DE INVLOED VAN „RERUM NOVARUM" iN ONS LAND Pleiten voor sociale recht vaardigheid V OENSDAG 8 APRIL 1931 DE WEENSCHE TRAM LONDENSCHE AANTEEKENINGEN ALBERT SERVAES 1 Z. EXC. MGR. PROF. DR. NOLENSGELOOFT NIET, DAT ER LANDEN ZIJN, WAAR DE SOCIALE POLITIEK DE EISCHEN VAN „RERUM NOVARUM" ZOO VER VERWEZENLIJKT ALS IN NEDERLAND VOOR DEN STAAT NIEUW-ENGELAND VEEL LOF VOOR DE VALKEN- BURGSCHE CATACOMBEN- STICHTING DE SOCIALISTEN ALS WERKGEVERS Een vriendjes-systeem (Van onzen correspondent) Het is sukkelen met de tram in Weenen Voor enkele weken heb ik reeds eenige cijfers gegeven, die duidelijk doen zien, dat da ge meente er weinig slag van heeft, een onder neming rendabel te maken. Het tekort bij de tram wordt dagelijks grooter, waartoe wel de algemeene malaise en de schrikwekkende ver meerdering der werkloozen zeer veel zullen bij dragen, waarvoor echter ook nog andere oorza ken zijn aan te geven. Wat echter de eigenlijke oorzaken zijn, kan gevoeglijk in het midden worden gelaten; feit is, dat de gemeente erop uit is. een beetje orde in den Chaos te brengen. Dat dit haar goed recht is. zal wel niemand bestrijden, men kan zelfs van harte wenschen, dat zij in haar po gen moge slagen, al zon men dan ook' dé ver- wachting hebben gekoesterd, dat de zaak niet op die wijze werd beredderd, zooals de roode vroede vaderen dit trachten te doen. De mannen immers, die steeds den mond vol hebben van het uitbuitend kapitalisme en van verkrachting der rechten van den proletariër, doen wel een en ander, dat de meeste uitbui ters niet zouden aandurven en schrikken er niet voor terug, de rechten van den werkman te verkorten en op te heffen. Het heeft in Weenen indertijd heel wat strijd gekost, de menschen van de tram inder daad als menschen te doen behandelen. Zoo lang de tram particulier eigendom was, moes ten de mannen, die er dienst deden, zich alle mogelijke gewelddadigheden laten welgevallen. Pas onder burgemeester Lueger, werd een einde gemaakt aan de rechteloosheid van de trammannen en kregen zij, na langen strijd, een aantal rechten, waarop menig ander amb tenaar jaloersch kon zijn. Dat is- zeker, dat het baantje van tramconducteur, in vredestijd, tot de meest begeerde behoorde, dat steeds een gi oot aantal candidaten zich voor een open gevallen postje aanmeldde. Bij de omwenteling hebben natuurlijk de so cialisten al het mogelijke beloofd, dat Biaue vom Himmel herunter, zeggen de Weeners, en zij hebben in het begin ook wel enkele schuchtere pogingen gedaan, hun beloften ge scand te doen. Vooral hun favorieten hebben zij laten profiteeren van enkele voordeeltjes, "welke zij feitelijk aan de trammannen hadden toegestaan, deze mochten als bedrijfs- en an. dere raden, op kosten van de tram het leven leiden van een rentenier, terwijl de niet-rooden. voor zoover zij werden geduld, het vuile werk te verrichten hadden. Langzamerhand echter heeft men aan de trammenschen weer alles ontnomen, wat deze in den loop van vele jaren aan rechten hadden verworven. Men heeft er natuurlijk voor gezorgd, de zaak een beetje of ficieel te behandelen, zoodat het voor da bui tenwereld den schijn had, alsof alles ging naar recht en wet. Zoo heeft men de mannen laten steramen; de wijze, waarop echter het resul taat werd bereikt, had wel iets weg van een verkiezing in Polen of een land van den Bal kan. Men liet de menschen weten, dat zij te kiezen hadden tusschen een korteren werktijd of een uitsluiting van kortere tusschenpoozen. Men deed daarbij een beroep op de collegialiteit der werknemers, die wel ervoor zouden te vin den zijn, een klein offer te brengen, om allen de gelegenheid te geven aan het werk te blij ven. Bij zulk een stand van zaken was de uit slag heelemaal niet aan twijfel onderhevig, de menschen kozen een verkorting van den werk tijd, en de