m
Yt
I
fj
2
n
DE DOOD VAN OOM
ANSELMUS
HELDEN VAN DEN
ARBEID
mmm
DE VLOEK DER
BEROEMDHEID
DE WALVISCHVANGST
H
-mm
iS®
WOENSDAG 8 APRIL' 193Ï
iitnir
'A
-
- wm
L -
mmm
■f
F
Oom Anselmus kwam vroeger dan wij ver
wacht hadden, en las 's morgens op het feest
van den H. Michael den eersten keer bij ons
Mis. Hij had een ovaal, wasbleek gezicht
grijze oogen die in heit hiernamaals schenen
te zien. maar wanneer hij je iets vroeg, of
wanneer je hem antwoord gaf op een vraag,
kwam er een flikkering in zijn blik. Wij kin
deren waren bang voor hem. hij scheen aan
wezig te zijn en niet aanwezig, tegelijk ner
gens aandacht op te slaan en toch alles te
zienoveral te zijn en nergensen nooit
sprak hij een onnoodig woord.
Toen hij ongeveer een maand bij ons was
het liep tegen het eind van October en
ik hem op een morgen om zes uur de Mis
diende, scheen het mij toe, dat hij op het punt
stond in onmacht te vallen, zóó bleek was hij,
en zóó zwak zag hij er uit; hij leek bijna
transparant, als een albasten vaas waarin een
kaars brandt.
Na de Mis ging oom Anselmus naar zijn
kamer, en mijn zuster Amphillis en ik hoor
den moeder tegen vader zeggen, dat „de arme
Anselmus.,,...", en dan hield zij opeens op,
en vader vertrok zijn mond, zooals hij alleen
dééd, wanneer hij hoorde dat iemand verdriet
had of in gevaar verkeerde. Wij begrepen het,
en Amphillis zei tot mij „Vader denkt dat
oom Anselmus gaat sterven".
Heel dien dag werd er rondom ons heen
gepraat en gefluisterd, en wij kinderen begre
pen dat er iets aan de hand was, dat voor ons
verborgen werd gehouden. Wij hoorden ook,
dat er een vreemdeling zou komen.
Daags voor Allerheiligen was ik 's morgens
om vier uur in de kapel om te dienen ik
had de kaarsen op het altaar aangestoken. Ik
wachtte, maar niemand kwam. Na een poosje
zag ik Hester, onze kinderjuffrouw komen
zij nam mij bij den arm en trok mij haastig
achter zich aan uit de kapel, zeggende dat
oom Anselmus geen Mis zou lezen, daar hij
ziek was, en dat mijnheer Heathcote, onze
kapelaan, iets later de Mis zou doen. Ik behoef
de niet te dienen.
Ik werd naar boven gebracht, en Amphillis
ontving mij met de vraag„Wat is er ge
beurd Zij wist dat er iets was voorgevallen.
Later op den dag vernamen wij, dat oom
Anselmus ziek was, en nog wat later, dat hij
dood was.
Zijn lijk werd in een open kist in de kapeü
gelegd. Mijnheer Heathcote knielde er naast,
en bad. Men bracht Amphillis en mij erheen
om hem te zien. Oom Anselmus lag daar zoo
bleek als ivoor, maar niet bleeker dan hij bij
zijn leven geweest was. Op zijn gezicht was
een glimlach van ondoorgrondelijke tevreden-
beid, en hij scheen verzonken in een gelukki
gen slaap, als iemand die in het bezit is van
een kostbaar geheim of die met zekerheid een
gelukkige gebeurtenis verwacht.
Ik was angstig geweest bij de gedachte, het
lijk te zullen zien, maar zoodra ik den doode
zag liggen, werd alle vrees van mij wegge
nomen.
's Avonds werd de sist onder gezang en met
toortslicht naar de kerk gebracht, en werd zij
neergezet in de Mariakapel, met waskaarsen
er rondom heen, en een menigte armen waak
ten bij de baar met toortsen en kaarsen in
de hand. Mijnheer Heathcote en anderen
zongen den heelen nacht lljkzaigen 's mor
gens om vier uur las hij Mis.
Maar Amphillis en ik voelden, dat er nog
iets anders in de lucht hing behalve deze
onverwachte gebeurtenis, hoe gewichtig deze
alreeds was. De vreemdeling, over wien men
ons had verteld, kwam later op den dag aan,
na het uur van het diner, dat laat was om
vier uur 's middags. Amphillis en ik stonden
naar hem uit te kijken door een bovenvenster.
Hij kwam aanrijden op een muilezel, en achter
kwam nog een muilezel en vier bedienden.
