T m ff DONDERDAG 3 JUNI 1931 HEILIG" PETRONILLA 1 31 Mei, UIT DE OUDE DOOS MEN ZEGT Oplossing van den vorigen rebus. EIGEN WERK. EEN DERWISCH. EEN BLINDE DERWISCH. VOOR KNUTSELAARS. „Glas in lood". DE NATUUR IN. LEGPUZZLE. A- B. FRIEBRICH SCHILLER'S VAN DE KOLONIALE r TENTOONSTELLING TF PARIJS 1931. WISTEN JULLIE DAT LETTERRAADSEL. 1 X X X X X X X X - X X X ossijig vorig letterraadsel. J dlIhrïVI De „Gulden Legende" verhaalt ons het leven van deze dochter van Sint Petrus, te boek ge steld door Sint Marcellus. 'n Dochter van Sint Petrus Ja. zeker Je hebt toch wel eens gele zen, dat Sint Petrus waarschijnlijk de éénige gehuwde apostel was 0. L. Heer genas Im mers zijn schoonmoeder Sint Pieiter vond het meisje wel wat Al te mooi van lijf en leden en daar maakte hij zich bezorgd over. Eigenlijk was het hem wel een beetje naar den zin, dat het kind door ziekte langdurig het bed moest houden Pas toen zij méér bevestigd was in de liefde Gods, verkreeg hij voor haar de volledige genezing. De H. Petronilla als leerlinge van den H. Petrus. Zekere Flaccus, nu vroeg haar ten huwelijk, geboeid door haar opvallende schoonheid. En zij antwoordde hem: „Als je met me trouwen wilt, stuur dan de speelmeisjes, dat ze me naar jé woning geleiden Doch toen zij aankwamen, die speelmeisjes begon Sinte Petronilla te vasten en te bidden; zij ontving de H. Communie en gaf haar prille leven na drie dagen aan Hem terug, van Wien zij het in bruikleen had ontvangen. Flaccus, zeer teleurgesteld, vroeg nu aan haar vriendin, Felicula, zijn bruid te worden. Toen zij dat niet wou, moest ze een offer brengen aan de afgoden. Maar noch het een, noch het ander verkreeg hij van haar. Hij zette haar nu gevangen. Zij nam geen spijs, geen drank tot zich, zeven dagen lang. Dan gelastte Flaccus haar geeseling. Haar gemarteld lichaam werd op 'n vaalt geworpen. De H. Nicodemus be- groef haar stoffelijk overschot; nu werd ook hij gevangen genomen, gegeeseld met roeden en m de Tiber geworpen. Justus wist zijn lichaam terug te krijgen en begroef het met groote eer Gedurende de Gouden Eeuw was de aardap pel lang niet zoo verbreid in ons land als thans, men at meer boonen, erwten en gort Op straat konden de lantarens niet lang bran den, want er stond niets ander in dan een kaars; gegoede menschen die in het donker uitgingen, lieten zich voorlichten met een fakkel of namen zelf een lantaarn mee in de hand, zooals op het platte land nog wel zede is. Een aparte slaapkamer was in die dagen een uitzondering. Stadhouder Willem I (15S4) ontving deftige bezoeken in zijn slaapkamer' De woonkamers hielden meest een bedsteê ver borgen, gelijk dit thans nog wel voorkomt dat de rijkste man van heel de wereld in Hindoestan woont, waar hij als „nizam" of keizer van Haiderabad over meer dan 10 mil- lioen onderdanen regeert, een en ander onder Engelsch toezicht. Tijdens de grooten oorlog (19141918) leende hij Engeland 50 millioen rijksdaalders! Hij bezit meer dan 400 auto's en reist in eigen trein. dat in Frankrijk de eau-de-cologne-fabrikant „Coty" het rijkst is, al zijn de auto-fabrikanten Ciitroën en Renault ook nu niat bepaald be delaars. De kracht, die op zichzelf vertrouwt, Wordt iederen dag herboren. Maar wie zichzelf verloren houdt. Die is voor goed verloren. Omstreeks het midden der vorige eeuw leefde de Engelsche natuuronderzoeker Charles Darwin (spL: Da-win), die veel onbe grepen verschijnselen in het leven der wezens wilde