telegraafbureaus deelden aan ge heel de wereld het succes mee, in Weenen door" de roode onnes behaald. Iets dergelijks gebeurde ook met de vacantie. Men dwingt de menschen, vacantia te nemen, terwijl het vacantiegeld reeds herhaaldelijk is ingekrompen, zoodat vacantie op het oogenblik aoowat hetzelfde beteekent, als tijdelijke uit sluiting. In plaats van het betaalde overwerk heeft men de menschen ertoe gedwongen, zgn. ex tra toeren te maken, waarvoor zij niets be taald krijgen of althans niet meer, dan zij in den gewonen diensttijd verdienen. Daar de Tustpoozen tusschen de verschillende toeren heel wat zijn ingekort, is het mogelijk van de menschen meer te verlangen, dan tot nog toe het geval was; een andere vraag Is echter, of men daardoor het leven der reizigers niet in gevaar brengt. Menig ongeval, dat in den iaat- sten tijd met de Weensche tram plaats greep, zal wel zijn oorzaak hebben in het feit, dat de man aan het stuur, veel te veel heeft moe ten werken en niet genoeg was uitgerust, toen hij de nieuwe reis aanvaardde. Op het eerste gezicht is het haast onbegrij pelijk, dat men er in slaagt, dergelijke maat regelen te nemen, daar toch in ieder geval de beambten ook wel iets hebben te zeggen. De verklaring ligt voor de hand, wanneer men weet, dat de werkgevers er voor zorgen, steeds een zeer groot aantal vriendjes bij de tram te hebben. Nog niet lang geleden heeft men 379 man ontslagen, wijl men teveel personeel had. Het waren natuurlijk zulke mannen, die. nog maar voorloopig waren aangenomen, en volgens de statuten kan de gemeente zulke mannetjes, die nog geen vijf jaar in dienst zijn zonder opgave van redenen naar hnis sturen. Kort daarop heeft men echter weer 600 nieuwe mannetjes in dienst genomen, maar er werd zeer goed op gelet, dat er geen enkele HET PAASCHKRUIS IN IIET STADION: „Als een veld vol bloemen, dio even wiegelen in de zom, als een tulpveldmaar hier golft meer dan een veld vol bloemen, een veld vol menschen, vol levende menschen" onder was, op wie men niet kon bouwen. Er werden zelfs vele bedrijfsraden uit andere be drijven bij de tram in dienst genomen. Booze tongen beweren, dat hun voornaamste werk daarin bestond, dat zij de menschen tot het al leenzaligmakend socialisme bekeerden en er' voor zorgden, dat alle maatregelen der directie, met groote meerderheid, door de werknemers, werden aanvaard. Men heeft ook door verplaatsingen van chris telijke of burgerlijke conducteurs van het eene station naar het andere, den uitslag van zulke stemmingen pogen te beïnvloeden. Dat men met twee maten heeft gemeten-en christelijke tram menschen heeft- bestraft en ontslagen, terwijl men roode partijvriendjes, die veel grooter fou. ten hadden begaan, rustig liet doorwerken, heeft het lid van den Weenschen gemeenteraad, de tramconducteur Lehniger in de vergadering van Weenen's vroedschap in het openbaar ge zegd. Ik herhaal nog eens, de gemeente heeft groot gelijk, wanneer zij tracht, ds tekorten bij de tram te dekken, wanneer zij middelen beraamt, de Weensche tram een beetje productief te ma ken, althans in zooverre, dat zij geen schadepost blijft voor de gemeente. Maar van socialisten had men, heel zeker, iets anders verwacht men had een optreden als van den ergsten kapitalistischen uitbuiter, zooals de roode hee- ren zoo iemand believen te noemen, niet voor mogelijk gehouden. Eens te meer ziet men daaruit, wat de werklieden te verwachten heb ben van de socialisten als werkgevers. Niet enkel Rusland is in dit opzicht leerrijk, oot in Weenen, waar we van het bolsehewisme hoogstens een negentig procent hebben, kan men heel goed zien, wat van de leuzen der socialisten in de praktijk overblijft. Het is heel makkelijk en ook erg goedkoop, den menschen een paradijs op aarde te beloven; maar als dat paradijs uitloopt op een