m
ïfc
DE VREEMDE NACHT
UiT DE GESCHIEDENIS VAN HET
SCHAAKSPEL
TOONEELSPELERS EN PUBLIEK
illliil
't Was een koude en een donkere avond.
In de huizen van de menschen stonden de
kachels rood-gloeiend en de kleine rossen la
gen met hun warme liijfjes stil op de matjes
vóór den haard en in hun mandjes tn hadden
de oogjes stijf dichtgeknepen, want 't was
goed zoo hier. En de moeders zaten met ver
stelwerk of met naaiwerk of met breiwerk on
der 't lamplicht en de vaders rookten hun pijp
of sigaar en hadden de krant en vonden 't
behaaglijk en sommigen zelfs hadden een stoel
onder de voeten en de kleine kinders lagen
onder de wol met roode wangen en dichte
oogen en de groote kinders rekenden sommen
en schreven thema's bij moeder aan de tafel.
Zoo was 't hier zoo was 't daar, d'r waren
d'r, waar deftige menschen bij eikaar zaten in
mooie crapauds tegen mooie kussens en in
mooie glazen roóden wijn dronken of witte of
een likeurtje, en een koekje aten en een beetje
babbelden en ook nog andereu waar de moeders
alleen zaten de kinderkens sliepen en vader
al lang al zoo lang gestorven was. en nog
andere en nog andere.
Sinterklaas zat daar over te peinzen
over dat alles. Z'n grijzig witte baard en z'n
witte mijter met 't gouden kruis staken scherp
af tegen den donkeren schoorsteen.
Daar zaten ze met z'n tweeën. Ze waren zoo
moe geworden. Hij was al een oude man en
Pieterman was nog wel een jonge frissche vent,
maar ais je ai een heelen dag achter dén rug
hebt van inkoopen doen, bezoeken afleggen en
tegen dat 't donker werd in schoorsteenen krui
pen om alle goede gaven te bezorgen en dan
aldoor met zoo'n zwaren zak op den rug met
fluitjes en trompetjes en tollen en bouwdoozen
en poppen en locomotieven en alles, dan wordt
een jonge vent als Pieterman ook moe in z'n
beenen.
Daar zaten ze nu tegen den schoorsteen op
roode dak, dat nu heel donker leek. Boven
hen joegen de wolken, 't Was goed, dat de mij
ter van den heiligen man stevig stond op z'n
witten haren, want anders
't Mocht niet iang duren, had ie gezegd te
gen Piet een nacht is zoo gauw voorbij en
d'r moest nog veel gedaan worden, veel gedaan
worden, vannacht, en ie dacht stil aan z'n
groote plannen.
Zwarte Piet had Sinterklaas 'ns van terzijde
aangekeken en hij had diepe rimpels gezien
onder den witten mijter en hij had maar niets
gezegd en stil naar de wolken zitten kijken
en af en toe ging ie maar 'ns zien naar 't witte
paard, dat stond te stampvoeten van ongeduld,
zoo maar op de rooie pannen, en naar zijn
,'t Duurde nogal iang, vond Piet.
„En nu rechtsomkeer en vlug
En daar ging 't hoor, rits ,rits
De wind sloeg ze in "t gezicht en de rooie
veer van Piet z'n muts stond strak. De Stut
had z'n mijter diep in z'n oogen getrokken. En
daar gingen ze En achter hen lag 't
dorp. Nu reden ze op den landweg langs de
landen, langs de bosschen langs de steden, langs.
En de witte maan had van pu:e verbazing den
mond wijd open gezet en de sterretjes wezen
't mekaar aan en giegeldsn. En een enkel
mensch zei: „Wat ging daar en keek om en
zag niets meer.
Roets en daar ging de sneltrein van
Parijs. Ze reden 'm glad voorbij en de ma
chinist, die stond verbluft te kijken en dacht
aan spoken
En op Piet z'n zwarten neus stonden de
druppeltjes zweet.
Toen hield Sinterklaas z'n vaart m en nam
de zak over. En daar ging 't weer. Met. gebogen
koppen liepen de paarden; hun hoeven raakten
nauwelijks den grond. De leidsels stonden strak:
De zware zak hobbelde op Sint z'n rug en
Piet had spijt dat ie 'm overgegeven had.
