m m M 1 2 - DE KOUSEN VAN HET KERST KINDJE. s m liigpi 0-A I KERSTKAARSJES WOENSDAG 24 DECEMBER 1930 mmé mW&k AAN EEN VOLWASSEN PETE- JONGEN. m p§ Wm. 'jr*" - jifjy ■2*:i; HET WONDERTHEATER. door MARIA KOOPMANS. Fransje was een kalm manneke, met groote grijze oogen, die het leven nadenkend bekeken. Met 'n bolleke, waarop de blonde lijden krullen tot 'n sierlijken kuif bijeen bobbelden. En met 'n paar beentjes, waar mee hij stapte als het paradepaardje, wat hij pas van vader kreeg. Het fiere ventje bleek del op al, wat mooi was óók op mooie kleeren. Daarop paste hij zuiniger dan 'n meiske op haar liefste pop. Moeder had hitiir Fransje pas 'n aar dig pakje gekocht wat duur, maar er groeide wel weer 'n ander broertje in. Het hoopje ,,man" stapte in z'n nieuwe trientje rond als 'n wijsgeerige lila kabouter. Tóch was Frans niet heelemaal tevreden. Bij het passen van dat pakje zei Kathrien: „Mevrouw, daar moest hij nu eigenlijk Ben paar witte kousen bij aan". Moeder echter oordeelde wijzer dan juf, die de jongens maar verwende: „Wit is direkt vuildeze grijze staan er ook goed bij'. Nadien bekeek de vijf-jarige eiken Zon dag, eiken keer als hij het fijne pak droeg, j'n grijze beenen, die ook volgens hem wit moesten zijn. „Vraag dan maar aan 't Kerstkindje of D£t jou 'n paar witte brengt", besloot moe der ten slotte. Haar jongen deed dit bij het eerstvolgen de avondgebed, 't Bracht hem de verma ning: „Nu mag je wel zoet zijn, want je weet, dat 't Jesuken alleen brave kinderen bedenkt". Ja, zooveel wist hij al. Oók dat hij lang niet altijd 'n „braaf Fransje" was. In sche merdonker bijvoorbeeld waren moeder en Kathrien hem vaak kwijt. Werd er dan ge roepen: Jongen, waar hang jij weer uit? Frans, waar zit je? dan kroop hij ge woonlijk nog een trapje hooger. In den schemer toch had de knaap een apart ge noegen ontdekt: Stil, doodstil neerhurken op de trap in de vestibule. Daar keek hij soms langer dan een kwartier naar 't groote beeld van 't H. Hart mooi, wondermooi. Vooral als 't begon te donkeren. wanneer de roode lamp even roode rozen schilderde langs den voet van 't beeld en langs den muur en vandaar een groote lichtcirkel opklom, tot boven om het hoofd toe. Onaf gebroken staarde de jongen dan naar die soms eventjes bewogen rozen of het heer lijke licht nóg vaker naar dat o zoo goe dige Koningsgezicht. Teere, brooze droomen had de kleine daar op die trap: Groot-worden en priester- worden als de heerooms of werken in de dichtbij snorrende fabriek ofmoeder helpen. Dat laatste het liefst moeder was altijd druk Maar... voor kamerdoen moest hij eigenlijk eerst een meisje worden, met rokjes aan: een dochtertje van moeder. Of zou, nu moeder geen dochtertje had, hij daarvoor zóó goed genoeg zijn? De knaap doordroomde in zulke schemer uren ook dikwijls opnieuw, wat hij ooit hoorde vertellen. Daarbij klopte zijn hart gewoonlijk èrg onrustig. Onze Lieve Heer zag al wat Fransje deed. En hij pakte wel eens lucifers weg, om vuurtjes te stoken. Ook vuurtjes gaven licht en waren wonder lijk mooi. Vooral 't closetpapier kon zoo vreemd-hoog opvlammen. Als moeder of Kathrien later die asch en afgebrande stok jes vonden, d£n wist 't manneke echter van geen schuld hij jokte. En laatst had hij een heelen stroopbaard gesnoept, zoodat de keukenmeid het direkt zagnet of zij ook al Onze Lieve Heer was. Toch zei Franske: Ik mocht van vader. Had die meid l zelf hem niet eens laten hooren: Van ons meneer mogen de jongens alles, zelfs in het kanaal springen. Dit laatste wist de vijf jarige wel al beter, maar vader's verwennen leek hem toen jè uitkomst. En als 't manneke na zulke daden in de vestibule naar Jesus' goedige gezicht keek, dan leek dat nog strenger dan van juf of moeder. Daags voor Kerstmis hurkte Franseman weer in zijn schemerig hoekje. Tante was gekomen haar petejongen pronkte met 't fila feeslkostuum. Na de roode rozen en den lichtcirkel bemediteerde Frans z'n grij ze beenen, die wit hoorden te zijn. Zelfs tante zei straks: Daar moesten een paar witte kousjes bij. 