goed leventje van een handvol echto, onverdachte partijgenooten terwijl de overigen er ziwiwat 100 pet. slechter op worden, dan kan men kwalijk spreken van de zegeningen, die het socialisme aan het mensehdom brengt. Gentleman au onzen correspondent Zijn monniken-teekeningen van Orval voor Nederlandsche musea verworveti DE AANKOMST DER GR AALMEISJES aan bat Centraal Station te Amsterdam, vanwaar ze mot auto's en autobussen naar 't Stadion jrerden vervoerd voor de uitvoering van het spreekkoor Albert Servaes. LeeJcebroeder van Orval'' Ongeveer anderhalf jaar geleden hebben wij een en ander bericht over de groote teekenin- gen, die Albert Serves# heeft gemaakt van mon niken uit de abdij van Orval, in België. Deze overoude nederzetting, die al lang ver laten en tot een ruïne vervallen was, wordt, zooals men weet, herbouwd, onder leiding van een oud-iiidustriëel en reserve-officier, die na den oorlog ingetreden i.3 bij de Cisterciensers van de strenge observantie en tot prior van Orval werd benoemd. Deze monnik en oudstrij der was een Centsche jongen en een vroegere schoolmakker van den schilder Albert Servaes. Mede om het werk van herstel meer bekendheid te geven, heeft Servaes toen een negental tee- keningen gemaakt van paters en broeders uit de kleine communauteit. Indertijd hoeft Herman de J.Ian reads in ons blad medegedeeld, dat men zou pogen deze teekeningen voor ons laad te verwerven. Het weekblad „Opgang", dat reeds zoo veel deed om het werk van Servaes in ons land meer bekend te maken, meldt thans dat bin nenkort de bijna meer dan levensgroots teeke ningen Van Servaes, ten dc-ele in bruikleen af gestaan, ton deela geschonken zullen worden aan de stedelijke musea van Amsterdam, Den Haag en Rotterdam. Eenige vrienden van den schilder hebben de daarvoor benoodigde fondsen bij elkander ge bracht, uitsluitend met het doel voor oogen, dat de kunstenaar Servaes in de Nederland sche musea vertegenwoordigd zou zijn met en kele zeer karakteristieke werken. „Opgang'' geeft van de teekeningen een reeks prachtige reproducties. LONDEN, 36 Maart 1931. Een week of twee geleden besprak een ano niem inzender in de „Daily Telegraph" de vraag, wat een gentleman" is. Hij noemde zich een Hollander, en het feit dat hij als vreem deling zich voor dit probleem interesseerde, had tengevolge dat zich uit zijnkort stukje een inzenders-discussie ontwikkelde, welke thans nog voortduurt, ofschoon de door den anoniemen Hollander gebezigde argumenten al lang weer uit het oog verloren zijn. Onze landgenoot ik citeer hem uit mijn geheugen -gaf zijn misnoegen er over te kennen dat Engelschen het monopolie meenen te hebben op de eigenschappen, welke een „gentleman" maken, en voegde er aan toe (on zeer terecht) dat iemand, die zichzelf een gentleman" noemt, het niet is. Sommige Engelsche inzenders waren het hiermede eens, en schaamden zich diep over de natie, waarvan zij deel uitmaken. Vv at mij betrof, was dat deze kwestie door een vreemdeling (dat deze een Hollander was, is bijzaak) te berde gebracht werd. Want men ontmoet hier zelden een vreemdeling die niet na eenigen tijd de vraag opwerpt: „Wat is een gentleman?" en er onmiddellijk daarna het antwoord opgeeft. Ik heb dit probleem nog nooit door een Engelsehman, maar altijd door vreemdelingen ter sprake hooren brengen. En de prikkelbaarheid van den anoniemen Hol lander, die vooral aanstoot scheen te nemen aan de in necrologieën zoo vaak gebruikte lof tuiting: „He was an English gentleman", leek mij volkomen ongewettigd. Het is „ungentlemanlike" er op te bluffen dat men een gentleman is Waarom? Niet om dat men geen gentleman zijn mag, maar om dat men niet bluffen mag. Elk bluffen (onver schillig waarop) is „ungentlemanlike". Dit vergeet onze Hollander, en dit vergeten ds meeste vreemdelingen, die