DE INVLOED VAN „RERUM NOVARUM" iN ONS LAND
Pleiten voor sociale recht
vaardigheid
V OENSDAG 8 APRIL 1931
DE WEENSCHE TRAM
LONDENSCHE AANTEEKENINGEN
ALBERT SERVAES
1
Z. EXC. MGR. PROF. DR. NOLENSGELOOFT NIET, DAT
ER LANDEN ZIJN, WAAR DE SOCIALE POLITIEK DE
EISCHEN VAN „RERUM NOVARUM" ZOO VER
VERWEZENLIJKT ALS IN NEDERLAND
VOOR DEN STAAT NIEUW-ENGELAND
VEEL LOF VOOR DE VALKEN-
BURGSCHE CATACOMBEN-
STICHTING
DE SOCIALISTEN ALS WERKGEVERS
Een vriendjes-systeem
(Van onzen correspondent)
Het is sukkelen met de tram in Weenen
Voor enkele weken heb ik reeds eenige cijfers
gegeven, die duidelijk doen zien, dat da ge
meente er weinig slag van heeft, een onder
neming rendabel te maken. Het tekort bij de
tram wordt dagelijks grooter, waartoe wel de
algemeene malaise en de schrikwekkende ver
meerdering der werkloozen zeer veel zullen bij
dragen, waarvoor echter ook nog andere oorza
ken zijn aan te geven.
Wat echter de eigenlijke oorzaken zijn, kan
gevoeglijk in het midden worden gelaten; feit
is, dat de gemeente erop uit is. een beetje
orde in den Chaos te brengen. Dat dit haar goed
recht is. zal wel niemand bestrijden, men kan
zelfs van harte wenschen, dat zij in haar po
gen moge slagen, al zon men dan ook' dé ver-
wachting hebben gekoesterd, dat de zaak niet
op die wijze werd beredderd, zooals de roode
vroede vaderen dit trachten te doen.
De mannen immers, die steeds den mond vol
hebben van het uitbuitend kapitalisme en van
verkrachting der rechten van den proletariër,
doen wel een en ander, dat de meeste uitbui
ters niet zouden aandurven en schrikken er
niet voor terug, de rechten van den werkman
te verkorten en op te heffen.
Het heeft in Weenen indertijd heel wat
strijd gekost, de menschen van de tram inder
daad als menschen te doen behandelen. Zoo
lang de tram particulier eigendom was, moes
ten de mannen, die er dienst deden, zich alle
mogelijke gewelddadigheden laten welgevallen.
Pas onder burgemeester Lueger, werd een
einde gemaakt aan de rechteloosheid van de
trammannen en kregen zij, na langen strijd,
een aantal rechten, waarop menig ander amb
tenaar jaloersch kon zijn. Dat is- zeker, dat het
baantje van tramconducteur, in vredestijd, tot
de meest begeerde behoorde, dat steeds een
gi oot aantal candidaten zich voor een open
gevallen postje aanmeldde.
Bij de omwenteling hebben natuurlijk de so
cialisten al het mogelijke beloofd, dat Biaue
vom Himmel herunter, zeggen de Weeners,
en zij hebben in het begin ook wel enkele
schuchtere pogingen gedaan, hun beloften ge
scand te doen. Vooral hun favorieten hebben
zij laten profiteeren van enkele voordeeltjes,
"welke zij feitelijk aan de trammannen hadden
toegestaan, deze mochten als bedrijfs- en an.
dere raden, op kosten van de tram het leven
leiden van een rentenier, terwijl de niet-rooden.
voor zoover zij werden geduld, het vuile werk
te verrichten hadden. Langzamerhand echter
heeft men aan de trammenschen weer alles
ontnomen, wat deze in den loop van vele jaren
aan rechten hadden verworven. Men heeft er
natuurlijk voor gezorgd, de zaak een beetje of
ficieel te behandelen, zoodat het voor da bui
tenwereld den schijn had, alsof alles ging naar
recht en wet. Zoo heeft men de mannen laten
steramen; de wijze, waarop echter het resul
taat werd bereikt, had wel iets weg van een
verkiezing in Polen of een land van den Bal
kan. Men liet de menschen weten, dat zij te
kiezen hadden tusschen een korteren werktijd
of een uitsluiting van kortere tusschenpoozen.
Men deed daarbij een beroep op de collegialiteit
der werknemers, die wel ervoor zouden te vin
den zijn, een klein offer te brengen, om allen
de gelegenheid te geven aan het werk te blij
ven. Bij zulk een stand van zaken was de uit
slag heelemaal niet aan twijfel onderhevig, de
menschen kozen een verkorting van den werk
tijd, en de telegraafbureaus deelden aan ge
heel de wereld het succes mee, in Weenen door"
de roode onnes behaald.