En de beertjes en de poesjes en allemaal
in den zak, die maar lawaai konden maken, ze
piepten en kreunden, maar dat kon je allemaal
niet kooren, want de wind floot om hen heen
en had lol voor drie.
Weer in een stad, rijen huizen, slierten van
straten. Pas op, hier kalmer, anders ging 't
niet goed. Gauw even afstappen bij dat groote
huis, waar zieke menschen en zieke kindertjes
probeerden den langen ziekenhuizen-nacht door
te komen.
Bij de kindertjes ging 't wel, maar bij de
groote menschen. En de nonnetjes, die „de
wacht hadden", kregen van Sinterklaas wat uit
zijn wijden mantel.
De maan had onderwijl haar mond dicht
gedaan, maar haar bolle oogen hadden toch
alsmaar die twee gevolgd ap hun rit
Nu was ze hen kwijt, waar waren ze nou
Maar Sinterklaas was efkens door 't ziekenhuis
naar de kapel geloopen, om z'n lieven Heer
een groetje te brengen en z'n mantel weer vol
■te halen.
Kijk, daar gingen ze weer op 't open veld.
De paardjes draafden onvermoeid. Sinterklaas
reed zwijgend en Pieterman dacht, wat of dat
allemaal toch te beteekenen had, zoon verre
rit in den nacht. Waar waren ze hier? Hij
wist 't niet. Hij wist alleen maar, dat ie moe
was en zin had om hier languit te gaan lig
gen. Toen wees Sinterklaas zwijgend voor zich
uit. Twee groote lichten kwamen hen vanuit 't
donker tegemoet. Dat was een auto, of niet
Ja toch. De lichten minderden. Langzaam re
den ze elkaar voorbij. Piet had gezien, dat er
twee menschen inzaten, In 't zwarf. 't Was
zwartje. En dan zei Pieterman maar weer 'ns
een zacht woordje en dan hinnikte het zachtjes I een mooi® aut0> eea He®1® groote en zwart ge-
terug, en de kinders van de menschen, die 't laVt P'°f
lakt. Piet keek nog 'ns om.
„Hij komt terug", zei hij.
Sinterklaas hield z'n vaart wat in
Toen kon de auto 't winnen
„Meneer, kunt u ook zeggen
O, o neemt u me niet kwalijk, 'k wist niet,
dat u St. Nicolaas was
„Wat wilt geweten 7"
„Den weg, den weg naar de stad".
„Naar de stad We zijn talrijke steden
doorgereisd en dorpen en bosschen en vel
den. Het paard van St. Nicolaas vliegt door de
landen. Naar welke stad moet ge heen
„Naar Weenen".
„Deze weg, m'n jongen".
M'n jongen, dacht Piet en hij keek 'ns naar
die mooie, zwarte costumes en die witte slob-
kousen en die zwarte lakschoenen en die hcoge
klaas had dat allemaal, o ja, en hij gaf 't ook hoeden. Ze waren allebei uit den auto gegaan,
allemaal, maar de moeders vergaten te vragen Stond te ronken en te snorren en Piet had
voor d'r hummeltjes soms, om nog mooiere werk z'n paardjes kalm te honden,
dingen en die droeg Sinterklaas toch in z'n Toen draaide die eene meneer z'n mooien
wijen mantel. En dat was de eene rimpel in boed wat in z'n gehandschoende handen op en
zijn voorhoofd. Maar dV waren daar nog meer neer.
„Ik ben een minister", zei le.
„En ik een gezant".
„Zoo", zei Sinterklaas, „en wat zou dat, m*n
jongens
„Ja, ziet u", zei de ander, „u bent zoo rijk,
is 't niet Zoo heel rijk".
„Ja, en wij moeten stand ophouden en veel
uitgaan. Ja, en groote dingen dien. Ja, en veel
''-T
hoorden, zeiden dam: dat is de schimmel van
Sinterklaas, maar 't was óók wel 'ns zwartje.
En de heilige man dacht over vele dingen en hij
zag hoe de bolle wind de wolken op een hoop
je joeg en hij zag een engeltje komen met een
reuzenpak lucifers; die ging de maan aanste
ken.