met hem instem men. Het is „ungentlemanlike" van zichzelf te getuigen: „I am an English gentleman", maar men mag we! van een ander zeggen: „He is an English gentleman". Goed! Maar zoo hierin al geen persoonlijke bluf opgesloten is, spreekt er dan geen natio nale arrogantie uit? Kan alleen een Engelseh man een gentleman zijn? Ook dit bezwaar las ik óf in het artikeltje van den Hollander, óf in dat van een anderen inzender, die met hem sympathiseerde. Maar het bezwaar; is ongegrond. Wanneer er uitsluitend Engelsche gentlemen bestonden, dan zou het volkomen overbodig zijn iemand als een „English gentleman" te huldigen. Het zou voldoende zijn te zeggen dat hij eeu „gent leman" is; zijn Engelsche nationaliteit zou hierin reeds opgesloten liggen Ik zou er aan kunnen herinneren dat een Fransch maar schalk nog.niet lang geleden door een Engeisch blad geprezen werd als een „gallant gentle man". Tijdens den oorlog zijn vijanden, zooals de befaamde kapt. Muller van do „Möwe", herhaaldelijk door de Engelschen als „gallant gentlemen" aangeduid. Maar zij denken er niet aan een vreemdeling te huldigen als een „French gentleman" of een .German gentle man", want dit zou taalkundig in 't geheel geen hulde zijn, doch niets anders beteekenen dan een Fransche of een Duitsche meneer. Maar het woord „gentleman", in verband met .English", dus met den naam van het volk, tot welks taal het woord behoort, beteekent heel iets anders. Het wil zeggen dat men ten volle gentleman" is door ten voile de kenmerkendste goede eigenschappen van zijn volk te bezitten. Het beteekent niet dat men als gentleman vol maakter is dan een Fransch gentleman, die de beste Fransche eigenschappen bezit, maar dat men aan het ideaal heter beantwoordt dan men doen zou indien men, als Engelsehman, zekere (overigens voortreffelijke) Fransche, Duitsche of Grioksche kwaliteiten de zijnen mocht noe men. Het woord „gentleman" is Engeisch; er wordt dus een specifiek-Engelsch begrip mee aangeduid. Dat andere volken het woord klak keloos overnemen en er onbewust heel iets of iemand anders mee aanduiden, is niet de schuld van de Engelschen. In het Nederlandsch, n het Fransch, in bot Duitsch is het Engel sche woord ingeburgerd. In geen dier talen schijnt men een equivalent er voor te hebben. Is dit niet een reden te meer om het den En gelschen niet euvel te duiden dat zij „gentle man" vaak vooraf laten gaan door „English", om goed te doen uitkomen dat zij geen „sjen- te.man" bedoelen? :\laar er zijn twee dingen, die vreemdelingen uit sommige landen steeds beter weten dan f - Engelschen je. hoe men correct Engeisch spreekt; 2e. wat een „gentleman" is. „Ik heb geen richtlijnen te geven' LONDEN, 7 April (H.N.) Uit Sydney wordt gemeld, dat de afscheidingsbeweging in Nieuw Zuid Wales zich snel uitbreidt. Vanmorgen zijn op het stadhuis van Maitland 150 gedelegeerden bijeengekomen uit de distric ten. die de afscheiding wenschen en hebben een ontwerpgrondwet door don nieuw te stichten slaat „Nieuw Engeland" aangenomen. In de verhouding tusschen werkgever en werknemer is al veel veranderd Het scheen een bijzonder hachelijke, haast hopelooze onderneming, Dr. Nolens te gaan interviewen. Maar 't viel wonderlijk mee toen vast stond, dat het alleen over „Rerum Nova rum" zou gaan, stemde mgr. toe. In zijn lange kamerjas met een paars randje afgezet, een vouwbeen in den borstzak en een eenvoudige, stalen lorgnet in de hand, wachtte de zwijger ons op in zijn groot studeervertrek, dat over laden is met boeken en paperassen. Wij zagen er een Jeanne d'Arc in brons en wat mijn lampen en, tusschen de portretten van vader en moeder in, de beeltenis van wijlen ds. A. S. Talma, den socialen werker. Daar tegenover hing eèn portret van Benediotus XV, den diplomatieken Paus, die eigenhandig op den breeden rand