m ïfc DE VREEMDE NACHT UiT DE GESCHIEDENIS VAN HET SCHAAKSPEL TOONEELSPELERS EN PUBLIEK illliil 't Was een koude en een donkere avond. In de huizen van de menschen stonden de kachels rood-gloeiend en de kleine rossen la gen met hun warme liijfjes stil op de matjes vóór den haard en in hun mandjes tn hadden de oogjes stijf dichtgeknepen, want 't was goed zoo hier. En de moeders zaten met ver stelwerk of met naaiwerk of met breiwerk on der 't lamplicht en de vaders rookten hun pijp of sigaar en hadden de krant en vonden 't behaaglijk en sommigen zelfs hadden een stoel onder de voeten en de kleine kinders lagen onder de wol met roode wangen en dichte oogen en de groote kinders rekenden sommen en schreven thema's bij moeder aan de tafel. Zoo was 't hier zoo was 't daar, d'r waren d'r, waar deftige menschen bij eikaar zaten in mooie crapauds tegen mooie kussens en in mooie glazen roóden wijn dronken of witte of een likeurtje, en een koekje aten en een beetje babbelden en ook nog andereu waar de moeders alleen zaten de kinderkens sliepen en vader al lang al zoo lang gestorven was. en nog andere en nog andere. Sinterklaas zat daar over te peinzen over dat alles. Z'n grijzig witte baard en z'n witte mijter met 't gouden kruis staken scherp af tegen den donkeren schoorsteen. Daar zaten ze met z'n tweeën. Ze waren zoo moe geworden. Hij was al een oude man en Pieterman was nog wel een jonge frissche vent, maar ais je ai een heelen dag achter dén rug hebt van inkoopen doen, bezoeken afleggen en tegen dat 't donker werd in schoorsteenen krui pen om alle goede gaven te bezorgen en dan aldoor met zoo'n zwaren zak op den rug met fluitjes en trompetjes en tollen en bouwdoozen en poppen en locomotieven en alles, dan wordt een jonge vent als Pieterman ook moe in z'n beenen. Daar zaten ze nu tegen den schoorsteen op roode dak, dat nu heel donker leek. Boven hen joegen de wolken, 't Was goed, dat de mij ter van den heiligen man stevig stond op z'n witten haren, want anders 't Mocht niet iang duren, had ie gezegd te gen Piet een nacht is zoo gauw voorbij en d'r moest nog veel gedaan worden, veel gedaan worden, vannacht, en ie dacht stil aan z'n groote plannen. Zwarte Piet had Sinterklaas 'ns van terzijde aangekeken en hij had diepe rimpels gezien onder den witten mijter en hij had maar niets gezegd en stil naar de wolken zitten kijken en af en toe ging ie maar 'ns zien naar 't witte paard, dat stond te stampvoeten van ongeduld, zoo maar op de rooie pannen, en naar zijn ,'t Duurde nogal iang, vond Piet. „En nu rechtsomkeer en vlug En daar ging 't hoor, rits ,rits De wind sloeg ze in "t gezicht en de rooie veer van Piet z'n muts stond strak. De Stut had z'n mijter diep in z'n oogen getrokken. En daar gingen ze En achter hen lag 't dorp. Nu reden ze op den landweg langs de landen, langs de bosschen langs de steden, langs. En de witte maan had van pu:e verbazing den mond wijd open gezet en de sterretjes wezen 't mekaar aan en giegeldsn. En een enkel mensch zei: „Wat ging daar en keek om en zag niets meer. Roets en daar ging de sneltrein van Parijs. Ze reden 'm glad voorbij en de ma chinist, die stond verbluft te kijken en dacht aan spoken En op Piet z'n zwarten neus stonden de druppeltjes zweet. Toen hield Sinterklaas z'n vaart m en nam de zak over. En daar ging 't weer. Met. gebogen koppen liepen de paarden; hun hoeven raakten nauwelijks den grond. De leidsels stonden strak: De zware zak hobbelde op Sint z'n rug en Piet had spijt dat ie 'm overgegeven had. En de beertjes en de poesjes en allemaal in den zak, die maar lawaai konden maken, ze piepten en