En hij dacht aan de donkere aarde, dat die
een beetje licht wel noodig had en aan de mooie
dingen, die ie daar zelf bij zich droeg in z'n
wijden mantel, geduld en goedheid en liefde en
blijdschap en meer. Daar mocht Pieterman niet
aankomen. En als dan de kinderkens d'r
«ohoentjee (moesten klaar zetten, dan zenen de
moeders 't voor en dan vroegen ze om een
suikeren beest en een marsepeinen worst of
een zak knikkers of een doos kralen en Sinter-
SOCIALISTISCHE PROPAGANDISTEN TREKKEN IN OPTOCHT door de straten van
Tokio, demonstreerend tegen de werkloosheid
rimpels.
En hij dacht aan de heidendaden van zoo'n
heele hoop, diie in een vliegmachine over een
wijen zee gevlogen waren, die gezwommen had
den tot ze er bij neervielen die 't record gesla
gen hadden van hun landje door te fietsen als
een gek, en die de menschen op hun handen
hebben gedragen en waarnaar de sigarenfabri
kanten hun sigaartje hadden genoemd en de I belasting betalen. Ja, en u bent rijk, Is 't
muziekmenschen hun walsen en foxtrotten en I niet 7
bij zuchtte eens en keek 'ns naar z'n wijden
mantel en Piet hoorde 't zuchten en sfchoof on
rustig over de roode dakpannen.
Toe® zed Sinterklaas: „Kam Piet".
En 't schimmeltja hinnikte weer omdat ie
los mocht van de schoorsteenpijp en Sint nam
©en nieuwe dakpan uit d©n zak en deed die in
de plaats van een kapotgetrapte.
Toen gingen ze.
't Was moeilijk rijden. De wind blies ze mid
den in 't gezicht, en de daken waren glad.
Dat was een mooi huis daar, en dat was
een mooi huis daar, en hier brandde nog licht
ln de woonkamer, en daar dat arme huisje.
Piet voelde z'n zak, die zwaar hing op z'n
rug en die nog licht moest worden vannacht,
zoo licht a's een veertje, en hij dacht: hoe
moet dat nou, maar zwijgend reed de Sint door.
Piet durfde niet te vragen.
Toen wees de Sint naar beneden: „Hier
woont een man, die 't mooiste boksen kan"
Piet graaide al in z'n zak, maar de 3iut schud
de van neen.
En Sinterklaas wees weer naar beneden:
„E® hier woont een juffrouw, die kan zingen van de groote wereld.
En allebei de hoeden draaiden in de gehand
schoende handen. Toen streek Sinterklaas eens
door zijn baard, en toen kwam 't vriendelijk:
„En wat zoudt ge dan willen, m'n jongens
„O, als we 't voor 't zeggen hebben, een boel
geld, een kapitaal, heilige man, dat zou ons
redden en ons helpen en we konden zonuer
zorgen verder leven".
.„En verlangt ge anders niets?"
.Anders, nee anders verlangen we niet".
„Daar is de weg naar Weenen, m'n
jongens".
Daar gleed de auto weer in gerudschlooze
vaart, en de paardjes draafden wee* in den
donkeren nacht Maar op de oude wan
gen van den heiligen man gleed stillekens een
traan.
Het paard van St. Nicolaas vliegt door fle
landen I Want zie, nauwelijks was de ochtend
schemering in 't kleine kamertje van oen
zeeman daar ver weg, aan den Tand van 't
kleine plaatsje, de koeken en de kaas en al de
goede gaven van den heiligen man gaan be
lichten, of St. Nicolaas stond aan de overzijde
druk in hun eigen taaltje en Sinterklaas zocht
in den grooten zak en deelde glinsterende kra
len en mooie platen uit.
En de groote kroeskoppen en de kleine bra
ken de takken voor hen weg en leidden hun
paarden en droegen den zak.
Zoo kwamen ze bij „Vader", en toen „de
blanke Vader" zag, wie daar bij hem kwamen,
toen viel ie op z'n knieën en huilde van blijd
schap. En de zak van Piet werd leeggeschud
en onder de tollen en de knikkers en de mooie
prenten zaten nog katoenen Jurkjes van harde
kleurtjes en broekskens en nog meer, en dat
alles, dat alles kreeg de blanke pater voor zijn
kroeskopkindertjes en hij kreeg ook alles uit
den wijden mantel van Sint, ook voer de an
dere blanke paters, die nog verderop waren en
nog verder de bosschen in.
Stil spraken ze toen over al de zorgen van
de missie, over hun zwarte kinderen en over de
kerk, die er nog komen moest, en over de pries
ters, die ze zoo noodig hadden, en die er veel te
weinig waren, en over de goede menschen In
da verre landen, die ze hielpen. Voor hen op
den grond lag al 't schoons en al 't moois. En
de tijd vloog.