schreef: „Nous accordions de grand coeur la bénédlcti-on apostoüque, térnoig- nage de notre bienveillance et gage de faveure divines h monseigneur Guillaume Nolens, dont nous n'ignorons pas les services rendus h l'Eglise et tout particulièrement au Saint Siège" Du Vatican ie 17 juillet 1920, Benediotus P.P. XV. Het interview viel mee. Monseigneur zette direct zelf in „Kijk 'ns hier, ik wil geen Chanteclair wezen. Het is waar, dat ik een der weinigen ben, die over de laatste veertig jaar kan praten, maar ik zat er middenin". „Dat is niet uw schuld, Excellentie". Dat kan wel, maar ik praat liever niet over mezelf. „Er wordt zooveel over dien invloed van „Rerum Novarum" gezegd en geschreven, dat het van belang is ook te weten wat in Neder land is bereikt en hoe iets bereikt kon worden". Het juiste weten maar heel weinigen ik ben een der weinigen onder de actief dienen den in de politiek, die alles meemaakte van den beginne af. „Hoe raakte j zelf in de sociale beweging Ik ging in Utrecht rechts- en staatsweten schappen studeeren „Waarom eigenlijk, Monseigneur Waarom, waarom. Dat is een feit, dat iedereen kan constateeren. „Zekér, maar veel menschen zouden toch wel willen weten, waarom mgr. Nolens juist die richting uitging". Het antwoord deed wel voelen, dat wij van onze zoo bijzonder bevoorrechte positie geen journalistiek misbruik moesten maken Dat gaat niemand wat aan. Ze kunnen wel zooveel vragen.. Ik studeerde in Utrecht en werd in 18S8 professor te Rolduc, waar ik aan de H. B. S. staathuishoudkunde doceerde en aan do klassen der filosofie zedelijke wijs begeerte, waartoe wat men thans noemt de maatschappijleer behoort. Dit was vóór de verschijning van „Eerum Novarum''. Ik promoveerde in 1890 drie van mijn stel lingen, 16, 17 en 1?, hadden betrekking op liet, maatschappelijk vraagstuk. „Toen kwam de encycliek Juist, in 1891. En ik heb er dadelijk rekening mee gehouden in mijn lessen in de zedelijke wijsbegeerte. ïn 1S93 begon ik een afzonderlijken cursus over de maatschappe lijke vraagstukken. De Inleiding daartoe had ik zelfs op schrift gesteld. Hier is ze. Vóór de lessen gaf ik een korten leiddraad, dien de jongelui de encyclieken van dr. Nolens noemden. In dié inleiding sprak Ik al over de verhouding van ethiek en economie en zette do stelling op, dat men in de sociologie eerst de economie -moét behandelen en dan de ethi sche grondslagen. „U hebt daar later meer op gewezen En met reden. Veel menschen, die geen economie kennen, trekken zonder voldoende basis toch maar allerlei ethische d jsiderata op. „Hoe viel Uw aandacht zoo voortdurend oip de encyclieken?" Ik gaf ook Latijn aan een koogeren cursus. Onder het kerkelijk Latijn rekende ik in de eerste plaats de encyclieken. Ik moest ze zelf vertalen en om den zin der encyclieken te laten verstaan, gebruikte ik schemata. Hier is er zoo eenDeze lessen 'heb ik doorgezet bot 1909. „In 1909 werd U hoogleeraar aan de Amster- damséhe universiteit". Ik gaf onderwijs In de arbeidswetgeving tot ik aftrad in 1925. Als u mijn inaugureele rede kent, weet u, dat zij geheel gebaseerd was op „Rerum Novarum". „En dat was ook het geval bij uw politieke actie Voor zoover mogelijk is in onze arbeids wetgeving „Rerum Novarum" toegepast. „Hoe was de toestand, toen U in 1896 in de Kamer kwam In 1896 kwam het nieuwe program. De geschiedenis ervan vindt u in de rede, welke ik bij het zilveren feest van de Staatspartij heb gehouden. Maar ik vestig er de aandacht op, dat dit program uitdrukkelijk „Rerum No varum" voor de sociale vragen als „de grond wet" aanduidde. En daaraan heeft de fractie zich gehouden. ,,De heer Albarda heeft in „De Maasbode" geschreven, dat de liberalen In u een „katholiek socialist" zagen, toen u op 1 December 1897 uw eersite rode had uitgesproken". Mijn rede was