Hij was een grijsaard, krom. met een ziekelijk
gezicht, ook een geestelijke, maar hij was groo-
ter en kloeker gebouwd dan oom Anselmus.
Wij werden later aan hem voorgesteld, en wij
moesten zijn ring kussen zoo gisten wij dat
hij een bisschop was. of op zijn minst abt.
Maar William Orchard, de stalknecht, fluister
de ons, zoodra hij daartoe in de gelegenheid
was, in, dait hij niemand anders was dan Kar
dinaal Wolsey, die van Cawood Castle was
gekomen om oom Anselmus te spreken, maar
de dood had hun ontmoeting in deze wereld
verijdeld.
Amphillis en ik sliepen op dezelfde kamer,
vlak naast het vertrek, waar Hester met de
jongere kinderen sliep. De deur tusschen de
beide kamers stond open.
Zoodra ik in bed lag sliep ilc in. Nu ik een
doode had gezien, en mijn oom Anselmus in
zijn dood zoo weinig verschilde van wat hij
bij zijn leven geweest was, was ik niet langer
bevreesd een geest te ontmoeten, hoe bang mij
William Orebard daarvoor ook gemaakt had.
Ik weet niet boe laat het was, toen ik op
eens wakker schrok. Amphillis sliep. Ik gleed
uit mijn bed en luisterde aan de half open
staande deur, waarachter mijn kinderjuffrouw
en de anderen sliepen. Ik hoorde geen stem
men. En toch wist ik zeker, dat een of ander
geluid mij gewekt had. Ik voelde mij angstig,
maar in weerwil van mijn angst voelde ik, dat
ik had te gehoorzamen aan een onzichtbaar
bevel, als iemand die in de greep van een
betoovering zit. Ik deed de deur open en liep
de gang in en weldra merkte ik, dat ik een
Smal poortje opende, netwelk van de hall toe
gang gaf tot de binnenplaats. Ik stak de plaats
over, nog steeds als iemand die gehoorzaamt
aan een bevel, en liep recht op de kerkdeur af.
Ik opende deze en trad binnen. De kerk was
vol lichten, maar ik vernam geen gezang, ook
zag lk niemand van de geestelijken. Ik liep
naar de Mariakapel, waar ik wist dat mijn
oom lag. Mijn hart was steenkoud van angst
en toch werd ik voortgestuwd door een sitil
bevel, dat ik niert kon weerstreven.
Toen ik de kapel binnenkwam, zag ik de
'Kardinaal naast de baar staan, en oom Ansel
mus rechtop in zijn kist "zitten, met groote
levendigheid «prekend, aia een bulten,lender.
wat hem nu en dan gebeurde, wanneer hij
opgewonden was, doordat hij langen tijd in
deu vreemde verkeerd had. Ik viel in zwijm,
en toen ik weer bij kwam bemerkte ik, dat
ik weer in huis was, in de gang, nabij de
logeerkamer, waar de kardinaal verbleef. Ik
had den bediende wakker gemaakt die er tegen
over sliep. Door mijn gegil, naar hij zei. Men
stak toortsen en kaarsen aan, en de kardinaal
kwam uit zijn kamer Hij was geheel aange
kleed en het toortslicht blonk in den grooten
blauwen steen van zijn ring. Hij nam mij in
zijn armen en suste mij, zacht en goedhartig,
eu zei dat ik voor niets bang hoefde te zijn.
Ik schreide, en ik was op het punt te spreken,
toen de kardinaal zijn vinger op zijn lippen
legde en zei„Dat is nu allemaal voorbij".
Mijn moeder, mijn vader, en Hester kwamen
uit hun kamers toeloopen, en de kardinaal
vertelde hun, dat ik geslaapwandeld had. Ik
zei, door mijn tranen heen, dat er roovers in
huis waren, wetende dat een geestengeschie
denis niet geloofd zou worden. Men bracht
mij weer naar bed, in Hester's kamer, en mijn
vader zei, dat een jongen van mijn leeftijd zich
moest schamen om zoo bang en laf te zijn
en moeder en Hester zeiden beiden, dat ik over
spannen was. Ik sliep niet meer voor het mor
gen werd, maar ik mocht blijven liggen, omdat
men dacht dat ik niet in orde was en den
volgenden dag kwam de apotheker en gaf mij
medicijnen.
Tot op den dag van vandaag weet ik niet
of wat ik zoo duidelijk gezien heb een droom
was of niet.