kreunden, maar dat kon je allemaal niet kooren, want de wind floot om hen heen en had lol voor drie. Weer in een stad, rijen huizen, slierten van straten. Pas op, hier kalmer, anders ging 't niet goed. Gauw even afstappen bij dat groote huis, waar zieke menschen en zieke kindertjes probeerden den langen ziekenhuizen-nacht door te komen. Bij de kindertjes ging 't wel, maar bij de groote menschen. En de nonnetjes, die „de wacht hadden", kregen van Sinterklaas wat uit zijn wijden mantel. De maan had onderwijl haar mond dicht gedaan, maar haar bolle oogen hadden toch alsmaar die twee gevolgd ap hun rit Nu was ze hen kwijt, waar waren ze nou Maar Sinterklaas was efkens door 't ziekenhuis naar de kapel geloopen, om z'n lieven Heer een groetje te brengen en z'n mantel weer vol ■te halen. Kijk, daar gingen ze weer op 't open veld. De paardjes draafden onvermoeid. Sinterklaas reed zwijgend en Pieterman dacht, wat of dat allemaal toch te beteekenen had, zoon verre rit in den nacht. Waar waren ze hier? Hij wist 't niet. Hij wist alleen maar, dat ie moe was en zin had om hier languit te gaan lig gen. Toen wees Sinterklaas zwijgend voor zich uit. Twee groote lichten kwamen hen vanuit 't donker tegemoet. Dat was een auto, of niet Ja toch. De lichten minderden. Langzaam re den ze elkaar voorbij. Piet had gezien, dat er twee menschen inzaten, In 't zwarf. 't Was zwartje. En dan zei Pieterman maar weer 'ns een zacht woordje en dan hinnikte het zachtjes I een mooi® aut0> eea He®1® groote en zwart ge- terug, en de kinders van de menschen, die 't laVt P'°f lakt. Piet keek nog 'ns om. „Hij komt terug", zei hij. Sinterklaas hield z'n vaart wat in Toen kon de auto 't winnen „Meneer, kunt u ook zeggen O, o neemt u me niet kwalijk, 'k wist niet, dat u St. Nicolaas was „Wat wilt geweten 7" „Den weg, den weg naar de stad". „Naar de stad We zijn talrijke steden doorgereisd en dorpen en bosschen en vel den. Het paard van St. Nicolaas vliegt door de landen. Naar welke stad moet ge heen „Naar Weenen". „Deze weg, m'n jongen". M'n jongen, dacht Piet en hij keek 'ns naar die mooie, zwarte costumes en die witte slob- kousen en die zwarte lakschoenen en die hcoge klaas had dat allemaal, o ja, en hij gaf 't ook hoeden. Ze waren allebei uit den auto gegaan, allemaal, maar de moeders vergaten te vragen Stond te ronken en te snorren en Piet had voor d'r hummeltjes soms, om nog mooiere werk z'n paardjes kalm te honden, dingen en die droeg Sinterklaas toch in z'n Toen draaide die eene meneer z'n mooien wijen mantel. En dat was de eene rimpel in boed wat in z'n gehandschoende handen op en zijn voorhoofd. Maar dV waren daar nog meer neer. „Ik ben een minister", zei le. „En ik een gezant". „Zoo", zei Sinterklaas, „en wat zou dat, m*n jongens „Ja, ziet u", zei de ander, „u bent zoo rijk, is 't niet Zoo heel rijk". „Ja, en wij moeten stand ophouden en veel uitgaan. Ja, en groote dingen dien. Ja, en veel ''-T hoorden, zeiden dam: dat is de schimmel van Sinterklaas, maar 't was óók wel 'ns zwartje. En de heilige man dacht over vele dingen en hij zag hoe de bolle wind de wolken op een hoop je joeg en hij zag een engeltje komen met een reuzenpak lucifers; die ging de maan aanste ken. En hij dacht aan de donkere aarde, dat die een beetje licht wel noodig had en aan de mooie dingen, die ie daar zelf bij zich droeg in z'n wijden mantel, geduld en goedheid en liefde en blijdschap en meer. Daar mocht Pieterman niet aankomen. En als dan de kinderkens d'r «ohoentjee (moesten klaar zetten, dan zenen de moeders 't voor en dan vroegen ze om een suikeren beest en een marsepeinen worst