't Ventje op de trap zou kunnen huilen tevoren, op tante's knie, deed hij het al haast. Toen vertelde zij hem gauw een ver haaltje over dat boerenmanneke, wat eiken dag van 't jaar, als hij zoet was ge weest of wat goeds had gedaan, één stroo- halm in de leege kribbe op moeder's kamer mocht leggen. Zoo rustte met Kerstmis 't Jesuskindje op een door het boerenjongske zelf verdiend bedje. Een bedje van zijn deugden. Over dit alles had Franseman flink na gedacht. Vooral over dien eenen keer, toen die jongen zóó stout was geweest, dat het' Jesuken in den Kerstnacht op maar 'n paar stroospiertjes kon slapen. Daarom bracht Het dien klejnen Klaas geen cadeautjes als anders. Dót, en ook dat 't' Kindje nu boos op hem was, liet het boerenjochie besluiten om vergiffenis aan Onzen Lieven Heer te vragen óók aan Klaas' moeder. Maar voor haar was hij 'n beetje bang. Toen kreeg dat ventje de gedachte: Ik pak 't Jesuken zelf uit die léege krib en laat 't Goddelijk Kindje voor mij vergiffenis vra gen. En toen. ja, aan 't Kerstkindje konden die vader en moeder niets weigeren de zaak was voor elkaar, 's Avonds aan den kerstboom vond het boerenjochie toch nog een cadeau, 'n paar nieuwe klompen. Maar of hij, Frans, morgen wel die witte kousen aan den boom boven hun kribje zou vinden Hij was er bang voor nog pas had hij moeder weer voorgejokt zoo even keek 't gezicht van hun Koning daar- A 'A &S. W „KOMT, LATEN WIJ AANBIDDEN DEN GOD EN HEER". 2li ■wrg-g-ar.na SEM IN DOEKEN EN LEGDE HEM IN EEN KRIBBE boven ook al donker. En de bengel schopte straks Kathrien, die hem wilde wasschen. Ja, hoe 't wel zou afloopen met die kousjes? Hij zou er al zijn speelgoed voor willen weggeven. Eensklaps kroop hij muisstil de trap af. „Jongen, waar ben je nu weer?" Werd in de speelkamer geroepen. De stouterd sloop echter vlug de zijgang in, het huis uit. Met een vasten wil en 'n stevig besluit onder z'n blonde krullen stapte hij parmantig dwars over straat, naar den dichtst bijzijn- den winkel vol wolwaren. Daar kwam dé koopman zelf hem bij het binnentreden al tegemoet: „Wel jongeheer, wat moet het zijn „Witte kousen, meneer Hamerling voor mij". De eigenaar van de zaak nam hem mee door den overvollen winkel, naar een juf frouw, aan wie Franske met staJen oogen vertelde: Moeder komt wel betalen. Hoorde hij Katrien onlangs ook nbt zóó zeggen Of neen, zij zei: Op de rekming, juffrouw. Maar dat kwam op t zelfdi neer, wist de bengel al. Hij ontving zijn pakje, meneer zi'f bracht z'n „klant" weer naar de deur: „T.al je op passen met oversteken, jongen De juffrouw vond 't geval wat verdacht: „Mevrouw stuurt de kinderen anders nooit alleen, meneeer' „Och op Kerstavond is het in alle huishoudens druk", meende de wiuKelier. Later keek moder de kleertjes van haar kleuters nog na wat er voo; morgen moest bij gelegd. Nauwelijks was zij gereed en weg, of Franske glipte van z'n bedje, trok er eer paar lange dingen onderuit en trok die aan. Zoo zou Kathrien morgen dadelijk Wed vra gen: Hoe kom je daaraan, baasje En dan zou hij met even effen gezicht als bij meneer Hamerling beweren: Die hebben de engeltjes van 't