Dien Allerheiligenmorgen verliet on3 de
kardinaal en toen hij ons zegende, had hij
tranen in de oogen. Voor de maand ten einde
was stierf hij in de abdij van Leicester.
Naar Tiet Engelsch) "W. t. B.
Wie onzer heeft er al eens over nagedacht
wat een geweldige arbeidsprestatie in den
loop van een enkel menschenleven geleverd
wordt?
Kortgeleden stierf een beroemd chirurg, die
iu zijn leven 10.000 operaties had verricht.
Een getal, dat aan het ongeloofelijke grenst.
Zelfs wanneer men aanneemt dat hij veertig
jaar lang als chirurg werkzaam geweest is,
dan is dat nog bijna een operatie per dag.
Een rattenvanger, die nauwkeurig boek
houdt over zijn werkzaamheden, verklaart dat
hij in het afgeloopen jaar 5435 ratten gevangen
heeft.
Daar hij een man van 65 jaar nu zijn
beroep reeds vanaf den tijd dat hü naar school
ging uitoefent, dus ongeveer zestig jaar, moet
hü ongeveer 250.000 ratten gedood hebben.
Stel u deze eens op een hoop voor!
Men heeft berekend, dat een rat per jaar
ongeveer voor 16 schade aanricht; zoo kan
de waarde van zijn voortdurenden arbeid ook
eenigszins bepaald worden: hij heeft het
volksvermogen minstens 4 millioen bespaard
afgezien nog van het feit, dat de 250.000 ratten
ook nog eventueels nakomelingen gehad zouden
hebben, die met rente op rente eveneens schade
aangericht hadden. Een rattenvanger is dus
een van de weinige menschen, die den Staat
groot voordeel opleveren.
Een metselaar legt in 40 jaar meer dan 4
millioen steenen, hij kon, wanneer hij den
heelen arbeid aan één gebouw besteedde een
zeer eerbiedwaardig bouwwerk to: stand
brengen.
Ook een brievenbesteller heeft na 40 dienst
jaren zijn pensioen werkelijk verdiend. Mis
schien heeft er wel iemand zin, om uit te reke
nen hoeveel tra.ppen hij bij de uitoefening van
zijn dienst dag in dag uit heeft bestegen'of
hoeveel passen hij beeft moeten gaan, om nog
te zwijgen van de brievenbestellers, die een
groot aantal mijlen afgelegd hebben, grooter-
dan de omtrek der aarde.
Hoeveel visschen haalt een visscher in den
loop van zijn leven uit de zee?
Hoeveel letters schrijft een typiste in den
loop van een jaar? Een bekend journalist
heeft uitgerekend, dat- hij in de laatste 36 ja
ren gemiddeld 750.000 woorden per jaar ge
schreven heeft, wat totaal ongeveer 27 millioen
woorden uitmaakt.
Wanneer men berekent, dat een roman ge
middeld slechts 60.000 woorden bevat, zou diit
aantal woorden een levenswerk vormen van on
geveer 300 romans.
Wanneer men als basis van 60.000 woorden
-aanneemt, dan kan men ook uitrekenen, dat
een zeer bekende schrijfster, die van een nog
bekender geïllustreerd weekblad voor haar laat-
®ten roman 110.000 ontvangen moet hebben,
een honorarium van 1.50 per woord kreeg. Er
stroomt dus werkelijk zilver uit haar pen. Wan
neer dit honorarium de gewone maatstaf was,
zou geen van onze schrijvers nog over slechte
tijden klagen.
Een record werd wel behaald door een vrouw,
die niet minder dan 6S kinderen grootgebracht
heeft. 23 van deze idn deren waren haar eagen
kroost; haar tweede man bracht er 17 mee in
het tweede huwelijk. Ze had 28 pleegkinderen
aangenomen.
Het is niet zoo eenvoudig om uit te rekenen,
hoeveel iter melk in het verloop van al deze
jaren zij gekookt, hoeveel badjes klaargemaakt,
hoeveel luiers gewasschen en hoeveel kleeren
zij versteld heeft
Men neme de naaister en telle een® het aan
tal steken, die zij in haar 8 uren dag maakt en
In de meeste gevallen zal haar dag wel langer
duren dan 8 uur. Deze millioenen en millioe-
nen steken zijn als symbool van een oneindig
geduld, van een nimmer-moe-worden. Zulke
handen is de rust van harte gegund, wanneer
zij eindelijk in den schoot zinken en zij mogen
gerust een kalmen levensavond genieten.
Waarheen wij ook zien, overal ontdekken wij
ware helden van den arbeid. Het mag klein
werk zijn, als geheel als de som van den
levensarbeid van één mensch is het iets buiten
gewoons, iets bewonderenswaardigs.