Toen kwam er een zwartje den blanken Va
der roepen, want er was een stervende. Ijlings
ging hij heen en met z'n tweeën bleven ze ach
ter, Sinterklaas en Pieterman. De heilige man
staarde peinzend raar 't houten huiske met den
eenen stoel en den leemen vloer en dat eene
kruisbeeld en een stukje tafel en nog een
boekske en anders niets.En toen nam ie
de zwarte hand van Pieterman.
„Zie je", en hij wees op 't kruisbeeld, „zie je
Die riep 'm en hij ging, en hij zei z'n moeder
gedag en z'n vader en z'n broers e.n z'n zusters
en z'n vrienden en z'n gemakken en z'n genie
tingen en alles wat hem lief was, en hij ging
En z'n zwarte kinderkens brengt hij nu naar
God en een hee-le Ihoop brengt hij voor eeuwig
't geluk voor alle eeuwigheid bij den lieven
Heer.
Maar hij kan niet zwemmen en hij kan niet
boksen en hij kan ook niet hardloopen en geen
records slaan voor zijn landje, of 'f moest zijn
voor den Hemel, voor den Hemel wél, ja
Maar zie je, daarover komen de kranten niet
vol van je portretten en de fabrikanten noemen
hun artikelen er niet naar, dat is gewoon
ae menschen zijn zoo dom.
Er is nog meer te doen, we gaan.
„Kom Piet
als een lijster". Piet z'n zwarte hand diepte a
in den zak, maar de Sint schudde weer van
neen.
Toen .kwamen ze aan een huisje. „Breng hier
een bouwdoos, Piet, en een chocoladebeest, want
Annetje heeft d'r moeder geholpen met kopjes
wasschen en ze'had liever gaan spelei
Hij wachtte boven en overkeek de wijde we
reld: 't Was nog een heel, heel eind voor ze
waren en hij schouwde iD de verte.
Toen kwamen ze aan den rand van 't plaats-
Je. Hier stonden nog enkele hniskens en ginder
lag de zee. Peinzend stond de Sint te kijken
#aar de zwarte golven.
^En hier", zei hij, „hier woont de man, die
de menschen van de boot afhaalt en naar den
wal brengt, als ze er zelf niet meer kunnen ko
men. En hier woont de vrouw, die lange nach
ten, dat de man zijn plicht doet, alleen moet
zitten wachten in grooten angst en de kin
derkens, die zoo dikwijls een schreiende moeder
zien. En de menschen vergeten, dat wel 'ns.
gier ga Ik zelf even binnen, Piet
En de paardjes hadden hun last langs de
bergen en de bosschen gebracht en zelfs door
't water soms. Nu stonden ze aan de overzijde
van de groote wereld, en boven hun hoofden
welfden de takken van da groote boomen uit
't oerwoud en daarboven stond hoog en bran
dend de zon.
Hier werden de beesten aan den teugel ge
leld, want rijden ging niet meer. Zoo gingen ze
de dichte bosschen in, soms struikelend bijna
over dikke wortels en takken. Boven hen klonk
't geluld van vreemde vogels. En de mijter zat
soms vast in warrig groen. Sinterklaas wordt
kindscb, dacht Piet, en hij droeg a?n zak en
trok z'n paard en dacht en bromde.
Maar Sinterklaas was niet kindsch, hij was
alleen moe, want hij was een oude man en hij
was ook blij, hij w is nog blijer dan dat hij moe
was. Toen kwamen er zwarte menschen aan
met kroeskoppen en Pieterman voelde zijn eigen
kroeskop en bekeek z'n zwarte handen.
1'oen glimlachte de Sint, en verder ging 't.
Maar de zwartjes liepen hen achterna en deden
De knappe goochelaar
Een goochelaar houdt er altijd van een gou
den horloge te laten verdwijnen, en 't dan bij
een volmaakt onschuldigen bezoeker uit diens
zak te halen.
Nu gebeurde 't eens een heel handigen goo.
chelaar, dat een heer in de zaal, dien.hij op 't
oog had, volstrekt weigerde zijn zakken te
laten onderzoeken.
