m Yt I fj 2 n DE DOOD VAN OOM ANSELMUS HELDEN VAN DEN ARBEID mmm DE VLOEK DER BEROEMDHEID DE WALVISCHVANGST H -mm iS® WOENSDAG 8 APRIL' 193Ï iitnir 'A - - wm L - mmm ■f F Oom Anselmus kwam vroeger dan wij ver wacht hadden, en las 's morgens op het feest van den H. Michael den eersten keer bij ons Mis. Hij had een ovaal, wasbleek gezicht grijze oogen die in heit hiernamaals schenen te zien. maar wanneer hij je iets vroeg, of wanneer je hem antwoord gaf op een vraag, kwam er een flikkering in zijn blik. Wij kin deren waren bang voor hem. hij scheen aan wezig te zijn en niet aanwezig, tegelijk ner gens aandacht op te slaan en toch alles te zienoveral te zijn en nergensen nooit sprak hij een onnoodig woord. Toen hij ongeveer een maand bij ons was het liep tegen het eind van October en ik hem op een morgen om zes uur de Mis diende, scheen het mij toe, dat hij op het punt stond in onmacht te vallen, zóó bleek was hij, en zóó zwak zag hij er uit; hij leek bijna transparant, als een albasten vaas waarin een kaars brandt. Na de Mis ging oom Anselmus naar zijn kamer, en mijn zuster Amphillis en ik hoor den moeder tegen vader zeggen, dat „de arme Anselmus.,,...", en dan hield zij opeens op, en vader vertrok zijn mond, zooals hij alleen dééd, wanneer hij hoorde dat iemand verdriet had of in gevaar verkeerde. Wij begrepen het, en Amphillis zei tot mij „Vader denkt dat oom Anselmus gaat sterven". Heel dien dag werd er rondom ons heen gepraat en gefluisterd, en wij kinderen begre pen dat er iets aan de hand was, dat voor ons verborgen werd gehouden. Wij hoorden ook, dat er een vreemdeling zou komen. Daags voor Allerheiligen was ik 's morgens om vier uur in de kapel om te dienen ik had de kaarsen op het altaar aangestoken. Ik wachtte, maar niemand kwam. Na een poosje zag ik Hester, onze kinderjuffrouw komen zij nam mij bij den arm en trok mij haastig achter zich aan uit de kapel, zeggende dat oom Anselmus geen Mis zou lezen, daar hij ziek was, en dat mijnheer Heathcote, onze kapelaan, iets later de Mis zou doen. Ik behoef de niet te dienen. Ik werd naar boven gebracht, en Amphillis ontving mij met de vraag„Wat is er ge beurd Zij wist dat er iets was voorgevallen. Later op den dag vernamen wij, dat oom Anselmus ziek was, en nog wat later, dat hij dood was. Zijn lijk werd in een open kist in de kapeü gelegd. Mijnheer Heathcote knielde er naast, en bad. Men bracht Amphillis en mij erheen om hem te zien. Oom Anselmus lag daar zoo bleek als ivoor, maar niet bleeker dan hij bij zijn leven geweest was. Op zijn gezicht was een glimlach van ondoorgrondelijke tevreden- beid, en hij scheen verzonken in een gelukki gen slaap, als iemand die in het bezit is van een kostbaar geheim of die met zekerheid een gelukkige gebeurtenis verwacht. Ik was angstig geweest bij de gedachte, het lijk te zullen zien, maar zoodra ik den doode zag liggen, werd alle vrees van mij wegge nomen. 's Avonds werd de sist onder gezang en met toortslicht naar de kerk gebracht, en werd zij neergezet in de Mariakapel, met waskaarsen er rondom heen, en een menigte armen waak ten bij de baar met toortsen en kaarsen in de hand. Mijnheer Heathcote en anderen zongen den heelen nacht lljkzaigen 's mor gens om vier uur las hij Mis. Maar Amphillis en ik voelden, dat er nog iets anders in de lucht hing behalve deze onverwachte gebeurtenis, hoe gewichtig deze alreeds was. De vreemdeling, over wien men ons had verteld, kwam later op den dag aan, na het uur van het diner, dat laat was om vier uur 's middags. Amphillis en ik stonden naar hem uit te kijken door een bovenvenster. Hij kwam aanrijden op een muilezel, en achter kwam nog een muilezel en vier bedienden. Hij was een grijsaard, krom. met een ziekelijk gezicht, ook een geestelijke, maar hij was groo- ter en kloeker gebouwd dan oom