i 8*3 :T°3f, f 1 Si s HET KERKKLOKJE MUZIEK IN UW BEGRAFENIS NOOJLQTTIG SCHOT MODERN ROBINSON CRUSOF. K t; y s i als K s l*1 V z S S Ju WOENSDAG 11 FEBRUARI 1931 Flri Ju e Cjd Ij p 4 3 o i Sag be^g: aen»" Met totV N Sr o°* N wig MM s De kleine parochie Landie-Fleuxie had een oude klok en een ouden pastoor. De klok was zoo gebarsten, dat haar geluid akelig was om aan te hoor en. De pastoor, de eerw. lieer Coremtin, was nog kras ondanks zijn vijf en zeventig jaren. Hij had een frisch gelaat en grijze haren. Hij was bij zijn parochianen zeer bemind wegens zijn goedheid en liefdadigheid. Toen het tijdstip naderde, dat de pastoor eiju gouden priesterfeest zou vieren, besloten zijn parochianen hem een mooi geschenk aan te bieden. Nln stilte werd langs de huizen geld opgehaald en toen men honderd écus (ongeveer 150 gld.) hijeen had, brachten de kerkmeesters die naar den pastoor, met het verzoek, naar de sitad te gaan en zelf een nieuwe klok uft te kiezen. „Mijn kinderen'',, zei de pastoor, „mijn goede kinderen.'t is zieker de goede God, die om zoo te spreken "V order kon hij niet, zoo ontroerd was hij. Den volgenden dag begaf pastoor Coremtin zich op weg, om de klok te koopen. Hij moest twee mijlen te voet afleggen, tot Rosy-les- Roses, waar de diligence voorbij kwam, die naai- de stad Ponit l'Archevêque leidde. Het was prachtig weer en de goede pastoor meende reeds het heldere geluid van zijn nieuw klokje te hooren. Hij was zoo blij als een kind. Dicht bij Rosy-les-Roses zag hij aan dan kant van den weg een kermiswagen staan. Niet ver van den weg lag een oud paard dood op den grond. Een oude man en een oude vtouw, in lampen gehuld, zaten aan den kant van de sloot en weenden over het oude doode paard. Een meisje van vijftien jaar sprong uit de diepte van de sloot en liep op den pastoor toe. terwijl ze zei; „Een aalmoesje mijnheer pas toor. De stem van het meisje was ruw en tie ge lijk zacht. Het kind was gekleed in een oude versleten roode japon. De pastoor vertraagde zijn tred en haalde Wit zijn portemonnaie een tweesousstuk. Maar toen hij de oogen van het kind ontmoette, hiield hij het geldstuk in zijn hand en begon haar -tie ondervragen. „Mijn broer" zei het meisje, ,,zit in de ge vangenis, omdat men gezegd Iheeft, dat hij een kip gestolen had. Hij gaf ons te eten en nu hebben wij sedert twee dagen niets gegeten" De pastoor stak het koperen geldstuk weer in zijn beurs en haaide er een zilverstuk uit. „Ik" vervolgde het meisje, „ik kan gooche len en mijn moeder voorspelt de toekomst. Maar men veroorlooft ons niet meer ln de stad en op de dorpen op te treden, wijil wij er te ellendig uitzien. En nu Is ons paard nog gestorven. Wat moet er nu van ons worden?" „Maar", vroeg de priester, ,,zoudt gij dan geen werk kutanen zoeken?" „De menschen zijn bang van ons en gooien ons met sbeenen, wij hebben niet geleerd te Werken, wij kunnen alleen kunsten maken. In dien wij een paard hadden en een weinig geld om ons te kleeden, zouden wij weer van ons beroep kunnen leven.Maar nu schiet ons Wiets anders over dan van honger om te ko mén, De pastoor deed het zilverstuk weer in zijn portemonnaie. „Bemint gij den goeden God?" „Ik zal Hem beminnen, als Hij ons helpt" ised het kind. De pastoor voelde aan zijn ceintuur het ge- Wicht van den zak, waarin de honderd écus Van zijn parochianen waren. yZijt gij braaf?" vroeg de priester. „Braaf? vroeg het kind verwonderd. „Zeg: Mijn God, ik bemin U!" Het kind zweeg, de oogen vol tranen. Da goede pastoor had de kmoopen van zijn oein tuur losgemaakt en gaf