uitdrukkelijk gebaseerd op „Rerum Novarum". Ik betwijfel of er vóór dien tijd in de Kamer over de encycliek eenigszins uitvoerig was gesproken. In zooverre was mijn rede een evenement. In de Kamer was 't vooral Van Karnebeek, die zich bezorgd maakte. Maar er is nog al veel over geschreven.' „Mr. van Houten hefeft Uw rede aangevallen en zijn opstel nog eens laten herdrukken in „Liberaal of Pauselijk Staatsbeleid". Ja, dat ging toen over de vraag of en in hoever de arbeid de bron is van den rijkdom. Daar zijn later heele boeken over geschreven. Maai' Van Houten bestreed de leer van de encycliek Rerum Novarum". „Vond u het niet noodig althans tegen hem Leo XIII te verdedigen Natuurlijk Ik heb toen ook elf artikelen in „Het Centrum" geschreven. Hier zijn ze, en mgr. haalde een bundel vergeelde couranten voor den dag, gedateerd. 20 Januari 189S e. v. Zooals t daar staat, is 't nog mijn meening. Ik heb trouwens mijn rede van 1897 ook nooit behoeven te veranderen men heeft dat var liberale zijde erkend, toen ik dertig jaar in de Kamer zat. „U sprak voortdurend over de encyclieken En ik schreef er over. Zoo in de „Venlo- sche CourantDe zaak was toen nog omstre den, dus beriep men zich op die artikelen. Het was niet zoo makkelijk in die jaren. Mijn erva ring is, dat de meeste menschen slecht ency clieken lezen ze citeeren stukjes maar vatten den samenhang van de stukken niet. Dat was juist gevaarlijk bij eenencycliek als „Rerum Novarum". i A AA „En bent u tevreden over het na „Rerum Novarum" bereikte 1 Ik geloof niet, dat er landen zijn, waar de sociale politiek de eisohen van „Rerum Novarum" zoo vêr verwezenlijkte als in Neder land. Natuurlijk konden de katholieken dit niet alleen. Het geschiedde in samenwerking met anderen, die soms op andere gronden dan wij sociale wetgeving wenschten. „Hoe zoudt u *t kortst kunnen aangeven wat sinds „Rerum Novarum" bereikt is Als logisch menseh zou ik zoggen bekijk het program van 1896 en de aanvulling van 1901, die ik zelf formuleerde. Er was bij ons tegen die programma's ook wel wat tegenstand, en mgr. neemt liet oude papier en leest de namen der nu haast alle overleden katholieke politici. Vele liberalen hebben zioli tegen de tusschenkomst van den Staat fel verzot. Maar in overeenstemming met Rerum Novarum" eischte de katholieke fractie o. a. regeling van den werktijd voor mannen, woningwet, ver zekeringswetten „Dat is bereikt". Inderdaadu zegt dit vlug, maar zoo gemakkelijk ging alles niet. Toch is er vooral in de periode-Aalbsrse van 1918 tot 1922 zoo'n massa afgewerkt, dat er in '22 een nieuw program werd gemaakt voor ouze sociale desi derata. Maa.r ik zeg nog eens wij hebben 't niet alleen gedaau. Anderen hebben ook ge werkt. Maar vast staat, dat onze heele sociale wetgeving, althans onzerzijds, uit „Rerum No varum" werd afgeleid. „U hebt ook den grondslag gelegd van den grootsten Nederlandschen mijnwerkersbond En met Dr. Lely van het 'heele Staats- mijubedrijf. Wij bezitten in ons mijnwezen instituten, die dit bedrijf in sociaal opzicht aan de spits stellen, volkomen in den geest van „Rerum Novarum". Op de encycliek beriep ik mij in de vergaderingen, waar ik sprak om de mijnwerkers tot organisatie te bewegen. Zij heeft mij geleid bij het helpen tot stand brengen van de fondsen en commissies, die een zegen zijn voor de mijnwerkers. Wij denken een oogenblik na: mgr. Nolens als vakbond-propagandist, sprekend in zaal tjes, café'Si huiskamers. Er behoort eenige fantasie toe zich den Mhnister van Staat zoo voor te stellen. De blik valt op portretten van internationale 'bijeenkomsten, die dr. Nolens in den loop der jaren meemaakte en vanzelf vroegen we: „U is sinds 1919 regeeringggedelegeerde op do Internationale Anbeidsoonferentie te Genève?" Met Sohaepman bezocht ik in 1897 het internationaal