Anselmus. Wij werden later aan hem voorgesteld, en wij moesten zijn ring kussen zoo gisten wij dat hij een bisschop was. of op zijn minst abt. Maar William Orchard, de stalknecht, fluister de ons, zoodra hij daartoe in de gelegenheid was, in, dait hij niemand anders was dan Kar dinaal Wolsey, die van Cawood Castle was gekomen om oom Anselmus te spreken, maar de dood had hun ontmoeting in deze wereld verijdeld. Amphillis en ik sliepen op dezelfde kamer, vlak naast het vertrek, waar Hester met de jongere kinderen sliep. De deur tusschen de beide kamers stond open. Zoodra ik in bed lag sliep ilc in. Nu ik een doode had gezien, en mijn oom Anselmus in zijn dood zoo weinig verschilde van wat hij bij zijn leven geweest was, was ik niet langer bevreesd een geest te ontmoeten, hoe bang mij William Orebard daarvoor ook gemaakt had. Ik weet niet boe laat het was, toen ik op eens wakker schrok. Amphillis sliep. Ik gleed uit mijn bed en luisterde aan de half open staande deur, waarachter mijn kinderjuffrouw en de anderen sliepen. Ik hoorde geen stem men. En toch wist ik zeker, dat een of ander geluid mij gewekt had. Ik voelde mij angstig, maar in weerwil van mijn angst voelde ik, dat ik had te gehoorzamen aan een onzichtbaar bevel, als iemand die in de greep van een betoovering zit. Ik deed de deur open en liep de gang in en weldra merkte ik, dat ik een Smal poortje opende, netwelk van de hall toe gang gaf tot de binnenplaats. Ik stak de plaats over, nog steeds als iemand die gehoorzaamt aan een bevel, en liep recht op de kerkdeur af. Ik opende deze en trad binnen. De kerk was vol lichten, maar ik vernam geen gezang, ook zag lk niemand van de geestelijken. Ik liep naar de Mariakapel, waar ik wist dat mijn oom lag. Mijn hart was steenkoud van angst en toch werd ik voortgestuwd door een sitil bevel, dat ik niert kon weerstreven. Toen ik de kapel binnenkwam, zag ik de 'Kardinaal naast de baar staan, en oom Ansel mus rechtop in zijn kist "zitten, met groote levendigheid «prekend, aia een bulten,lender. wat hem nu en dan gebeurde, wanneer hij opgewonden was, doordat hij langen tijd in deu vreemde verkeerd had. Ik viel in zwijm, en toen ik weer bij kwam bemerkte ik, dat ik weer in huis was, in de gang, nabij de logeerkamer, waar de kardinaal verbleef. Ik had den bediende wakker gemaakt die er tegen over sliep. Door mijn gegil, naar hij zei. Men stak toortsen en kaarsen aan, en de kardinaal kwam uit zijn kamer Hij was geheel aange kleed en het toortslicht blonk in den grooten blauwen steen van zijn ring. Hij nam mij in zijn armen en suste mij, zacht en goedhartig, eu zei dat ik voor niets bang hoefde te zijn. Ik schreide, en ik was op het punt te spreken, toen de kardinaal zijn vinger op zijn lippen legde en zei„Dat is nu allemaal voorbij". Mijn moeder, mijn vader, en Hester kwamen uit hun kamers toeloopen, en de kardinaal vertelde hun, dat ik geslaapwandeld had. Ik zei, door mijn tranen heen, dat er roovers in huis waren, wetende dat een geestengeschie denis niet geloofd zou worden. Men bracht mij weer naar bed, in Hester's kamer, en mijn vader zei, dat een jongen van mijn leeftijd zich moest schamen om zoo bang en laf te zijn en moeder en Hester zeiden beiden, dat ik over spannen was. Ik sliep niet meer voor het mor gen werd, maar ik mocht blijven liggen, omdat men dacht dat ik niet in orde was en den volgenden dag kwam de apotheker en gaf mij medicijnen. Tot op den dag van vandaag weet ik niet of wat ik zoo duidelijk gezien heb een droom was of niet. Dien Allerheiligenmorgen verliet on3 de kardinaal en toen hij ons zegende, had hij tranen in de oogen. Voor de maand ten einde was stierf hij in de abdij van Leicester. Naar Tiet Engelsch) "W. t. B. Wie onzer heeft er al eens over nagedacht wat een geweldige arbeidsprestatie in den