Iets dergelijks gebeurde ook met de vacantie.
Men dwingt de menschen, vacantia te nemen,
terwijl het vacantiegeld reeds herhaaldelijk is
ingekrompen, zoodat vacantie op het oogenblik
aoowat hetzelfde beteekent, als tijdelijke uit
sluiting. In plaats van het betaalde overwerk
heeft men de menschen ertoe gedwongen, zgn.
ex tra toeren te maken, waarvoor zij niets be
taald krijgen of althans niet meer, dan zij in
den gewonen diensttijd verdienen. Daar de
Tustpoozen tusschen de verschillende toeren
heel wat zijn ingekort, is het mogelijk van de
menschen meer te verlangen, dan tot nog toe
het geval was; een andere vraag Is echter, of
men daardoor het leven der reizigers niet in
gevaar brengt. Menig ongeval, dat in den iaat-
sten tijd met de Weensche tram plaats greep,
zal wel zijn oorzaak hebben in het feit, dat
de man aan het stuur, veel te veel heeft moe
ten werken en niet genoeg was uitgerust, toen
hij de nieuwe reis aanvaardde.
Op het eerste gezicht is het haast onbegrij
pelijk, dat men er in slaagt, dergelijke maat
regelen te nemen, daar toch in ieder geval de
beambten ook wel iets hebben te zeggen. De
verklaring ligt voor de hand, wanneer men
weet, dat de werkgevers er voor zorgen, steeds
een zeer groot aantal vriendjes bij de tram
te hebben. Nog niet lang geleden heeft men
379 man ontslagen, wijl men teveel personeel
had. Het waren natuurlijk zulke mannen, die.
nog maar voorloopig waren aangenomen, en
volgens de statuten kan de gemeente zulke
mannetjes, die nog geen vijf jaar in dienst
zijn zonder opgave van redenen naar hnis
sturen. Kort daarop heeft men echter weer 600
nieuwe mannetjes in dienst genomen, maar er
werd zeer goed op gelet, dat er geen enkele
HET PAASCHKRUIS IN IIET STADION: „Als een veld vol bloemen, dio even wiegelen in
de zom, als een tulpveldmaar hier golft meer dan een veld vol bloemen, een veld vol
menschen, vol levende menschen"
onder was, op wie men niet kon bouwen. Er
werden zelfs vele bedrijfsraden uit andere be
drijven bij de tram in dienst genomen. Booze
tongen beweren, dat hun voornaamste werk
daarin bestond, dat zij de menschen tot het al
leenzaligmakend socialisme bekeerden en er'
voor zorgden, dat alle maatregelen der directie,
met groote meerderheid, door de werknemers,
werden aanvaard.
Men heeft ook door verplaatsingen van chris
telijke of burgerlijke conducteurs van het eene
station naar het andere, den uitslag van zulke
stemmingen pogen te beïnvloeden. Dat men met
twee maten heeft gemeten-en christelijke tram
menschen heeft- bestraft en ontslagen, terwijl
men roode partijvriendjes, die veel grooter fou.
ten hadden begaan, rustig liet doorwerken,
heeft het lid van den Weenschen gemeenteraad,
de tramconducteur Lehniger in de vergadering
van Weenen's vroedschap in het openbaar ge
zegd.
Ik herhaal nog eens, de gemeente heeft groot
gelijk, wanneer zij tracht, ds tekorten bij de
tram te dekken, wanneer zij middelen beraamt,
de Weensche tram een beetje productief te ma
ken, althans in zooverre, dat zij geen schadepost
blijft voor de gemeente. Maar van socialisten
had men, heel zeker, iets anders verwacht
men had een optreden als van den ergsten
kapitalistischen uitbuiter, zooals de roode hee-
ren zoo iemand believen te noemen, niet voor
mogelijk gehouden. Eens te meer ziet men
daaruit, wat de werklieden te verwachten heb
ben van de socialisten als werkgevers. Niet
enkel Rusland is in dit opzicht leerrijk, oot
in Weenen, waar we van het bolsehewisme
hoogstens een negentig procent hebben, kan
men heel goed zien, wat van de leuzen der
socialisten in de praktijk overblijft. Het is heel
makkelijk en ook erg goedkoop, den menschen
een paradijs op aarde te beloven; maar als
dat paradijs uitloopt op een goed leventje van
een handvol echto, onverdachte partijgenooten
terwijl de overigen er ziwiwat 100 pet. slechter
op worden, dan kan men kwalijk spreken van
de zegeningen, die het socialisme aan het
mensehdom brengt.