of een zak knikkers of een doos kralen en Sinter- SOCIALISTISCHE PROPAGANDISTEN TREKKEN IN OPTOCHT door de straten van Tokio, demonstreerend tegen de werkloosheid rimpels. En hij dacht aan de heidendaden van zoo'n heele hoop, diie in een vliegmachine over een wijen zee gevlogen waren, die gezwommen had den tot ze er bij neervielen die 't record gesla gen hadden van hun landje door te fietsen als een gek, en die de menschen op hun handen hebben gedragen en waarnaar de sigarenfabri kanten hun sigaartje hadden genoemd en de I belasting betalen. Ja, en u bent rijk, Is 't muziekmenschen hun walsen en foxtrotten en I niet 7 bij zuchtte eens en keek 'ns naar z'n wijden mantel en Piet hoorde 't zuchten en sfchoof on rustig over de roode dakpannen. Toe® zed Sinterklaas: „Kam Piet". En 't schimmeltja hinnikte weer omdat ie los mocht van de schoorsteenpijp en Sint nam ©en nieuwe dakpan uit d©n zak en deed die in de plaats van een kapotgetrapte. Toen gingen ze. 't Was moeilijk rijden. De wind blies ze mid den in 't gezicht, en de daken waren glad. Dat was een mooi huis daar, en dat was een mooi huis daar, en hier brandde nog licht ln de woonkamer, en daar dat arme huisje. Piet voelde z'n zak, die zwaar hing op z'n rug en die nog licht moest worden vannacht, zoo licht a's een veertje, en hij dacht: hoe moet dat nou, maar zwijgend reed de Sint door. Piet durfde niet te vragen. Toen wees de Sint naar beneden: „Hier woont een man, die 't mooiste boksen kan" Piet graaide al in z'n zak, maar de 3iut schud de van neen. En Sinterklaas wees weer naar beneden: „E® hier woont een juffrouw, die kan zingen van de groote wereld. En allebei de hoeden draaiden in de gehand schoende handen. Toen streek Sinterklaas eens door zijn baard, en toen kwam 't vriendelijk: „En wat zoudt ge dan willen, m'n jongens „O, als we 't voor 't zeggen hebben, een boel geld, een kapitaal, heilige man, dat zou ons redden en ons helpen en we konden zonuer zorgen verder leven". .„En verlangt ge anders niets?" .Anders, nee anders verlangen we niet". „Daar is de weg naar Weenen, m'n jongens". Daar gleed de auto weer in gerudschlooze vaart, en de paardjes draafden wee* in den donkeren nacht Maar op de oude wan gen van den heiligen man gleed stillekens een traan. Het paard van St. Nicolaas vliegt door fle landen I Want zie, nauwelijks was de ochtend schemering in 't kleine kamertje van oen zeeman daar ver weg, aan den Tand van 't kleine plaatsje, de koeken en de kaas en al de goede gaven van den heiligen man gaan be lichten, of St. Nicolaas stond aan de overzijde druk in hun eigen taaltje en Sinterklaas zocht in den grooten zak en deelde glinsterende kra len en mooie platen uit. En de groote kroeskoppen en de kleine bra ken de takken voor hen weg en leidden hun paarden en droegen den zak. Zoo kwamen ze bij „Vader", en toen „de blanke Vader" zag, wie daar bij hem kwamen, toen viel ie op z'n knieën en huilde van blijd schap. En de zak van Piet werd leeggeschud en onder de tollen en de knikkers en de mooie prenten zaten nog katoenen Jurkjes van harde kleurtjes en broekskens en nog meer, en dat alles, dat alles kreeg de blanke pater voor zijn kroeskopkindertjes en hij kreeg ook alles uit den wijden mantel van Sint, ook voer de an dere blanke paters, die nog verderop waren en nog verder de bosschen in. Stil spraken ze toen over al de zorgen van de missie, over hun zwarte kinderen en over de kerk, die er nog komen moest, en over de pries ters, die ze zoo noodig hadden, en die er veel te weinig waren, en over de goede menschen In da verre landen, die ze hielpen. Voor hen op den grond lag