Onze magiër echter was niet voor de poes,
en greep energiek door, en onder lulden bij
val van het publiek, haalde hij tot z'n eigen
verbazing, uit de zakken van dezen onwilligen
heer vier gouden horloges met kettingen bo
vendien.
De magiër keerde met z'n buit naar het
podium terug, boog en verdween achter de
coulissen.
Maar wie- ook nu op zijn beurt, verdwenen
was, was de heer in de zaal, die zoo onwillig
was geweest zijn zakken te laten doorzoeken,
De Paus, die de lading dekte
Men verhaalt als historisch betrouwbaar, dat
een Londensch kunstliefhebber een Titian vond
bij een aan lager wal geraakten Italiaanschen
prins, die na lang over- en weer gepraat, en
loven en bieden er eindelijk toe te bewegen
was, om tegen een schappelijken prijs, nochtans
een vrij hooge aom afstand te doen van zijn
geliefd meesterwerk.
„Maar" zoo waarschuwde de verkooper „gij
weet, dat gij strafbaar zijt, wanneer ge oude
kunstschatten buiten Italië brengt. Wees dus
voorzichtig en vertel geen menseh van dezo
zaak".
De kunstliefhebber gaf er zijn woord op en
om alle moeilijkheden te ontwijken liet hij over
do Titian het portret van den Paus schilderen
En dank zij deze vlag, die de lading dekte,
kwam het doek ongehinderd de grens over.
Thuis gekomen, ontbood de kunstvriend een
deskundige om hem opdracht te geven, den
Paus van den ouden meester te scheiden.
Onmiddellijk toog de man aan het werk, maar
onmiddellijk ook, bleek, dat de Titian tegelijk
met den Paus zioh oploste tot niets.
Daar bleef geen twijfel over, de Maecenas
was het slachtoffer van een grandiooze verval-
sohlng. „Maar misschien", aldus troostte zioh de
teleurgestelde Londenaar op 'n nogal fantas
tische manier „misschien", zoo klampte hij
zich vast aan 'n laatste halmpje van hoop,
„misschien, dat er onder den Titian nog 'n
ander beeld verscholen zit".
Hij liet dus verder werken en.... jawel, het
resultaat beantwoordde aan zijn illusie. Daar
doemde op het linnen, geweldig en machtig,
als altijd de kop op van.... Mussolini.
Paul Kruger
Paul Kruger, aldus verhaalt een Zuid-Afri-
kaansch blad, wat wij eenige dagen ge
leden op deze plaats vertelden. Paul
Kruger was altijd gereed om met goeie
advies 'n man uit 'n moeilijkheid te help. Een
maal kom daar 'n boer bij Pretoria en logeer
bij een van die hotelle. In die gang sien hij 'n
kennisgewing dat sê dat mens jou geld bij die
barman kan laat staan vir veilige bewaring.
Die ou kered het 100 in sy sak en dog dat dit
een goede plan sou wees om gebruik te maak
van die offer.
Maar toe hij kom om die geld weer terug te
kry, ontken die barman dat hij dit ooit ont
vang het. De ou Boer het geen getuienis nie en
loop na oom Paul met sij moeite.
Oom Paul maak die volgende plan: Hij gee
die Boer 'n ander 100 en sê vir hom om dit
aan die harman oor te handig in die teen-
woordigheld van getuie. Die boer doen dit.
„Gaan vra hom nou vir daardie honderd
pond, maar neem geen getuie saam met jou
nie", sê Oom Paul.
Die boer doen dit ook, en krij die tweede
£100 terug.
,,Nou" sê Oom Paul, vat jou getuie en vra
hom weer vir jou honderd pond."
Weer gehoorzaam die Eoer. Die barman ver
moed dat daar 'n strik vir hom gelê is en gee
die honderd pond terug.
Dit was Kruger se beste uitspraak.
De beteekenis
Moeder, wat beteekent dat: „hij stierf na
een lang en nameloos lijden?"
,,Ooh jongen, dat de dokters er weer niet
achter zijn gekomen, wat de man mankeerde."
Menigeen is een hartstochtelijk schaakspeler,
doicto heeft weanig tijd of gelegenheid de ge-
ÊoModjeniis van het meest interessante geestcs.
spel te bestudeetren.
Hot schaakspel was oorspronkelijk, eon
oorlogisspöl en aifkoimisitig uit Inidliëy zooals
ook taalkundig is vastgesteld. Van Iaidië
kwam het naar de Arabieren en door ben naar
Spanje, in de 6de eeuw, vaii waar het zich
geleidelijk over Euiropta verspreidde.
