T
m
ff
DONDERDAG 3 JUNI 1931
HEILIG"
PETRONILLA
1
31 Mei,
UIT DE OUDE DOOS
MEN ZEGT
Oplossing van den vorigen
rebus.
EIGEN WERK.
EEN DERWISCH.
EEN BLINDE DERWISCH.
VOOR KNUTSELAARS.
„Glas in lood".
DE NATUUR IN.
LEGPUZZLE.
A-
B.
FRIEBRICH SCHILLER'S
VAN DE KOLONIALE r
TENTOONSTELLING TF
PARIJS 1931.
WISTEN JULLIE DAT
LETTERRAADSEL.
1
X
X
X
X
X
X
X
X
- X
X
X
ossijig vorig letterraadsel.
J
dlIhrïVI
De „Gulden Legende" verhaalt ons het leven
van deze dochter van Sint Petrus, te boek ge
steld door Sint Marcellus. 'n Dochter van Sint
Petrus Ja. zeker Je hebt toch wel eens gele
zen, dat Sint Petrus waarschijnlijk de éénige
gehuwde apostel was 0. L. Heer genas Im
mers zijn schoonmoeder
Sint Pieiter vond het meisje wel wat Al te
mooi van lijf en leden en daar maakte hij zich
bezorgd over. Eigenlijk was het hem wel een
beetje naar den zin, dat het kind door ziekte
langdurig het bed moest houden Pas toen zij
méér bevestigd was in de liefde Gods, verkreeg
hij voor haar de volledige genezing.
De H. Petronilla als leerlinge van den
H. Petrus.
Zekere Flaccus, nu vroeg haar ten huwelijk,
geboeid door haar opvallende schoonheid. En zij
antwoordde hem: „Als je met me trouwen wilt,
stuur dan de speelmeisjes, dat ze me naar jé
woning geleiden
Doch toen zij aankwamen, die speelmeisjes
begon Sinte Petronilla te vasten en te bidden;
zij ontving de H. Communie en gaf haar prille
leven na drie dagen aan Hem terug, van Wien
zij het in bruikleen had ontvangen.
Flaccus, zeer teleurgesteld, vroeg nu aan haar
vriendin, Felicula, zijn bruid te worden. Toen
zij dat niet wou, moest ze een offer brengen
aan de afgoden. Maar noch het een, noch het
ander verkreeg hij van haar. Hij zette haar nu
gevangen. Zij nam geen spijs, geen drank tot
zich, zeven dagen lang. Dan gelastte Flaccus
haar geeseling. Haar gemarteld lichaam werd
op 'n vaalt geworpen. De H. Nicodemus be-
groef haar stoffelijk overschot; nu werd ook hij
gevangen genomen, gegeeseld met roeden en
m de Tiber geworpen. Justus wist zijn lichaam
terug te krijgen en begroef het met groote eer
Gedurende de Gouden Eeuw was de aardap
pel lang niet zoo verbreid in ons land als
thans, men at meer boonen, erwten en gort
Op straat konden de lantarens niet lang bran
den, want er stond niets ander in dan een
kaars; gegoede menschen die in het donker
uitgingen, lieten zich voorlichten met een
fakkel of namen zelf een lantaarn mee in de
hand, zooals op het platte land nog wel zede
is.
Een aparte slaapkamer was in die dagen
een uitzondering. Stadhouder Willem I (15S4)
ontving deftige bezoeken in zijn slaapkamer'
De woonkamers hielden meest een bedsteê ver
borgen, gelijk dit thans nog wel voorkomt
dat de rijkste man van heel de wereld in
Hindoestan woont, waar hij als „nizam" of
keizer van Haiderabad over meer dan 10 mil-
lioen onderdanen regeert, een en ander onder
Engelsch toezicht. Tijdens de grooten oorlog
(19141918) leende hij Engeland 50 millioen
rijksdaalders! Hij bezit meer dan 400 auto's
en reist in eigen trein.
dat in Frankrijk de eau-de-cologne-fabrikant
„Coty" het rijkst is, al zijn de auto-fabrikanten
Ciitroën en Renault ook nu niat bepaald be
delaars.
De kracht, die op zichzelf vertrouwt,
Wordt iederen dag herboren.
Maar wie zichzelf verloren houdt.