?V' n"O:
Hi -: aY?"
vv;
■j
3*
--'--'fcx -
s?
ALS ZWALUWEN IN DE TELEFOONDRADEN zaïten de Amerikaansche Jantjes in 't want
der Arizona, tar begroeting van president Hoover
Het was ettelijke jaren vóór den oorlog.
Niemand kende Charlie Ohapiin, die in een
voorstad van Londen optrad, voor een erbar
melijk honorarium, dat niet eens voldoende
was om sigaretten te koopen. Tabak, welke hij
cadeau kreeg, vermengde hij met allerlei on
kruid en uit dat verschrikkelijk allegaartje
draaide hij zijn sigaretten.
lederen morgen ging hij een tabakswinkel
naast zijn woning binnen, trok aan het gas-
apparaat, dat de vlam er uit sloeg en stak zijn
patent-sigaret aan. T-ot op zekeren dag het ge
duld van den winkelier ten einde was. Weer
was Chaplin gekomen, had gebruik gemaakt
van de gasvlam, had hoffelijk den hoed afge
nomen en wilde den winkel weer uitgaan. Toen
sloeg de koopman woedend o;p de toonbank en
riep: „Zeg me eens, wie is u eigenlijk?" Ohap
iin draaide zich verwonderd om: „Kent u mij
nog nie:'.' Ik ben toch de man, die hier dage
lijks vuur haalt".
Thans heeft Chaplin het zoo ver gebracht
dat bij nergens ter wereld met rust wordt ge
laten. Men kent hem in Australië evengoed als
in Shangaii, te Tokio komen de Japanscke
meisjes op hem af en te Parijs zal men hem
waarschijnlijk met het eerelegioen versieren.
Te Londen dongen hertogen en ministers naar
zijn gunst en zelfs Bernard Shaw, in wiens
woning Ohapiin zich een paar jaar geleden
niet gewaagd zou hebben, vierde hem als den
beroemd-sten man van de wereld.
In 1926 was Tagore te Berlijn. Hij stond ver
steld van de ontvangst, de banketten, de open
bare en particuliere feesten welke hem eerden,
maar ook hinderden. Toen hij Einstein zijn
leed klaagde, zeide deze:
Ja, het is verschrikkelijk, ais men offi
cieel reist. Maar wanneer ik naar Zuid-Frank
rijk ga, neem ik een heel klein hotel en in het
vreemdalingenlboek schrijf ik: Dr. stain uit
Berlijn''.
Tagore keek ham met groote oogen aan. Maar
als men zoo'n prachtigen witten 'baard heeft.
En zulke lange Indische gewaden! Dan kan
men toch niet als dr. X uit Calcutta reizen!
Intusschen is ook Einstein's portret zoo
dikwijls in alle kranten dei- wereld verschenen,
dat de vlucht naar de eenzaamheid hem nau
welijks nog lukken zal.
Het heeft hem niets geholpen, dat hij dezen
keer voor zijn groote A/merika-reis verzocht
heeft, van alle officieel© ontvangsten af te zien.
De particuliere invita'Ues zijn niet (minder
vermoeiend en er waren er zooveel, dat de
terugreis op de stoomboot voor den geleerde
wel een groote verlichting geweest moet zijn.
In den herfst van 1929 hebben de Amerika
nen hem zelfs in zijn landhuis te Caputh op
gespoord. Plotseling ging de telefoon, het was
New York en men vroeg naar professor Ein
stein. Tien minuten duurde het voor hij kwam
en toen stelde de directeur generaal van een
Amerikaansche radio-zender hem voor, een
paar dagen later een lezing over Edison te hou
den. Hij zou het heel gemakkelijk hebben; hij
behoefde slechts in een telefoon-toestel te
Caputh te spreken en de toespraak zou dan
naar Amerika geseind worden, waar men ze
door de radio 'zou uitzenden. Alle andere
radiosations van Amerika zouden ondertua-
schen zwijgen.
Maar Einstein wilde niet.
Amerikanen zijn taal en een uur later had
Einstein een lang telegram in -de hand met
een nieuw aanbod. Weer ging een half uur
voorbij, de telefoon rinkelde en weer was er
New York. Nu was Einstein murw geworden;
zooveel ijver moest beloond worden en de ge
leerde gaf zijn toezegging.
Het is niet aantrekkelijk een groot man te
zijn, voortdurend door het. groote publiek te
worden gadegeslagen en zelfs zijn weekend
niet ongestoord te kunnen doorbrengen.