Meidleidleeliingten over hot sdhaaktspal in
Europa zijn uiit de 12de eeuw, want de vertel
ling van duet schaakspel van Karei die Groote
is als een legende vastgestcla. Een graaf van
Frankenstein liet, in 11S0, „drie schaakspe
Jen met ivoren stukken na''. Van dien af zijn
de beurachten over het schaakspel talrijk.
Meestal wertil helt eenvoudige, ithans nog
beoefende schaakspel met acht maal acht vel
den gespeeld. Do variëteiten als ,,oauriarspel",
gtnoot schaak, ,,rond schaak" zijn meestal, zij
het dan geen eendagsvliegen, toch wel bon-
dertduiaarVliiegen gebleven.
Wat de overlevering -der figuren betreft, zoo
begrijpt men dadelijk, dat 'men in het Oosten
met het oog op die positie van de vrouw, geen
koningin had, doch wel veldheer, vizier. Als
motief voor het gebruik van de „koningin" in
het schaakspel van heit Westen, zegt Selemus
(1616) in zijn groot en zaldiziaam schaakboek
„het schaak of koningsspel", „omdat idie vrou
wen de harten der soldaten dadien gloeien'', of
daar maast dien koning geen persoon in hoo-
ger aanzien stond, dan de koningin". Een an
deaie oplossing van "t geval, afkomstig uit Z-
Europa was, dat de aanduiding „dame" (dame)
een hoffelijkheid dier ridders van Provoncij
tegenoiver de dames was. De pionnen wer
den vroeger schutters, raadslieden, bisschop
pen genoemd, de pa/arden en rendieren, rid
ders of ruiters. De kastieeleu behielden nog
lang den naam van rokli, roohe, van daar
roekade. Voor 1925 is van de aanduiding
„kasteel", ook ia het Westen, nergens sprake.
De schaakproblemen zijn sinds de tijden der
oude Indiërs, dus sinds 1500 jaar, bijna steeds
dezelfde gebleven. Het doet eigenaardig aan
wanneer bijv. in 987 Ibn Amaidln zes vervaard 1-'
gers van schaakboeken noenut, van wie er
slechts twee over eindspelen hebben geschre.
ven.
Van do groote werken worde® gereleveerd:
de Arabische schaakcodex van 1527, 'n schaak-
codiex van Cairo van 1370, het schaakwerk
van Alpbon,sus den Tiende van 1282, het la-
UinschpioandSsioIi schaakboek van Niioolaus van
St. Nioolai.
Het verlangen ook op reis het edele spel
te kunnen spelen, welke in onze dagen, aan
leiding was tot het maken van reisschaak.
benden, was er vroeger ook. Lodewijk XIII
van Frankrijk mam in zijn reiswagen een
kussen, waarop de velden waren geborduurd,
mede. De stukken werden met een speid daar
in gestoken.
Menige sterke schaakspeler zal het, met het
oog op het betalen van belasting, betreuren,
met in den tijd van 870 in het Oosten te heb'
ben geleefd. Daar maakte een hooge belas
tingambtenaar, wanneer men 'reclameerde de
beslissing afhankelijk of de radamant good
kon schaakspelen of niet.
Het op lederen beginneling grooten Indruk
makende „blindspel" maakte ook vroeger in
druk. Zoo werd reeds van een sohaakspeler, dii-e
in 71 te lspanhan stierf, gezegd, diat '„hij,
zomdiar het schaakbord te ziian, schaak speelde"!
Salenus smaakte melding van eenige derge
lijke gevallen van een Turk, die in 1226 te
Florence heeft gespeeld en 'heit van zijn' te
genstanders won.
De stad der presidenten
Weenen is 20.000 vereeniging&n rijk, en be
zit derhalve twintig duizend presidenten. In
'n stad, waar zich 'n gewoon burger al „Hei-r
von" laat noemen, heet het hoofd van 'n ver-
eeniging natuurlijk moeilijk: voorzitter of lei
der, maar deftig: prasident. Werkelijk krioelt
het in Weenen zoodanig van presidenten, dat
de titel van den 0-ostenrijkschen „bondspresi
dent" wettelijk beschermd moet warden.
Er is in Oostenrijk een wettelijke bepaling,
dat alleen de bondspresident bondspresident is.