Die is voor goed verloren.
Omstreeks het midden der vorige eeuw
leefde de Engelsche natuuronderzoeker
Charles Darwin (spL: Da-win), die veel onbe
grepen verschijnselen in het leven der wezens
wilde verklaren door zijn „struggle for life",
den strijd om het bestaan. Juist in een eeuw,
waarin velen tegen allen optrokken om zich té
verrijken en men elkaar haast in niets ontzag,
kwam deze leer uitnemend te pas om zi"h
tegen het verwijt van zelfzucht te verdedigen;
de „strijd om het bestaan" maakte nu eenmaal
liet niet-ontzien van den naaste noodzakelijk.
Wie niet streed of onder de voeten liep, ging
zelf naar den kelder!
Later bleek de theorie van Darwin lang niet
altijd op te gaan en werden óók dingen ont
dekt, die heelemaal niet aan ouderlingen strijd
maar juist aan onderlingen bijstand en hulp
deden denken, de „Kampf ums Dasein", zooals
zo in Duitschland met een bekend woord den
„struggle for life" (spr.: struggel fö lijf) ver
taalden, had door deze ontdekkingen voor een
gedeelte uitgediend.
Eigenlijk was het nieuwtje, dat 1848 te Kas
sei werd verteld, al oud. Die gezellige praat
vaar, Herodotus, 400 v. Chr.) de vader der
geschiedschrijving, wist er al van mee te
spreken. Hij heeft het ergens over den vogel
trochilus en den krokodil en de dikke vriend
schap tusschen die twee. „Daar de krokodil
vertelt hij „in het water leeft, zit zijn
muil vol bloedzuigers. Alle andere vogels en
dieren vluchten voor hem weg, maar met den
trochilus staat hij op goeden voet, want die
helpt hem. Wanneer namelijk de krokodil aan
land komt en zijn kaken van elkaar spert, en
dat doet hij altijd op het Westen, kruipt deze
vogel tusschen zijn tanden in en eet de bloed
zuigers op. Dat bevalt den krokodil erg best en
hij doet den trochilus geen kwaad!" Brehm
vertelt in zijn beroemd werk hetzelfde en
■voegt eraan toe, dat de „krokodil-wachter" zijn
naam met het volste recht mag dragen.
Deze beide dieren zouden het echter ook
zonder elkaar kunnen stellen! 'n Krokodil kan
zonder trochilus bestaan en omgekeerd. Men
heeft echter óók van die vriendschappen, die
zóó dik aan zijn, dat de dieren of planten
voortdurend en stelselmatig naast elkaar voor
komen en daarbij elkanders bestaan draaglijker
en voller maken. Dit noemt men met een
Grieksch woord symbliöse, samenleving. Dat
is dus nog iets volledigers, dan hetgeen tus
schen Herodotus' dieren en b.v. den neus
hoorn en zijn madenhakker bestaat; deze laat
ste waarschuwt zijn gastheer voor naderend
gevaar. De dieren moeten, voor symbióse, alle
twee eng gebaat zijn met de vriendschap;
heeft één de schade, de ander het voordeel,
dan spreekt men van parasiteeren.
Symbiose komt voor tusschen dieren en die
ren, dieren en planten, planten en planten.
Zeer bekend is de hulp, die een heremieit-
kreeft en een zeeroos elkander bieden. Beide
dieren leven slechts afzonderlijk, als ze nog
heel jong zijn. De kreeft bewoont 'n slakken
huis, dat hem te klein is en de zeeroos helpt
hem dat huis wat grooter te maken, anders
moest-ie aldoor verhuizen en deze soort kreeft
heeft daar net zooveel hekel aan als de meeste
menschen! De schoone zeeroos, Adamsia,
trekt overal met den eenzelvigen, zuren klui
zenaar mee en komt op die manier méér
voedsel tegen, dan zij anders zou mogen ver
wachten, wanneer ze aan één plaats gebonden
was. Ook eet ze met haar gastheer mee en
verdrijft met het sap harer vangarmen alle
vijanden, die het op het weeke.lijf van haar
vriend hebben voorzien. Kreeften van deze
soort, die geen dienstvaardige Adamsia bij
zich hebben, trachten die te rooven bij een
kameraad die er wél een heeft!