verklaren door zijn „struggle for life", den strijd om het bestaan. Juist in een eeuw, waarin velen tegen allen optrokken om zich té verrijken en men elkaar haast in niets ontzag, kwam deze leer uitnemend te pas om zi"h tegen het verwijt van zelfzucht te verdedigen; de „strijd om het bestaan" maakte nu eenmaal liet niet-ontzien van den naaste noodzakelijk. Wie niet streed of onder de voeten liep, ging zelf naar den kelder! Later bleek de theorie van Darwin lang niet altijd op te gaan en werden óók dingen ont dekt, die heelemaal niet aan ouderlingen strijd maar juist aan onderlingen bijstand en hulp deden denken, de „Kampf ums Dasein", zooals zo in Duitschland met een bekend woord den „struggle for life" (spr.: struggel fö lijf) ver taalden, had door deze ontdekkingen voor een gedeelte uitgediend. Eigenlijk was het nieuwtje, dat 1848 te Kas sei werd verteld, al oud. Die gezellige praat vaar, Herodotus, 400 v. Chr.) de vader der geschiedschrijving, wist er al van mee te spreken. Hij heeft het ergens over den vogel trochilus en den krokodil en de dikke vriend schap tusschen die twee. „Daar de krokodil vertelt hij „in het water leeft, zit zijn muil vol bloedzuigers. Alle andere vogels en dieren vluchten voor hem weg, maar met den trochilus staat hij op goeden voet, want die helpt hem. Wanneer namelijk de krokodil aan land komt en zijn kaken van elkaar spert, en dat doet hij altijd op het Westen, kruipt deze vogel tusschen zijn tanden in en eet de bloed zuigers op. Dat bevalt den krokodil erg best en hij doet den trochilus geen kwaad!" Brehm vertelt in zijn beroemd werk hetzelfde en ■voegt eraan toe, dat de „krokodil-wachter" zijn naam met het volste recht mag dragen. Deze beide dieren zouden het echter ook zonder elkaar kunnen stellen! 'n Krokodil kan zonder trochilus bestaan en omgekeerd. Men heeft echter óók van die vriendschappen, die zóó dik aan zijn, dat de dieren of planten voortdurend en stelselmatig naast elkaar voor komen en daarbij elkanders bestaan draaglijker en voller maken. Dit noemt men met een Grieksch woord symbliöse, samenleving. Dat is dus nog iets volledigers, dan hetgeen tus schen Herodotus' dieren en b.v. den neus hoorn en zijn madenhakker bestaat; deze laat ste waarschuwt zijn gastheer voor naderend gevaar. De dieren moeten, voor symbióse, alle twee eng gebaat zijn met de vriendschap; heeft één de schade, de ander het voordeel, dan spreekt men van parasiteeren. Symbiose komt voor tusschen dieren en die ren, dieren en planten, planten en planten. Zeer bekend is de hulp, die een heremieit- kreeft en een zeeroos elkander bieden. Beide dieren leven slechts afzonderlijk, als ze nog heel jong zijn. De kreeft bewoont 'n slakken huis, dat hem te klein is en de zeeroos helpt hem dat huis wat grooter te maken, anders moest-ie aldoor verhuizen en deze soort kreeft heeft daar net zooveel hekel aan als de meeste menschen! De schoone zeeroos, Adamsia, trekt overal met den eenzelvigen, zuren klui zenaar mee en komt op die manier méér voedsel tegen, dan zij anders zou mogen ver wachten, wanneer ze aan één plaats gebonden was. Ook eet ze met haar gastheer mee en verdrijft met het sap harer vangarmen alle vijanden, die het op het weeke.lijf van haar vriend hebben voorzien. Kreeften van deze soort, die geen dienstvaardige Adamsia bij zich hebben, trachten die te rooven bij een kameraad die er wél een heeft! Om meer naar het droge terug te keeren, er bestaat ook