I Een serie Hollandsche Sterren EEN SALARIS-KWESTIE 1 DINSDAG 14 OCTOBER 1930 LONDEN SC HE A ANTEEKENINGEN ELEMENTAIR RESPECT EN VRIJPOSTIGE GEMEENZAAMHEID Algemeen beschaafd Europeesch DE DOMINIONS EN RIJKS PREFERENTIE DE MEENINGEN DER PARTIJ-LEIDERS De positie van den leider der oppositie (Van onzen correspondent). Loaien, 7 October 1930. In den vorm van 'n Blauwboek zijn uitgeko men de notulen van de parlementaire commis sie voor de jaarwedden der ministers. Deze com missie heeft in April de drie partijleiders, de heeren Baldwin, Ramsay Mac Donald en Lloyd George gehoord, en de door dezen uitgebrachte meeningen zijn van belang voor de beoordee ling van de positie van een minister, en voor al van een eersten minister. Op één punt waren zij het met elkaar eens, n.l., dat het salaris van 5000 voor den eer sten minister ontoereikend is. Opgemerkt moet worden, dat hij dit salaris niet ont vangt als eerste minister, doch als eerste lord van de schatkist. In een o,p 31 Juli uitgekomen rapport stelde de commissie verhooging van het salaris tot 7000 voor, een verhooging, die algemeen als onvoldoende wordt beschouwd. Wij hebhen eenigen tijd geleden in een ander verband er op gewezen, dat een eerste minister over geen andere bronnen van inkomsten beschikt dan die welke zijn particulier vermogen in den vorm van rente, dividenden enz. afwerpt, en dat hij ook na zijn aftreden, althans wanneer hij zijn partij blijft leiden, nagenoeg in de on-' mogelijkheid verkeert zioh een inkomen te verzekeren. Zoo Ik mij nieit vergis is een salaris van 5000 per jaar meer dan eenig Europeesch minister-president ontvangt. In aanmerking moet evenwel genomen worden, dat de eco nomische waarde van dit bedrag in Engeland, met zijn hoogen levensstandaard, aanzienlijk geringer is dan die van een overeenkomstig bedrag in een der continentale landen, maar vooral ook, dat de traditie aan den Britschen minister-president een nationale positie toe kent, die buitengewoon eervol maar tevens buitengewoon kostbaar is. Aan de verschillende ministerposten zijn Odk versohillende salarissen verbonden, en deze werden vastgesteld in een tijd toen sommige departementen als belangrijker, an dere als minder belangrijk golden dan thans. Het hoogstbetaalde lid van het kabinet is de lord kanselier, die als eerste magistraat en als eerste peeT na den aartsbisschop van Can terbury een grooten staat heeft op te houden. Financieel nog beter eraan toe dan hij, zijn de beide „Law officers", n.l. de attorney-gene ral en de solicitor-general, die, wel-i3-waar. lagere jaarwedden hebben, maar door hun emolumenten het tot reap. 25.000 en 15.000 pond per jaar brengen, gelijk mr. Lloyd George de oommissie mededeelde. Toch is de attorney-general niet steeds, en de solicitor- general steeds niet, lid van het kabinet. Zij maken slechts deel uit van de regeering. Er zijn ook ministers, die niet meer dan 2000 per jaar ontvangen. Mr. Baldwin oefen de hierop critiek uit. Hij noemde het veTkeerd, dat er onderscheid gemaakt wordt tusschen de salarissen. Hierdoor ontstaat, vaak ten on rechte, de indruk, dat een bepaald departe ment minder belangrijk is dan een ander, en een eerste minister kan geen post van 2000 per jaar aanbieden aan een man die er reeds een van 5000 per jaar bekleed heeft. Verscheidene 2000-posten zijn thans gro velijk onderbetaald, b.v. het ambt van minis ter van arbeid, dat tegenwoordig van het grootste gewicht is, en toch nog steeds als „tweede rangs-baantje" geldt. Wat mr. Baldwin vooral steeds gehinderd heeft, ls de positie van iemand die, na eerste minister geweest te zijn, de oppositie leidt konder over bronnen van inkomsten te beschik ken. Vroeger waren eerste ministers zeer vaak bemiddelde mannen, die financieel onafhanke lijk waren wanneer zij zich niet aan het be wind bevonden. Thar.s is het, volgens mr. Baldwin, van het grootste belang, dat iemand die eerste minister geweest is, daarna onaf hankelijk blijft. Mr. Baldwin