loop van een enkel menschenleven geleverd wordt? Kortgeleden stierf een beroemd chirurg, die iu zijn leven 10.000 operaties had verricht. Een getal, dat aan het ongeloofelijke grenst. Zelfs wanneer men aanneemt dat hij veertig jaar lang als chirurg werkzaam geweest is, dan is dat nog bijna een operatie per dag. Een rattenvanger, die nauwkeurig boek houdt over zijn werkzaamheden, verklaart dat hij in het afgeloopen jaar 5435 ratten gevangen heeft. Daar hij een man van 65 jaar nu zijn beroep reeds vanaf den tijd dat hü naar school ging uitoefent, dus ongeveer zestig jaar, moet hü ongeveer 250.000 ratten gedood hebben. Stel u deze eens op een hoop voor! Men heeft berekend, dat een rat per jaar ongeveer voor 16 schade aanricht; zoo kan de waarde van zijn voortdurenden arbeid ook eenigszins bepaald worden: hij heeft het volksvermogen minstens 4 millioen bespaard afgezien nog van het feit, dat de 250.000 ratten ook nog eventueels nakomelingen gehad zouden hebben, die met rente op rente eveneens schade aangericht hadden. Een rattenvanger is dus een van de weinige menschen, die den Staat groot voordeel opleveren. Een metselaar legt in 40 jaar meer dan 4 millioen steenen, hij kon, wanneer hij den heelen arbeid aan één gebouw besteedde een zeer eerbiedwaardig bouwwerk to: stand brengen. Ook een brievenbesteller heeft na 40 dienst jaren zijn pensioen werkelijk verdiend. Mis schien heeft er wel iemand zin, om uit te reke nen hoeveel tra.ppen hij bij de uitoefening van zijn dienst dag in dag uit heeft bestegen'of hoeveel passen hij beeft moeten gaan, om nog te zwijgen van de brievenbestellers, die een groot aantal mijlen afgelegd hebben, grooter- dan de omtrek der aarde. Hoeveel visschen haalt een visscher in den loop van zijn leven uit de zee? Hoeveel letters schrijft een typiste in den loop van een jaar? Een bekend journalist heeft uitgerekend, dat- hij in de laatste 36 ja ren gemiddeld 750.000 woorden per jaar ge schreven heeft, wat totaal ongeveer 27 millioen woorden uitmaakt. Wanneer men berekent, dat een roman ge middeld slechts 60.000 woorden bevat, zou diit aantal woorden een levenswerk vormen van on geveer 300 romans. Wanneer men als basis van 60.000 woorden -aanneemt, dan kan men ook uitrekenen, dat een zeer bekende schrijfster, die van een nog bekender geïllustreerd weekblad voor haar laat- ®ten roman 110.000 ontvangen moet hebben, een honorarium van 1.50 per woord kreeg. Er stroomt dus werkelijk zilver uit haar pen. Wan neer dit honorarium de gewone maatstaf was, zou geen van onze schrijvers nog over slechte tijden klagen. Een record werd wel behaald door een vrouw, die niet minder dan 6S kinderen grootgebracht heeft. 23 van deze idn deren waren haar eagen kroost; haar tweede man bracht er 17 mee in het tweede huwelijk. Ze had 28 pleegkinderen aangenomen. Het is niet zoo eenvoudig om uit te rekenen, hoeveel iter melk in het verloop van al deze jaren zij gekookt, hoeveel badjes klaargemaakt, hoeveel luiers gewasschen en hoeveel kleeren zij versteld heeft Men neme de naaister en telle een® het aan tal steken, die zij in haar 8 uren dag maakt en In de meeste gevallen zal haar dag wel langer duren dan 8 uur. Deze millioenen en millioe- nen steken zijn als symbool van een oneindig geduld, van een nimmer-moe-worden. Zulke handen is de rust van harte gegund, wanneer zij eindelijk in den schoot zinken en zij mogen gerust een kalmen levensavond genieten. Waarheen wij ook zien, overal ontdekken wij ware helden van den arbeid. Het mag klein werk zijn, als geheel als de som van den levensarbeid van één mensch is het iets buiten gewoons, iets bewonderenswaardigs. ?V' n"O: Hi -: aY?" vv; ■j 3* --'--'fcx - s? ALS ZWALUWEN IN DE TELEFOONDRADEN zaïten de Amerikaansche Jantjes in 't want der Arizona, tar begroeting van president Hoover