den grooten zak met geld aan het meisje. Met een gebaar van een aap greep bet meis je naar dien zak en zei: Mijnheer pastoor, ik bemin u!" CHICAGO BEZIT MOMENTEEL HET GROOTSTE POSTKANTOOR DER WERELD: gebouw is 800 voet laing, 350 voet diiep en 200 voet hoog het „Scholastica vergist zich, hier ben ik", zei de pastoor. Van Cios-Móussu terugkomend, ontmoette de pastoor een zijner vroomste parochianen. „Wel, mijnheer pastoor, goede reis gehad?" „Uitmuntend, vriend, uitmuntend", „En de klok?" Alweer een nieuwe leugen. Helaas, ze wa ren niet. meer te tellen. „Prachtig, vriend, prachtig. Net zilver en dan dat heerlijke geluid1" „Wanneer zullen wij ze zien?" „Binnenkort. Maar eerst moet de doopnaam Ln het metaal gegraveerd worden en eenige verzen uit de H. Schrift. Dat vereischt veel werk." Zij vloog naar haar ouders, die nog steeds weenden over hun dood paard. De pastoor vervolgde zijn weg naar Rosy- les-Roses, denkend aan de groote ellende, waarin vele schepselen Godis gedompeld zijn, en God biddend, de kleine bedelares, die niets wist van godsdienst en die wellicht niet eens gedoopt was, te verlichten. Maar plotseling dacht hij er aan, dat hij niet meer naar Pont-l'Archevêque hoefde te gaan, daar hij geen gelid meer had voor een klok. Hij keerde op zijn schreden terug. Thans had hij moeite te begrijpen, hoe hij aan eein onbekende bedelares, aan kermis volk nog wel, een zoo groote som, die hem niet eens toebehoorde, kon geven. Hij verhaastte zijn schreden, in de hoop, het kermisvolk weer te zien. Maar hij zag niets meer dan het doode paard en het verlaten wagentje. Hij dacht nu wat hij moest doen. Hij had zonder twijfel ernstig gezondigd, misbruik gemaakt van het vertrouwen zijner parochia nen, een soort diefstal bedreven. Met ontzet ting zag hij de gevolgen van zijn fout ln Hoe die te verbergen? Hoe die te herstellen? Waar honderd andere écus vinden? Wat zou hij zeggen aa.n degenen, die hem ondervroegen? Welke verklaring geven van zijn gedrag? Onbemerkt trad de pastoor do pastorie bin hen. „Zijt gij er al, mijnheer pastoor?" vroeg zijn meid, de oude Scholastica. „Gij zijt dus Biet naar Pont l'Archevêque geweest?" De pastoor verzon een uitvlucht. „Ik heb de diligence van Rosy-les.Roses gemist. Ik zal een anderen dag er opnieuw op uitgaan. Maar zeg tegen niemand, dat ik reeds terug ben". Den volgenden dag liet de pastoor zich in bet geheel niet zien en hield zijn kamer, M««r den daarop volgenden dag kwam men hem roepen voor een zieke in het gehucht dos-Moussu. ..Mijnheer pastoor is nog niet thuis", zei de „Scholastica", zei «te pastoor, thuiskomende „indien wij den fauteuil, de pendule en de mooie kast verkochten, zouden wij daar hon derd écus van maken?" „Niet eensdrie pistolen, mijnheer pastoor, want met allen eerbied gezegd, uw meubilair is geen vier stuivers waard". „Scholastica", hernam de pastoor, „ik zal geen v ie esc li meer eten. Het doet mij geen goed". „Mijnheer pastoor", antwoordde de oude meid, daar steekt iets achter.gij hebt iets Sedert den dag, dat gij naar PonLl'Arahevê- que vertrokken zijt, zij't gij geheel anders. Wat is er toch?" Zij bracht den priester zoo in het nauw, dat hij haar ten slotte alles vertelde. ,,Ab!" zei ze, „dat verwondert mij niet, uw goed hart zal u nog eens ruïneeren. Maar maak u niet ongerust, mijnheer Pastoor. Ik zal do menschen wel antwoorden, totdat gij honderd andere écus bijeen hebt". Scholastica vond nu allerlei geschiedenis sen uiit, die zij aan iedereen, die haar onder vroeg, vertelde. „De nieuwe klok was bij be? verzenden