat voor rtifj. Toch is zij niet te versmaden. U moet u trachten onderwerpen aan Hem die u tot heden langs zoo wondervolle wegen geleid heeft en dat tot uw welzijn. Wat heeft juffrouw Josephine precies gezegd? Dit: „Overhandig markies d'Yvray zijn papieren en brieven en tevens dezen verlo vingsring, dien hij mij gegeven heeft; zeg hem dat ik den rozenkrans van zijn moeder behoud, als hij dat goed kan keuren', iederen dag zal ik daaraan bidden voor hem vooral en dan voor mijn dierbare overledenen, want onze beide families zijn voor mij een. Laat zij dien rozenkrans behouden en geef haar ook den ring terug. Christus' bruiden bezitten geen juweelen Kan ik haar op het kasteel bezoeken? Zij is er niet meer. Ik kom van Angers waar ik haar naar het klooster gebracht heb. Mevrouw de la Motte, bedroefd over de scheiding, ofschoon gelaten en onderworpen aan hetgeen ze als Gods wil beschouwt, had den moed niet ons te vergezellen. Mevrouw de la Motte kan nu zuchten en jammerenzij is de oorzaak van onze scheiding. Neen mijnheer de markies, neen. De oorzaak van alle dingen is Goddelijk, de gevolgen alleen zijn menschelijk. Ik ken reeds jaren lang de reine, edele ziel van Josephine, want ik heb haar in den gods dienst onderwezen. Altijd heeft ze een sterke neiging gehad tot het mystieke leven. Het huwelijk daarentegen trok haar niet aan; geloof mij markies en ik spreek tot u als een vader, oriënteer uw loven naar een anderen horizon; schep u een werkkring, een carrière en verspil uw tijd niet door nietsdoen. Ieder een heeft in. dit tranendal een plicht te ver vullen; zoek de uwe. De tijd is een groote leermeester en troos ter; ga de toekomst in zonder veel aan het verleden te denken, want dat verlamt vaak onze krachten en hebt u 'n vriend noodig, reken op mij, ik ben geheel de uwe. Ik moet nu teruggaan, want, mevrouw de la Motte is voor 't, eerst geheel alleen en ik heb haar vandaag nog niet gezien. Is de beslissing dus gisteren na onze reis gevallen? Jain het rijtuig was Josephine reeds erg stil. Na het souper keken wij de brieven in en zagen toen dat uw ouders twee nobele zielen waren. Bij 't lezen van menige regel, kwamen ons de tranen in de oogeno uw moeder was een engelachtig schepsel. O dat weet ik; ik herinner mij haar nog Na die lectuur zei juffrouw Josephine: „Tante ik heb u iets te zeggen en ik hoop dat u mijen besluit goed zult keuren. Het leven in deze wereld staat mij steeds meer tegen. Ik voel mij tot het klooster getrokken. Lang heb ik gestreden tegen wat ik als mijn ware roeping beschouwde; ik wil mij geheel aan God toewijden." Daarna wierp zij zich voor haar tante op de knieën om haar vergiffenis te vragen voor de fouten van haar leven, maar mevrotnv de la Motte antwoordde: Lieve Josephine, je hebt mij niets dan vreugde en voldoening verschaft En zij voegde er zelfs ontroerd bij: En je besluit van hedenavond geeft, mij die nogmaals. Vanmorgen vroeg zijn wij naar Angers vertrokkenwaarna ik u geroepen heb om mijn laatste en moeilijke zending te ver vullen. Mevrouw was niet in staat de Mis bij te wonen ,die ik opgedragen heb voor De toekomstige kloosterzuster Neen, voor Pieter Chalumeau! Voor hem en de zijnen zal Josephine nu vooral ook bidden en zich opofferen. En nu adieu, m'n kindmisschien tot ziens?! EINDE. mmm TE BRABSCHAET BIJ ANTWERPEN zijn de (historische oesenrennen weer in eere hersteldhleifbovesn Is de winnaar afgebeeld. Ongedierte op het hoofd van het kind ia steeds een teeken van onzindelijkheid der| moeder. Het is zeer onaangenaam voor het! kind en kan z£n gezondheid benadeelen, daar het krabben tot uitslag op het hoofd en ontstoken klieren leidt. Wanneer een kind In een schoolklas ongedierte heeft, gaat dit zeer gemakkelijk op andere kinderoa over. GEZONDHEIDSRAAD Defectieve verhaal door Anthony Gilbert GEAUTORISEERDE VERTALING 40) De