Het was ettelijke jaren vóór den oorlog. Niemand kende Charlie Ohapiin, die in een voorstad van Londen optrad, voor een erbar melijk honorarium, dat niet eens voldoende was om sigaretten te koopen. Tabak, welke hij cadeau kreeg, vermengde hij met allerlei on kruid en uit dat verschrikkelijk allegaartje draaide hij zijn sigaretten. lederen morgen ging hij een tabakswinkel naast zijn woning binnen, trok aan het gas- apparaat, dat de vlam er uit sloeg en stak zijn patent-sigaret aan. T-ot op zekeren dag het ge duld van den winkelier ten einde was. Weer was Chaplin gekomen, had gebruik gemaakt van de gasvlam, had hoffelijk den hoed afge nomen en wilde den winkel weer uitgaan. Toen sloeg de koopman woedend o;p de toonbank en riep: „Zeg me eens, wie is u eigenlijk?" Ohap iin draaide zich verwonderd om: „Kent u mij nog nie:'.' Ik ben toch de man, die hier dage lijks vuur haalt". Thans heeft Chaplin het zoo ver gebracht dat bij nergens ter wereld met rust wordt ge laten. Men kent hem in Australië evengoed als in Shangaii, te Tokio komen de Japanscke meisjes op hem af en te Parijs zal men hem waarschijnlijk met het eerelegioen versieren. Te Londen dongen hertogen en ministers naar zijn gunst en zelfs Bernard Shaw, in wiens woning Ohapiin zich een paar jaar geleden niet gewaagd zou hebben, vierde hem als den beroemd-sten man van de wereld. In 1926 was Tagore te Berlijn. Hij stond ver steld van de ontvangst, de banketten, de open bare en particuliere feesten welke hem eerden, maar ook hinderden. Toen hij Einstein zijn leed klaagde, zeide deze: Ja, het is verschrikkelijk, ais men offi cieel reist. Maar wanneer ik naar Zuid-Frank rijk ga, neem ik een heel klein hotel en in het vreemdalingenlboek schrijf ik: Dr. stain uit Berlijn''. Tagore keek ham met groote oogen aan. Maar als men zoo'n prachtigen witten 'baard heeft. En zulke lange Indische gewaden! Dan kan men toch niet als dr. X uit Calcutta reizen! Intusschen is ook Einstein's portret zoo dikwijls in alle kranten dei- wereld verschenen, dat de vlucht naar de eenzaamheid hem nau welijks nog lukken zal. Het heeft hem niets geholpen, dat hij dezen keer voor zijn groote A/merika-reis verzocht heeft, van alle officieel© ontvangsten af te zien. De particuliere invita'Ues zijn niet (minder vermoeiend en er waren er zooveel, dat de terugreis op de stoomboot voor den geleerde wel een groote verlichting geweest moet zijn. In den herfst van 1929 hebben de Amerika nen hem zelfs in zijn landhuis te Caputh op gespoord. Plotseling ging de telefoon, het was New York en men vroeg naar professor Ein stein. Tien minuten duurde het voor hij kwam en toen stelde de directeur generaal van een Amerikaansche radio-zender hem voor, een paar dagen later een lezing over Edison te hou den. Hij zou het heel gemakkelijk hebben; hij behoefde slechts in een telefoon-toestel te Caputh te spreken en de toespraak zou dan naar Amerika geseind worden, waar men ze door de radio 'zou uitzenden. Alle andere radiosations van Amerika zouden ondertua- schen zwijgen. Maar Einstein wilde niet. Amerikanen zijn taal en een uur later had Einstein een lang telegram in -de hand met een nieuw aanbod. Weer ging een half uur voorbij, de telefoon rinkelde en weer was er New York. Nu was Einstein murw geworden; zooveel ijver moest beloond worden en de ge leerde gaf zijn toezegging. Het is niet aantrekkelijk een groot man te zijn, voortdurend door het. groote publiek te worden gadegeslagen en zelfs zijn weekend niet ongestoord te kunnen doorbrengen. Wat Einstein ooit zegt, wordt over den oceaan gekabeld, om het ©ven of het nu over slerrekunde, mooie platen, goed eten of het leven na den dood gaat. Negentiende van de Amerikanen, die iets over Einstein's nieuwe theorie lezen, begrijpen er niéts van; maar toch willen ze het lezen. Hoeveel