Kerstkindje aangetrokken. Hij bezat nu witte kousjes bij z'n lila-pakje wat zou tante morgen opkijken. Jokkebrok voerde zijn plan geheel en al uit. Toen hij juf vertelde: Die heeft bet Kerst kindje me laten aandoen overlaadde zij den stouterd met kussen. De kleinen kwamen er haast te laat door beneden. Zou mevrouw soms dacht Kathrien. De ondeugd triomfeerde. Met stralende oogjes zong hij net jtls de broertjes van de herderkens ader, moeder en hun logé kwa men vroolijk binnen, alle lichten van den boom brandden Zou 't in den heme! wel zóó mooi zijn vroeg Fransje zich een oogen- blik af. Onderwijl stak hij beide voetjes zoo ver mogelijk onder tafel heen. Daar niemand die nog gauw genoeg opmerkte stiet hij tante aan: „Kijk eens, wat ik van 't Kerst kindje kreeg". Moeder blikte van de witte been'les naar Kathrien, die dit voelde als een verwijt, een: Wat heb je nu gedaan waarom plunderde je ze nu al van den boom af? Juf trok ech ter met haar schouders, heelmaal in de rol zei ze: „Heusch, die schijnen hem door 't Kindje gebracht hij droeg ze al, toen ik hem uit den slaap haalde". De oogen van alle volwassenen lachr.en tegelijk. Toch wenschte moeder betere op heldering. Eerst inspecteerde ze den boom: Vreemd daar hing Frans' pakje nog net eender als gisterenavond. De ben gel of een ander hadden het er dus niet afgehaald. Zou vader somsMaar hij schudde van neen. Tante bleek er evenmin iets van te weten. Hoe dat nou wel zat? Na tafel nam mevrouw den kleinen man mee, hem alleen, naar de voorkamer. De ondeugd hield echter vol: „Het Jesuskindje wist immers, dat ik graag zulke kousen had u heeft me zelf gezegd, dat ik Het daarom zou vragen. En nu hebben de engel tjes ze mij in mijn slaap aangetrokken. Laat u groote broer maar vertellen. En Kathrien zag ook, dat ik ze bij 't. opstaan al aan had." „Jok je heusch niet, vent?" Op zijn ontkennen wilde mevrouw haar lieveling gelooven. Doch wilde teven i hooren, wie de kousen dan had gekocht zij belde hun gewonen leverancier Hame'ling op. Spoedig zat stoute Franske op zijn slaap kamer, waar hij alleen Kerstfeest mocht vie ren. Eerst toonde dat hoopje „man" zijn kopje met verontwaarüigd gezicht, fluitend en zingend, zette hij zich aan het raam. De pret beneden laaide echter al hooger op hij hoorde vaaer met zijn broertjes en vrind jes, spelen, zingen, ravotten. Dat wekte bet berouw in 't jongenshart: W'as ;iin straf niet recht verdiend? En daar zat bij nou moeder, maar ook het Jesuskindje had hij verdriet gedaan. Om een paar kousjes ver driet gedaan. Zou oolf hij maar niet gaan doeu als dat boerenmanneke waarvan tante vort'elde? Zijn ouders waren uit wandelen Ka thrien en de peuters dansten door de, speel kamer tante zat in de serre een brief te schrijven. Voorzichtig glipte Fransxe langs de trapleuning naar beneden tante hoor de in de eetkamer achter haar zacht loopen. De bengel pakte Jesuken van Zijn stroobedje en nam Het mee naar 't hoekje op oe trap Vader's sleutel schoof een kwartier later in de huisdeur en dadelijk stond de krulle- kop met het beeldje in de portiek Mij hield het als een smeekgebed naar zijn ouders, vèr boven z'n gouden krullen: „Als ik nu door 't Kindje vergiffenis vraag, wil u 't dan allemaal verguien?" Met een kreet trok moeder haar lieveling in den arm, het Jesuken erbij. De knaap moest 't echter ook bij Kathrien goej maken. Daarna vond hij 's avonds tusschen zijn an dere cadeautjes aan den boom nóg een paar witte kousen, dis van het Korstek: idje. „Mag ik deze aan maar aan 'n arm jochie geven?" herstelde Franske zijn fout geheel. „Best, vent. Maar 