Gentleman
au onzen correspondent
Zijn monniken-teekeningen van Orval
voor Nederlandsche musea verworveti
DE AANKOMST DER GR AALMEISJES aan
bat Centraal Station te Amsterdam, vanwaar
ze mot auto's en autobussen naar 't Stadion
jrerden vervoerd voor de uitvoering van het
spreekkoor
Albert Servaes.
LeeJcebroeder van Orval''
Ongeveer anderhalf jaar geleden hebben wij
een en ander bericht over de groote teekenin-
gen, die Albert Serves# heeft gemaakt van mon
niken uit de abdij van Orval, in België.
Deze overoude nederzetting, die al lang ver
laten en tot een ruïne vervallen was, wordt,
zooals men weet, herbouwd, onder leiding van
een oud-iiidustriëel en reserve-officier, die na
den oorlog ingetreden i.3 bij de Cisterciensers
van de strenge observantie en tot prior van
Orval werd benoemd. Deze monnik en oudstrij
der was een Centsche jongen en een vroegere
schoolmakker van den schilder Albert Servaes.
Mede om het werk van herstel meer bekendheid
te geven, heeft Servaes toen een negental tee-
keningen gemaakt van paters en broeders uit
de kleine communauteit.
Indertijd hoeft Herman de J.Ian reads in ons
blad medegedeeld, dat men zou pogen deze
teekeningen voor ons laad te verwerven.
Het weekblad „Opgang", dat reeds zoo veel
deed om het werk van Servaes in ons land
meer bekend te maken, meldt thans dat bin
nenkort de bijna meer dan levensgroots teeke
ningen Van Servaes, ten dc-ele in bruikleen af
gestaan, ton deela geschonken zullen worden
aan de stedelijke musea van Amsterdam, Den
Haag en Rotterdam.
Eenige vrienden van den schilder hebben de
daarvoor benoodigde fondsen bij elkander ge
bracht, uitsluitend met het doel voor oogen,
dat de kunstenaar Servaes in de Nederland
sche musea vertegenwoordigd zou zijn met en
kele zeer karakteristieke werken.
„Opgang'' geeft van de teekeningen een reeks
prachtige reproducties.
LONDEN, 36 Maart 1931.
Een week of twee geleden besprak een ano
niem inzender in de „Daily Telegraph" de
vraag, wat een gentleman" is. Hij noemde zich
een Hollander, en het feit dat hij als vreem
deling zich voor dit probleem interesseerde,
had tengevolge dat zich uit zijnkort stukje
een inzenders-discussie ontwikkelde, welke
thans nog voortduurt, ofschoon de door den
anoniemen Hollander gebezigde argumenten al
lang weer uit het oog verloren zijn.
Onze landgenoot ik citeer hem uit mijn
geheugen -gaf zijn misnoegen er over te
kennen dat Engelschen het monopolie meenen
te hebben op de eigenschappen, welke een
„gentleman" maken, en voegde er aan toe (on
zeer terecht) dat iemand, die zichzelf een
gentleman" noemt, het niet is.
Sommige Engelsche inzenders waren het
hiermede eens, en schaamden zich diep over de
natie, waarvan zij deel uitmaken.
Vv at mij betrof, was dat deze kwestie door
een vreemdeling (dat deze een Hollander was,
is bijzaak) te berde gebracht werd. Want men
ontmoet hier zelden een vreemdeling die niet
na eenigen tijd de vraag opwerpt: „Wat is een
gentleman?" en er onmiddellijk daarna het
antwoord opgeeft. Ik heb dit probleem nog
nooit door een Engelsehman, maar altijd door
vreemdelingen ter sprake hooren brengen. En
de prikkelbaarheid van den anoniemen Hol
lander, die vooral aanstoot scheen te nemen
aan de in necrologieën zoo vaak gebruikte lof
tuiting: „He was an English gentleman", leek
mij volkomen ongewettigd.
Het is „ungentlemanlike" er op te bluffen
dat men een gentleman is Waarom? Niet om
dat men geen gentleman zijn mag, maar om
dat men niet bluffen mag. Elk bluffen (onver
schillig waarop) is „ungentlemanlike". Dit
vergeet onze Hollander, en dit vergeten ds
meeste vreemdelingen, die met hem instem
men. Het is „ungentlemanlike" van zichzelf te
getuigen: „I am an English gentleman", maar
men mag we! van een ander zeggen: „He is an
English gentleman".