weetgieriger moeten zij zijn, om alles van en over Bernard Shaw te hooren, wiens geestigheid zij begrijpen. Shaw maakte eens een voetwandeling door Schotland. Een toe rist beschouwde een langen flinken wandelaar, die hem bekend voorkwam, en keek hem strak in het gezicht. Shaw draaide zich om en zei beleefd: „Ja zeker, u hebt volkomen gelijk", en 'haastte zich zoo snel mogelijk verder te kom-en. Toen hij naar Londen terugkeerde, was deze geschiedenis al gedrukt. Eau reporter zat in zijn woning, nam dé Schotlandrels als uit gangspunt en pijnigde den schrijver vervol gens eenige uren met de gekste vragen. Het ging naar middernacht en de reporter stopte nog in volle gemoedsrust een pijp. Toen zei Shaw: „Wat nu, rookt 11 op straat ook?" Dagelijks overlaadt men den schrijver met uitnoodigingen, dagelijks krijgt hij de merk waardigste aanbiedingen en als hij daar zeer grof op antwoordt,, is dat ook niet erg, want zoo'n autograaf is waardevol. Van Kipling wordt verteld, dat hij zeer dik wijls bedragen van honderd tot twee honderd Mark met chèque's betaalde. Eens verwonder- hij er zich over, dat zijn bankfconto niet ver minderde, ofschoon hij veel assignaties had af gegeven. 'n Toeval bracht de verklaring. Hij ont dekte in 'n huishouden een zijner cheque's netjes omlijst en achter glas als autograaf tegen den muur gehangen! De autograaf was meer waard dan de bank voor de Chèque 'betaald zou heb ben. Wereldroem is een noodlottige zaak; men wordt niet eens zijn geld kwijt. En wanneer de groote mannén ook nog politicus zijn, dan kan de roem -een verschrikkelijke plaag worden. De presidenten der Vereeuigde Staten moeten zich de handen laten drukken tot ze opzwellen. Iedere burger heeft het recht, op die manier zijn achting voor het staatshoofd kenbaar te maken. Hoover noch Coolidge kunnen hun zomerva- eanfcie ongestoord doorbrengen, ofschoon het beiden 'beter lukt dan den Engelsohen troon opvolger, die eerelid. van talrijke Indianen stammen, ridder van hooge negerorden en han delsreiziger van het Britsche wereldrijk is. Toen men ter eere van hem in Zuid-Afrika eens een feest organiseerde, vroeg hij een muurbloempje ten dans. „Waarom zoo een zaam?" vroeg de prins van Wales. „Ik ben hier vreemd; lk ben n.l. lid van een reizenden theatertroep, en sinds miju vroegste jeugd bij dit bedrijf antwoordde liet meisje. „Dus col lega's" meende de troonopvolger. „Ik reis nJ. sinds miju jeugd aia deserteur van ©en groot circus". De echte diplomaat Mussolini speelt viool. En zooals men zegt, zeer goed. Wanneer hij gasten heeft, treedt hij gaarne als vioolvirtuoos op. Eens was Graaf Bethlen, de Hongaarsche minister-pre sident, te Rome en ook bij Mussolini te gast Na het avondmaal nam Mussolini zijn viool. En speelde voor Graaf Bethlen de Hongaar sche Rihapsodie van Liszt. Mussolini speelde met zulk een temperament, dat midden onder het concert een snaar sprong. ,,Eén oogenblik!" verontschuldigde zich Mus solini. Toen nam hij een nieuwe snaar en zeide: ,,Weet u wel, collega, met 'n viool is 't net als met de wereldpolitiek. Als een oude snaar springt, dan moet men een nieuwe aanleg gen. Waarop Graaf Bethlen, de fijne diplomaat, bescheiden opmerkte: „Mag ik vragen op Uw viool, die nieuwe snaar te mogen zijn?" Telkens wordt de vraag weer eens geopperd of de walvisschen niet aan het uitsterven zijn. Menigeen maakt zich ernstig over het lot van deze dieren ongerust. Voor eenigen tijd had men hun neuzen zelfs geteld en was daarbij niet verder dan het cijfer 12.000 gekomen, maar, naar verluidt, moeten de walvlsschen bij deze volkstelling verbazend gesmokkeld hebben. Al thans reizigers in de zuidelijke poolzeeën mel den nog altijd over ontmoetingen met over stelpende scholen van deze zoogvisschen. Maar in alle gevallen werd er verleden jaar In Ber