En wanneer dus twee vereenigingen wat nog
al eens gebeurt, zich in een fusie vereenigen!
dan heet de president van dezen bond geen'
„Bundesprasidenit".
Er zijn in Weenen alleen aan zangvereeul
gingen al 'n vier honderd en vijfhonderd toe-
ristenvereeniigingen'n geweldige massa spaar-
vereenigingen, waarvan er 50 al „de Bijen" ge
noemd zijn.
Er is n bond tegen de corruptie; 'nsmousjes-,
'n taks-, en 'n foxterrierclub, wel te verstaan,'
van de eigenaars dezer dieren; 'n Magiersclub,
een vereeniging tot bestrijding van de rook!
en stofplaag, etc etc. etc.
Een filmster overleden
Do filmster Numa is in don ouderdom van
19 jaar overleden. Hij was van Afrikaanschen
bloede en stamde uit een eertijds weliswaar
beroemd maar vrij en ongetemd leeuwen ge
slacht.
In bijna twee honderd films heeft hij zijD
geweldige manen geschud en zijn vervaarlijko
muil gesperd om zijn tanden te laten zien.
Tengevolge van den technische® vooruitgang
heeft hij het nog mogen beleven, zijn stem in
de sprekende film te verheffen, zijn gebrul te
doen weergalmen.
In Hollywood was Numa even bekend als
Charlie Chaplin of Douglas Fairbanks.
Hij heeft vrijwel altijd uitgemunt in zacht
aardigheid; hij was vriendelijk en vreedzaam,
Zelden verloor hij zijn goed humeur, al vloekte
de regisseur nog zoo al brandde de zon nog zoo
fel, en al moest een scène minstens tienmaal
herhaald worden.
Met zijn artistieke loopbaan, en ondanks zijn
roemvolle carrière vergat hij zijn plichten als
huisvader niet: integendeel. Hij kan aan het
einde van zijn welbesteed leven 28 leeuwen-
kinderen en leeuwen-kleinkinderen om zijn
sterfbed ver«ad«rML_~
Men hoort tegenwoordig maar zelden, dat
bij de opvoering van een stuk iemand uit hst
publiek zijn stem verheft, om in woorden aan
zijn verontwaardiging of begeestering uiting
te geven. Hot gaat in onze schouwburgzalen
meestal angstvallig regelmatig toe. In schel
contrast hiermee is het gedrag van de theater
bezoekers van een paar honderd jaar terug.
Het publiek uit die vervlogen tijden, vooral in
Frankrijk, kon zicil dikwijls verlustigen in
een dubbel tooneei, één op de planken, en één
in de zaal zelf, en meestal wekte het laatste
nog den meesten lachlust.
In 1716, ter gelegenheid van de kermis van
Saint-Laurent, werd een opera oomique, onder
den titel van Arlequin Traitant opgevoerd.
In het tweede bedrijf, dat in den Tartarus
speelt, denkt Harlekein Sysiphus te zien in
een tooneeldichter, die een rotsblok tracht om
t9 wentelen, dat hem echter telkens weer ont
rolt, waarmede op zinnebeeldige wijze gedoeld
wordt op de gevallen stukken, die liij in zijn
leven heeft gemaakt. Aan deze plaats genaderd
veroorloofde Harlekein zich de aardigheid een
heer, die onder de toeschouwers zat, met den
vinger aan te wijzen. De aldus aangeduide per
soon sprong woedend op en wierp den acteur
zijn handschoen in het gezicht. Een tumult
ontstond, de wacht kwam op het tooneei, en
toen het publiek, dat vol belangstelling de
ontwikkeling der zaak volgde, de inhechtenis
neming van den beleediger dacht te zullen zien,
maakte de beleedigde 'toeschouwer zich be
kend als een acteur, die zijn rol in de parterre
vervulde. Het publiek keek eerst vreemd op,
maar lachte vervolgens nog hartelijker over
zijn vergissing, dan om het stuk.
Een komische vergissing had in 1747 te
Brussel plaats, ter gelegenheid van een op
voering van een opera-comique, waarin een
twist voorkomt tussche® den souffleur en een
der acteurs. De hoofdofficier, die gedurende de
afwezigheid van den maarschalk de Saxe be
vel voerde in de stad, vond dat het schandaal
to erg werd, sprong uit zijn loge, riep de wacht
en deed de beide twistenden in hechtenis ne
men, zonder naar een verklaring te willen
luisteren.