Goed! Maar zoo hierin al geen persoonlijke
bluf opgesloten is, spreekt er dan geen natio
nale arrogantie uit? Kan alleen een Engelseh
man een gentleman zijn?
Ook dit bezwaar las ik óf in het artikeltje
van den Hollander, óf in dat van een anderen
inzender, die met hem sympathiseerde.
Maar het bezwaar; is ongegrond. Wanneer er
uitsluitend Engelsche gentlemen bestonden,
dan zou het volkomen overbodig zijn iemand
als een „English gentleman" te huldigen. Het
zou voldoende zijn te zeggen dat hij eeu „gent
leman" is; zijn Engelsche nationaliteit zou
hierin reeds opgesloten liggen Ik zou er aan
kunnen herinneren dat een Fransch maar
schalk nog.niet lang geleden door een Engeisch
blad geprezen werd als een „gallant gentle
man". Tijdens den oorlog zijn vijanden, zooals
de befaamde kapt. Muller van do „Möwe",
herhaaldelijk door de Engelschen als „gallant
gentlemen" aangeduid. Maar zij denken er
niet aan een vreemdeling te huldigen als een
„French gentleman" of een .German gentle
man", want dit zou taalkundig in 't geheel
geen hulde zijn, doch niets anders beteekenen
dan een Fransche of een Duitsche meneer.
Maar het woord „gentleman", in verband met
.English", dus met den naam van het volk, tot
welks taal het woord behoort, beteekent heel
iets anders. Het wil zeggen dat men ten volle
gentleman" is door ten voile de kenmerkendste
goede eigenschappen van zijn volk te bezitten.
Het beteekent niet dat men als gentleman vol
maakter is dan een Fransch gentleman, die de
beste Fransche eigenschappen bezit, maar dat
men aan het ideaal heter beantwoordt dan men
doen zou indien men, als Engelsehman, zekere
(overigens voortreffelijke) Fransche, Duitsche
of Grioksche kwaliteiten de zijnen mocht noe
men.
Het woord „gentleman" is Engeisch; er
wordt dus een specifiek-Engelsch begrip mee
aangeduid. Dat andere volken het woord klak
keloos overnemen en er onbewust heel iets
of iemand anders mee aanduiden, is niet de
schuld van de Engelschen. In het Nederlandsch,
n het Fransch, in bot Duitsch is het Engel
sche woord ingeburgerd. In geen dier talen
schijnt men een equivalent er voor te hebben.
Is dit niet een reden te meer om het den En
gelschen niet euvel te duiden dat zij „gentle
man" vaak vooraf laten gaan door „English",
om goed te doen uitkomen dat zij geen „sjen-
te.man" bedoelen?
:\laar er zijn twee dingen, die vreemdelingen
uit sommige landen steeds beter weten dan f -
Engelschen
je. hoe men correct Engeisch spreekt;
2e. wat een „gentleman" is.
„Ik heb geen richtlijnen te geven'
LONDEN, 7 April (H.N.) Uit Sydney wordt
gemeld, dat de afscheidingsbeweging in Nieuw
Zuid Wales zich snel uitbreidt.
Vanmorgen zijn op het stadhuis van Maitland
150 gedelegeerden bijeengekomen uit de distric
ten. die de afscheiding wenschen en hebben een
ontwerpgrondwet door don nieuw te stichten
slaat „Nieuw Engeland" aangenomen.
In de verhouding tusschen werkgever
en werknemer is al veel veranderd
Het scheen een bijzonder hachelijke, haast
hopelooze onderneming, Dr. Nolens te gaan
interviewen. Maar 't viel wonderlijk mee toen
vast stond, dat het alleen over „Rerum Nova
rum" zou gaan, stemde mgr. toe. In zijn lange
kamerjas met een paars randje afgezet, een
vouwbeen in den borstzak en een eenvoudige,
stalen lorgnet in de hand, wachtte de zwijger
ons op in zijn groot studeervertrek, dat over
laden is met boeken en paperassen. Wij zagen
er een Jeanne d'Arc in brons en wat mijn
lampen en, tusschen de portretten van vader
en moeder in, de beeltenis van wijlen ds. A. S.
Talma, den socialen werker. Daar tegenover
hing eèn portret van Benediotus XV, den
diplomatieken Paus, die eigenhandig op den
breeden rand schreef: „Nous accordions de
grand coeur la bénédlcti-on apostoüque, térnoig-
nage de notre bienveillance et gage de faveure
divines h monseigneur Guillaume Nolens, dont
nous n'ignorons pas les services rendus h
l'Eglise et tout particulièrement au Saint Siège"
Du Vatican ie 17 juillet 1920, Benediotus
P.P. XV.