gescheurd en ze moest opnieuw gegoten worden. Mijnheer de pastoor hiad het plan, de klok naar Rome te sturen om door 'den H. Vader gezegend te worden en dat was een lange reis De pasfoor liet haar maar vertellen, maar was en bleef ongerust en voelde zieh diep on gelukkig. De dag van het gouden jubiflé was al lang voorbij en de bewoners van Lande Fleurie verwonderden zich er over, dat de klok zoo lang weg bleef. Er ontstond zelfs een partij tegen den pastoor en velen namen den, hoed niet meer af voor den waardigen priester. De arme, heilige dooi werd diep bedroefd en de wroeging kwelde hem vreeselijlt. Hij wilde zijn fout herstellen, maar kon het niet. Zijn geweten liet hem niet met rust. Op zekeren dag, nadat hij lang in gebed verzon ken was geweest, besloot hij. don zwaretn last van zijn hart te schudden door zijn zonde publiek aan de parochianen te belijden. Den volgenden Zondag beklom hij na het Evangelie den predikstoel, bleek ais een doo de. Met moeite begon hij: „Dierbare broeders, dierbare vrienden, dier bare kinderen, ik heb u iets te biechten, Op dit oogenblik weerklonk door het otide kerkgebouw de heldere, zilveren klank van een klok, aller hoofden wendden zich om en ver heugd fluisterden de geloovigen elkaar (oe: „De nieuwe klok! De nieuwe klok!" Was het een mirakel? Had de goede God de nieuwe klok door Zijn engelen laten bren gen, ten einde de eer van zijn miiddodigen dienaar te redden? Ofwel, had Scholastica de verlegenheid van haar armen palstoor medegedeeld aan die twee Amerikaansche dames, Suzie en Bettina Percival, die op een mooie villa drie mijlen van Lande-Fleurie woonden, en hadden deze dames den pastoor die verrassing bereid! Wait er van zij, de bewoners van Lande- Fleune kwamen nooit te weten wat hun goe de pastoor hun te biechten i^ad Daar is één soort van maatschappijen, wien bet goed gaat op deze droeve waereld!.... Daar is geen betere zin. om aan het begin van 'n artikel te plaatsen, wil de schrijver over tuigd wezen van een onverdeelde, aandoenlijke aandacht. In de gramafoonplatenfabricage, daar zit nog muziek in. Het spreekt nog al van zelf; weest niet ver toornd, beklagenswaardige crisislingeu, en mede-malaisisten. Wij zetten de nieuwste schlager niet op, 'n jasz-sensatie, die geenszins past bij uw gecontinueerde down-stemming. HIER UG IK.! K KAN NIET ANDERS :..<l ij-o Wij praten een paar regels over.treur muziek, naar aanleiding van de twijfelachtige verdienste, die de onlangs overleden Fransche dichter Paul Napoleon Roinard zich verwor ven heeft, nog wel op zijn begrafenis. Hij heeft namelijk bij deze trieste plechtig heid onder de treurwilgen zelf het woord ge voerd; natuurlijk per gramafoonplaat, en hij is met deze nouveauté de eerste geweest. De poëet van „Droomedood" en eenige andere nog minder bekende lyrische bundels had het bij testamentaire beschikking zoo ingesteld, dat de treurende nabestaanden, familie en vrienden en de vele nieuwsgierigen, die door de Odeon of Columbia, in elk geval door „bis Masters Voice", door de stem des afgestorvenen meesters naar het kerkhof Père Laehaise waren gelokt, een lijkrede zouden aanhooren van hem, wiens lijk juist in de groeve was neergelaten. „Aan het graf wordt niet gesproken, tenzij door mij zelf". Het klinkt waarlijk spiritis tisch in verbijsterende mate! Men heeft deze postliume reclame met fijnen Franschen geest bespottelijk gemaakt, maar dat neemt niet weg, dat de „rede over mijn lijk van den dichter Roinard ongemeen wijde pers pectieven biedt. Aangezien alle menschen nu eenmaal dood moeten, hebben