Een oude grenadier stond op wacht, op ze
keren avond dat Ia Partie de Chasse d' Henri
IV werd ten tooneele gevoerd. Op het oogemblik
dat de acteurs aan tafel zitten, en op de ge
zondheid drinken van Hendrik IV, riep deze
grenadier, die zich ergerde, dat er geen sprake
was van zijn koning, eensklaps driftig uit:
„Wat -duivel is dat, en de gezondheid van Lo
dewijk XV, wanneer wordt daarop eens ge
dronken 7" Een daverend applaus van het pu
bliek volgde onmiddellijk op deze woorden, en
van alle kanten werd de kreet herhaald „Op
de gezondheid van Lodewijk XV
Te Lyon werd de Avare van Molière opge
voerd. Op het oogenblik dat Harpagon zich in
een alleenspraak beklaagt over den roof van
zijn geldkistje, kreeg een der toeschouwers
zulk een diep medelijden met den jammerenden
vrek, dat hij boven op de bank ging staan en.
uitriep „Wees maar niet zoo ongerust uw
zoon heeft het geldkistje weggenomen
Het publiek barstte in lachen uit over dit on-
noozeie gezegde, en de acteur bedankte voor
de welwillende mededeeling, en vervolgde zijn
alleenspraak.
Een soortgelijk voorval had plaats bij een
opvoering van den Britannicus. Op het mo
ment, dat Narclsse aan Nero herhaalt wat hij
te voren aan Britanicus had gezegd, en heiden
bedriegt, riep een der toeschouwers, die, door
het spel meegesleept, zijn gevoel niet kon be
dwingen, eensklaps uit„Geloof hem niet,
mijnheer, datzelfde heeft hij ook tot mijnheer
uw broeder gezegd
De tooneelspeler Préville vervulde eens in
Les Vacances des Procureurs met zulk een ge
trouwheid de rol van den ruiter Maugrebleu,
dat een ruiter van het regiment van Conti
hem ging omhelzen, en tot hem zeide „Wees
verzekerd, mijnheer Préville, dat als een
schobbejak het ooit waagt U eenig leed te be
rokkenen, hij het dan met mij te kwaad zal
krijgen." Eenige dagen later kwam dezelfde
ruiter zijn geliefden acteur zien spelen in Le
Mercure galant maar toen Préville optrad in
de uniform van La Rissole, sprong hij woedend
op en riep uit„Zoo'n hond van een kerel,
juicht hem niet toe, want hij heeft de kavalerie
verlaten
De Engelsche acteur Robert Kox vervulde
op zekeren avond, op een dorpskermis, zóó na
tuurlijk en waar de rol van een smid, dat een
smidsbaas, die zich onder de toeschouwers be
vond, hem voor een flink werkman aanzag,
naar hem toekwam en hem aanbood hem in
dienst te nemen tegen vierentwintig stuivers
in de week.
In den grooten schouwburg van Bordeaux
werd le Serment opgevoerd. De rol van Marie
was aan een actrice van den derden rang toe
vertrouwd, die een goede stem gehad had.
Toen deze gekomen was aan den versregel
„Je ohante bien quand it est IA!" riep een
vroolijke snaak „Het schijnt dat hij nog niet
gekomen is
Het blijkt wel, dat hot er in de oude schouw
burgzalen opgewekt toe kon gaan, en dat njet
alleen de acteurs voor het lachen zorgden,
waarmee ik echter niet wil zeggen, dat ik deze
tijden en manieren terugwensch.
tB.
Getypeerd
Een gast kwam een Duitsch Restaurant bin
nen en bestelde den Ober „Ein Hitler-hering".
„Ein Hitler-hering", vroeg de Ober verbaasd,
„niemals von gehort. "Was ist das?"
„Ein Hitler-hering zei de man „1st eine
Bismarck-hering ohne Kopf".
Lang uithoudingsvermogen
Gelezen in de „R, XC. Illustratie" van 26
November J.I.:
„De organist van de parochie van den H.
Bartholomeus t,e Poeldijk neemt gedurende
vijftig jaar zijn plaats achter het klavier in."
Prettig
,,ïk heb gisteren op straat Je vtouw ontmoet.
Maar zij heeft mij niet gezien."
pJa, ze vertelde 't ma."