Om meer naar het droge terug te keeren,
er bestaat ook symbióse tusschen mieren en
bladluizen. De mieren houën erg van 'n zoe-
tigheidje en die wordt afgescheiden door de
bladluizen. Uit dankbaarheid worden deze
levende snoepwinkels door de mieren verde
digd, hun kindertjes worden door hen ver
pleegd en naar voedende planten gesleept. Dit
gaat zoover, dat men zegt, dat de mieren er 'n
veestapel op na houden! Pater Wasmann S.J.
heeft daar heel interessante dingen over ver
teld. Ook over de slavernij, waarbij de kinder
tjes van andere, zwakkere soorten door de
nijvere mieren worden geroofd, waarna zij
zooiets als dienstknechten in het huis des
roovers worden. Deze zorgen er dan weer voor,
dat de „slaven" in leven blijven en hun natje
en droogje rechttijdig krijgen!
Wormen leven soms met zekere planten,
algen, samen, ten behoeve van beider stofwis
seling. De alg zorgt voor de benoodigde zuur
stof en de worm levert koolzuur, water en
soms ook: bijstand in gevaar! Andere dieren,
c ie lichtdragers zijn, danken hun lampjes aan
®?'nil:,ios6 me,t lichtende bacteriën, zooals
(i jij verschillende kevers het geval is. De
Vlinderbloemen onder de planten leven in
symbiose met bacteriën, die de stikstof dadelijk
it de lucht weten te verbizonderen. Zij komen
,i°°r aan de worte'"'(nolletjes dier planten en
daar, waar de grond weinig stikstofrijk is,
wie\Z,l .aar gastvrouw niet zoo'n klein
beetje stikstof.
vo^„aeLA6e8t treedt de symbiose op den
wa i i!6 "ploniers" der plantenwereld
„FL ,zij maken den grond bewoonbaar voor
andere planten - de korstmossen. Die zijn niet
anders dan de symbiose tusschen algen en
zwammen. Men kent 4000 soorten! De symbiose
gaat hier zoo ver, dat de beide soorten niet
meer van elkaar te onderscheiden vallen voor
met-vakmenschen
Dieren, maar óók planten helpen elkaar' En
de menschen?
Den Oosterschen bedelmonnik kennen wij
beter onder den naam van derwisch, afgeleid
van het Perzische „darvesh", dat „arm, be
hoeftig" beteekent. Door geloften is hij gehou
den tot armoede en versterving. Wel staat hij
in aanzien bij menschen, die hem bovenna
tuurlijke krachten toeschrijven, of die hem be-
«Als
wonderen om zijn vaardigheid in vuur eten,
messen slikken of slangen-bezweren. Onwille
keurig blijft ieder even staan, die den zonder
lingen gezel ziet wandelen door de straat, overal
zijn „jahak, jahoe" o recht, o God
sprekend. Maar tot echte toenadering komt het
zelden, men houdt de bedelaars tóch eigenlijk
maar liever op 'n genadigen afstand, tenminste
hen, die uit de lagere standen afkomstig zijn
en er zooveel slonziger uitzien dan dè meer def
tige orde-broeders. Bij géén godsdienstige
plechtigheid mogen deze bedelmonniken ont
breken; het komt voor, dat zij zich tot bloe
dens toe geeselen en met scherpe ketenen borst
en rug openhalen. Ook verminken zij vaak bun
gezicht en loopen aldus, aan vele wonden bloe
dend, bij de processies e. d. mee.
De plaatjes knipten wij uit de „Deutsche 111.
Ztg." van 12 Juni 1924.
Aardig hè, dat „glas in lood", aan de kleurige
kerkruiten, waardoor het licht gloeit, of in
de serre of tuindeur ofvoor het raam.
zooals je dat aan vele huizen ziet, 'n plaat.
Zoo'n plaat wou ik met jullie gaan teekenen.
Het is wel niet echt, maar het ijs in 'n koelcel
is eigenlijk ook niet echt, en toch doet het
dezelfde diensten.
Laat een glasplaat snijden, zooals de teeke-
ning aangeeft, zoo groot als je zelf wilt. Dat
loopt niet zoo hoog in de papieren. Giet er
water op, waarin gelatine is opgelost, je weet
wel, dat kreukelige goedje, voorlooper van
een fijnen pudding. Op 100 gram water neem je
6 gram witte gelatine. Laat het glas in
schuinen stand drogen, dan loopt het over
tollige er vanzelf af. Goed drogen laten, denk
eraan, niet te haastig wezen.