de gramafoon platenfabrieken alleen maar de behoefte naar begrafenisplaten bij gansch het menschdom aan te kweeken, om voor goed de bacil der werk loosheid buiten de deur te houden. Een handelaar in muziekinstrumenten, zelf een bekend fabrikant van gramafoonplaten op een der boulevards, is er dan ook als de kippen bij geweest, en heeft op een groot reclamebord laten schilderen: Wilt u lïj uw begrafenis zelf het woord voe. rent Alhier worden begrafenisplaten opge nomen!" Iedereen houdt oraison funèbre. van nu af aan zijn eigen „PASSING SHOW „Ik heb de stof voor m'n bruidscostuum ge kocht." ,En goede keus gehad?" „D&t zou ik denken:. 15 gulden de meter!" Dit kan gewis verrassingen geven! Menigeen zal bij zijn laatste reis zijn meening niet onder stoelen en banken steken. Menigeen zal zich bij den operateur zonderling genoopt gevoelen, om een levensfilosofie uit te spreken, die ernstiger uit zal vallen, dan die hij verkondigde gezond en actief en midden in de bedrijvigheid zijner vitaliteit. Menigeen zal zich voor de taak ge plaatst zien, die vrome en groote mannen rus tig en overwogen durfden doen, om zijn eigen bidprentje te maken. En wanneer de begrafe nisplaten in het familiearchief nog eens opge zet en afgedraaid mogen worden, doen zij waar achtig misschien nog meer goed dan de bid plaat jesMenig groot man van deze wereld tenslotte zal niets beters weten te zeggen, dan een variatie op het „ijdelheid der ijdelheden; alles Is IJdelheid". De man, die muziek ziet in de begrafenis- plaat, is met zijn illusie al verder. Waarom do loudspeaker niet gebruikt, en het geluid van den afgestorvene gezonden ver buiten de lage muren van den doodenakker. Eu waarom dan nog niet één stap verder gegaan naar de „Begrafenisklankfilm?". Een ding is 'n veeg teeken, 'n Fransche krant heeft er 'n enquête over gehouden; dat blad moest toch óók copie hebben! Maar veel antwoorden zijn er niet binnen gekomen. Malaise? Paul Napoléon Roinard zal toch niet de eenige blijven, die zijn zwanenzang zelf voorgedragen heeftj Sinds eenigen tijd waren er bij de politie van de stille dorpen rond de plassen klachten binnengekomen, dat dan hier, dan daar, de uitgezette fuiken werden leeggehaald. En of schoon de veldwachters hun best deden de stroopers te snappen, was alle moeite te ver geef scü. Het is nog bijna donker, althans dat oogen blik waarop héél schuchter het licht het duis ter verdringen gaat. Krakend gaat de deur open van het oude huisje en Jaap „Jaap de visscher", zooals hij algemeen genoemd werd stapt naar buiten. Klikklakkend kleppen z'n klompen op de steenen, waarvan het geluid kort nagalmt. Het is zoo ongeveer half zes in den morgen en zeer stil. Zwaar hangen de Octobernevelen in de tuintjes en tusschen de boomen langs den weg, lekkend vallen de drup pels van blad op blad. Jaap, z'n handen diep In z'n broekzakken, z'n versleten Det scheef op z'n ouden verweerden kop, het korte zwart gerookte pijpje in een van z'n mondhoeken, stapt langs den weg. En na een tien minuton loopen is hij bij het vlonder- tjt> waaraan z'n rooibooit met de bun vastligt. Uit z'n broekzak diept hij het sleuteltje op, maakt het slot open, stapt in de boot, die heftig begint te schommelen, trekt met rinkelend la waai den ketting uit den ring, zet de riemen in de pinnen, duwt af en plonst dan inet regel- matigen slag de riemen in het water. Hij stuurt de boot langs een rietkraag, terwijl de reeds geel geworden halmen wuiven met een eigen aardig suizend geluid. Het water klotst tegen het bootje, waarvan de pinnen piepen