al 't schoons en al 't moois. En de tijd vloog. Toen kwam er een zwartje den blanken Va der roepen, want er was een stervende. Ijlings ging hij heen en met z'n tweeën bleven ze ach ter, Sinterklaas en Pieterman. De heilige man staarde peinzend raar 't houten huiske met den eenen stoel en den leemen vloer en dat eene kruisbeeld en een stukje tafel en nog een boekske en anders niets.En toen nam ie de zwarte hand van Pieterman. „Zie je", en hij wees op 't kruisbeeld, „zie je Die riep 'm en hij ging, en hij zei z'n moeder gedag en z'n vader en z'n broers e.n z'n zusters en z'n vrienden en z'n gemakken en z'n genie tingen en alles wat hem lief was, en hij ging En z'n zwarte kinderkens brengt hij nu naar God en een hee-le Ihoop brengt hij voor eeuwig 't geluk voor alle eeuwigheid bij den lieven Heer. Maar hij kan niet zwemmen en hij kan niet boksen en hij kan ook niet hardloopen en geen records slaan voor zijn landje, of 'f moest zijn voor den Hemel, voor den Hemel wél, ja Maar zie je, daarover komen de kranten niet vol van je portretten en de fabrikanten noemen hun artikelen er niet naar, dat is gewoon ae menschen zijn zoo dom. Er is nog meer te doen, we gaan. „Kom Piet als een lijster". Piet z'n zwarte hand diepte a in den zak, maar de Sint schudde weer van neen. Toen .kwamen ze aan een huisje. „Breng hier een bouwdoos, Piet, en een chocoladebeest, want Annetje heeft d'r moeder geholpen met kopjes wasschen en ze'had liever gaan spelei Hij wachtte boven en overkeek de wijde we reld: 't Was nog een heel, heel eind voor ze waren en hij schouwde iD de verte. Toen kwamen ze aan den rand van 't plaats- Je. Hier stonden nog enkele hniskens en ginder lag de zee. Peinzend stond de Sint te kijken #aar de zwarte golven. ^En hier", zei hij, „hier woont de man, die de menschen van de boot afhaalt en naar den wal brengt, als ze er zelf niet meer kunnen ko men. En hier woont de vrouw, die lange nach ten, dat de man zijn plicht doet, alleen moet zitten wachten in grooten angst en de kin derkens, die zoo dikwijls een schreiende moeder zien. En de menschen vergeten, dat wel 'ns. gier ga Ik zelf even binnen, Piet En de paardjes hadden hun last langs de bergen en de bosschen gebracht en zelfs door 't water soms. Nu stonden ze aan de overzijde van de groote wereld, en boven hun hoofden welfden de takken van da groote boomen uit 't oerwoud en daarboven stond hoog en bran dend de zon. Hier werden de beesten aan den teugel ge leld, want rijden ging niet meer. Zoo gingen ze de dichte bosschen in, soms struikelend bijna over dikke wortels en takken. Boven hen klonk 't geluld van vreemde vogels. En de mijter zat soms vast in warrig groen. Sinterklaas wordt kindscb, dacht Piet, en hij droeg a?n zak en trok z'n paard en dacht en bromde. Maar Sinterklaas was niet kindsch, hij was alleen moe, want hij was een oude man en hij was ook blij, hij w is nog blijer dan dat hij moe was. Toen kwamen er zwarte menschen aan met kroeskoppen en Pieterman voelde zijn eigen kroeskop en bekeek z'n zwarte handen. 1'oen glimlachte de Sint, en verder ging 't. Maar de zwartjes liepen hen achterna en deden De knappe goochelaar Een goochelaar houdt er altijd van een gou den horloge te laten verdwijnen, en 't dan bij een volmaakt onschuldigen bezoeker uit diens zak te halen. Nu gebeurde 't eens een heel handigen goo. chelaar, dat een heer in de zaal, dien.hij op 't oog had, volstrekt weigerde zijn zakken te laten onderzoeken. Onze magiër echter was niet voor de poes, en greep energiek door, en onder lulden bij val van het publiek, haalde hij tot z'n eigen verbazing, uit de zakken van