Het interview viel mee. Monseigneur zette
direct zelf in „Kijk 'ns hier, ik wil geen
Chanteclair wezen. Het is waar, dat ik een der
weinigen ben, die over de laatste veertig jaar
kan praten, maar ik zat er middenin".
„Dat is niet uw schuld, Excellentie".
Dat kan wel, maar ik praat liever niet
over mezelf.
„Er wordt zooveel over dien invloed van
„Rerum Novarum" gezegd en geschreven, dat
het van belang is ook te weten wat in Neder
land is bereikt en hoe iets bereikt kon worden".
Het juiste weten maar heel weinigen ik
ben een der weinigen onder de actief dienen
den in de politiek, die alles meemaakte van
den beginne af.
„Hoe raakte j zelf in de sociale beweging
Ik ging in Utrecht rechts- en staatsweten
schappen studeeren
„Waarom eigenlijk, Monseigneur
Waarom, waarom. Dat is een feit, dat
iedereen kan constateeren.
„Zekér, maar veel menschen zouden toch
wel willen weten, waarom mgr. Nolens juist
die richting uitging".
Het antwoord deed wel voelen, dat wij van
onze zoo bijzonder bevoorrechte positie geen
journalistiek misbruik moesten maken
Dat gaat niemand wat aan. Ze kunnen
wel zooveel vragen.. Ik studeerde in Utrecht
en werd in 18S8 professor te Rolduc, waar ik
aan de H. B. S. staathuishoudkunde doceerde
en aan do klassen der filosofie zedelijke wijs
begeerte, waartoe wat men thans noemt de
maatschappijleer behoort. Dit was vóór de
verschijning van „Eerum Novarum''.
Ik promoveerde in 1890 drie van mijn stel
lingen, 16, 17 en 1?, hadden betrekking op liet,
maatschappelijk vraagstuk.
„Toen kwam de encycliek
Juist, in 1891. En ik heb er dadelijk
rekening mee gehouden in mijn lessen in de
zedelijke wijsbegeerte. ïn 1S93 begon ik een
afzonderlijken cursus over de maatschappe
lijke vraagstukken. De Inleiding daartoe had
ik zelfs op schrift gesteld. Hier is ze. Vóór
de lessen gaf ik een korten leiddraad, dien
de jongelui de encyclieken van dr. Nolens
noemden. In dié inleiding sprak Ik al over de
verhouding van ethiek en economie en zette
do stelling op, dat men in de sociologie eerst
de economie -moét behandelen en dan de ethi
sche grondslagen.
„U hebt daar later meer op gewezen
En met reden. Veel menschen, die geen
economie kennen, trekken zonder voldoende
basis toch maar allerlei ethische d jsiderata op.
„Hoe viel Uw aandacht zoo voortdurend oip
de encyclieken?"
Ik gaf ook Latijn aan een koogeren cursus.
Onder het kerkelijk Latijn rekende ik in de
eerste plaats de encyclieken. Ik moest ze zelf
vertalen en om den zin der encyclieken te
laten verstaan, gebruikte ik schemata. Hier
is er zoo eenDeze lessen 'heb ik doorgezet
bot 1909.
„In 1909 werd U hoogleeraar aan de Amster-
damséhe universiteit".
Ik gaf onderwijs In de arbeidswetgeving
tot ik aftrad in 1925. Als u mijn inaugureele
rede kent, weet u, dat zij geheel gebaseerd
was op „Rerum Novarum".
„En dat was ook het geval bij uw politieke
actie
Voor zoover mogelijk is in onze arbeids
wetgeving „Rerum Novarum" toegepast.
„Hoe was de toestand, toen U in 1896 in
de Kamer kwam
In 1896 kwam het nieuwe program. De
geschiedenis ervan vindt u in de rede, welke
ik bij het zilveren feest van de Staatspartij
heb gehouden. Maar ik vestig er de aandacht
op, dat dit program uitdrukkelijk „Rerum No
varum" voor de sociale vragen als „de grond
wet" aanduidde. En daaraan heeft de fractie
zich gehouden.
,,De heer Albarda heeft in „De Maasbode"
geschreven, dat de liberalen In u een „katholiek
socialist" zagen, toen u op 1 December 1897
uw eersite rode had uitgesproken".