't is nóg beter, als je zoo'n jongen morgen de grijze Drengt die zijn evengoef nieuw en worden niet zoo gauw vuil. Daar heeft 'n arme jongen meer aan", leerde moeder hem. Dèt Kerstfeest vergat klein Franske nooit. Die dag riep teikens weer in zijn geheugen: Al is de leugen nog zoo snel. de waarheid achterhaalt ze wel. De prettige vergissing 't Was óp een eersten Kerstnacht en 't ge beurde aan een klein landelijk stationnetje, waar de chef wegens den feestdag z'n uniform niet aan had, maar en civiel was. Hij nam den dienst alleen waar. Toen het locaaltje ter plaatse stopte, stapte oen hupsch jong meisje op het perron. De chef stak z'n hand uit naar het jonge- meisje om haar kaartje In ontvangst te nemen, Het meisje greep hartelijk de toegestoken hand, en meteen had de chef twee stevige zoe nen in ontvangst te nomen. De gemoedelijke man was wel even overbluft, dat was hem In z'n dienst niet dikwijls overkomen. Maar plichtsgetrouw meende hij toch te moe ten opmerken: „Alles goed en wel, lieve dame, maar ik zou ook graag uw kaartje hebben." ben." „Och", zei toen het leuke meisje met een blos van schaamte, „ik dacht werkelijk dat U m'n oome Toon was, die me zou komen afha len." Sinterklaas begint bij ons te lande meer en meer af te takelen. Hij wordt naar Spanje terug gestuurd en moet het veld ruimen voor buitenlandsche naaapsels, voor Kerstmis in de eerste plaats. Nog een generatie of twee, en het oude, huiselijke feest zal niet meer zijn dan eene etnografische curiositeit, waarover men ia geleerde boeken nog wat lezen kan, maar welke geen plaats meer inneemt in de klop pende harten van de menschen en in die van de kinderen wel het allerminst. Dat is erg jammer. Want het pleit niet voor een volk, dat het zijn oer-eigenste goederen zoo graag en makkelijk- verwisselt tegen andere van buitenlandsch fabrikaat. En wanneer het Kerst feest onzen Sinterklaas moet vervangen dan is dat ook nog jammer van wege het gevaar, van profanatie, dat er in schuilt. In Berlijn verkondigen de bladen al met zekeren trots, dat Kerstmis het eetfeest par excellence is en dat het niets dan een eetfeest Is en de bevol king stemt daar uitbundig mee in. Zulk eene verzakking is te betreuren maar ze is onver, mijdelijk en de goedgezinden ten onzent, die Kerstmis meenen te verheffen door er een volksfeest van te maken, dat van cadeautjes geven, pret, lekkere soupertjes, oesters, cham pagne enz. druipt, werken aan deze profanatie van den Kerstnacht mee en plaveien den weg naar het „eetfeest" zonder tneer. Maar hoe dat zij, duizenden kerstboomen zullen er straks ook bij ons opgericht worden en aan die boomen zullen tienduizenden kaars jes vlammen maar weinigen zullen, wanneer ze in do vroolijk knetterende vlammetjes staren zich afvragen, waar de kaarsjes eigen lijk vandaan komen. Nu, ze hebben gelijk zich daar het hoofd niet over te breken want zelfs de geleerdste koppen zijn het over de vader- landsche geschiedenis van de kaars onder el kaar niet volkomen eens. Inmiddels behooren kaarsen tot die dingen, die uitgevonden moesten worden en om deze reden vinden wij er sporen van tot in de ver- wardste oudheid toe. Immers het ligt voor de hand, dat de huisvader in het grijze verleden 's avonds op zolder wel eens naar een speer of een bekkeneel of zoo iets zoeken moest en dat hij daardoor een vlammende houtspaan meenam. En zijn stamhouder, die op de lokale H.B.S. of elders over de deugden van talk, vet enz. geïnformeerd was geraakt, smeerde al spoedig wat van die substanties oin de hout spaan heen en daarmee lag de kaars al in de winselen