lijn toch al een internationaal congres gehou den om jachtwetten ter bescherming van de walvisch te beramen. In onze vadertandsche geschiedenis speelt de walvisoh een rol, die ieder op zijn duimpje kent. Het beest noopte ons Spitsbergen en an dere onherbergzame oorden te ontdekken eD de stad met den mooien naam Smerenburg te stichten en deze te bevolken met mannetjesput ter van de koenste variëteit. Want er behoor de wat toe in die oude primitieve dagen, het groote beest in open 'booten achter na te roeien en het dan op het geschiktste oogen blik met de hand een herwen in zijn karpis te jagen. Wanneer men zijn verbeelding even laat gaan en de som probeert te vinden van alle ontbering, gevaar, ellende en dapperheid, wel ke door onze voorvaderen opgebracht móesten worden om deze visscherij tot den boogen trap van bloei te brengen, waar 'Zij eens op stond dan is men toch wel geneigd voor die oude schippers en matrozen zijn pet even af te ne men. Maar zooals de ouden zongen, zoo piepen de jongen tegenwoordig niet meer. Wij hebben het walvigchitnonopolie, 'dat we eens 'bezaten, uit de 'handen laten glippen en al sedert jaren geen poging meer gedaan tenminste een bescheiden plaatsje onder de walviselizon te 'heroveren. De Noren zijn in deze branche onze opvolgers geworden en deze zijn nu de schatten gelds verdienende wereidieveranoiers van traan en baleinen, van ingemaakt walvischvleesoh, van ambra, andrenalin en wat verder van een wal visch te halen is. De Noren hebben het vak natuurlijk voor hun dear geleerd want daar zwommen de groote boesten vroeger in ontelbare massa's voorbij. Maar die gulden tijden zijn nu voorbij en in de Noordelijke IJszee komt het groote dier nog maar schaars voor. Zóó schaars zelfs dat de 'margarinefabrikanten er zich on gerust over maken en dat ook van hun kant stappen genomen zijn, tén minste één. jaar lang de jacht in deze streken te staken. Maar toen de Noren 'begonnen iu te zien, dat het vet een beetje afgeschept was van de noor delijke soep, wierpen ze mat een fikschen ruk het roer om en zetten zij koers naar 'het zui den om hun geluk in het Antarktische te be proeven. Zij hebben het er .gevonden maar makkelijk is hun dat niet gevallen. Een opera tiebasis hadden ze niet en ze waren voor hun bedrijf dus geheel aangewezen op de gast vrij heid van anderen, van Argentinië, van Nieuw Zeeland, van de Unie van Zuid Afrika, van Engeland, enz. Deze afhankelijkheid hebben ze later met behulp van de techniek trachten te ondervangen en wel door het bouwen van drijvende traankokerijen maar deze voldoen toch maar half. Makkelijk ware het de Noor- sche regeering gevallen haar vlag te hijschen en beslag te leggen op e<?n paar van de vele eilanden, kapen, baaien, enz.' welke door haar visscliers en wetenschappelijke mannen in de Zuidelijke IJszee ontdekt werden, maar de on herbergzaamheid van deze streken was blijk baar toch te groot om een duurïame vestiging 'te entameeren. Zooda.t zij zich ten slotte maar op het reeds een paar maal ontdekte maar tel kens Weer verdwenen eilandje Bouvet gedeci deerd heeft, waarbij zij echter op Engelsohen wederstand stuitte. De Noren hebben in deze zuidelijke zeeën een monopolie, dat op geen wettelijke beschikkin gen toerust maar alleen op bun eigen uitste kendheid en op de aarzeling van.andere vol ken een duit in deze visscherij t.e wagen. Finan cieel is deze aarzeling moeilijk, te verklaren want het is van algemeen© bekendheid, dat er verbazend grof geld in de walvisohvissoherij verdiend wordt. De onkosten zijn wel is waar 'hoog en de harpoeniers worden bijna als Hol- lywoodsterren 'betaald maar desondanks kee- ren de voor bet daal opgerichte Noorsche maatschappijtjes geregeld percenten dividend uit, die soms tot in de honderdtallen stijgen. Eerst zeer laat zijn de