eigenaar behoorde tot het dikke slag Franschen uit de lagere volksklasse. Hij zag er nog vuiler uit dan zijn boeltje. Hij bromde achterdochtig: Ja nog eentje, maar dat is een erg arme echobber, meneer. De waard vertrouwde die keurige kleeding niet en dacht niet anders, dan dat hij met een salondief te doen had. Waarom zou hij anders naar zijn hotel zijn gekomen? Arm? Dat is maar een betrekkelijk be grip geloof ik. Zullen we samen een fiesch wijn drinken, meneer? Ik vind het altijd ver schrikkelijk saai om alleen te moeten drin ken. Hoewel geenszins vao zijn achterdocht be keerd, liet de waard zich toch verleiden tot n gratis aangeboden fiesch wijn. Hij wist, dat hij zelf maar heel gewone landwijn door zijn keel gat joeg. Nu zette hij Egerton het beste voor dat zijn poovere wijnkelder bevatte. Egerton zelf zou het bocht wel hebben willen uitspu wen, indien zijn goede opvoeding hem hier van niet weerhouden had. Monsieur Dubois zag dus niet de minste reden, waarom hij een glas zou weigeren. En Egerton was zijn gastheer dankbaar dat deze hem op zoo aangename wijze van de taak verlichtte om die fiesch leeg te krijgen. De patroon keek echter heel angstvallig of de wijn wel regelrecht uit de fiesch ln zijn glas terecht kwam, zonder dait Egerton kans had er lets in te gooien. Eeret toep de jon- geman zelf zijn lippen had gezet, aan het tweede ingeschonken glas. kapte Duibols het zijne met een teug achter in zijn keel. Maar één? herhaalde Egerton. Hij reist erg laat. Hij komt uit Engeland, zooals u, meneer. Zoo? Als hij er dan even beroerd aan toe i3 als ik, mag hü het hebben. Ik had een ver- schrikkelijken boottocht, maar het is misschien een goed zeeman Dat weet ik niet. Misschien wel. Ik ken noe'ii hem, noch de zaken die hij doet. U bent zeker een student, meneer, zei hij, wijzend op het boek dat Egerton had meegebracht De naam van den schrijver P. G. Wodohouse, beteekende voor hem niets. De jongeman lachte: U hebt zeker niet veel gasten, die een boek meebrengen, geloof ik. Ik heb ze ook niet noodig, meneer. Wie koopt er nou boeken, meneer. Als het nou wijn was Egerton stemde zwijgend toe: Ja, u kunt wel gelijk hebben, Maar er zijn tooh nog menschen De kerel haalde zijn vette schouders op: Maar hier niet, niet in dit gedeelte van Parijs. Indien hij zooveel om boeken geeft, waar om komt hU dan hier naar toe Dat is wellicht de reden. De reden De man begon weerspannig te worden. Hij had in den vroegen avond reeds al den wijn opgedronken, dien hij nog juist verdragen kon en begon nu een beetje over Zijn theewater te geraken. O, omdat hier wel meer boekenliefhebbers komen En er zijn momenten, monsieur Du bois, dat je er heel wat voor zou doen om aan hun aandacht te ontsnappen. En waarom bent u hier? snauwde Dubois hem toe. Dit is geen plaats voor n, meneer Egerton zag er Inderdaad meer naar uit, als of hij in een der groote boulevardhotels van Parijs beter op zijn plaats zou zijn. Egerton's onverstoorbare kalmte werd ech ter niet het minst door Dubois' uitval geschokt. Omdat ik ook een boekenliefhebber hen en omdat ik al zoolang verlangd heb met dezen monsieur Marchant in aanraking te komen. Zijn metgezel verviel plotseling in een half dronken praatlustige hui. Nou je het toch over boekenliefhebbers hebt, meneer, veel ken lk er niet, c'est vrai. Maar eentje herinner lk me toch nog wel. Die herinnering scheen zoo grappig te zijn, dat Dubois begon te grinniken. Die had zelf een boek geschreven, meneer. Hij heeft er mij eentje laten zien. Het heette: ,De snor in al zijn verscheidenheid". Het was een verbazend aardig boek, meneer. Daar stonden allerlei mo gelijke verhaaltjes in. De verliefde snor, de militaire snor, de droefgeestige snor. Ik heb een militaire snor, meneer. Hij keek met een zekeren weemoed en met kwalijk bedwongen minachting naar den jon gen