onder het krachtig heen en weer bewegen der riemen. Als een sluier hangt de nevel over de wijde plassenHier en daar staan op verschil lende plaatsen de stokken geplant, die als wachtpooten fungeeren bij de uitgezette fuiken. In stilte hoopt hij vandaag op een goede vangst en met een paar krachtige rukken trekt hij de boot om den hoek van den riet kraag, waar zijn fuiken uitstaan, stuurt op het einde ervan aan en legt de boot stil. Hij haalt de eene fuik na de andere opgelicht! En in z'n woede rukt hij z'n zwart gerookte pijpje uit z'n mond en smijt het op de hun aan gruizelementen. Hij zet de fuiken maar weer uit en roeit terug. Het is al lichter geworden, de nevel is meer en meer opgetrokken en van een wondere schoonheid zijn nu de plassen in I do stilte van den vroegen morgen. Wijd is het uitzicht tot aan den einder waar boomen ge plant staan met hier en daar een kerktorentje, een molen, enkele huisjes. Roestig van kleur liggen de groote lellënbladeren op het water, terwijl langs het riet de dauwdruppels parelen als diamanten. Jaap wil zoo gauw mogelijk naar het dorp om den veldwachter op te zoeken. Wanneer hij hem dan gevonden en hem den diefstal ln geu ren en kleuren verteld heeft, spreken ze af -om er samen over een dag of vier, des nachts om een uur of twee, op uit te gaan. Hij zou Jaap wel van huis komen halen. „Neem je groots lantaarn mee Jaap" zei de veldwachter nog. „die kunnen wij nog wel eens noodig hebben". En den avond, dat hij er des nachts met den veldwachter op uit zou trekken, ging hij extra vroeg naar bed en viel al spoedig in een diepen slaap Hij stapte in het zwarte duister van den nacht met den veldwachter in de roeiboot en roeide kalm zonder al te veel rumoer te ma ken. Spreken deden ze bijna niet, alleen bad de veldwachter gevraagd of Jaap de lantaarn maar aan wilde steken, die zouden ze dan indien noodig direct kunnen gebruiken. De lantaarn zette Jaap brandend in de achterbak, zoodat het volkomen duister om hen heen bleef. En aan den anderen kant van den riet kraag waar Jaap z'n fuiken stonden, bonden ze de boot vast.... Zoo lagen ze een paar uur stil te wachten totdatzoo tegen half vijf in den morgen een geplons van riemen hoor baar werd. Hun aandacht werd plotseling bo venmate gespannen -en ze gaven elkander met de handen veelbeteekenende wenken. En ja, hoor.... al nader en nader kwam het geplas, totdat het aan de andere zijde van den rietkraag ophield. Daar het gemorrel aan de stokken nogal stil in zijn werk ging en ze er ook niet bij hoorden praten, wisten ze zeker, dat er maar één persoon aan het werk was. Ze zouden met den overval dus wel weinig moeite hebben. Nog even wachten en toen gaf de veldwachter het teeken om te roeien. De boot losgooien was het werk van een oogen blik en Jaap trok uit alle macht! Maar ook aan den andereu kant had de fuikenlichter het plotselinge lawaai qn het harde plonzen der riemen in het water gehoord en bliksemsnel de fuik met het leeghalen waarvan hij juist bezig was over boord gegooid.... Als een bezetene trok bij aan de riemen. Daar schoot de boot van Jaap voor den rietkraag De veld wachter greep de brandende lantaarn uit de bak, zwaaide die heen en weer en schreeuwde met dreunende stem die over het water galmde den vluchteling toe: „Halt, rijks politie!" Daar het niet veel gaf, trok hij z'n revolver en riep nogmaals: „Halt of ik schiet!" Toen ook daaraan geen gevolg gegeven werd, scheurde plotseling een hevige knal de stilte. En Jaap, die eerst buitengewoon verheugd was, dat ze nu eindelijk den strooper te