acht het ook wenschelijk, dat overwogen wordt dat de leider der oppositie een salaris krijgt. Dit punt, dat eigenlijk niet onder de competentie der commissie valt, is desniettemin van groot belang. Mr. Baldwin lichtte het als volgt toe De leider van de op positie is öf eerste minister geweest, hij zal het worden al3 zijn partij aan het bewind komt. In beide gevallen is hij het eenige lid der oppositie, die in een positie verkeert, waar door hij geen geld voor zichzelf kan verdienen. Zijn functie vergt al zijn tijd hij moet zijn partij bijeen houden hij moet haar in het lagerhuis leiden en hij kan niet, gelijk anderen, commissariaten van maatschappijen of soortge lijke posten aannemen. Dit is voor een man met geen of weinig par ticuliere middelen zeer hard en zeer unfair, en het vereischt een zeer hoogen standaard van Integriteit (die in Engeland evenwel steeds bestaan heeft) om den velen verleidingen weer stand te bieden, welke een onbemiddeld man in den weg komen. Evenals Lord Oxford was mr. Baldwin tegen pensioenen voor eerste ministers. Het denkbeeld, dat de leider der oppositie een salaris zou trekken, zal continentalen be oordeelaars vreemd toeschijnen, maar men ver- gete niet, dat alleen in Engeland de oppositie een staats-instituut is, of althans historisch gegroeid is tot iets, dat practisch op een staats instituut neerkomt. In geen ander land wordt constitutioneel het bestaan eener oppositie er kend in Engeland daarentegen is „His Ma jesty's Loyal Opposition" evenzeer eeu consti tutioneel instelling als „His Majesty's Govern ment". Haar leider heeft zelfs herhaaldelijk functies te vervullen, zoowel van representatie- ven als van staatkundigen aard, waarvan niet- regeerende partijleiders in andere landen vrij zijn bovendien is hij, als oud-eerste minister of oud-staatssecretaris bijna steeds lid van den geheimen raad. Sprekend over de ontoereikendheid van het salaris van den eersten minister, deed mr. Baldwin uitkomen dat de representatie-koeten zeer hoog zijn. Een zeer royaal man kan hier aan ver over de 3000 per jaar opmaken. Het zou voor een eersten minister uiterst moeiiijk zijn in Downingstreet rond te komen van 5000. Mr. MacDonald is er tegen, dat ieder minis ter 5000 krengt. De departementen van ar beid en transport zijn niet van den eersten rang. Voor het denkbeeld den leider der op positie een salaris toe te kennen, voelde hij niet veel. Leiders der oppositie zijn niet nood zakelijkerwijze gewezen eerste ministers, en men moet de beide posities niet met elkaar verwarren. Mr. MacDonald meent, dat een eerste minister, die zijn bekomst heeft van het bedisselen zijner partij, maar toch in actieven staatsdienst blijft, behandeld kan worden op dezelfde wijze als een lord kanselier, voor wiens pensioen het land de voile waarde te rugkrijgt. De nieuwe regeering kan den aftre- denden premier In overweging geven niet de JUTLAND (Een historische studie) Londen, 30 September 1930. Er wordt den laatsten tijd weer druk geschre ven over den slag bij Jutland. Het is een van de na-euvelen van den grooten oorlog dat eenige malen per jaar, met de onverbiddelijkheid van een influenza-epidemie, een discussie over den slag bij Jutland de Britsche eilanden teistert. De vraag is natuurlijkwie hebben dien slag verloren de Engelschen of de Duitschers Let weler is nooit sprake van geweest dat één van belden den slag gewonnen zou hebben. Hierover zijn Engelschen en Duitschers, zoowel met elkaar als onderling, het van den beginne af eens geweest. Maar wie heeft hem verloren Hierover is nog nooit iemand het met een ander eens geweest. Dergelijke historische moeilijkheden hebben zich met de veldslagen van den laatsten oorlog nooit kunnen voordoen. Het resultaat was altijd even duidelijk. Sommige veldslagen werden gewonnen door de geallieerden, en sommige veldslagen werden verloren door de Franschen. In 't laatste geval wonnen de Duitschers den slag, maar dan kon door het optreden van de