symbióse tusschen mieren en bladluizen. De mieren houën erg van 'n zoe- tigheidje en die wordt afgescheiden door de bladluizen. Uit dankbaarheid worden deze levende snoepwinkels door de mieren verde digd, hun kindertjes worden door hen ver pleegd en naar voedende planten gesleept. Dit gaat zoover, dat men zegt, dat de mieren er 'n veestapel op na houden! Pater Wasmann S.J. heeft daar heel interessante dingen over ver teld. Ook over de slavernij, waarbij de kinder tjes van andere, zwakkere soorten door de nijvere mieren worden geroofd, waarna zij zooiets als dienstknechten in het huis des roovers worden. Deze zorgen er dan weer voor, dat de „slaven" in leven blijven en hun natje en droogje rechttijdig krijgen! Wormen leven soms met zekere planten, algen, samen, ten behoeve van beider stofwis seling. De alg zorgt voor de benoodigde zuur stof en de worm levert koolzuur, water en soms ook: bijstand in gevaar! Andere dieren, c ie lichtdragers zijn, danken hun lampjes aan ®?'nil:,ios6 me,t lichtende bacteriën, zooals (i jij verschillende kevers het geval is. De Vlinderbloemen onder de planten leven in symbiose met bacteriën, die de stikstof dadelijk it de lucht weten te verbizonderen. Zij komen ,i°°r aan de worte'"'(nolletjes dier planten en daar, waar de grond weinig stikstofrijk is, wie\Z,l .aar gastvrouw niet zoo'n klein beetje stikstof. vo^„aeLA6e8t treedt de symbiose op den wa i i!6 "ploniers" der plantenwereld „FL ,zij maken den grond bewoonbaar voor andere planten - de korstmossen. Die zijn niet anders dan de symbiose tusschen algen en zwammen. Men kent 4000 soorten! De symbiose gaat hier zoo ver, dat de beide soorten niet meer van elkaar te onderscheiden vallen voor met-vakmenschen Dieren, maar óók planten helpen elkaar' En de menschen? Den Oosterschen bedelmonnik kennen wij beter onder den naam van derwisch, afgeleid van het Perzische „darvesh", dat „arm, be hoeftig" beteekent. Door geloften is hij gehou den tot armoede en versterving. Wel staat hij in aanzien bij menschen, die hem bovenna tuurlijke krachten toeschrijven, of die hem be- «Als wonderen om zijn vaardigheid in vuur eten, messen slikken of slangen-bezweren. Onwille keurig blijft ieder even staan, die den zonder lingen gezel ziet wandelen door de straat, overal zijn „jahak, jahoe" o recht, o God sprekend. Maar tot echte toenadering komt het zelden, men houdt de bedelaars tóch eigenlijk maar liever op 'n genadigen afstand, tenminste hen, die uit de lagere standen afkomstig zijn en er zooveel slonziger uitzien dan dè meer def tige orde-broeders. Bij géén godsdienstige plechtigheid mogen deze bedelmonniken ont breken; het komt voor, dat zij zich tot bloe dens toe geeselen en met scherpe ketenen borst en rug openhalen. Ook verminken zij vaak bun gezicht en loopen aldus, aan vele wonden bloe dend, bij de processies e. d. mee. De plaatjes knipten wij uit de „Deutsche 111. Ztg." van 12 Juni 1924. Aardig hè, dat „glas in lood", aan de kleurige kerkruiten, waardoor het licht gloeit, of in de serre of tuindeur ofvoor het raam. zooals je dat aan vele huizen ziet, 'n plaat. Zoo'n plaat wou ik met jullie gaan teekenen. Het is wel niet echt, maar het ijs in 'n koelcel is eigenlijk ook niet echt, en toch doet het dezelfde diensten. Laat een glasplaat snijden, zooals de teeke- ning aangeeft, zoo groot als je zelf wilt. Dat loopt niet zoo hoog in de papieren. Giet er water op, waarin gelatine is opgelost, je weet wel, dat