In alle gevallen hadden de oude Babyloniërs het al tot luchters gebracht, waarop ze hun kaarsen konden steken en dat is al weer ver klaarbaar want, wanneer men nu door hun land henen rijdt, vindt men de omgeving van het stadje Hit geheel en al zwart va.n het pek, dat daar in don bodem gevonden Wordt en waarover Herodotus ook al rapporteert. Dit pek leende zich natuurlijk uitstekend tot de kaarsenfabrikatle maar deze heeft deson danks toch niet zulk een vlecht genomen als men op eerste gezicht geneigd is te gelooven. Want zoo de Babykmiërs em de Assyriërs al pek hadden dan hadden ze ook een bijzonder klaren hemel en heldere nachten en deze dempten de navraag naar kaarsen, die 'overi gens ook wel het nadeel gehad zullen hebben van affreus te stinken. De Grieken schijnen ook kaarsen gekend te hebben maar erg veel interesse hadden ze er niet voor, hetgeen oojc al weer begrijpelijk Is in een volk, dat van ouds her bekend is om zijn voorliefde de kat in het donker fe knijpen. En wat de Romeinen betreft, deze hadden nu eenmaal hun walmende olielampjes uitgevon den en daarmee waren ze geholpen. Maar bij de Barbaren daarentegen bestond groote vraag naar licht en dies deden deze dan ook precies dezelfde uitvinding als de Assy riërs en maakten zij van gedroogde twijgen met toevoeging van wat was of hars kleine fakkels met behulp waarvan zij den huise- 1 ijken strijd tegen de lange, lange winternach ten konden aanbinden. De Romeinen werden later door deze fakkeltjes gefrappeerd; zij voerden ze bij zich zelf thuis in en gaven ze ook den naam van „candala", die bij ons in het woord kandelaar nog voort leeft. Omge keerd voerden de Romeinen hun olielampjes bij de Barbaren in. Langzamerhand werd de kaars meer en meer verfijnd en in de tweede eeuw van onze jaar telling wist men al drommels goed te onder scheiden tusschen talk- en waskaarsen, jjfet houtspaantje in den binnenkant, was ook ai vervangen door een pit van wol, maar daar mede was in de ontwikkeling van de kaars dan ook een stilstand ingetreden, die zeventien eeuwen duren zou. Klassiek en modern. Aimé Clarlond een der jongere leden van het Odeontheater in Parijs wil door regelma tige theatervoorstellingen de belangstelling der provincie voor de dramatische kunst leven dig houden. Om dit te bereiken heeft hij de leiding van een rondtrekkend theater op- sich genomen. Het theater wordt vervaardigd uit allumi- nium dat ook bij de constructie van:-vlieg tuigen gebruikt wordt een afdeeling van twaalf geroutineerde tooneelkneohts is voldoende om het in den tijd van 4 uur op te bouwen en in 8 uur weer af te breken en op vrachtauto's te Iaden. Het to on eel is voorzien van een draai baar tooneel en de meest moderne verlich- tingslnstallatie. Clariond en zijn medespelers stellen zich ten doel om een tegenwicht te geven bij de steeds stijgende populariteit van de sprekende film. Het theater zal ongeveer binnen twee maanden klaar zijn, maar men wil het pas in April op een der publieke plei nen van Parijs openen. De troep zal uit 12 tooneelspc^ers bestaan, die zich in auto's van de eene plaats naar de andere begeven en die behalve een maandelijks salaris van 240 tot 360 nog aandeel in de winst krijgen. Het programma van het rondtrekkend theater zal uit klassieke en moderne stukken bestaan. Men is van plan gratis voorstellingen te geven voor schoolkinderen waarvoor uitsluitend stuk ken van Molière in aanmerking zullen komen. £,L0R|A „ZIJ, STONDEN; TOT. BOHREIENB BEWOGEN yEN KNIELDEN BIJ JESÜS NEER

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1930 | | pagina 6