Engelschen altijd nog voorkomen worden, dat de Duitschers voordeel uit hun overwinning trokken en Londen bezetten. Daar men niet alles tegelijk kan zijn, ben ik onder anderen geen marine-expert, maar één ding weet ik toch zeker, namelijk dat het in geen geval de Franschen zijn, die den slag bij Jutland verloren hebben. Zelfs in Engeland schijnt men van deze treurige waarheid min of meer overtuigd te zijn, maar dit maakt de zaak juist zoo hijzonder lastig. Het was de taak van de Franschen een slag, dien de Engelschen niet konden winnen, te verliezen. Bij Jutland hebben ze evenwel niet meegedaan. Bijgevolg kunnen de Engelschen niet zeggen dat de Franschen den. slag bij Jutland verloren hebben. Zij kunnen evenmin zeggen dat zij hem zelf verloren hebben. En zij kunnen zelfs moeilijk beweren, dat de Duitschers hem verloren heb ben, aangezien de Duitsche vloot eerst drie jaren daarna bij Scapa Flow zonk, en de Brit sche torpedo's van 1916 toen toch allang uitge werkt moesten zijn. Buitendien werd de vloot niet door de Engelschen, maar door de Duit schers zelf in den grond geboord, hetgeen de eenige overwinning ter zee is, die de Duitsche vloot ooit behaald heeft. Maar het was dan ook meer dan een overwinning ter zee, namelijk een zelf-overwinning ter zee. Een oplossing van het geval is noodig, opdat Londen van deze plaag verlost worde. De beste lijkt mij deze De slag bij Jutland heeft geduurd van Mei 1916 tot Juni 1919, en eindigde met de vernie ling van de Duitsche vloot ((een nederlaag der Duitschers) door de Duitsche bemanning (een nederlaag der Engelschen). Dit is, alles wel beschouwd, de zuivere waarheid, en bovendien een voorstelling, waaraan niemand aanstoot kan nemen, hetgeen, zooals gij weet, in onzen tijd een der voornaamste kenmerken van de waar heid is. Maar heel wat leed zou ons bespaard zijn gebleven, indien Engeland een Fransch schip, al was het maar een roeibootje, aan den slag bij Jutland had laten deelnemen, want dan had j óf Duitscliland, óf Frankrijk, den slag kunnen j verliezen, maar in geen geval Engeland. MET BEFLOERSTE TROM sloegen die tamboers van het „Royal Air Corps" den teirur- marseh door de straten van Londen, waar duizenden de uitvaart der R 101-slachtoffers gadesl oegem. IN ONS LEGER DE SCHOOLSTRIJD OP DE PHILIPPIJNEN Toen de missionarissen van 't H. Hart der Neaerlandsche Provincie in 1908 in hun Missie van Surigao, eiland Mindanao, aankwa men, vonden zij nergens Katholieke scholen. Steunend op de Philippfjnsche onderwijswet, waarvan artikel I luidt: „Het onderwijs is vrij", meenden zij, als echte vrijheidlievende Nederlanders, dat zij van die onderwijsvrijheid gebruik mochten, en, als missionarissen, ge bruik moesten maken. Moedig namen ze overal de even noodzake lijke als zware taak ter hand, zwaar onder andere, omdat de staat enkel de openbare school subsidieert, en geen cent tegemoet koming onder welken vorm dan ook meent te mogen besteden aan de bizondere. Hoewel de Patersscholen best de vergelijking met het openbaar onderwijs konden doorstaan, ontstond er onder de openbare onderwijzers en al de potentaatjes van 't afgelegen missiegebied een verwoede stormloop tegen die vermetele mis sionarissen, die het volk dom wilden houden! Vier jaren lang hield de strijd onverminderd aan. Het kwam zoover, dat tot tweemaal toe in dien korten tijd, al de burgemeesters der provincie Surigao, en aan hun hoofd de gou verneur, zooveel als commissaris der Ko ningin ten onzent een verzoekschrift tee- kenden en opzonden aan het hoofd der regee ring te Manilla, besluitend tot uitzetting van al de paters. Niet meer en niet minder! Op eens luwde de storm, om plaats te maken voor een Octaviaanschen vrede, en de Paters zetten hunne scholen voort. 