dezen onwilligen heer vier gouden horloges met kettingen bo vendien. De magiër keerde met z'n buit naar het podium terug, boog en verdween achter de coulissen. Maar wie- ook nu op zijn beurt, verdwenen was, was de heer in de zaal, die zoo onwillig was geweest zijn zakken te laten doorzoeken, De Paus, die de lading dekte Men verhaalt als historisch betrouwbaar, dat een Londensch kunstliefhebber een Titian vond bij een aan lager wal geraakten Italiaanschen prins, die na lang over- en weer gepraat, en loven en bieden er eindelijk toe te bewegen was, om tegen een schappelijken prijs, nochtans een vrij hooge aom afstand te doen van zijn geliefd meesterwerk. „Maar" zoo waarschuwde de verkooper „gij weet, dat gij strafbaar zijt, wanneer ge oude kunstschatten buiten Italië brengt. Wees dus voorzichtig en vertel geen menseh van dezo zaak". De kunstliefhebber gaf er zijn woord op en om alle moeilijkheden te ontwijken liet hij over do Titian het portret van den Paus schilderen En dank zij deze vlag, die de lading dekte, kwam het doek ongehinderd de grens over. Thuis gekomen, ontbood de kunstvriend een deskundige om hem opdracht te geven, den Paus van den ouden meester te scheiden. Onmiddellijk toog de man aan het werk, maar onmiddellijk ook, bleek, dat de Titian tegelijk met den Paus zioh oploste tot niets. Daar bleef geen twijfel over, de Maecenas was het slachtoffer van een grandiooze verval- sohlng. „Maar misschien", aldus troostte zioh de teleurgestelde Londenaar op 'n nogal fantas tische manier „misschien", zoo klampte hij zich vast aan 'n laatste halmpje van hoop, „misschien, dat er onder den Titian nog 'n ander beeld verscholen zit". Hij liet dus verder werken en.... jawel, het resultaat beantwoordde aan zijn illusie. Daar doemde op het linnen, geweldig en machtig, als altijd de kop op van.... Mussolini. Paul Kruger Paul Kruger, aldus verhaalt een Zuid-Afri- kaansch blad, wat wij eenige dagen ge leden op deze plaats vertelden. Paul Kruger was altijd gereed om met goeie advies 'n man uit 'n moeilijkheid te help. Een maal kom daar 'n boer bij Pretoria en logeer bij een van die hotelle. In die gang sien hij 'n kennisgewing dat sê dat mens jou geld bij die barman kan laat staan vir veilige bewaring. Die ou kered het 100 in sy sak en dog dat dit een goede plan sou wees om gebruik te maak van die offer. Maar toe hij kom om die geld weer terug te kry, ontken die barman dat hij dit ooit ont vang het. De ou Boer het geen getuienis nie en loop na oom Paul met sij moeite. Oom Paul maak die volgende plan: Hij gee die Boer 'n ander 100 en sê vir hom om dit aan die harman oor te handig in die teen- woordigheld van getuie. Die boer doen dit. „Gaan vra hom nou vir daardie honderd pond, maar neem geen getuie saam met jou nie", sê Oom Paul. Die boer doen dit ook, en krij die tweede £100 terug. ,,Nou" sê Oom Paul, vat jou getuie en vra hom weer vir jou honderd pond." Weer gehoorzaam die Eoer. Die barman ver moed dat daar 'n strik vir hom gelê is en gee die honderd pond terug. Dit was Kruger se beste uitspraak. De beteekenis Moeder, wat beteekent dat: „hij stierf na een lang en nameloos lijden?" ,,Ooh jongen, dat de dokters er weer niet achter zijn gekomen, wat de man mankeerde." Menigeen is een hartstochtelijk schaakspeler, doicto heeft weanig tijd of gelegenheid de ge- ÊoModjeniis van het meest interessante geestcs. spel te bestudeetren. Hot schaakspel was oorspronkelijk, eon oorlogisspöl en aifkoimisitig uit Inidliëy zooals ook taalkundig is vastgesteld. Van Iaidië kwam het naar de Arabieren en door ben naar Spanje, in de 6de eeuw, vaii waar het