kreukelige goedje, voorlooper van een fijnen pudding. Op 100 gram water neem je 6 gram witte gelatine. Laat het glas in schuinen stand drogen, dan loopt het over tollige er vanzelf af. Goed drogen laten, denk eraan, niet te haastig wezen. Breng dan de teekening op, allemaal „recht lijnig" teekenwerk, 'n karweitje voor passer en liniaal om van te smullen. Nateekenen op ruitjes kan ook. Voor het kleuren bezig j6 watervaste teeken-inkten. Op de lijnen leg je dunne rolletjes van dat gezellige goedje: stopverf, de hartewensch mijner kinderjaren Tint die met zilverbrons, als ze droog zijn. Omrand het glas met een strook zwart lin nen. 'k Zal den volgenden Zondag eens op de ramen letten, hoe jullie gewerkt hebben Grootmoeder wordt door haar man van den trein gehaald. „En, moeder, had je 'n goeie reis „Nee, het heeft bar geregend. De rails ston den onder water. Ik snap nog niet, hoe de machinist den weg kon vinden I." Op de wijde vlakte stond als eenig teeken van het bestaan van levende wezens een kleine Eskimo-tent. Daarbinnen was het al even troos teloos als buiten. In een hoek lag een magere vrouw. Haar koortsig, klamme handen, om klemden een zachtschreiende baby. Anjo, een ventje van naar schatting tien A twaalf jaar, keek angstig toe, niet begrijpend, waarom moe der zoo vreemd deedHij was heelemaal niet ingenomen met het nieuwe zusje, he-t had al niets dan ongeluk over hem gebracht. Eerst was vader gestorven. Hij had de mannen van den stam hooren fluisteren over roode pest, de stam was verder getrokken en hadden moeder, kleine zus en hem alleen gelaten op het ijs, bang als ze waren voor besmetting. En nu deed moeder juist zooals vader gedaan had, voor ze hem onder het ijs begraven hadden. Schuw keek hij naar haar en kleine zus, dikke zweet droppels parelden op haar voorhoofd, hoewel het buiten vinnig koud was. Ze wenkte naar Anjo, die langzaam naderbij kwam. Ze nam z'n koude hand in de hare, en fluisterde, telkens afbrekend, om moeilijk adem te halen: „Anjo, je bent nu twaalf jaarals ik er niet meer benneem dan je zusje mee op de slede rijdt naar het Zuid-Westen, daar zul je de stam vindenbreng ze de boodschap van m'n doodZe sloot vermoeid de oogen. Even later ging ze verder: „De Groóte Vader zegene jou, Anjo, en kleine Marganu ga ik naar vaderblijf braaf, Anjo Ze zuohtte nog even, toen lag ze onbeweeglijk. De tranen sprongen Anjo in de oogen. Hij voelde zich vreeselijk eenzaam. Zusje begon zacht te huilen, broer suste haar zoo goed mo gelijk. Buiten straalde het Noorderlicht. Anjo dacht aan de laatste raad van moeder: „Ga naar het Zuid-Westen". Hij legde moeders lichaam bui ten en stapelde er omheen een muur van ijs blokken. Hij floot even tusschen z'n tanden en onmiddellijk kwam een troep poolhonden aan draven, luid-blaffend sprongen ze tegen hun jonge meester op, gewillig lieten ze zich voor de slee spannen. Anjo belaadde deze met het tentdoek en maakte van de voorraad pemmi. kan een pakje, dat hij zorgvuldig wegborg, want daarvan zou hij de eerste week moeten leven. Hij wikkelde z'n zusje in een warme deken en stopte ze goed toe, zooals hij moeder ook dikwijls had zien doen. De honden kregen nog een extra portie robbenvleesch en de tocht begon. Regelmatig als een machine draafde het hon- denspan over de ongelijke ijsvlakte. Hier schoten ze over een smal ravijn, daar helde de lichte slee zoo gevaarlijk over, dat Anjo z'n zusje moest vastgrijpen, om te zorgen, dat ze