Mijn rede was uitdrukkelijk gebaseerd op
„Rerum Novarum". Ik betwijfel of er vóór dien
tijd in de Kamer over de encycliek eenigszins
uitvoerig was gesproken. In zooverre was mijn
rede een evenement. In de Kamer was 't vooral
Van Karnebeek, die zich bezorgd maakte. Maar
er is nog al veel over geschreven.'
„Mr. van Houten hefeft Uw rede aangevallen
en zijn opstel nog eens laten herdrukken in
„Liberaal of Pauselijk Staatsbeleid".
Ja, dat ging toen over de vraag of en in
hoever de arbeid de bron is van den rijkdom.
Daar zijn later heele boeken over geschreven.
Maai' Van Houten bestreed de leer van de
encycliek Rerum Novarum".
„Vond u het niet noodig althans tegen hem
Leo XIII te verdedigen
Natuurlijk Ik heb toen ook elf artikelen
in „Het Centrum" geschreven. Hier zijn ze,
en mgr. haalde een bundel vergeelde couranten
voor den dag, gedateerd. 20 Januari 189S e. v.
Zooals t daar staat, is 't nog mijn meening.
Ik heb trouwens mijn rede van 1897 ook nooit
behoeven te veranderen men heeft dat var
liberale zijde erkend, toen ik dertig jaar in
de Kamer zat.
„U sprak voortdurend over de encyclieken
En ik schreef er over. Zoo in de „Venlo-
sche CourantDe zaak was toen nog omstre
den, dus beriep men zich op die artikelen. Het
was niet zoo makkelijk in die jaren. Mijn erva
ring is, dat de meeste menschen slecht ency
clieken lezen ze citeeren stukjes maar vatten
den samenhang van de stukken niet. Dat was
juist gevaarlijk bij eenencycliek als „Rerum
Novarum".
i A AA
„En bent u tevreden over het na „Rerum
Novarum" bereikte
1 Ik geloof niet, dat er landen zijn, waar
de sociale politiek de eisohen van „Rerum
Novarum" zoo vêr verwezenlijkte als in Neder
land. Natuurlijk konden de katholieken dit
niet alleen. Het geschiedde in samenwerking
met anderen, die soms op andere gronden dan
wij sociale wetgeving wenschten.
„Hoe zoudt u *t kortst kunnen aangeven wat
sinds „Rerum Novarum" bereikt is
Als logisch menseh zou ik zoggen bekijk
het program van 1896 en de aanvulling van
1901, die ik zelf formuleerde. Er was bij ons
tegen die programma's ook wel wat tegenstand,
en mgr. neemt liet oude papier en leest de
namen der nu haast alle overleden katholieke
politici. Vele liberalen hebben zioli tegen de
tusschenkomst van den Staat fel verzot. Maar
in overeenstemming met Rerum Novarum"
eischte de katholieke fractie o. a. regeling van
den werktijd voor mannen, woningwet, ver
zekeringswetten
„Dat is bereikt".
Inderdaadu zegt dit vlug, maar zoo
gemakkelijk ging alles niet. Toch is er vooral
in de periode-Aalbsrse van 1918 tot 1922 zoo'n
massa afgewerkt, dat er in '22 een nieuw
program werd gemaakt voor ouze sociale desi
derata. Maa.r ik zeg nog eens wij hebben 't
niet alleen gedaau. Anderen hebben ook ge
werkt. Maar vast staat, dat onze heele sociale
wetgeving, althans onzerzijds, uit „Rerum No
varum" werd afgeleid.
„U hebt ook den grondslag gelegd van den
grootsten Nederlandschen mijnwerkersbond
En met Dr. Lely van het 'heele Staats-
mijubedrijf. Wij bezitten in ons mijnwezen
instituten, die dit bedrijf in sociaal opzicht
aan de spits stellen, volkomen in den geest van
„Rerum Novarum". Op de encycliek beriep ik
mij in de vergaderingen, waar ik sprak om de
mijnwerkers tot organisatie te bewegen. Zij
heeft mij geleid bij het helpen tot stand brengen
van de fondsen en commissies, die een zegen
zijn voor de mijnwerkers.
Wij denken een oogenblik na: mgr. Nolens
als vakbond-propagandist, sprekend in zaal
tjes, café'Si huiskamers. Er behoort eenige
fantasie toe zich den Mhnister van Staat zoo
voor te stellen. De blik valt op portretten van
internationale 'bijeenkomsten, die dr. Nolens
in den loop der jaren meemaakte en vanzelf
vroegen we:
„U is sinds 1919 regeeringggedelegeerde op
do Internationale Anbeidsoonferentie te
Genève?"