Breng dan de teekening op, allemaal „recht
lijnig" teekenwerk, 'n karweitje voor passer
en liniaal om van te smullen. Nateekenen op
ruitjes kan ook. Voor het kleuren bezig j6
watervaste teeken-inkten. Op de lijnen leg je
dunne rolletjes van dat gezellige goedje:
stopverf, de hartewensch mijner kinderjaren
Tint die met zilverbrons, als ze droog zijn.
Omrand het glas met een strook zwart lin
nen. 'k Zal den volgenden Zondag eens op de
ramen letten, hoe jullie gewerkt hebben
Grootmoeder wordt door haar man van den
trein gehaald.
„En, moeder, had je 'n goeie reis
„Nee, het heeft bar geregend. De rails ston
den onder water. Ik snap nog niet, hoe de
machinist den weg kon vinden I."
Op de wijde vlakte stond als eenig teeken
van het bestaan van levende wezens een kleine
Eskimo-tent. Daarbinnen was het al even troos
teloos als buiten. In een hoek lag een magere
vrouw. Haar koortsig, klamme handen, om
klemden een zachtschreiende baby. Anjo, een
ventje van naar schatting tien A twaalf jaar,
keek angstig toe, niet begrijpend, waarom moe
der zoo vreemd deedHij was heelemaal
niet ingenomen met het nieuwe zusje, he-t had
al niets dan ongeluk over hem gebracht. Eerst
was vader gestorven. Hij had de mannen van
den stam hooren fluisteren over roode pest, de
stam was verder getrokken en hadden moeder,
kleine zus en hem alleen gelaten op het ijs,
bang als ze waren voor besmetting. En nu deed
moeder juist zooals vader gedaan had, voor ze
hem onder het ijs begraven hadden. Schuw
keek hij naar haar en kleine zus, dikke zweet
droppels parelden op haar voorhoofd, hoewel
het buiten vinnig koud was. Ze wenkte naar
Anjo, die langzaam naderbij kwam. Ze nam z'n
koude hand in de hare, en fluisterde, telkens
afbrekend, om moeilijk adem te halen: „Anjo,
je bent nu twaalf jaarals ik er niet meer
benneem dan je zusje mee op de slede
rijdt naar het Zuid-Westen, daar zul je
de stam vindenbreng ze de boodschap
van m'n doodZe sloot vermoeid de oogen.
Even later ging ze verder: „De Groóte Vader
zegene jou, Anjo, en kleine Marganu ga
ik naar vaderblijf braaf, Anjo
Ze zuohtte nog even, toen lag ze onbeweeglijk.
De tranen sprongen Anjo in de oogen. Hij
voelde zich vreeselijk eenzaam. Zusje begon
zacht te huilen, broer suste haar zoo goed mo
gelijk.
Buiten straalde het Noorderlicht. Anjo dacht
aan de laatste raad van moeder: „Ga naar het
Zuid-Westen". Hij legde moeders lichaam bui
ten en stapelde er omheen een muur van ijs
blokken. Hij floot even tusschen z'n tanden en
onmiddellijk kwam een troep poolhonden aan
draven, luid-blaffend sprongen ze tegen hun
jonge meester op, gewillig lieten ze zich voor
de slee spannen. Anjo belaadde deze met het
tentdoek en maakte van de voorraad pemmi.
kan een pakje, dat hij zorgvuldig wegborg,
want daarvan zou hij de eerste week moeten
leven. Hij wikkelde z'n zusje in een warme
deken en stopte ze goed toe, zooals hij moeder
ook dikwijls had zien doen. De honden kregen
nog een extra portie robbenvleesch en de tocht
begon.
Regelmatig als een machine draafde het hon-
denspan over de ongelijke ijsvlakte. Hier schoten
ze over een smal ravijn, daar helde de lichte
slee zoo gevaarlijk over, dat Anjo z'n zusje
moest vastgrijpen, om te zorgen, dat ze niet zou
vallen.