zich geleidelijk over Euiropta verspreidde. Meidleidleeliingten over hot sdhaaktspal in Europa zijn uiit de 12de eeuw, want de vertel ling van duet schaakspel van Karei die Groote is als een legende vastgestcla. Een graaf van Frankenstein liet, in 11S0, „drie schaakspe Jen met ivoren stukken na''. Van dien af zijn de beurachten over het schaakspel talrijk. Meestal wertil helt eenvoudige, ithans nog beoefende schaakspel met acht maal acht vel den gespeeld. Do variëteiten als ,,oauriarspel", gtnoot schaak, ,,rond schaak" zijn meestal, zij het dan geen eendagsvliegen, toch wel bon- dertduiaarVliiegen gebleven. Wat de overlevering -der figuren betreft, zoo begrijpt men dadelijk, dat 'men in het Oosten met het oog op die positie van de vrouw, geen koningin had, doch wel veldheer, vizier. Als motief voor het gebruik van de „koningin" in het schaakspel van heit Westen, zegt Selemus (1616) in zijn groot en zaldiziaam schaakboek „het schaak of koningsspel", „omdat idie vrou wen de harten der soldaten dadien gloeien'', of daar maast dien koning geen persoon in hoo- ger aanzien stond, dan de koningin". Een an deaie oplossing van "t geval, afkomstig uit Z- Europa was, dat de aanduiding „dame" (dame) een hoffelijkheid dier ridders van Provoncij tegenoiver de dames was. De pionnen wer den vroeger schutters, raadslieden, bisschop pen genoemd, de pa/arden en rendieren, rid ders of ruiters. De kastieeleu behielden nog lang den naam van rokli, roohe, van daar roekade. Voor 1925 is van de aanduiding „kasteel", ook ia het Westen, nergens sprake. De schaakproblemen zijn sinds de tijden der oude Indiërs, dus sinds 1500 jaar, bijna steeds dezelfde gebleven. Het doet eigenaardig aan wanneer bijv. in 987 Ibn Amaidln zes vervaard 1-' gers van schaakboeken noenut, van wie er slechts twee over eindspelen hebben geschre. ven. Van do groote werken worde® gereleveerd: de Arabische schaakcodex van 1527, 'n schaak- codiex van Cairo van 1370, het schaakwerk van Alpbon,sus den Tiende van 1282, het la- UinschpioandSsioIi schaakboek van Niioolaus van St. Nioolai. Het verlangen ook op reis het edele spel te kunnen spelen, welke in onze dagen, aan leiding was tot het maken van reisschaak. benden, was er vroeger ook. Lodewijk XIII van Frankrijk mam in zijn reiswagen een kussen, waarop de velden waren geborduurd, mede. De stukken werden met een speid daar in gestoken. Menige sterke schaakspeler zal het, met het oog op het betalen van belasting, betreuren, met in den tijd van 870 in het Oosten te heb' ben geleefd. Daar maakte een hooge belas tingambtenaar, wanneer men 'reclameerde de beslissing afhankelijk of de radamant good kon schaakspelen of niet. Het op lederen beginneling grooten Indruk makende „blindspel" maakte ook vroeger in druk. Zoo werd reeds van een sohaakspeler, dii-e in 71 te lspanhan stierf, gezegd, diat '„hij, zomdiar het schaakbord te ziian, schaak speelde"! Salenus smaakte melding van eenige derge lijke gevallen van een Turk, die in 1226 te Florence heeft gespeeld en 'heit van zijn' te genstanders won. De stad der presidenten Weenen is 20.000 vereeniging&n rijk, en be zit derhalve twintig duizend presidenten. In 'n stad, waar zich 'n gewoon burger al „Hei-r von" laat noemen, heet het hoofd van 'n ver- eeniging natuurlijk moeilijk: voorzitter of lei der, maar deftig: prasident. Werkelijk krioelt het in Weenen zoodanig van presidenten, dat de titel van den 0-ostenrijkschen „bondspresi dent" wettelijk beschermd moet warden. Er is in Oostenrijk een wettelijke bepaling, dat alleen de bondspresident bondspresident is. En wanneer dus twee vereenigingen wat