Wat Einstein ooit zegt, wordt over den
oceaan gekabeld, om het ©ven of het nu over
slerrekunde, mooie platen, goed eten of het
leven na den dood gaat. Negentiende van de
Amerikanen, die iets over Einstein's nieuwe
theorie lezen, begrijpen er niéts van; maar
toch willen ze het lezen.
Hoeveel weetgieriger moeten zij zijn, om alles
van en over Bernard Shaw te hooren, wiens
geestigheid zij begrijpen. Shaw maakte eens
een voetwandeling door Schotland. Een toe
rist beschouwde een langen flinken wandelaar,
die hem bekend voorkwam, en keek hem strak
in het gezicht. Shaw draaide zich om en zei
beleefd: „Ja zeker, u hebt volkomen gelijk",
en 'haastte zich zoo snel mogelijk verder te
kom-en.
Toen hij naar Londen terugkeerde, was deze
geschiedenis al gedrukt. Eau reporter zat in
zijn woning, nam dé Schotlandrels als uit
gangspunt en pijnigde den schrijver vervol
gens eenige uren met de gekste vragen. Het
ging naar middernacht en de reporter stopte
nog in volle gemoedsrust een pijp. Toen zei
Shaw: „Wat nu, rookt 11 op straat ook?"
Dagelijks overlaadt men den schrijver met
uitnoodigingen, dagelijks krijgt hij de merk
waardigste aanbiedingen en als hij daar zeer
grof op antwoordt,, is dat ook niet erg, want
zoo'n autograaf is waardevol.
Van Kipling wordt verteld, dat hij zeer dik
wijls bedragen van honderd tot twee honderd
Mark met chèque's betaalde. Eens verwonder-
hij er zich over, dat zijn bankfconto niet ver
minderde, ofschoon hij veel assignaties had af
gegeven. 'n Toeval bracht de verklaring. Hij ont
dekte in 'n huishouden een zijner cheque's netjes
omlijst en achter glas als autograaf tegen den
muur gehangen! De autograaf was meer waard
dan de bank voor de Chèque 'betaald zou heb
ben.
Wereldroem is een noodlottige zaak; men
wordt niet eens zijn geld kwijt. En wanneer
de groote mannén ook nog politicus zijn, dan
kan de roem -een verschrikkelijke plaag worden.
De presidenten der Vereeuigde Staten moeten
zich de handen laten drukken tot ze opzwellen.
Iedere burger heeft het recht, op die manier
zijn achting voor het staatshoofd kenbaar te
maken.
Hoover noch Coolidge kunnen hun zomerva-
eanfcie ongestoord doorbrengen, ofschoon het
beiden 'beter lukt dan den Engelsohen troon
opvolger, die eerelid. van talrijke Indianen
stammen, ridder van hooge negerorden en han
delsreiziger van het Britsche wereldrijk is.
Toen men ter eere van hem in Zuid-Afrika
eens een feest organiseerde, vroeg hij een
muurbloempje ten dans. „Waarom zoo een
zaam?" vroeg de prins van Wales. „Ik ben hier
vreemd; lk ben n.l. lid van een reizenden
theatertroep, en sinds miju vroegste jeugd bij
dit bedrijf antwoordde liet meisje. „Dus col
lega's" meende de troonopvolger. „Ik reis nJ.
sinds miju jeugd aia deserteur van ©en groot
circus".
De echte diplomaat
Mussolini speelt viool. En zooals men zegt,
zeer goed. Wanneer hij gasten heeft, treedt
hij gaarne als vioolvirtuoos op. Eens was
Graaf Bethlen, de Hongaarsche minister-pre
sident, te Rome en ook bij Mussolini te gast
Na het avondmaal nam Mussolini zijn viool.
En speelde voor Graaf Bethlen de Hongaar
sche Rihapsodie van Liszt. Mussolini speelde
met zulk een temperament, dat midden onder
het concert een snaar sprong.
,,Eén oogenblik!" verontschuldigde zich Mus
solini.
Toen nam hij een nieuwe snaar en zeide:
,,Weet u wel, collega, met 'n viool is 't net
als met de wereldpolitiek. Als een oude snaar
springt, dan moet men een nieuwe aanleg
gen. Waarop Graaf Bethlen, de fijne diplomaat,
bescheiden opmerkte:
„Mag ik vragen op Uw viool, die nieuwe
snaar te mogen zijn?"
Telkens wordt de vraag weer eens geopperd
of de walvisschen niet aan het uitsterven zijn.