Met Sohaepman bezocht ik in 1897 het
internationaal congres voor sociale wetgeving
te Ziirich. Er volgden congressen te Brussel
en te Parijs. Met Kerdijk, Talma, Struwe en
Tak heb ik de „Nationale vereeniging tot, be
scherming van arbeiders" opgericht. Van 1901
af vertegenwoordigde ik deze vereeniging altijd
op de congressen, wolke werden gehouden sinds
de oprichting van de internationale vereeniging
in 1901 te Bazel. Van 1906 af vertegenwoor
digde ik er ook de Regeeriug.
Hef was de eenige internationale conferentie,
waarheen de Paus met andere Staatshoofden
aifn gedelegeerde zond.
„Deel XIII van het Vredesverdrag van Ver
sailles bracht de Internationale Organisatie van
den Arbeid?"
Ja, de oude organisatie werd toen in 1923
omgezet, maar haar program was mij te vaag.
Toen trok ik eruit.
„U heeft op de internationale conferentie veel
kunnen doen
Nooit heb ik ietB anders gedaan dan plei
ten voor sociale rechtvaardigheid. Te Washing
ton heb ik mij uitdrukkelijk beroepen op „Re
rum Novarum" waarvan ik zei, dat ze „zoo
machtig heeft bijgedragen tot wijziging in de
openbare meening, dat men kan zeggen, dat zij
daartoe heeft bijgedragen in een mate, die niet
mathematisch uitgedrukt kan worden, maar
die op waarde geschat en gemeten kan worden
door hen, die in die dertig jaren evenals ik do
wijzigingen in de openbare meening hebben
kunnen volgen, niet n en bij do katholieke
werkgevers, maar bij allen, die zich met het
arbeidsvraagstuk bezighouden".
„In Genua probeerde u ook den achturendag
te verkrijgen voor de zeelieden
Expres zei ik toen, „dat ik geheel in
overeenstemming handel(de) met de christelijke
beginseleno. a. in de encycliek „Rerum
Novarum"Het was er enorm warm, 's
nachts nog 30 graden! Een bewijs dat inter
nationale instellingen zich wel eens vergissen
wat plaats en tijd hunner vergaderingen be
treft. Het was in Juni. Maar ik kan zoo wel
doorgaan.
„U heeft als president van de Internationale
Conferentie nog eens over „Rerum Novarum"
gesproken
De inwijding van het gebouw was daar
toe de gereede aanleiding. Wij hadden toen
net herdacht, hoe de encycliek vijf en
dertig jaar geleden verscheen. Katholieke gede
legeerden dienen in dat milieu zeker aan een
gewichtig stuk als deze encycliek te herinneren.
„Heeft n ook invloed gehad op de buiten
gewoon waardeerende woorden waarmee de
sociaal-democratisch© directeur van het Arbeids
bureau over „Rerum Novarum" heeft geschre
ven in het officieele jaarverslag
Uitingen van katholieke gedelegeerden
zijn natuurlijk van invloed. Maar mijn verhou
ding tot Thomas en zijn reizen naar Rome zijn
geen dingen voor de krant. Men kan die nu
eenmaal .moeilijk weergeven zonder dat ze
iemand aanstoot geven.
„Zoudt u kunnen zeggen, wolke richtlijnen
de sociale wetgeving nationaal heeft te volgen?"
Ik heb geen richtlijnen te geven.
„Maar welk perspectief ziet u
Op de eerste plaats herinner ik eraan,
dat onze sociale wetgeving ook de opkomst der
sociale organisaties heeft bevorderd. Al verge
ten sommigen dit, het feit is zoo. Die organi
saties kunnen nog een groote taak hebben in
de toekomst. Ik heb altijd gewezen op de nood
zakelijkheid van den bedrijfs vrede en meer in
't tolzonder in 1918 en de volgende jaren. De
organen, oorspronkelijk opgericht met het doel
elkaar te bestrijden, dienen elkaar te naderen
door den Staat. De bedrijfsorganisatie is op het
oogenblik de groote kwestie. De Katholieke
Staatspartij is haar program van 1929 aan het
verwezenlijken. Op punt X van dit program
steunt mede het wetsontwerp inzake de bedrijfs
raden. Er is in de verhouding tusschen werk
gever eh werknemer al veel veranderd.