Het vonkende Noorderlicht wierp grillige
schaduwen over het woeste poollandschap, zoo
dat Anjo telkens vreesde dat ze in volle vaart
een ravijn in zouden schieten, dat, als ze dich
terbij kwamen echter slechts een schaduw bleek
te zijn. Zoo ging het door, uren achtereen, de
bonden wisten van geen vermoeidheid.
Toen verminderde het Noorderlicht plotse
ling in helderheid, het werd schemerdonker.
Anjo wist wat dat beteekende. Eén van die
Plotseling opkomende sneeuwstormen, die soms
dagen achtereen Arctica teisteren. Anjo zocht
beschutting achter een steil-oprijzende ijsrots.
Hij legde zijn zusje zoo warm mogelijk neer.
Het was nu stikdonker. Een plotselinge wind-
Vlaag deed de honden rillen.
Dan kwam de orkaan. Loeiend blies hij over
die kleine groep levende wezens, aan den voet
van de rots. Steeds feller werd zijn kracht.
Fluitend en huilend giert hij over het ijs. Stuk
ken ijs ploffen neer. Sommige honden worden
getroffen. Maar Anjo hoort niets van hun ge
huil, de orkaan overstemt alleB. Plotseling
draait de wind. Met een ontzettende kracht
worden de honden uit hun schuilhoek geslin
gerd. Anjo drukt Marga vast tegen zich aan.
Boven het fluiten van den storm klinken plot
seling doffe knallen, als verwijderde kanon
schoten. Het ijs 3cheurtEen ontzettende angst
grijpt Anjo aan. De ijsberg, die hem nog eenigs-
zins beschutte, verdwijnt plotseling, in de plaats
daarvan bruist nu het donkere water van de
Poolzee. Anjo klampt zich vast aan het ijs, hij
wendt zijn oogen af, wil het dreigend gevaar
niet zien. Maar langzaam wordt hij naar de
kokende watermassa toegeschoven. Even houdt
hij zich nog vast aan een vooruitstekende ijs-
punt, een ijsblok valt neer en verplettert zijn
hand. Anjo krimpt van pijn, maar met de an
dere hand obklem-t hij nog steviger z'n zusje.
Dan flitst de gedachte aan moeder door zijn
hoofd
Hij probeert zich op te richten, maar met
reusachtige kracht drukt de orkaan hem om
laag, de donkere diepte in. Het koude water van
de IJszee sloot zich voor altijd boven de hoof
den van de twee Eskimo-kinderen.
De storm bedaarde even snel als hij gekomen
was, eo toen na enkele dagen de zon voor het
eerst boven de kim kwam, verlichtte ze een
treurig tafreel. In het water dreef het lijkje
van Anjo; in z'n verstijfde armen klemde hij
zijn doode zusje. Twee jonge slachtoffers van
Arctica
BOTTERDAM, Pinksteren 1931
J. A. M. B.
Wat beleven we 'n mooien tijd nu in de
natuur De kastanje heeft z'n kroonluchters
aangestoken, de meidoorn geurt en wasemt heel
den omtrek vol met zijn kostelijk aroom, de
koekoek zendt zijn lokroep uit de verte en de
nachtegalen houden wedstrijd met elkaar wie
wel 't schoonste zingt. Straks stijgt de witte
waterlelie op u;it haar donkere diepte en dan
sta je versteld over het smetteloos blank van
liaar kroon. Soms scheert 'n brok glinsterend
goud door de lucht, heer wielewaal, die erg
bescheiden is met z'n mooie pakje
Over 'n paar gevederde kameraadjes, die thans
o zoo druk in de weer zijn ze waren er heel
den winter ook al willen we nu eens 'n boom
opzetten. Bootnkruiper en boomklever, want die
worden niet altijd voldoende uit elkaar gehou
den. Misschien dat dit praatje er toe bijdraagt,
voortaan ieder meer het zijne te geve-
De boomkruiper komt
Boomkruiper.
over heel het land voor en in iedere streek
hebben ze 'm weer Anders ten doop gehouden.
In Zuid-Holland is 't de houtspecht, op de
eilanden dier provincie 't boomklautertje.