Menigeen maakt zich ernstig over het lot van
deze dieren ongerust. Voor eenigen tijd had
men hun neuzen zelfs geteld en was daarbij
niet verder dan het cijfer 12.000 gekomen, maar,
naar verluidt, moeten de walvlsschen bij deze
volkstelling verbazend gesmokkeld hebben. Al
thans reizigers in de zuidelijke poolzeeën mel
den nog altijd over ontmoetingen met over
stelpende scholen van deze zoogvisschen. Maar
in alle gevallen werd er verleden jaar In Ber
lijn toch al een internationaal congres gehou
den om jachtwetten ter bescherming van de
walvisch te beramen.
In onze vadertandsche geschiedenis speelt de
walvisoh een rol, die ieder op zijn duimpje
kent. Het beest noopte ons Spitsbergen en an
dere onherbergzame oorden te ontdekken eD
de stad met den mooien naam Smerenburg te
stichten en deze te bevolken met mannetjesput
ter van de koenste variëteit. Want er behoor
de wat toe in die oude primitieve dagen, het
groote beest in open 'booten achter na te
roeien en het dan op het geschiktste oogen
blik met de hand een herwen in zijn karpis te
jagen. Wanneer men zijn verbeelding even
laat gaan en de som probeert te vinden van alle
ontbering, gevaar, ellende en dapperheid, wel
ke door onze voorvaderen opgebracht móesten
worden om deze visscherij tot den boogen trap
van bloei te brengen, waar 'Zij eens op stond
dan is men toch wel geneigd voor die oude
schippers en matrozen zijn pet even af te ne
men.
Maar zooals de ouden zongen, zoo piepen de
jongen tegenwoordig niet meer. Wij hebben het
walvigchitnonopolie, 'dat we eens 'bezaten, uit
de 'handen laten glippen en al sedert jaren geen
poging meer gedaan tenminste een bescheiden
plaatsje onder de walviselizon te 'heroveren.
De Noren zijn in deze branche onze opvolgers
geworden en deze zijn nu de schatten gelds
verdienende wereidieveranoiers van traan en
baleinen, van ingemaakt walvischvleesoh, van
ambra, andrenalin en wat verder van een wal
visch te halen is.
De Noren hebben het vak natuurlijk voor
hun dear geleerd want daar zwommen de
groote boesten vroeger in ontelbare massa's
voorbij. Maar die gulden tijden zijn nu voorbij
en in de Noordelijke IJszee komt het groote
dier nog maar schaars voor. Zóó schaars
zelfs dat de 'margarinefabrikanten er zich on
gerust over maken en dat ook van hun kant
stappen genomen zijn, tén minste één. jaar
lang de jacht in deze streken te staken.
Maar toen de Noren 'begonnen iu te zien, dat
het vet een beetje afgeschept was van de noor
delijke soep, wierpen ze mat een fikschen ruk
het roer om en zetten zij koers naar 'het zui
den om hun geluk in het Antarktische te be
proeven. Zij hebben het er .gevonden maar
makkelijk is hun dat niet gevallen. Een opera
tiebasis hadden ze niet en ze waren voor hun
bedrijf dus geheel aangewezen op de gast vrij
heid van anderen, van Argentinië, van Nieuw
Zeeland, van de Unie van Zuid Afrika, van
Engeland, enz. Deze afhankelijkheid hebben
ze later met behulp van de techniek trachten
te ondervangen en wel door het bouwen van
drijvende traankokerijen maar deze voldoen
toch maar half. Makkelijk ware het de Noor-
sche regeering gevallen haar vlag te hijschen
en beslag te leggen op e<?n paar van de vele
eilanden, kapen, baaien, enz.' welke door haar
visscliers en wetenschappelijke mannen in de
Zuidelijke IJszee ontdekt werden, maar de on
herbergzaamheid van deze streken was blijk
baar toch te groot om een duurïame vestiging
'te entameeren. Zooda.t zij zich ten slotte maar
op het reeds een paar maal ontdekte maar tel
kens Weer verdwenen eilandje Bouvet gedeci
deerd heeft, waarbij zij echter op Engelsohen
wederstand stuitte.
De Noren hebben in deze zuidelijke zeeën een
monopolie, dat op geen wettelijke beschikkin
gen toerust maar alleen op bun eigen uitste
kendheid en op de aarzeling van.andere vol
ken een duit in deze visscherij t.e wagen. Finan
cieel is deze aarzeling moeilijk, te verklaren
want het is van algemeen© bekendheid, dat er
verbazend grof geld in de walvisohvissoherij
verdiend wordt. De onkosten zijn wel is waar
'hoog en de harpoeniers worden bijna als Hol-
lywoodsterren 'betaald maar desondanks kee-
ren de voor bet daal opgerichte Noorsche
maatschappijtjes geregeld percenten dividend
uit, die soms tot in de honderdtallen stijgen.