Argentijnen en de Schotten er toe gekomen eenig kapitaal in dezen tak van nijverheid te steken en hoewel hun ondernemingsgeest ten deze rijkelijk be loond werd, kouden ze het toch niet zonder de Noren stellen. Want geen ander ras schijnt voor deze jacht voldoende afgehard te zijn. Geen ander ras kan zulk een geweldige stank verdragen. Geen ander ras kan zooveel moed, uithoudingsvermogen en aanverwante deugden opbrengen. Geen ander ras is zoo door en,door van de zeden en gewoonten der walvisoh op de hoogte. En dan ten slotte, de Noren heli- ben hun Svend Foyn-barpoen en daarmede slaan ze alle concurrenten uit het veld. De tegenwoordige walvischvangerij zooals die in de Zuidelijke IJszee bedreveu wordt, is niet met de ouderwetsdhe van onze voorrade ren 'te vergelijken. Sport zit er niet vee-I meer in en zoo er nog hooge menschelijke kwalitei ten voor noodig zijn dan is dat altijd verge lijkenderwijze gesproken. Tegenwoordig wordt n.la niet meer van uit een open boot en met de hand geharpoeneerd maar met kanonnen en van het dek van een schip waar men volkomen veilig is. De ge weldige uitwerking van deze harpoen-kanon nen had het nadeel dat de blauwwal, de zuidelijke varietiet van deti walvisch, dade lijk zonk. Aan een gezonken walvisoh heeft men natuurlijk niet veel maar nu bestaat de zonnezijde van de Svend Foynharpoenen daar in, dat ze niet alleen door een touw met het sdhip verbonden blijven maar dat het ook mogelijk is door middel van compressoren het lichaam van den gedooden reus met lucht vol te pompen zoodat dit aan de oppervlakte komt drijven. Wat men er dan mee doet hangt van de om standigheden af. Is er een traankokerij in do buurt dan sleept men (het fcan-iom daarheen. Of wel men jaagt verder tot men een heele sleep bij elkaar heeft. Of men is geheel up tot date uitgerust, hijscht het doode beest aau 'boord eu gaat direct tot daadwerkelijkhedeu over. De walvisdhkoersen hebben op de wereld markt aan hevige schommelingen ten prooi gestaan. De eens zoo gezochte 'baleinen hebben natuurlijk aanzienlijk in waarde ingeboet se dert de dames zich niet meer in harnassen steken. De traan werd door stearine en petro leum vervangen. Maar ze wordt, nog in zeep ge bruikt en tegenwoordig koopen de margarine- fabrikanten deze vettigheid ook op. Echter komt men er slechts langzaam toe de neven producten van den walvisch te exploiteeren. De reederijen betalen haar 'bemanning 'hoofdzake lijk met premies op de traan die zij leveren, Daarom hebben deze bemanningen voor bij- zaken maar weinig oog. Op de schepen die als drijvende traankokerijen ingericht zijn, gaat alles overboord wat voor de bemanning niet van direct belang is. Aan den vasten wal heeft men echter met zekere bepalingen te maken, die de verkwisting binnen altijd nog ruime perken houden. Zoo is men nu begonnen het V'leesoh van den walvisch, dat tot nu nog sicehts als mest gebruikt werd in te maken. Naar verluidt smaakt dit vleesch zeer goed en heeft het in het geheel geen traanaromg. over zich. Opkoopers van dit ingemaakt© walviach- vleesch zijn de Japanners en de Fransehe re geering voor 'haar Vreemdelingenlegioen. De beenderen worden gemalen en dan als meststof gebruikt. Uit bepaalde klieren weet men nu ook het door de tandendokters gebruikt© an drenalin te dis'tilleeren dat tot voor kort alleen uit schapenklieren te krijgen was en de ambra, waarvoor de parfumerie-Industrie zulke mooie prijzen betaalt, is niets anders dan een soort verkalking,sversohijnsel, waaraan zieke dieren soms lijden, rte geheel en al moderne walvisch- schepen zijn op grondige exploitatie van hun vangst ingericht, zy werpen niets meer weg, maar zij izijn een soort van drijvende inmaak- fabrieken; van drijvende beendermolens; van drijvende traankokerijen, enz. Van het oude bedrijf hebben zij a.lieen