Cadzanders spreken van duimpje, Limburgers
van kleddermenneke, Twentenaars van
boomleuperke. De Friezen maken het a.1 heel
bont, want die spreken van beam-krüperke
Grauwbruin is meneer's jacquet, wit en zwart
espikkeld. De onderveeren zijn wit en de
staartetreek roestbruin. De vleugels hebben
witte strepen en vlekken en 'n mooien, gelen
dwarsband. De staart, waarvan de middelste
pennen langer zijn, is bruin. Lichtbruine laars
jes voltooien het toilet
Overal waar maar hooge boomen zijn, kun
je op meneer staat maken Hier bij ons, in de
nesitkastjea, broeden zij elk jaar. 't Zijn dan
ook holen-broeders en, als ze géén kastje kun
nen betrekken, huizen ze bij voorkeur in gaten
en groeven van boomen. Het nest wordt in
elkaar geflanst van takjes, dorre WAren, mos,
vezels en met veertjes en spinsel lekker ge
voerd. Zoo in April deponeert Madame 'n 6 A 9
eitjes daarin, wit, met roodbruine stippen, 'n
Paar weken later woelen de jongen al door hun
enge behuizing; hun gebogen, lange snavel va.lt
dadelijk op. Straks, als ze de eerste lessen van
hun ouders hebben ontvangen en hun jacquetje
zóó duidelijk bruin getint is, dat ze niet gemak
kelijk in de gaten loopen, gaan ze mee, de
boomen langs Net als 'n specht zoeken ze
daarbij steun met de staartpennen tegen den
stam, doch altoos van beneden naar boven,
met sprongetjes, hip, hip, rond den stam heen.
Insecten, torretjes, kevertjes, spinnetjes, 't is
allemaal van hun gading en, als de smulpartij
erg meevalt, geven ze d'r nog 'n moppie lunch-
muziek bij ook, „siep, siep" gaat het dan,
liéél helder van toon Je moet daar voor de
aardigheid eens op letten.
Nu moeten we het ook nog even over dien
anderen sinjeur hebben, over den boomklever
of blauwspecht, spechtmees.
1) Pemmikan. Zeer voedzaam mengsel van
vet, vleesch en mais. In gedroogden toestand
blijft het langen tijd goed.
IN HET OPVOEDINGSGESTICHT
Harm zit in 'n kamertje apart en moet in den
bijbel lezen. De dominee komt hem bezoeken.
„En Harm, sohiet je al op met de lectuur?"
„Ja, dominee, ik heb 'm heelemaal uit! Kunt
U mij het tweede deel niet brengen?"
Knip van A 3 stuks, van B 2 stuks en van
C 1 stuk.
Wat kunt ge nu van de verkregen figuren
leggen?
Oplossing de volgende week.
Boomklever.
Op den rug is deze leiblauw, boven 't oog
heeft hij 'n lichte en er onder 'n donkere streep.
Z'n staart is lei-blauw, maar de buitenste pen
nen zijn zwart met witte dwarsbauden. De
laarsjes zijn geelbruin, de modekleur Over
bijna heel Nederland kan je 'm treffen, veelal
in nestkastjes ook, of oude spechtegaten, waarin
'n 69 melkwitte eitjes met bruine spikkels
veertien dagen bebroed worden.
Ook dit vogeltje gaat langs boomstammen te
gast en loopt daarbij den omtrek op en af.
't Steuntje van z'n staart schijnt hij te kunnen
missen en hij lust alles wat de boomkruiper
óók lust. Is het vlieggat van z'n villa te wijd,
dan maakt hij het met 'n mengseltje van klei-
koemeat-aarde-speeksel, kleiner. Ook de deksels
tier nestkastjes worden met dit materiaal vast-
gekit. Ze zijn o zoo bang voor lekkage in huis,
nou, dat Is zeer begrijpelijk, want wie ligt er
nu graag met 'n paraplu op in bed
Om te besluiten iets, dat 'k opmerkte bij
een bezoek, aan zoo'n boomklever-landhuisje. In
'n villa-tuin bij mij in de huurt, hadden ze een
m. i. zeer ondoelmatig nestkastje aangebracht
voor het spreeuwenvolk, want tusschen vlieggat
en bodem was halverwege 'n schapje geknutseld,
waaronder clan de jongen „heerlijk konden
schuilen 'n Boomkleverpaar had dit landhuis
genaast en was zeer verbolgen nu 'n woning
met twee etages te hebben Geen nood, de
benedenste verdieping werd aangestoft met
schilfers van boomschors en pas op het schapje
construeerden ze nu hun nest van schorssplin
ters en dorrend blad enz. 'n Laag van 2 A 2%
d.M3, hadden ze maar eventjes het kastje Inge
dragen 'n Heele praestatie voor die teere
diertjes
De vermaarde dichter Schiller oefende zich
in zijn jeugd aan de harp, tot groot verdriet
van z'n buurman. Deze zeide dan ook tot hem:
„Ei, ei, Herr Schiller, U speelt als David, maar
miet zoo mooi
„Ei, ei, buurman, U spreekt als Salomon,
maar niet zoo wijs knalde Schiller direct
terug.