't Kan verkeeren, zei Brederoo. En 't ver. keerde! Onlangs werd, naar de „Defensa", het katholieke dagblad van Manilla meldt, in een buitengewone vergadering van al de burge meesters deT provincie Surigao een adres van dankbetuiging geteekend en opgezonden aan den missieoverste, en wel voor den ont. zaglijken dienst, welken de paters aan de be volking met de grootste edelmoedigheid, be wezen hebben door het stichten en bekostigen van zoovele scholen! Volmaakt zou 't geweest zijn, als de heeren er ook wat klinkende bewijzen van edelmoe digheid bijgevoegd hadden, of ten minste de staatskas te Manilla aangesproken. Maar, on der de stars .and stripes der Amerikaanscho vrijheidsvlag mag ieder cliristenmensch bej- lasting betalen voor de volslagen paganisti sehe openbare school, en zijn eigen scholen nog bouwen en betalen, welke 't oppermach tige Bureau of Education gedoopt en genaamd beeft „secte-scholen", sectarian schools. Hoe jammer, dat de Amerikaa,nsche katholieken zoo weinig voelen voor hun zuiver katholieke kolonie der Philippijnen! oppositie te gaan leiden, maar iets anders te doen. Mr. MacDonald was op dit punt eenigs- zins vang, maar de richting, die hij uitging, had zeker veel aantrekkelijks. No. 10 Downingstreet is zoo duur in bet onderhoud, dat, volgens den tegeuwoordigen bewoner, ieder eerste minister zonder eigen middelen twee jaren nadat hij de ambtswoning verlaten heeft, armen-ondersteuniug zal moe-, ten trekken, tenzij hij een uiterst bedachtzaam persoon is, en door vrienden geholpen wordt. Mr. Liovd George ten slotte was het met mr. Baldwin eens dat alle ministers, met uitzonde ring van den eersten minister, en misschien ook den lord kanselier, gelijke salarissen, zon der emolumenten moeten ontvangen. Het salaris van een eersten minister, dat nog maar de halve waarde heeft van vóór den oor log, noemde mr. Lloyd George belachelijk. Hij schatte alleen de kosten van uit eigen beurs bestreden gastvrijheid in Downingstreet op 1000 per jaar. „Hoe mijn vrouw het gedaan heeft, begrijp ik niet zeide hij. De Majoor. De gouden kraag schept nog altijd een natuurlijken afstand. Niet allereerst* macht, maar eenvoudig rang en leeftijd geven den hoofdofficier een prestige, dat in de rnili- 'taire hiërarchie altijd voelbaar blijft. En ook i bij de meest kameraadschappelijke verhoudin gen en de gemoedelijkste omgangsvormen ne men de sub-alternen tegenover hun chefs van hoogeren rang een elementair respect in acht, dat een vrijpostige gemeenzaamheid als onder collega's van nature uitsluit. Mén moet dit goed weten om geheel de pi kanterie te kunnen proeven van het geval, dat den majoor overkomen is. Op een Zondagmorgen met regen en kwaad weer komt hij zijn barak binnen en constateert dat zijn fiets niet op haar plaats staat. Hij zoekt er link3 en rechts naar, maar de fiets is verdwenen. Hij wil naar het bureau van den kampcommandant gaan om van de vermissing aangifte te doen, maar als hij zijn kamer binnengaat valt zijn oog op een klein briefje, dat op zijn tafci ligt. Het is een briefje van zijn oppaser. We geven hst hier ten naaste- bij weer en laten de taalfouten weg (mis schien was het ook wel vereenvoudigde spel ling) Aan den Bataljonscommandant. Aangezien ik wel gaarne naar Amersfoort wilde gaan om daar mijn familie te bezoe ken, heb ik vandaag uw fiets meegenomen. Hopende, dat u dit goed zult vinden, uw oppasser, de dienstplichtige huzaar, N. N. Een luitenant zal aarzelen om van een hoofdoficier een fiets te leen te vragen. Maar de huzaar zonder ster of streep nam de fiets ongevraagd mee „om zijn familie te bezoeken". Het briefje gaat als een curiosum in do can- tine van hand tot hand. Dit is een vrijpostig heid die zelfs bij de gemoedelijke verhoudingen in een goed-Holiandsch bataljon de oogen doet sperren van oprechte verbazing. Waar haalt de vent de brutaliteit vandaan Wat denkt hij nou eigenlijk wel Wat zou er gebeuren, als dat zóó de gewoonte werd Er is een stilte gevallen van ontsteltenis. Dan vraagt er een: Wel, majoor, wat doet u met hem als liij vanavond thuiskomt De majoor kijkt op. Er zit dreiging in de lucht van strenge tuchtmaatregelen en zware straffen. Iedereen verwacht een stevigen „douw". De majoor heeft zich recht gezet en met starren blik en een vuist op tafel spreekt hij het onverbiddelijk vonnis uit: Hij moet dadelijk mijn fiets schoonma ken Dan zie ik hoe goed diep-in de uitdruk king is van deze strenge oogen De kapitein. Als een soldaat zich hij hem melden komt, kijkt hij hem aan of hij hem opvreten wil. Hij laat een bericht tien keer herhalen, tot de ordonnans het niet meer ver geten kèn. Hij is vlot en vlug en schept mak kelijk orde. Hij heeft nu het woord gevraagd en staat met het wijnglas in de hand: „Mijne Heeren, ik was ingekwartierd bij de schoonste vrouw van Tegelen. En zij vroeg mij: „Wat is naar uw meening het mooiste in het militaire leven En ik heb geantwoord: „De kameraadschap". Mijne Heeren, laat ons drinken op de kameraadschap „Ga jij maar weer naar Tegelen", zegt er een. De legerpredikant. Zijn ster krijgt hij waar schijnlijk pas bij mobilisatie: er was op de be grooting geen plaats voor zijn uniform. Hij loopt nu rond in een bruine demi en met een deukhoekje. Dat deukhoedje, onverwachts duikt het overal op krijgt heteekenis voor ons. In deze wereld van kepi's, helmen en kwar tiermutsen. is het deukhoedje de schakel die ons met het normale leven verbindt. Het hsr- üywrt aan huis en hof, aan vrouw en kladj aan alle zoetheden van een vreedzaam be staan. Dit is de symbolische inhoud van het deuk hoedje. De werkelijke inhoud is een hoofd, dat toebehoort aan iemand die hier verdwaald lijkt. Maar de dominee voelt zich heelemaal niet verdwaald. Hij slaat zich met Schwung door de situatie heen en na een week houdt iedereea van hem. Onder zijn geloof sgenooten luistert hij met onverstoorbaar humeur naar „gemoedsbezwaren" en hij moet telkens probee- ren wat licht te brengen in de duistere lianen- wouden van een eigen-gereide theologie. Men spreekt van monniken-werk waarom niet van dominees-geduld Wanneer ik ingekwartierd was geweest bij de schoonste vrouw van TegelenNeen, wanneer ik op iemand een dronk had mogen uitbrengen, dan had ik willen drinken op den legerpredikant. En ik zou gezegd hebben: „Dominee, ik ben niet van uw geloof, ik behoor tot de toevallig weinigen in dit gezelschap die kinderen zijn van de Kerk van Rome. In de manoeuvre des Heeren, die het menschelijk leven is, ben ik dus om zoo te zeggen van een ander bataljon. Ik werd daardoor niet deel achtig aan uw geestelijke gaven, ik heb geen indruk van uw heilig dienstwerk. Ik heb hee lemaal weinig indrukken van u. Ik ontmoette u enkel in de cantine en ik zag u daar enkel water drinken. Maar in de H. Schrift is dik werf het water het symbool van de genade en de ziel, die haar God zoekt, wordt vergele ken met het hert dat smacht naar de bron. Moge het water dat u dronk het symbool zijn van het water dat u hebt uitgedeeld, het levend water waarvan uw en mijn Heiland sprak tot de Samaritaansche vrouw. Laten wij u toe- wenschen, dat dit water menige dorst heeft gelescht en mag het zijn, menige schuld heeft afgewasschen. Maar u waart niet alleen een man van water, u waart ook een man van melk. Uw heele wezen was doortrokken van de „milk of hu- man kindnes" die de dichter prees en van deze melk der menschelijkheid hebhen wij allen in het verkeer met u de zoete zalving onder gaan. Ik reed wellicht op glad ijs toen ik in uw gezelschap de H. Schrift aanhaalde, want in tegenstelling met het uwe ia ons dagelijksch geestesvoedsel eerder de liturgie der Kerk. Tot uw geruststelling kan ik erbij voegen, dat de teksten der liturgie meerendels ook weer aan de H. Schrift zijn ontleend. Welnu, wanneer wo aan den aanvang van de groote Vasten staan en een periode van moeiten en kleine ontbe ringen zijn ingegaan, dan zegt de Kerk met een hemelschen liumor: dit is de aangename tijd, dit zijn de dagen des heils. Dominee, wanneer u thans terugdenkt aan de weken te midden van ons hoop ik dat u deze woorden tot de uwe kunt maken en van deze periode van offers en ontberingen zult kunnen zeggen: dit was de