niet zou vallen. Het vonkende Noorderlicht wierp grillige schaduwen over het woeste poollandschap, zoo dat Anjo telkens vreesde dat ze in volle vaart een ravijn in zouden schieten, dat, als ze dich terbij kwamen echter slechts een schaduw bleek te zijn. Zoo ging het door, uren achtereen, de bonden wisten van geen vermoeidheid. Toen verminderde het Noorderlicht plotse ling in helderheid, het werd schemerdonker. Anjo wist wat dat beteekende. Eén van die Plotseling opkomende sneeuwstormen, die soms dagen achtereen Arctica teisteren. Anjo zocht beschutting achter een steil-oprijzende ijsrots. Hij legde zijn zusje zoo warm mogelijk neer. Het was nu stikdonker. Een plotselinge wind- Vlaag deed de honden rillen. Dan kwam de orkaan. Loeiend blies hij over die kleine groep levende wezens, aan den voet van de rots. Steeds feller werd zijn kracht. Fluitend en huilend giert hij over het ijs. Stuk ken ijs ploffen neer. Sommige honden worden getroffen. Maar Anjo hoort niets van hun ge huil, de orkaan overstemt alleB. Plotseling draait de wind. Met een ontzettende kracht worden de honden uit hun schuilhoek geslin gerd. Anjo drukt Marga vast tegen zich aan. Boven het fluiten van den storm klinken plot seling doffe knallen, als verwijderde kanon schoten. Het ijs 3cheurtEen ontzettende angst grijpt Anjo aan. De ijsberg, die hem nog eenigs- zins beschutte, verdwijnt plotseling, in de plaats daarvan bruist nu het donkere water van de Poolzee. Anjo klampt zich vast aan het ijs, hij wendt zijn oogen af, wil het dreigend gevaar niet zien. Maar langzaam wordt hij naar de kokende watermassa toegeschoven. Even houdt hij zich nog vast aan een vooruitstekende ijs- punt, een ijsblok valt neer en verplettert zijn hand. Anjo krimpt van pijn, maar met de an dere hand obklem-t hij nog steviger z'n zusje. Dan flitst de gedachte aan moeder door zijn hoofd Hij probeert zich op te richten, maar met reusachtige kracht drukt de orkaan hem om laag, de donkere diepte in. Het koude water van de IJszee sloot zich voor altijd boven de hoof den van de twee Eskimo-kinderen. De storm bedaarde even snel als hij gekomen was, eo toen na enkele dagen de zon voor het eerst boven de kim kwam, verlichtte ze een treurig tafreel. In het water dreef het lijkje van Anjo; in z'n verstijfde armen klemde hij zijn doode zusje. Twee jonge slachtoffers van Arctica BOTTERDAM, Pinksteren 1931 J. A. M. B. Wat beleven we 'n mooien tijd nu in de natuur De kastanje heeft z'n kroonluchters aangestoken, de meidoorn geurt en wasemt heel den omtrek vol met zijn kostelijk aroom, de koekoek zendt zijn lokroep uit de verte en de nachtegalen houden wedstrijd met elkaar wie wel 't schoonste zingt. Straks stijgt de witte waterlelie op u;it haar donkere diepte en dan sta je versteld over het smetteloos blank van liaar kroon. Soms scheert 'n brok glinsterend goud door de lucht, heer wielewaal, die erg bescheiden is met z'n mooie pakje Over 'n paar gevederde kameraadjes, die thans o zoo druk in de weer zijn ze waren er heel den winter ook al willen we nu eens 'n boom opzetten. Bootnkruiper en boomklever, want die worden niet altijd voldoende uit elkaar gehou den. Misschien dat dit praatje er toe bijdraagt, voortaan ieder meer het zijne te geve- De boomkruiper komt Boomkruiper. over heel het land voor en in iedere streek hebben ze 'm weer Anders ten doop gehouden. In Zuid-Holland is 't de houtspecht, op de eilanden dier provincie 't boomklautertje. Cadzanders