Het eiland Java is van West naar Oost net
zoo lang, als de afstand AmsterdamMar
seille!
Sumatra reikt van Hamburg tot Constan-
tinopel.
Het Nederlandsche stuk van Borneo is even
lang als de afstand ParijsWeenen.
Uitvoer gedurende de tien eerste maanden
van 1929 en 1930 uit Indië:
(in mill, guldens)
suiker
tabak
thee
koffie
tin
petroleum
olie
1929
1930
260
200
70
78
69
37
64
31
64
51
145
154
9
11
(De Rijkseenheid).
BRIEF.
'n Brief van vier kantjes is niet eens zoo'n
hééle groote! Wie naar Indië schrijft heeft
in den regel voor zijn brief heel wat meer
noGdig. Toch mag dit dan, strikt genomen,
géén brief heeten, want dit woord is afge
leid van het Latijnsche woordje „brevis", dat:
,,kort" beteekent, vergel.: ars longa, vita bre
vis: de kunst (duurt) lang, het leven kort!
KAPEL.
We weten allemaal wat 'n kapel is; 'n mu-
ziek-kapel, 'n dagvlinder, maar óók 'n kleine
kerk! De kapel op het Martelveld te Brielle,
die thans geheel wordt vervangen door een'
nieuwe en de Genade-kapel te Kevelaer, zijn
bekend genoeg. Met bet woord „kapel" is het
gek gegaan!
In 'n kleine kerk van Parijs werd de man
tel van Sint Maarten (-[- 400) als reliquie be
waard. De naam voor dien mantel, Latijnsch
„capa" of „capella" (denk aan bet Engelsche:
cape!) werd, tenslotte, aan het gebouwtje zelf
gegeven, zoodat nog tegenwoordig zoo'n klei
ner bedehuis: „kapel" heet Dit woord ging
over op de bedienende geestelijkheid (kapel
aan), die ook voor de gezongen diensten had
te zorgen en dan 'n „cappella" vormde (denk
aan: a cappela zang), welke naam naderhand
ook op de gewone muziek overging.
DE DUITSCHE TAAL
van heden kent minstens 300.000 woorden, de
Engelsche 150.000 en de Fransche 75.000.
Van die 300.000 woorden, die veel te weinig
zijn om alle schakeeringen der gedachten weert
te geven, ztjn er slechts 30Ó in omloop van
het doorsnee dagelijksch gesprek.
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
u X
g X
f X
2
Het geheei van 12 stelt voor een be
kende, heilige vrouwenfiguur uit de gewijde
geschiedenis.
1 Staat voor 1000.
2 1 D.M.2
3 Halm.
4 Heilig boek der Muzelmannen.
5 Soort klein oorlogsschip,
fi Bang, on.edel gedrag.
7 Latijnsch woord voor wiskunde.
8 Fabrieken om suiker te zuiveren.
9 Geboeide in de Oost.
10 Tegenspreken, tegenkanten.
11 Paalwerk in haven (meervoud).
12 Oude, Spaansche munt, pl.m. 12.
13 'n Provinciaal uit het Noorden.
14 Verkort van: en verder.
1—2: Willem Teil.
1- Westen; 2. L, 50; 3. Hit; 4. dolen; 5.
Bollard; 6. Eendenkom; 7. Schemeren; 8. Slot,
som; 9. Sleur; 10. Olm.
IV.
Waar wordt deze kleeding in ons land gedra,
gen?
Er komen nu nog zes van dit soort plaatje*
Na het 10e de oplossing aan ons adres lam
zenden.