Engelschman, die niet eens prat kon gaan op wat men in zijn wilde land een tanden borstel noemde. Hi.1 vond het altijd iets verne derends voor een man, dat bij met zoo'n kaal meisjesgezicht moest rondloopen. En hij kon zich nog steeds geen Idee vormen van wat voor vleesch een Engelsche vrouw gemaakt moest zijn om de kus van dergelijke onbehaarde lippen te kunnen smaken. Dat was nou not of een zuster je kuste, vond Dubois. En daar hij heel zijn loven nooit verkikkerd was geweest op een zoen van z'n zuster, omdat deze spoken geen vooraanstaande plaats in het leven van monsieur Dubois hadden Ingenomen daarom zat ie plotseling te grinniken om het baarde- looze gezicht van Scott Egerton. Hij werd echter uit deze zelfgenoegzame be schouwing gewekt door een verschrikkelijk lawaai van den ijzeren klopper. Hij trachtte met veel gerucht en gesteun overeind te komen en had erg veel werk om zijn evenwicht te be waren. Het was een reusachtige massa vl&escih, dat zich maar moeilijk door de slappe beeuen liet dragen. De kellner, die ondertusschen naar de deur was geloopen, was tegengesteld slank, een vlugge jongen met een erg mager gezicht en die voortdurend loenste. Toen de buitendeur opeuging zwaaide de groote lantaarn, die het portaal verlichtte, hevig heen en weer. door het verschrikkelijke stormweer. Grimmige en fantastische schaduwen doken vanuit de hoe ken op, sprongen naar voren, vlogen weer te rug en stierven tenslotte in het donker. Ascher had z'n waterproof-jas uitgedaan, maar zag er overigens precies eender uit, als toen hij het Museum had verlaten. Hij rilde van de kou on stiet een vreemden vloek uit, ter wijl hij op het weer zat te schelden. Hij schonk niet de minste aandacht aan zijn medegast, maar ging onmiddellijk terug om van nabij het afladen van den zwarten koffer te volgen, dien de koetsier zonder veel complimenten op de straat had gezet. De slapende kellner kwam naar bulten en aarzelde nog even, totdat Ascher's scherpe stem hem plotseling beval om een handje te komen helpen. Oui, monsieur, mompelde liij haastig, ter wijl hij een der leeren handsvaten greep. On dertusschen duwde zijn patroon hem ruw opzij en heette hij met een half dronken ernst en allerlei strijkages z'n gast beminnelijk welkom. Ascher schonk hem echter niet de minste aan dacht. Hij was met 'n vloek naar voren gespron gen, toen hij zag, hoe de geeuwende kellner den koffer bij een van de zijhandvaten had gegrepen en ze nu over de smalle draaiende trap met botsen en stooten naar boven trok. Ascher sprong Ineens naar voren. Kerel, wat voer je daar uit? "Weet jij niet beters te doen met boeken, stommerik, dure boeken, die niet te betalen zijn! Die nooit meer opnieuw gedrukt kunnen worden! Moet jij daar mee omgaan alsof hot flesschen van jullie viezen wijn waren? Dubois stond op één been tegen den muur te leunen Neen, meneer, geen kwaad van den wijn. Noem alles gemeen, maar niet den wijn, Egerton kwam uit het duister naar voren. Mr. Marchant? Ik had de teleurstelling om vier jaar geleden eens tegen u op te bieden en heb het natuurlijk verloren. Daar Is op het oogenblik in de heele liberale partij niet zoo veel geld als dat hoek waard was. Het was bij Christie en het boek.... Ascher mompelde misnoegd: Ik ken u niet meneer.... En zich onmiddellijk tot den waard wenden de riep hij: Wil u zoo vriendelijk zijn om nog eens tegen uw kellner te zeggen, dat hij mijn spul len met meer eerbied moet behandelen. De man stond er hulpeloos bij en toen Eger ton zag hoe de ander door deze onhoffelijke ontvangst geheel uit het veld was geslagen, merkte hij op: Zal lk hem een handje helpen? Uw kof fer is misschien een beetje zwaai voor een per soon! Hij was de vier treden reeds op, waar de kellner met open mond naar den koffer stond te kijken, goott Egerton greep het overblijven de handvat en