congres voor sociale wetgeving te Ziirich. Er volgden congressen te Brussel en te Parijs. Met Kerdijk, Talma, Struwe en Tak heb ik de „Nationale vereeniging tot, be scherming van arbeiders" opgericht. Van 1901 af vertegenwoordigde ik deze vereeniging altijd op de congressen, wolke werden gehouden sinds de oprichting van de internationale vereeniging in 1901 te Bazel. Van 1906 af vertegenwoor digde ik er ook de Regeeriug. Hef was de eenige internationale conferentie, waarheen de Paus met andere Staatshoofden aifn gedelegeerde zond. „Deel XIII van het Vredesverdrag van Ver sailles bracht de Internationale Organisatie van den Arbeid?" Ja, de oude organisatie werd toen in 1923 omgezet, maar haar program was mij te vaag. Toen trok ik eruit. „U heeft op de internationale conferentie veel kunnen doen Nooit heb ik ietB anders gedaan dan plei ten voor sociale rechtvaardigheid. Te Washing ton heb ik mij uitdrukkelijk beroepen op „Re rum Novarum" waarvan ik zei, dat ze „zoo machtig heeft bijgedragen tot wijziging in de openbare meening, dat men kan zeggen, dat zij daartoe heeft bijgedragen in een mate, die niet mathematisch uitgedrukt kan worden, maar die op waarde geschat en gemeten kan worden door hen, die in die dertig jaren evenals ik do wijzigingen in de openbare meening hebben kunnen volgen, niet n en bij do katholieke werkgevers, maar bij allen, die zich met het arbeidsvraagstuk bezighouden". „In Genua probeerde u ook den achturendag te verkrijgen voor de zeelieden Expres zei ik toen, „dat ik geheel in overeenstemming handel(de) met de christelijke beginseleno. a. in de encycliek „Rerum Novarum"Het was er enorm warm, 's nachts nog 30 graden! Een bewijs dat inter nationale instellingen zich wel eens vergissen wat plaats en tijd hunner vergaderingen be treft. Het was in Juni. Maar ik kan zoo wel doorgaan. „U heeft als president van de Internationale Conferentie nog eens over „Rerum Novarum" gesproken De inwijding van het gebouw was daar toe de gereede aanleiding. Wij hadden toen net herdacht, hoe de encycliek vijf en dertig jaar geleden verscheen. Katholieke gede legeerden dienen in dat milieu zeker aan een gewichtig stuk als deze encycliek te herinneren. „Heeft n ook invloed gehad op de buiten gewoon waardeerende woorden waarmee de sociaal-democratisch© directeur van het Arbeids bureau over „Rerum Novarum" heeft geschre ven in het officieele jaarverslag Uitingen van katholieke gedelegeerden zijn natuurlijk van invloed. Maar mijn verhou ding tot Thomas en zijn reizen naar Rome zijn geen dingen voor de krant. Men kan die nu eenmaal .moeilijk weergeven zonder dat ze iemand aanstoot geven. „Zoudt u kunnen zeggen, wolke richtlijnen de sociale wetgeving nationaal heeft te volgen?" Ik heb geen richtlijnen te geven. „Maar welk perspectief ziet u Op de eerste plaats herinner ik eraan, dat onze sociale wetgeving ook de opkomst der sociale organisaties heeft bevorderd. Al verge ten sommigen dit, het feit is zoo. Die organi saties kunnen nog een groote taak hebben in de toekomst. Ik heb altijd gewezen op de nood zakelijkheid van den bedrijfs vrede en meer in 't tolzonder in 1918 en de volgende jaren. De organen, oorspronkelijk opgericht met het doel elkaar te bestrijden, dienen elkaar te naderen door den Staat. De bedrijfsorganisatie is op het oogenblik de groote kwestie. De Katholieke Staatspartij is haar program van 1929 aan het verwezenlijken. Op punt X van dit program steunt mede het wetsontwerp inzake de bedrijfs raden. Er is in de verhouding tusschen werk gever eh werknemer al veel veranderd. ,,En u hoopt op beter Bij de algemeene beschouwingen van 1921 heb ik gezegd „op dit oogenblik staan weer meer op den voorgrond de beginselen omtrent de bemoeiing van de overheid met het bedrijfs leven, de beginselen omtrent de verhouding tot