aangename tijd, dit waren de dagen des heils. Ik heb gezegd JAN N. EEN DEMOGRAFISCH INSTITUUT TE LENINGRAD. Aan de Academie voor Kunsten en Weten schappen te Leningrad wordt een Demogra- phisch Instituut opgericht dat tot taak heeft om uit te rekenen hoeveel arbeiders er in de toekomst zuilen zijn. Dit geschiedt door een vergelijkend onderzoek in te stellen naar de geboorte en sterftecijfer zoowel in Vereenigde Sovjet-Republieken als in het buitenland. Het instituut is van clan om reeds voor enkele tientallen jaren vooruit te berekenen, hoe de bevolking van sovjet-Rusland volgens de ver schillende leeftijdsgroepen zal zijn samenge steld, waarbij vooral rekening zal worden ge bonden met de verdeeling van het toekomstig contingent arbeiders. De grondsag tot een mondiale taal WORDEN DE MOEILIJKHEDEN OPGELOST? U weet, wat het A. B. N. beteekent: het al gemeen beschaafd Nederlandsch. U weet, dat de geleerden het er niet over eens zijn, uit welke streek, dat algemeen beschaafde Neder landsch te halen. De een zoekt het in Haarlem, en alle ongeleerde Haarlemmers mogen het met dezen geleerde eens wezen; de ander zoekt het in de buurt van Gouda; de Gouwenaren wisten wellicht niet, dat zij met geen spraakgebrek behept waren. Wanneer de tijden zoo waren, dat wij ons nog konden bezighouden met binnenlandsche twis ten, dan zouden wij, om wilie van 't Algemeen Beschaafd, voorzeker een nationaal en cultureel ideaal, do Goudsche pijp in burgeroorlog kun nen zien geraken met het Haarlemmer halletje, de een tegen den ander ten strijde kunnen zien trekken, met een lange ij en aan het bakkeleien met een ei! Evenwel zijn de tijden anders en vreedzamer, en gelijk bij het nobele pacifieke voetbalspel een scheidsrechter fungeert, zoo hebben wij een minister, als arbiter, die ein delijk 10, aan de Kollewijnianen toestond, waarmes zij na 'n jarenlange match niet eens tevreden zijn: „een-nul." Het Algemeen Beschaafd is geenszins dat, dat gelardeerd wordt met tailooze (tweemaal o) n's; en bezaaid ligt met ontelbare in ontbinding verkeerende lijken, waar heel het Nederland- scbo (met s-c-h), volk smadelijk (alweer een -lijk) overheen marcheert. Zeker is dat het Haagsch het Algemeen Be schaafd als het ware reeds eenige mijlen achter zieh liet, terwijl het bij het Hooghaarlenimer. dijksch nog eenige mijlen in het verschiet ligt Misschien worden al deze moeilijkheden een maal opgelost, zoo gauw de wind gunstig waait in de zeilen van Briand's fregat: „Panropa!" En wanneer professor van Ginneken's gebed verhooring vindt: „Dat het zij één taal en één volk!" In elk ghval is de kwestie van het Al gemeen Beschaafd Enropeesch te Genêve al ter sprake gekomen. Voordat de volkenbondsconferentle voor Europa samenkwam, liet de Fransche delegatie aan de afgevaardigden van alle te Genève ver tegenwoordigde staten een witboek overhandi gen. De titel van dat witboek klonk: „Documents reiatifs a l'organisation d'une Féderation Euro- péenne." Al spoedig bleek evenwel, dat de Franschen met dat zelfde witboek, tenminste voor wat het uiterlijke betreft geweldig pech gehad heb ben. Op de eerste plaats, maar dat doet hier minder ter zake bemerkte men, dat de Fran- sclie regeering het communiqué, dat de resulta ten behelsde van de bij de verschillende naties gehouden enquête over Paneuropa, per ongeluk geantidateerd had op 8 October 1930; een fout waarin sommigen toekomstmuziek verzinne beeld zagen, voor wat heel de Pan Europeesche idee aangaat. Monsieur Léger, een van de politieke direc teuren op de Quai d'Orsay, die, tot overmaat van ramp, een fijnbesnaard dichter ia, hij, dus niet de eerste de beste, nam het blauwe potlood, en hij onderstreepte zooveel fouten tegen de Syntaxis, dat hij, ware hij onderwijzer geweest, wat evenwel gezien zijn dichterschap vrijwel een onmogelijke veronderstelling is, geen twee minus voor de taalkundige waarde zou gegeven hebben. Monsieur Léger nam dat allesbehalve „licht" op; hij ontstak in toorn en