,,En u hoopt op beter
Bij de algemeene beschouwingen van 1921
heb ik gezegd „op dit oogenblik staan weer
meer op den voorgrond de beginselen omtrent
de bemoeiing van de overheid met het bedrijfs
leven, de beginselen omtrent de verhouding tot
de medemensehen bij verkrijging en beschik
king over stoffelijke goederen, over het eigen
domsrecht, over welvaart en vooruitgang, over
het doel van den arbeid, over de verhouding
van individu en gemeenschap, over recht en
naastenliefde. Deze beginselen zijn nader ge
preciseerd in de bekende Encycliek „Rerum
Novarum"
In 1928 heb ik er eens op gewezen, hoe de
sociale mistoestanden „oude geschiedenis"
voor de meesten aanleiding waren tot de
uitzending van „de bekende encycliek Rerum
Novarum". In die rede heb ik ook perspectief
aangewezen, n.l.samenwerking tusschen werk
gevers én werknemers. „Die partijen, zei ik,
hebben niet altijd tegenstrijdige belangen en
het is een feit, dat deze organisaties van werk
nemers en werkgevers in vele gevallen reeds
adviseerenden invloed uitoefenen en zelfs in
vloed hebben op de rechtspraak". In die rede
heb ik de vraag beantwoord wat in arbeiders
kringen algemeen gewenscht wordt een vaste
positie, een gevoel van mede-bezit, een zekere
invloed op den gang van zaken in bedrijf en
onderneming zonder inbreuk te maken op de
léiding en aan werkgevers en. werknemers
heb ik gezegd „weest verstandig, pleegt over
leg, en verstaat u onderling". In de verdere
doorvoering van „Rerum Novarum" ligt ons
sociaal perspectief.
„U is eigenlijk als sociaal politicus niet veel
veranderd".
Nee, ik heb altoos getracht consequent
te zijn door wat ik zei eerst goed te overdenken
en me niet te laten meer,loepen met stroomingen
welke niet tot eeu vast beginsel waren terug te
voeren. Nooit heb ik er behoefte aan gevoeld
dingen, die Ik eenmaal duidelijk genoeg gezegd
had, nog eens in anderen vorm te herhalen.
„Ik had nog enkele persoonlijke vragen,
monseigneur".
De groote bruine oogen werden nog grooter,
de lippen trokken eamen en zeiden
Dat zal niet gaan. Het is nou mooi ge
weest. Ik geloof, dat gij nu toch iets weet van
den invloed van „Rerum Novarum" in Neder
land. Men schrijft soms zoo raar historie
do boeken zijn tegenwoordig zoo gauw klaar.
U kijkt de bronnen maar eens na. Van mij krijgt
u geen stukken. Ze geven me nooit wat terug.
De krasse zeventigjarige sprak nog wat na.
liet ons uit en bromde „Geen goed weer
,,'t Is toch droog, monseigneur".
Ach wat, als jullie in den Haag geen
régen hebben is 't mooi weer. Maar denk eens
aan de boerenI
En dit is de nran van wien Minister de Geer
eenige jaren geleden in „Pulchri Studio" zei
„Men kan met eenig recht zeggen, dat, meer
dan in eenig ander land, in het onze gedurende
de laatste tientallen van jaren politiek is
gevoerd Nolens volens".
Daarmee ia meteen Rerum Novarum s invloed
in de Noderlandsche wetgeving geteekend. Als
f)r. Nolens, die ook in 'n persoonlijk onderhoud
zijn woorden wikt en weegt, met volle overtui
ging zegt, dat Nederland met zijn sociale wet
geving een goed figuul' slaat te Genève, dan
is dit mede te danken aan mannen als den
Limburgsehen priester, die behoort tot de wer
kers van de eerste ure op het gebied der sociale
wetgeving eu die de bron voor zijn arbeid
vond in de groote encycliek, welke Leo XIII
veertig jaar geleden uitvaardigde
P. K.
Men seint ons uit Rome d.d. 7 April;
Z. H. de Paus ontving heden mevr. Diepen
uit Valkenburg met de bestuursleden der Val-
kenburgsche Catacomben-Stichting, (je heeren
P. A. I-Iens, dr. Goossens van Beek en C. Haff-
mans in audiëntie. Het gezelschap werd door
Mgr. B. Eras voorgesteld aan Z. II. den Paus,
die het werk van de stichting reeds kende. De
Paus sprak zijn lof uit voor deze instelling
en bezag met interesse het aangebpden album.
Z. II. zegende daarna de aanwezigen, onder wit
zich ook bevonden de Pauselijke Oppercerem#-
niemeester Mgr. Respighi, voorzitter der Ro-
meinsche Catacomben en Professor Josi, in
specteur van die stichting.