pak- pen zouden krijgen, begon zich nu toch wel een beetje ongerust te maken over den afloop, te meer, omdat er geen leven in de boot wa3 te hespeuren. Wanneer dan beide booten naast elkander lagen en de veldwachter en Jaap opsprongen, terwijl het licht schijnt over het gelaat van den man, die daar achterover in de boot ligt.... wordt Jaap plotseling met een gesmoorden angstkreet wakker.... terwijl kalm de fijne zweetdroppels op z'n voorhoofd parelenIn z'n droom zag hij daar zijn eigen zoon Nells liggendoodelijk getroffen. Juist werd er op do deur getrommeld en schudde z'n vrouw hem heen en weer: „Jaap, mot je niet opstaan, daar is de veldwachter!" Jaap is niet mee gegaan. Hij zei, dat hij zich niet lekker voelde. De veldwachter heeft nooit begrepen, waarom de visscher hem dien nacht In den steek liet. Hij heeft wel eens gedacht, dat Jaap zelf.... Maar enfin, zekerheid had hij niet. G. J. P. Jr. it rUluty yt- Ir.l; iter o hoor v°tige i [«m8 i ffeelii 'narvet-, &iera ia t toUal «ter °teii Het is nu ongeveer een jaar geleden, dat de kranten van alle landen en dorpen verrast wer den met een paar kolommen onverhoopte copie, doordat de Berlijnsche dokter Ritter het in zijn hoofd gehaald had om het waereldrumoer en de complicaties onzer beschaving te ont vluchten en te gaan „robinsoneeren" op een van de verre Galapagoseilanden, aan het uiterste randje van de bewoonde wereld. Zoo onthecht aan het menschdom was deze zeer geleerde niet, of hij nam graag een gelijk gestemde motgezellin mee, en .bovendien bleef hij in schriftelijk contact met Duitscblands hoofdstad. Gedeeltelijk is hij tot dat contact wel ge noopt, want zijn verhuizing heeft heel wat opschudding gebracht en menigeen naar de pen doen grijpen om bij den dokter te infor- meeTon, hoe hem dat leven nu wel beviel. Zeer veel groote-stadsmenschen voelden bovendien hevig de behoefte in zich opkomen, oim ook de eenzaamheid te zoeken, maar dan op de Galapa goseilanden lp Toen Robinson Ritter zullks in de gaten kreeg, schreef hij aan zijn neef, dr. Oskar Hle- ben, arts te Wiesbaden, dat hij alle aspirant- navolgers bezwoer hun plannen te wijzigen, om dat hij zelf grootero lichtzinnigheid dan een reis naar de Galapagoseilamden nauwelijks denkbaar achtte. „Verondersteld, dat dezulken het eiland be reiken zouden, dan nog zouden zij aanstonds teleurgesteld terugkeeren, omdat onze Oase zoo klein is dat hij aibsoluut geen ruimte biedt voor verdere nederzetting. Ook de andere, grootere eilanden zijn over 't algemeen rotswoestijnen, en de oasen dóar liggen hoog en vochtig, te midden van distels en doornstruiken, en om ringd door velden vol glassplinterachtige la- vabrokken". De tallooze brieven, die dr. Ritter ontvan gen moest, zijn natuurlijk typisch en karak teristiek genoeg, en het behoeft geen vermel ding, dat deze pengewroehten een uitgever ge vonden hebben. Daar is er een onder van een hartstochte lijke „coloniste", die getuigt van haar natuur lijken aanleg voor eenzaamheid met de daarbij •blijkbaar noodzakelijke nachtelijke wandelin gen met een dierbare. Een andere vrou welijke patient, schrijft, dat zij alleen bijzon der gehecht is aan haar electrisch strijkijzer, en dat zij in elk geval en eleetro-monteur naar het Galapagoseiland meeneemt. Een derde in formeert, of het niet zeer de aanbeveling ver dient om een aap mee te nemen, om met dat dier namelijk de eetbaarheid der vruchten te beproeven. Gezien deze omstandigheden is het alleszins 'begrijpelijk, dat de dokter op alle brieven ant woordt met een wanhoopskreet: „Laat ons