beschuldigde mon sieur Bargeton van een alleszins strafwaardige taalschennis, omdat monsieur Bargeton zich eenige weken lang met de redactie van het stuk afgemarteld had. Natuurlijk schoof deze heer alle verantwoordelijkheid en schuld van zich af en op de „Imprimerie Nationale", zoodat de leider van deze instelling, monsieur Peyceion, zich zelf ernstig verontrust gevoelde. Kortom, liet was een pijnlijke affaire. Maar geen affaire kan zoo pijnlijk, zoo gecom pliceerd, zoo onbehaaglijk zijn, of monsieur Briand weet er uitkomst voor, vooral wanneer de zaak op eenige manier in verband staat met zijn Pan-Europeesch ideaal. Met een bonmot wist hij dan ook den vrede te herstellen. „Wat maakt gij u bekommerd en overstuur „Mijne heeren", zei de minister, „wat komt het er toch op aan, of het Fransch goed of slecht is. In Genève zal men het document in alle geval verstaan. Want in Genève spreekt men... Europeesch!" Daarmee is de grondslag gelegd tot een mon diale taal. De filologen zullen gretiger beslag leggen op dit merkwaardig stuk dan wellicht de staatslieden. Mr. Baldwin's verbeterde positie De metropool van het Britsche rijk Dat de gedelegeerden dei dominions zich allen direct of indirect tegen een rijkstoiunie of rijkshandel verklaard hebben, is niet van zoo héél groot belang. Dat zij allen voorstan ders zijn van rijkspreferentie, is van des te grooter beteekenis. Rijksvrijhandel, in den vorm waarin lord Beaverbrcok zijn economisch ideaal gegoten had, was, evenals zoovele staatkundige en an. dere idealen, niet zoozeer iets onmogelijks ais wel de overdrijving van iets mogelijks. Dank zij Beaverbrook's ijveren voor het overdrevene, heeft de openbare meening zieh laten stuwen in de richting van het mogelijke. Wie thans ernstig strijdt vcor rijksvri.jhandel is als een kleine spaarder die zegt: „ik spaar nu om het derde millioen bij elkaar te krijgen." „Wat? Zijt gij millionnair? Iedereen hield u voor 'n armen drommel". „Dat ben ik ook. zoolang ik van mijn derde millioen niet meer dan 112.65 bij elkaar heb." „Maar die twee andere millioenen dan?" „O, die komen later. Ik ben bij het derde begonnen." Rijksvrijhandel is. zelfs wanneer de meer derheid in Engelaud ervoor zou zijn, onmo gelijk, omdat de dominions ertegen zijn. Maar *indien lord Beaverbrook zijn campagne ten gunste van rijksvrijhandel niet gevoerd had, dan zou nu de meerderheid in Engeland waar schijnlijk ook tegen rijkspreferentie zien, om dat deze een tarievenstelsel noodzakelijk maakt. De dominions zijn vóór rijkspreferen tie. Men mag aannemen, dat de meerderheid in Engeland er eveneens voor is. Maar da Britsche regeering is er tegen. Dientengevolge is de rijksconferentie geen conferentie, maar een conflict. Meestal negee- ren conferenties het bestaan van een conflict; ditmaal negeert het conflict het bestaan dei- conferentie. Mr. Mac Donald, mr. Snowden en hun partij hebben zich definitief aan vrijhandel gebonden. De dominicale kwakzalvers, hebben zich niet definitief aan iets gebonden. Maar voor 't oogenblik zijn zij protectionistisch, omdat zij de belangen hunner dominions hebben te be. schermen, en niet die van Tsjecho-Slowakye, Duitschland, Oostenrijk, Denemarken, Neder land, België en Frankrijk, en zij zijn tevens voorstanders van preferentie, omdat hun lan den behooren tot de Britsche volkengemeen schap, en hieruit niet willen trekken, 't Is altijd van veel meer belang voor 't oogenblik iets te z(jn, dan in 't verleden iets geweest zijn of in de toekomst iets te zullen z(jn. Mr. Snow den is de internationalistische vrijhandelaar van het verleden, en mr. Mae Donald is de in ternationalistische vrijhandelaar van de toe komst, en tusschen het een en het ander is even weinig verschil als tusschen den man die belooft zijn schulden te zullen betalen met het geid dat hij reeds lang geleden uitgege ven heeft, en den man die belooft ze te zullen voldoen met het geld dat hij in de toekomst niet verdienen sal. D8 dominions