de medemensehen bij verkrijging en beschik king over stoffelijke goederen, over het eigen domsrecht, over welvaart en vooruitgang, over het doel van den arbeid, over de verhouding van individu en gemeenschap, over recht en naastenliefde. Deze beginselen zijn nader ge preciseerd in de bekende Encycliek „Rerum Novarum" In 1928 heb ik er eens op gewezen, hoe de sociale mistoestanden „oude geschiedenis" voor de meesten aanleiding waren tot de uitzending van „de bekende encycliek Rerum Novarum". In die rede heb ik ook perspectief aangewezen, n.l.samenwerking tusschen werk gevers én werknemers. „Die partijen, zei ik, hebben niet altijd tegenstrijdige belangen en het is een feit, dat deze organisaties van werk nemers en werkgevers in vele gevallen reeds adviseerenden invloed uitoefenen en zelfs in vloed hebben op de rechtspraak". In die rede heb ik de vraag beantwoord wat in arbeiders kringen algemeen gewenscht wordt een vaste positie, een gevoel van mede-bezit, een zekere invloed op den gang van zaken in bedrijf en onderneming zonder inbreuk te maken op de léiding en aan werkgevers en. werknemers heb ik gezegd „weest verstandig, pleegt over leg, en verstaat u onderling". In de verdere doorvoering van „Rerum Novarum" ligt ons sociaal perspectief. „U is eigenlijk als sociaal politicus niet veel veranderd". Nee, ik heb altoos getracht consequent te zijn door wat ik zei eerst goed te overdenken en me niet te laten meer,loepen met stroomingen welke niet tot eeu vast beginsel waren terug te voeren. Nooit heb ik er behoefte aan gevoeld dingen, die Ik eenmaal duidelijk genoeg gezegd had, nog eens in anderen vorm te herhalen. „Ik had nog enkele persoonlijke vragen, monseigneur". De groote bruine oogen werden nog grooter, de lippen trokken eamen en zeiden Dat zal niet gaan. Het is nou mooi ge weest. Ik geloof, dat gij nu toch iets weet van den invloed van „Rerum Novarum" in Neder land. Men schrijft soms zoo raar historie do boeken zijn tegenwoordig zoo gauw klaar. U kijkt de bronnen maar eens na. Van mij krijgt u geen stukken. Ze geven me nooit wat terug. De krasse zeventigjarige sprak nog wat na. liet ons uit en bromde „Geen goed weer ,,'t Is toch droog, monseigneur". Ach wat, als jullie in den Haag geen régen hebben is 't mooi weer. Maar denk eens aan de boerenI En dit is de nran van wien Minister de Geer eenige jaren geleden in „Pulchri Studio" zei „Men kan met eenig recht zeggen, dat, meer dan in eenig ander land, in het onze gedurende de laatste tientallen van jaren politiek is gevoerd Nolens volens". Daarmee ia meteen Rerum Novarum s invloed in de Noderlandsche wetgeving geteekend. Als f)r. Nolens, die ook in 'n persoonlijk onderhoud zijn woorden wikt en weegt, met volle overtui ging zegt, dat Nederland met zijn sociale wet geving een goed figuul' slaat te Genève, dan is dit mede te danken aan mannen als den Limburgsehen priester, die behoort tot de wer kers van de eerste ure op het gebied der sociale wetgeving eu die de bron voor zijn arbeid vond in de groote encycliek, welke Leo XIII veertig jaar geleden uitvaardigde P. K. Men seint ons uit Rome d.d. 7 April; Z. H. de Paus ontving heden mevr. Diepen uit Valkenburg met de bestuursleden der Val- kenburgsche Catacomben-Stichting, (je heeren P. A. I-Iens, dr. Goossens van Beek en C. Haff- mans in audiëntie. Het gezelschap werd door Mgr. B. Eras voorgesteld aan Z. II. den Paus, die het werk van de stichting reeds kende. De Paus sprak zijn lof uit voor deze instelling en bezag met interesse het aangebpden album. Z. II. zegende daarna de aanwezigen, onder wit zich ook bevonden de Pauselijke Oppercerem#- niemeester Mgr. Respighi, voorzitter der Ro- meinsche Catacomben en Professor Josi, in specteur van die stichting.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1931 | | pagina 10