Eerst zeer laat zijn de Argentijnen en de
Schotten er toe gekomen eenig kapitaal in
dezen tak van nijverheid te steken en hoewel
hun ondernemingsgeest ten deze rijkelijk be
loond werd, kouden ze het toch niet zonder de
Noren stellen. Want geen ander ras schijnt
voor deze jacht voldoende afgehard te zijn.
Geen ander ras kan zulk een geweldige stank
verdragen. Geen ander ras kan zooveel moed,
uithoudingsvermogen en aanverwante deugden
opbrengen. Geen ander ras is zoo door en,door
van de zeden en gewoonten der walvisoh op
de hoogte. En dan ten slotte, de Noren heli-
ben hun Svend Foyn-barpoen en daarmede
slaan ze alle concurrenten uit het veld.
De tegenwoordige walvischvangerij zooals
die in de Zuidelijke IJszee bedreveu wordt, is
niet met de ouderwetsdhe van onze voorrade
ren 'te vergelijken. Sport zit er niet vee-I meer
in en zoo er nog hooge menschelijke kwalitei
ten voor noodig zijn dan is dat altijd verge
lijkenderwijze gesproken.
Tegenwoordig wordt n.la niet meer van uit
een open boot en met de hand geharpoeneerd
maar met kanonnen en van het dek van een
schip waar men volkomen veilig is. De ge
weldige uitwerking van deze harpoen-kanon
nen had het nadeel dat de blauwwal, de
zuidelijke varietiet van deti walvisch, dade
lijk zonk. Aan een gezonken walvisoh heeft
men natuurlijk niet veel maar nu bestaat de
zonnezijde van de Svend Foynharpoenen daar
in, dat ze niet alleen door een touw met het
sdhip verbonden blijven maar dat het ook
mogelijk is door middel van compressoren het
lichaam van den gedooden reus met lucht vol
te pompen zoodat dit aan de oppervlakte komt
drijven.
Wat men er dan mee doet hangt van de om
standigheden af. Is er een traankokerij in do
buurt dan sleept men (het fcan-iom daarheen.
Of wel men jaagt verder tot men een heele
sleep bij elkaar heeft. Of men is geheel up tot
date uitgerust, hijscht het doode beest aau
'boord eu gaat direct tot daadwerkelijkhedeu
over.
De walvisdhkoersen hebben op de wereld
markt aan hevige schommelingen ten prooi
gestaan. De eens zoo gezochte 'baleinen hebben
natuurlijk aanzienlijk in waarde ingeboet se
dert de dames zich niet meer in harnassen
steken. De traan werd door stearine en petro
leum vervangen. Maar ze wordt, nog in zeep ge
bruikt en tegenwoordig koopen de margarine-
fabrikanten deze vettigheid ook op. Echter
komt men er slechts langzaam toe de neven
producten van den walvisch te exploiteeren. De
reederijen betalen haar 'bemanning 'hoofdzake
lijk met premies op de traan die zij leveren,
Daarom hebben deze bemanningen voor bij-
zaken maar weinig oog. Op de schepen die als
drijvende traankokerijen ingericht zijn, gaat
alles overboord wat voor de bemanning niet
van direct belang is. Aan den vasten wal heeft
men echter met zekere bepalingen te maken,
die de verkwisting binnen altijd nog ruime
perken houden. Zoo is men nu begonnen het
V'leesoh van den walvisch, dat tot nu nog
sicehts als mest gebruikt werd in te maken.
Naar verluidt smaakt dit vleesch zeer goed en
heeft het in het geheel geen traanaromg. over
zich. Opkoopers van dit ingemaakt© walviach-
vleesch zijn de Japanners en de Fransehe re
geering voor 'haar Vreemdelingenlegioen. De
beenderen worden gemalen en dan als meststof
gebruikt. Uit bepaalde klieren weet men nu
ook het door de tandendokters gebruikt© an
drenalin te dis'tilleeren dat tot voor kort alleen
uit schapenklieren te krijgen was en de ambra,
waarvoor de parfumerie-Industrie zulke mooie
prijzen betaalt, is niets anders dan een soort
verkalking,sversohijnsel, waaraan zieke dieren
soms lijden, rte geheel en al moderne walvisch-
schepen zijn op grondige exploitatie van hun
vangst ingericht, zy werpen niets meer weg,
maar zij izijn een soort van drijvende inmaak-
fabrieken; van drijvende beendermolens; van
drijvende traankokerijen, enz. Van het oude
bedrijf hebben zij a.lieen nog de stank overge
houden, de vrees el ij ke, de ondraaglijke stank,
die tegenwoordig nog slechts de Noren schij
nen te kunnen uithouden.