daarentegen leggen klinkende munt op tafel: ze betalen met het geld dat ze hebben. Engeland heeft groote voordeden genoten van de vaak zeer genereuss preferenties, welke do dominions he< in den loop der Jaren heb ben toegestaan. Wat wil de labour-regeering ,rt hiervoor teruggeven. Beloften, welke zij niet kan inlossen. Een rijk Engelschman liet zijn vermogen na aan drie vrienden: twee Engelschen en een schot, ouder voorwaarde evenwel dat alle drie f 100 in zijn graf zouden leggen. Zij kwamen die voorwaarde stipt na. De eerste Engelsch man legde 100 in het graf; de tweede En- goischman legde £100 in het graf. De Schot nam tls 200 er uit, en legde er een chèque voor 300 in Er ia in de politiek der labour-regeering te genover de dominions ongetwijfeld iets schots en-scheefs. Men denke aan die tarieven-wapeDstilstand te Genève, tot stand gekomen op Britseh initia tief, een paar maanden vóór de rijksconferen- tle haar beraadslagingen beginnen zou. Maar nu mr. Baldwin! Deze zegeviert naar alle kanten, zij 't dan ook een beetje op de manier van de Italianen, toen dezen twaalf Jaren geleden (de fascisten wisten toen nog niet dat zij fascisten waren) den Duitschers en Oostenrijkers toeriepen: „Waarom loopt g« toch zoo hard Weg?" en tot hun verwondering ten antwoord kregen: „Wat! weet jelui dat nog niet? Jelui hebt 't gewonnen!" Mr. Baldwin is uitgekomen met een plechti ge verklaring, waarin hij zegt het diep te be treuren dat de Britsche regeering, met het oog op de eenstemmigheid der dominion-premiers, in het minst geen leiding geeft. Onder deze om standigheden is het de plicht der conservatieve partij de zaak ter hand te nemen, opdat het preferentie-aanbod der dominions niet verloren zal gaan. Mr. Baldwin accepteert het beginsel van Rijkspreferentie; hij is bereid aan de prak tijk van dat beginsel de grootst-mogelijke uit breiding te geven; hij vereenigt zich met de denkbeelden en voorstellen van den Canadee- schen premier, mr. Bennett, en mr. Baldwin's partij zal haar eigen voorstellen uitwerken, en deze bij do eerstvolgende verkiezingen aan het volk voorleggen. Dit beteekent dus dat de befaamde „referen- dum"-kwestie voorgoed van de baan is, en dat er ook geen sprake meer van is dat de conser vatieven, eenmaal aan het bewind gekomen, «en tweede verkiezing zullen uitschrijven over de vraag of al dan niet tarieven op levensinid- aelen gesteld zullèn worden. Maar het beteekent dat de conservatieven bij de eerstvolgende ver kiezingen met rechten op levensmiddelen zul len aankomen. Tot nu toe konden zij Beaver brook's rijkstoiunie als onpraktisch verwer pen, hetgeen gemakkelijk was, daar er niet uit bleek wat zij aanvaardden. Voortaan zullen zij de Tijkstolunie als object voor verwerping mis sen, en dus gedwongen zijn duidelijk te kennen ta geven dat zij een zekere politiek b.v. de heffing van rechten op levensmiddelen, ten einde een effectief Rijkspreferentie-stelsel mo gelijk te maken wël aanvaarden. Maar wat zij ook doen mogen, op het oogen blik heeft de rijksconferentie voor mr. Bald win tengevolge gehad dat hij zich kan opwer pen als de leider der eenige party, welker pro gram met dat der dominions strookt. Dit is vooral hieraan t-c te schrijven dat de conser vatieven tot nu toe eigenlijk geen program hadden dat met eenig ander program positief in strijd had kunnen zijn. De premiers der do minions hebben thaim mr. Baldwin iets aan aa hand gedaan, dat welicht op een program lijken zal. Maar wauneer men MacDonald en Thomas verwijten mag, dat zij op de ïdjkscon- ferentiè geen leiding hebben kunnen geven, mr. Baldwin heeft niets anders gedaan flaji klaploopen op de wenschen van mr. Bennett en de andere premiers. Het is niet het hoofd der ■oppositie en de vermoedelijk Britsche eerste minister der naaste toekomst, die rijkspolitiek gemaakt heeft. Hij heeft er alleen op gespecu leerd dat de rijkspolitiek hem zal maken.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1930 | | pagina 10