nog al eens gebeurt, zich in een fusie vereenigen! dan heet de president van dezen bond geen' „Bundesprasidenit". Er zijn in Weenen alleen aan zangvereeul gingen al 'n vier honderd en vijfhonderd toe- ristenvereeniigingen'n geweldige massa spaar- vereenigingen, waarvan er 50 al „de Bijen" ge noemd zijn. Er is n bond tegen de corruptie; 'nsmousjes-, 'n taks-, en 'n foxterrierclub, wel te verstaan,' van de eigenaars dezer dieren; 'n Magiersclub, een vereeniging tot bestrijding van de rook! en stofplaag, etc etc. etc. Een filmster overleden Do filmster Numa is in don ouderdom van 19 jaar overleden. Hij was van Afrikaanschen bloede en stamde uit een eertijds weliswaar beroemd maar vrij en ongetemd leeuwen ge slacht. In bijna twee honderd films heeft hij zijD geweldige manen geschud en zijn vervaarlijko muil gesperd om zijn tanden te laten zien. Tengevolge van den technische® vooruitgang heeft hij het nog mogen beleven, zijn stem in de sprekende film te verheffen, zijn gebrul te doen weergalmen. In Hollywood was Numa even bekend als Charlie Chaplin of Douglas Fairbanks. Hij heeft vrijwel altijd uitgemunt in zacht aardigheid; hij was vriendelijk en vreedzaam, Zelden verloor hij zijn goed humeur, al vloekte de regisseur nog zoo al brandde de zon nog zoo fel, en al moest een scène minstens tienmaal herhaald worden. Met zijn artistieke loopbaan, en ondanks zijn roemvolle carrière vergat hij zijn plichten als huisvader niet: integendeel. Hij kan aan het einde van zijn welbesteed leven 28 leeuwen- kinderen en leeuwen-kleinkinderen om zijn sterfbed ver«ad«rML_~ Men hoort tegenwoordig maar zelden, dat bij de opvoering van een stuk iemand uit hst publiek zijn stem verheft, om in woorden aan zijn verontwaardiging of begeestering uiting te geven. Hot gaat in onze schouwburgzalen meestal angstvallig regelmatig toe. In schel contrast hiermee is het gedrag van de theater bezoekers van een paar honderd jaar terug. Het publiek uit die vervlogen tijden, vooral in Frankrijk, kon zicil dikwijls verlustigen in een dubbel tooneei, één op de planken, en één in de zaal zelf, en meestal wekte het laatste nog den meesten lachlust. In 1716, ter gelegenheid van de kermis van Saint-Laurent, werd een opera oomique, onder den titel van Arlequin Traitant opgevoerd. In het tweede bedrijf, dat in den Tartarus speelt, denkt Harlekein Sysiphus te zien in een tooneeldichter, die een rotsblok tracht om t9 wentelen, dat hem echter telkens weer ont rolt, waarmede op zinnebeeldige wijze gedoeld wordt op de gevallen stukken, die liij in zijn leven heeft gemaakt. Aan deze plaats genaderd veroorloofde Harlekein zich de aardigheid een heer, die onder de toeschouwers zat, met den vinger aan te wijzen. De aldus aangeduide per soon sprong woedend op en wierp den acteur zijn handschoen in het gezicht. Een tumult ontstond, de wacht kwam op het tooneei, en toen het publiek, dat vol belangstelling de ontwikkeling der zaak volgde, de inhechtenis neming van den beleediger dacht te zullen zien, maakte de beleedigde 'toeschouwer zich be kend als een acteur, die zijn rol in de parterre vervulde. Het publiek keek eerst vreemd op, maar lachte vervolgens nog hartelijker over zijn vergissing, dan om het stuk. Een komische vergissing had in 1747 te Brussel plaats, ter gelegenheid van een op voering van een opera-comique, waarin een twist voorkomt tussche® den souffleur en een der acteurs. De hoofdofficier, die gedurende de afwezigheid van den maarschalk de Saxe be vel voerde in de stad, vond dat het schandaal to erg werd, sprong uit zijn loge, riep de wacht en deed de beide twistenden in