nog de stank overge houden, de vrees el ij ke, de ondraaglijke stank, die tegenwoordig nog slechts de Noren schij nen te kunnen uithouden. Wat het kleine beetje poëzie betreft, dat de Svend Foyn 'harpoenen nog niet geharpoeneerd 'hadden en dat dus nog aan het 'bedrijf vast kleefde moet diit voor de altijd maa-r voort schrijdende techniek ruim baan en aldus plaats voor het banaalste proza maken. Zoo is de radio in dienst van de jacht gesteld en staat een schipper, hij moge dan nog zoo diep in ijs en eerzaamheid steken als hij maar' wii; toch in constantelijke verbinding met den vasten wal, met andere schippers met zijn vervelende directie en met zulke lugubere dingen als de laatste noteeringen van traan, amber, enz. Sedert verleden jaar heeft men ook vlieg tuigen in dienst van de jacht gesteld, die daar door iheelemaal het karakter van sportieve- Ninvrod dienst verloren heeft. De resultaten van deze proeven zijn nog niet gepubliceerd maar men mag wel aannemen, dat vliegtuigen hier te gebruiken zijn, want gelijk bekend, kan men Uit de hoogt© dingen onder de oppervlak te van het water zeer goed onderscheiden. De lucbtwaarnemers staan natuurlijk door de radio met de schepen dm verbinding en de ka piteins kunnen hun eens zoo spannend bedrijf ten slotte waarachtig wel op hun pantoffeltjes af. Alles hijeen genomen, is er een vloot van circa 150 schepen gedurende de drie zomer maanden in de Zuidelijke IJszee aan het Jagen. Zes duizend menschen vinden hun brood in der walvissohen dood en deze lieden leveren als hoofdzaak twee millioen ton traan ter waarde van 125 millioen gulden aan liefheb bers op. Het museumpaleis van Dahomey Midden in het land Dahomey verheft zich een breed plateau: Abomey de vroegere woon plaats der zwarte koningen van Dahomey, die ovier een deir inhalllgeivtete rassen van Afrika regeerden. Men kan de heerschappij van tien dezer vor sten nagaan, in onafgebroken opvolging van 1650 tot 1892, toen de Fransohen den laatsten regent, Beha.nzin, verdreven. Elk der konin gen had het paleis vergroot, uit de rood© aarde van het land nieuwe muren opgericht, welke zich tot 8 M. hoogte verhieven en een. 'terrein van 40 H.A. insloten, dat alleen dien de voor de familie van den vorst en zijn ge volg. Na de verovering door de Franschen icwam. hot verval. Woestenij bedekt© de residentie^ de paleizen werden door slingerplanten over woekerd. Maar nog bijtijds greep een kunst historicus in, maakte een eind nan hot ver val minstens bij twee der koninklijk© ge bouwen liet de muren en daken versterken en zwarte, kunstvaardig© handwerken herstel den weer de reliefs, welke door zon, wind en regen waren vernield. Toen de gebouwen weer hun oude gedaante vorkregen todden begon een ijverige inza meling van historische voor-Werpen in het land. En men had succes. Men kon den troon der tien zwarte koningen weer aanbrengen, evenals hun soepter en de vorstelijk© zwaar den, voorts in koper gedreven beelden, welk© de vorstelijke families symbolisch uitbeelden, en vele gereedschappen: breed© messen, en groote tooversteenen, zeldzaam versierde wa pens der priesters en interessante offerscha len. De ornamenten en de versiering der scha len herinneren aan de historische daden der koningen. Ze geven een waardevollen kijk op 't leven van dezen zwarten volksstam. Al deze zaken 'werden in het voormalig koninklijk paleis ondergebracht. Onder groote deelname van alle stammen werd dit interessant mu seum feestelijk ingewijd. De menschenkenner Patroon: ,,A propos, hecht je er nog aan om vanmiddag de begrafenis van je tante bij te wonen?" Bediende: „Ja natuurlijk, mijnheer". Patroon: ,,Zoo! Ik lees andere zoo Juist ln de krant, dat de gxoole voetbalmatch tot morgen Is uitgesteld",

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1931 | | pagina 6