lichtte den koffer op, alsof het gewicht voor hem niets beteekende en samen droegen ze de bagage tot aan den eersten over loop. Hier hield hij even op en fluisterde den kellner in het Fransch tóe: Welk nummer? Beneden In de hall had Dubois zich weer tot zijn gast gewend. Zal lk uw valies even aannemen, meneer? Maar Ascher snauwde hem nijdig toe: Ik draag mijn spullen liever zelf. Als u mijn kamer even wil wijzen, ga ik liefst onmiddellijk naar boven. Dubois zwaaide zijn lichaam met veel waar digheid naar de trap. Wij hebben mijnheer onze mooiste kamer gegeven. Jules, weet jij waar het Is? Maar ze werden opgehouden door Ascher, die plotseling op lien afsprong en uitriep: Weet je nog wat ik jullie gevraagd heb? Ik moet een kamer hebben met een branduit- gang. Ik heb absoluut een kamer met een branduitgang noodig vlak bij mijn raam voor het geval Dubois antwoordde bedremmeld Wij hebben uw brief ontvangen, mijnheer, en het is waar, dat U daarin spreekt van een branduitgang, maar het was onmogelijk om aan uw verzoek te voldoen. Wij hebben geen kamer, die wij mijnheer zouden kunnen aanbieden. Maar, zei hij met een breeden glimlach over de dwaze bezorgdheid van dezen nijdlgen Engelschman, meneer behoeft heusch niet bang te zijn. Daar zal hier var -acht geen brand komen. Evenmin als bij r* sneer thuis, en hij spreidde zijn dikke mollig-handen uit en schud de zijn vuurroode hoofd na* de blinkende vette zwarte lok over een oog, ais een waardig hotel houder. In mijn eigen huls, antwoordde Ascher zenuwachtig, gaat de brandgang vlak naast mijn venster. Ikben nu eenmaal vreese lijk bang vanhij hield het woord even ln alsof hij vreesde, dat de jonge Engelschman op de trap zijn minachting niet verbergen zou.... van brand. U weet toch niet.. Ach, we hebben allemaal onze Achilleshiel, mompelde Egerton, n:aar werkelijk, Sir, alles ls ln orde, daar is een kamer met een brand gang. Ik heb ze zelf gezien. Dubois werd vreeselijk nijdig. Nom d'nn cochon Kon ik meneer in zoo'n kamer brengen, een kamer die hoogstens voor een bediende is geschikt Ma fol, het is in- croyable dat meneer zoo'n kamer zou nemen Ik heb er niet mee voor den dag durven komen. Beide mannen lazen zijn gedachte. De prijs voor die eenvoudige kleine kamer moest natuur lijk erg gering zijn, zelfs voor zoo'n schraap zuchtig hotelhouder als Dubois, terwijl de voor naamste gastenkamer een behoorlijk bedrag kon opbrengen. Nou ik zal die kamer toch maar nemen, zei Ascher lachend en ik zal er voor betalen wat mijn secretaris heeft opgegeven. Men hoor de duidelijk hoeveel moeite het hem kostte om deze verklaring te moeten afleggen. De eigenaar was ineens weer poeslief. Zooals meneer verlangde. Weer die hsmelsche blik, dat gelaten schouderophalen, alsof hij zeggen wilde, dat men die menschen uit de groote wereld altijd hun zin maar moet geven. Jules, wek Marie en zehaar dat ze meneer's kamer in orde moet brengen. Meneer begrijpt natuurlijk wel, dat het een kleine is, maar uiterst zindelijk. O, ja. Over een paar minuten is het bed gedekt en heeft U al vuur in Uw kamer. Als meneer ondertusschen een glas wijn wilde drinken Meneer verlangde echter niets anders dan alleen gelaten te worden met zijn boeken hij stond te stampen van ongeduld en keek links en rechts terwill hij voortdurend zenuwachtig verder sprak. Eenmaal deinsde hij met schrik terug van zijn eigen schaduw, die de zwaaiende lantaarn op den muur wierp. Zijn baard- en groote apache-hoed kwamen zoo vreemd uit, dat het een monsterachtige en onmenschelijke gestalte werd, die hen allen scheen te bedreigen. Toen wendde hij zich ineens tot Dubois Zeg eens, zei hij, is er nog iemand anders buitenen hij knikte naar den jongen Egerton, die rustig op den overloop stond te wachten. (Wordt vervolgd)

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1930 | | pagina 7