Wat het kleine beetje poëzie betreft, dat de
Svend Foyn 'harpoenen nog niet geharpoeneerd
'hadden en dat dus nog aan het 'bedrijf vast
kleefde moet diit voor de altijd maa-r voort
schrijdende techniek ruim baan en aldus plaats
voor het banaalste proza maken. Zoo is de
radio in dienst van de jacht gesteld en staat
een schipper, hij moge dan nog zoo diep in ijs
en eerzaamheid steken als hij maar' wii; toch
in constantelijke verbinding met den vasten
wal, met andere schippers met zijn vervelende
directie en met zulke lugubere dingen als de
laatste noteeringen van traan, amber, enz.
Sedert verleden jaar heeft men ook vlieg
tuigen in dienst van de jacht gesteld, die daar
door iheelemaal het karakter van sportieve-
Ninvrod dienst verloren heeft. De resultaten
van deze proeven zijn nog niet gepubliceerd
maar men mag wel aannemen, dat vliegtuigen
hier te gebruiken zijn, want gelijk bekend, kan
men Uit de hoogt© dingen onder de oppervlak
te van het water zeer goed onderscheiden. De
lucbtwaarnemers staan natuurlijk door de
radio met de schepen dm verbinding en de ka
piteins kunnen hun eens zoo spannend bedrijf
ten slotte waarachtig wel op hun pantoffeltjes
af.
Alles hijeen genomen, is er een vloot van
circa 150 schepen gedurende de drie zomer
maanden in de Zuidelijke IJszee aan het Jagen.
Zes duizend menschen vinden hun brood in
der walvissohen dood en deze lieden leveren
als hoofdzaak twee millioen ton traan ter
waarde van 125 millioen gulden aan liefheb
bers op.
Het museumpaleis van Dahomey
Midden in het land Dahomey verheft zich
een breed plateau: Abomey de vroegere woon
plaats der zwarte koningen van Dahomey,
die ovier een deir inhalllgeivtete rassen van
Afrika regeerden.
Men kan de heerschappij van tien dezer vor
sten nagaan, in onafgebroken opvolging van
1650 tot 1892, toen de Fransohen den laatsten
regent, Beha.nzin, verdreven. Elk der konin
gen had het paleis vergroot, uit de rood©
aarde van het land nieuwe muren opgericht,
welke zich tot 8 M. hoogte verhieven en een.
'terrein van 40 H.A. insloten, dat alleen dien
de voor de familie van den vorst en zijn ge
volg.
Na de verovering door de Franschen icwam.
hot verval. Woestenij bedekt© de residentie^
de paleizen werden door slingerplanten over
woekerd. Maar nog bijtijds greep een kunst
historicus in, maakte een eind nan hot ver
val minstens bij twee der koninklijk© ge
bouwen liet de muren en daken versterken
en zwarte, kunstvaardig© handwerken herstel
den weer de reliefs, welke door zon, wind en
regen waren vernield.
Toen de gebouwen weer hun oude gedaante
vorkregen todden begon een ijverige inza
meling van historische voor-Werpen in het
land. En men had succes. Men kon den troon
der tien zwarte koningen weer aanbrengen,
evenals hun soepter en de vorstelijk© zwaar
den, voorts in koper gedreven beelden, welk©
de vorstelijke families symbolisch uitbeelden,
en vele gereedschappen: breed© messen, en
groote tooversteenen, zeldzaam versierde wa
pens der priesters en interessante offerscha
len. De ornamenten en de versiering der scha
len herinneren aan de historische daden der
koningen. Ze geven een waardevollen kijk op
't leven van dezen zwarten volksstam. Al deze
zaken 'werden in het voormalig koninklijk
paleis ondergebracht. Onder groote deelname
van alle stammen werd dit interessant mu
seum feestelijk ingewijd.
De menschenkenner
Patroon: ,,A propos, hecht je er nog aan
om vanmiddag de begrafenis van je tante
bij te wonen?"
Bediende: „Ja natuurlijk, mijnheer".
Patroon: ,,Zoo! Ik lees andere zoo Juist
ln de krant, dat de gxoole voetbalmatch tot
morgen Is uitgesteld",