spreken van duimpje, Limburgers van kleddermenneke, Twentenaars van boomleuperke. De Friezen maken het a.1 heel bont, want die spreken van beam-krüperke Grauwbruin is meneer's jacquet, wit en zwart espikkeld. De onderveeren zijn wit en de staartetreek roestbruin. De vleugels hebben witte strepen en vlekken en 'n mooien, gelen dwarsband. De staart, waarvan de middelste pennen langer zijn, is bruin. Lichtbruine laars jes voltooien het toilet Overal waar maar hooge boomen zijn, kun je op meneer staat maken Hier bij ons, in de nesitkastjea, broeden zij elk jaar. 't Zijn dan ook holen-broeders en, als ze géén kastje kun nen betrekken, huizen ze bij voorkeur in gaten en groeven van boomen. Het nest wordt in elkaar geflanst van takjes, dorre WAren, mos, vezels en met veertjes en spinsel lekker ge voerd. Zoo in April deponeert Madame 'n 6 A 9 eitjes daarin, wit, met roodbruine stippen, 'n Paar weken later woelen de jongen al door hun enge behuizing; hun gebogen, lange snavel va.lt dadelijk op. Straks, als ze de eerste lessen van hun ouders hebben ontvangen en hun jacquetje zóó duidelijk bruin getint is, dat ze niet gemak kelijk in de gaten loopen, gaan ze mee, de boomen langs Net als 'n specht zoeken ze daarbij steun met de staartpennen tegen den stam, doch altoos van beneden naar boven, met sprongetjes, hip, hip, rond den stam heen. Insecten, torretjes, kevertjes, spinnetjes, 't is allemaal van hun gading en, als de smulpartij erg meevalt, geven ze d'r nog 'n moppie lunch- muziek bij ook, „siep, siep" gaat het dan, liéél helder van toon Je moet daar voor de aardigheid eens op letten. Nu moeten we het ook nog even over dien anderen sinjeur hebben, over den boomklever of blauwspecht, spechtmees. 1) Pemmikan. Zeer voedzaam mengsel van vet, vleesch en mais. In gedroogden toestand blijft het langen tijd goed. IN HET OPVOEDINGSGESTICHT Harm zit in 'n kamertje apart en moet in den bijbel lezen. De dominee komt hem bezoeken. „En Harm, sohiet je al op met de lectuur?" „Ja, dominee, ik heb 'm heelemaal uit! Kunt U mij het tweede deel niet brengen?" Knip van A 3 stuks, van B 2 stuks en van C 1 stuk. Wat kunt ge nu van de verkregen figuren leggen? Oplossing de volgende week. Boomklever. Op den rug is deze leiblauw, boven 't oog heeft hij 'n lichte en er onder 'n donkere streep. Z'n staart is lei-blauw, maar de buitenste pen nen zijn zwart met witte dwarsbauden. De laarsjes zijn geelbruin, de modekleur Over bijna heel Nederland kan je 'm treffen, veelal in nestkastjes ook, of oude spechtegaten, waarin 'n 69 melkwitte eitjes met bruine spikkels veertien dagen bebroed worden. Ook dit vogeltje gaat langs boomstammen te gast en loopt daarbij den omtrek op en af. 't Steuntje van z'n staart schijnt hij te kunnen missen en hij lust alles wat de boomkruiper óók lust. Is het vlieggat van z'n villa te wijd, dan maakt hij het met 'n mengseltje van klei- koemeat-aarde-speeksel, kleiner. Ook de deksels tier nestkastjes worden met dit materiaal vast- gekit. Ze zijn o zoo bang voor lekkage in huis, nou, dat Is zeer begrijpelijk, want wie ligt er nu graag met 'n paraplu op in bed Om te besluiten iets, dat 'k opmerkte bij een bezoek, aan zoo'n boomklever-landhuisje. In 'n villa-tuin bij mij in de huurt, hadden ze een m. i. zeer ondoelmatig nestkastje aangebracht voor het spreeuwenvolk, want tusschen vlieggat en bodem was halverwege 'n schapje geknutseld, waaronder clan de jongen „heerlijk konden schuilen 'n Boomkleverpaar had dit landhuis genaast en was zeer verbolgen nu 'n woning met twee etages te hebben Geen nood, de benedenste verdieping werd aangestoft met schilfers van boomschors en pas op het schapje construeerden ze nu hun nest van schorssplin ters en dorrend blad enz. 