in's hemels naam alleen Met ongelooflijk hard werken en taaie vol harding heeft de eenzame Ga'lapagos-bewoner zich een stukje bebouwd en vruchtbaar land bewerkt, een soort farm gesticht, die hij „Frido" heeft genoemd. Het eiland zelf biedt citroenen en sinaas appelen en andere aromatische vruchten. Robinson heeft er echter de banaan gebracht en hij heeft er boonen geplant, waarvan er één vrucht heeft gedragen, maar dan ook zoo overvloedig, dat de twee menschen er gerui- men tijd genoeg aan hebben. Een uit het vaderland meegebracht radijsje zon zaad leve- *^<1 DR. RITTERS ZELF „nederze EEN DOOR KEND PLAN ren voor dit pittige voedsel; maar radijsje is een knol gekomen en uit een raap .boven ©en anderhalve meter stam. rte'' Het klimaat moet er werkelijk heel w ej lijk wezen; soms is er de lucht 0*a.a e' vclchtig en benauwend, dan weer heei'S'j ,^<1 een woestijnklimaat; op een kwartier a kan het vaak regenen, terwijl de dokter in zonneschijn. oP Nu, na een verblijf reeds van een 5aa„„t>, i l. het eiland, kan hij er pas aan gaan om een wat solieder huis te bouwen, kalk maakt hij van zand en leem. He® f slechts ten dienste een kruiwagen en voudig gereedschap. Over belangstelling en bezoek uit geving beeft de eenzaamling niet te vooral komen de Amerikaansche milli®1 ts die van dezen zonderling gehoord hebben, kij.ken, hoe verwilderd hij er uitziet eI1 0y, 1 hij het maakt. Eenmaal nam hij' een paar pond geI11.eJS koffie aan en ibood hij als tegenge®" eenige ombekende en heerlijke vruchten- j. Onmiddellijk gingen de beschaafde A® kanen zelf de 'boomen plukken en tot P groote ergernis gebruikten zij de boo®3 men als vreemdenboek en krasten zi) 0 alle mogelijke manieren hun namen jj „zoodat men zich op een door de tour - afgetrapte Italiaansche badplaats zou ln plaats van op een onherbergzaam en mer .bewoond Galapagoseiland", schrijft ter Ritter zelf. cd- Robinson was wel gedwongen om een te visite op een Amerikaansch luxe-ja®5 brengen; naar aanleiding daarvan vraa£ „t zich af, waarom die mondaine dingen zoo'n stil en afgezonderd, ongerept oord zoeken. -^t- Ieder normaal mensch zal, gezien deze sta mededeelingen, kunnen gaan begrf^;. dat dr. Ritter met zul'ke ervaringen .J loopig niet naar de „beschaafde" v,'(? terugkeert Hoe het Hakenkruis ontstond tl®9'' Het Hakenkruis, het symbool der Nati® Socialisten is feitelijk een Indisch geluk^teo dat Swastika genoemd wondt. Mr. von Sa®^ j directeur van een altelier voor edelsimeedk te Frankfort, bradbt het in 1903 in den in goud en zilver, met brillamten en roW^ versierd. Toen de Tsariitsa van Rusland op haar kasteel ln Frankfort verbleef dro^ zij zoo'n gouden geluksteeken, dat meit en versierd was. Nadait zij reeds het geschonken had aan dirle dochters, hooP^^f nu eindelijk eens een zoon en tiroonoP'f^Vje aan haar land te mogen schenken. Zij dat haar verlangen in vervulling zou gaan, neer zij het hakenkruis droeg. Toen ook werkelijk aan een troonopvolger hot schonk, schreven vele menschen zulks het dragen van het Swastika. Sindsdien ben zeer veel hooggeplaatste persoonlijk dat geluksteeken gedragen. In het beg® -^ den oorlog gaven velen aan hunne die naar front vertrokken, een dergel'j^ jjt, luksteekem mee. Eerst na den oorlog werd Indisch geiukteekan het Hakenkruis de1' tionaal-Socialisten. v\. Ma lt«ii Sl 8] „4 Si ti i ER LOOPEN GERUCHTEN OVER DE DROOGLEGGING VAN DE WESTE1NDERPLASSEN BIJ LEIMÜIDEN-. wij gewen hlertwW» .van lu$ natuurschoon dat da»s alaam» Jnaes» )Mt

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1931 | | pagina 6