hechtenis ne men, zonder naar een verklaring te willen luisteren. Een oude grenadier stond op wacht, op ze keren avond dat Ia Partie de Chasse d' Henri IV werd ten tooneele gevoerd. Op het oogemblik dat de acteurs aan tafel zitten, en op de ge zondheid drinken van Hendrik IV, riep deze grenadier, die zich ergerde, dat er geen sprake was van zijn koning, eensklaps driftig uit: „Wat -duivel is dat, en de gezondheid van Lo dewijk XV, wanneer wordt daarop eens ge dronken 7" Een daverend applaus van het pu bliek volgde onmiddellijk op deze woorden, en van alle kanten werd de kreet herhaald „Op de gezondheid van Lodewijk XV Te Lyon werd de Avare van Molière opge voerd. Op het oogenblik dat Harpagon zich in een alleenspraak beklaagt over den roof van zijn geldkistje, kreeg een der toeschouwers zulk een diep medelijden met den jammerenden vrek, dat hij boven op de bank ging staan en. uitriep „Wees maar niet zoo ongerust uw zoon heeft het geldkistje weggenomen Het publiek barstte in lachen uit over dit on- noozeie gezegde, en de acteur bedankte voor de welwillende mededeeling, en vervolgde zijn alleenspraak. Een soortgelijk voorval had plaats bij een opvoering van den Britannicus. Op het mo ment, dat Narclsse aan Nero herhaalt wat hij te voren aan Britanicus had gezegd, en heiden bedriegt, riep een der toeschouwers, die, door het spel meegesleept, zijn gevoel niet kon be dwingen, eensklaps uit„Geloof hem niet, mijnheer, datzelfde heeft hij ook tot mijnheer uw broeder gezegd De tooneelspeler Préville vervulde eens in Les Vacances des Procureurs met zulk een ge trouwheid de rol van den ruiter Maugrebleu, dat een ruiter van het regiment van Conti hem ging omhelzen, en tot hem zeide „Wees verzekerd, mijnheer Préville, dat als een schobbejak het ooit waagt U eenig leed te be rokkenen, hij het dan met mij te kwaad zal krijgen." Eenige dagen later kwam dezelfde ruiter zijn geliefden acteur zien spelen in Le Mercure galant maar toen Préville optrad in de uniform van La Rissole, sprong hij woedend op en riep uit„Zoo'n hond van een kerel, juicht hem niet toe, want hij heeft de kavalerie verlaten De Engelsche acteur Robert Kox vervulde op zekeren avond, op een dorpskermis, zóó na tuurlijk en waar de rol van een smid, dat een smidsbaas, die zich onder de toeschouwers be vond, hem voor een flink werkman aanzag, naar hem toekwam en hem aanbood hem in dienst te nemen tegen vierentwintig stuivers in de week. In den grooten schouwburg van Bordeaux werd le Serment opgevoerd. De rol van Marie was aan een actrice van den derden rang toe vertrouwd, die een goede stem gehad had. Toen deze gekomen was aan den versregel „Je ohante bien quand it est IA!" riep een vroolijke snaak „Het schijnt dat hij nog niet gekomen is Het blijkt wel, dat hot er in de oude schouw burgzalen opgewekt toe kon gaan, en dat njet alleen de acteurs voor het lachen zorgden, waarmee ik echter niet wil zeggen, dat ik deze tijden en manieren terugwensch. tB. Getypeerd Een gast kwam een Duitsch Restaurant bin nen en bestelde den Ober „Ein Hitler-hering". „Ein Hitler-hering", vroeg de Ober verbaasd, „niemals von gehort. "Was ist das?" „Ein Hitler-hering zei de man „1st eine Bismarck-hering ohne Kopf". Lang uithoudingsvermogen Gelezen in de „R, XC. Illustratie" van 26 November J.I.: „De organist van de parochie van den H. Bartholomeus t,e Poeldijk neemt gedurende vijftig jaar zijn plaats achter het klavier in." Prettig ,,ïk heb gisteren op straat Je vtouw ontmoet. Maar zij heeft mij niet gezien." pJa, ze vertelde 't ma."

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1930 | | pagina 6