'n Laag van 2 A 2% d.M3, hadden ze maar eventjes het kastje Inge dragen 'n Heele praestatie voor die teere diertjes De vermaarde dichter Schiller oefende zich in zijn jeugd aan de harp, tot groot verdriet van z'n buurman. Deze zeide dan ook tot hem: „Ei, ei, Herr Schiller, U speelt als David, maar miet zoo mooi „Ei, ei, buurman, U spreekt als Salomon, maar niet zoo wijs knalde Schiller direct terug. Het eiland Java is van West naar Oost net zoo lang, als de afstand AmsterdamMar seille! Sumatra reikt van Hamburg tot Constan- tinopel. Het Nederlandsche stuk van Borneo is even lang als de afstand ParijsWeenen. Uitvoer gedurende de tien eerste maanden van 1929 en 1930 uit Indië: (in mill, guldens) suiker tabak thee koffie tin petroleum olie 1929 1930 260 200 70 78 69 37 64 31 64 51 145 154 9 11 (De Rijkseenheid). BRIEF. 'n Brief van vier kantjes is niet eens zoo'n hééle groote! Wie naar Indië schrijft heeft in den regel voor zijn brief heel wat meer noGdig. Toch mag dit dan, strikt genomen, géén brief heeten, want dit woord is afge leid van het Latijnsche woordje „brevis", dat: ,,kort" beteekent, vergel.: ars longa, vita bre vis: de kunst (duurt) lang, het leven kort! KAPEL. We weten allemaal wat 'n kapel is; 'n mu- ziek-kapel, 'n dagvlinder, maar óók 'n kleine kerk! De kapel op het Martelveld te Brielle, die thans geheel wordt vervangen door een' nieuwe en de Genade-kapel te Kevelaer, zijn bekend genoeg. Met bet woord „kapel" is het gek gegaan! In 'n kleine kerk van Parijs werd de man tel van Sint Maarten (-[- 400) als reliquie be waard. De naam voor dien mantel, Latijnsch „capa" of „capella" (denk aan bet Engelsche: cape!) werd, tenslotte, aan het gebouwtje zelf gegeven, zoodat nog tegenwoordig zoo'n klei ner bedehuis: „kapel" heet Dit woord ging over op de bedienende geestelijkheid (kapel aan), die ook voor de gezongen diensten had te zorgen en dan 'n „cappella" vormde (denk aan: a cappela zang), welke naam naderhand ook op de gewone muziek overging. DE DUITSCHE TAAL van heden kent minstens 300.000 woorden, de Engelsche 150.000 en de Fransche 75.000. Van die 300.000 woorden, die veel te weinig zijn om alle schakeeringen der gedachten weert te geven, ztjn er slechts 30Ó in omloop van het doorsnee dagelijksch gesprek. 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 u X g X f X 2 Het geheei van 12 stelt voor een be kende, heilige vrouwenfiguur uit de gewijde geschiedenis. 1 Staat voor 1000. 2 1 D.M.2 3 Halm. 4 Heilig boek der Muzelmannen. 5 Soort klein oorlogsschip, fi Bang, on.edel gedrag. 7 Latijnsch woord voor wiskunde. 8 Fabrieken om suiker te zuiveren. 9 Geboeide in de Oost. 10 Tegenspreken, tegenkanten. 11 Paalwerk in haven (meervoud). 12 Oude, Spaansche munt, pl.m. 12. 13 'n Provinciaal uit het Noorden. 14 Verkort van: en verder. 1—2: Willem Teil. 1- Westen; 2. L, 50; 3. Hit; 4. dolen; 5. Bollard; 6. Eendenkom; 7. Schemeren; 8. Slot, som; 9. Sleur; 10. Olm. IV. Waar wordt deze kleeding in ons land gedra, gen? Er komen nu nog zes van dit soort plaatje* Na het 10e de oplossing aan ons adres lam zenden.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1931 | | pagina 6