I1 HEVEA FIETSBANDEN DINSDAG 9 JUNI 1931 V NIET BIJ IEDEREEN ENCYCLIEK VAN ONZEN H. VADER PIUS XI. MENSCHEN EN MEENINGEN DOOR DE GODDELIJKE VOOR ZIENIGHEID PAUS. t SCHIPPERSKINDEREN. OVER HET HERSTEL DER SOCIALE ORDE EN HAAR VERVOLMAKING VOLGENS DE WET VAN HET EVANGELIE. II. GEZAG DER KERK OP SOCIAAL EN ECONOMISCH TERREIN. 1. OVER HET EIGENDOMSRECHT. 2. KAPITAAL EN ARBEID. //c/2 t/oop en d - //zersterA 3. BEVRIJDING VIT DEN PROLETARIERSTOESTAND. ]y[IEMAND mag de waardigheid van den mensch, waarover God zelf slechts met grooten eerbied be schikt, ongestraft aanranden. H. M. DE KONINGIN FASCISME EN KERK. PATER G. VAN WOESIK S.J. (Kerum Noyarunaj bestaat gelegenheid bat klooster ge boeo^a-gf», Niet bij iedereen wekt een maatregel, een beslissing, een wenk in de goede richting onverdeelde bewondering. Een mensch blijft mensch. En niet zelden meent een m-ensch het aan eigen voornaamheid, gewichtigheid en ont wikkeling verplicht te zijn, niet te luisteren naar zoo'n wenk, om zich niet te laten ledden door zoo'n maatregel. Dan hoort ge: „ik ben geen kind meer". Of: „ik kan alleen wel loopen." Of: „ze kunnen wel zooveel zeggen". Of: „ik weet het veel beter dan de rest". Iedereen, die wel de leiding volgt, heet dan bij dezelfde gelegenheid, een schaapskop, een kuddedier, een wezen zonder hersens. Dat komt ook voor bij Katholieken, als Z. H. de Paus de leiding aangeeft. Bij menschen met verbazend veel zelfbesef en weinig beschaving: die flappen er lomp en bruut uit, dat ze zich niets aantrekken van zoo'n leer of leiding. Ook bij menschen met beschaving, met uiterlijke vormen, die gaan heel kalm hun eigen gang en halen even glimlachend de voorname schouders op. Dat gebeurde ook, toen de encycliek „Rerum Novarum" verscheen. Toen sloegen niet dadelijk alle Katholieken aan 't werk. Er sloegen zelfs katholieken achterover van zoo'n brutalen brief van den Paus. Trouwens, wie verkondigt, dat alle katho lieken. zoo op de hoogte zijn van hun gods dienst, en ook zoo op de hoogte staan van de praktijk, die hun katholieke overtuiging edscht, heeft het glad mis. Een heel aardig percentage katholieken doen hun best, om de katholieke beginselen niet te doen door dringen en niet in praktijk te voeren. Alles eischt geduld en groei met den mensch, ook bij den katholiek. De Paus weet heel goed, dat de feitelijke toestand niet anders is; Z. H. maakt zich niets wijs, doch laat zich daardoor ook niet van de wijs brengen. Paus Piuis XI weet, dat zoo iets voorviel bij het uitvaardigen van „Rerum Novarum", door Leo XIII. Daarom schrijft Z. H. ook in den nieuwen wereldbrief: „Nochthans heeft de leer van Leo XIII. zoo edel, zoo diep, maar zoo ongehoord voor de groote wereld, in sommige kringen en ook In katholieke, een indruk verwekt van ver warring, van beklemming, en voor den een of ander ook van ergernis?" Hoe kwam dat, wat was daarvan do oor' zaak? tjZij ttad moedig in bet strijdperk tegen de afgoden, van het liberalisme en hakte die om, zy hield niet in het minst rekening met de meest ingeroeste yooroordteeTen. Daarvandaan kwam het ook, dat de al te verknochte aan hangers van het oude slechts minachting over hadden voor deze nieuw© sociale leer, en de kleinmoedigen er voor terugschrokken om tot zoo groote hoogten fe stijgen. Ook waren er, die hun bewondering voor dat licht niet verborgen, doch heit beschouwden als een droombeeld van een volmaaktheid, die men wel kom. wenschem, maar niet tot werkelijk heid brengen." Zulke feiten moeten wij bij ons werk in het oog houden. Zulke toestanden moeten wij van te voren reeds mogelijk achten en daar om ons ook niet uit onis humeur laten brengen door het zien van zulke personen, en het hooren van zulke meeningen. Den rechten, duidelijke weg voor oogen houden, en de moeilijkheden van binnen en van buiten de muren overwinnen. Volgens de officieele cijfers waren er in 1930 11.55? schipperskinderen van den leer plichtigen leeftijd, waarvan er slechts 1964 of 17 pet. het geheele jaar lager onderwijs hebben ontvangen. De overige negenenhalf duizend kinderen hebben of nooit of heel weinig lager onderwijs gehad. Dat er iets voor onze schipperskinderen moet worden gedaan, is begrijpelijk. Het is inderdaad een nationaal belang, dat duizen den kinderen van varenden geen analfabe ten worden. De vraag is echter, hoe en op welke wijze. Er heeft zich een commissie gevormd met het prijzenswaardig doel gelden bijeen te za melen voor het „Onderwijsfonds voor de Scheepvaart". Het is echter voor ons een vraag of het goede doel langs federatieven weg moet worden bereikt. Op de eerste plaats zijn de katholieken op dit gebied niet achtergebleven. Zij bezitten, -zooals uit het laatste jaarboek van het ka tholiek Onderwijsbureau blijkt, hun inter naten, waar ook schipperskinderen onder wijs kunnen genieten. Dat dit nog niet vol doende Is, nemen wij op voorhand aan. Maar, en dit is hét tweede punt, waarop wij even de aandacht wilden vestigen, er ligt ook een rapport der Staatsoonunissie-Rut- gers. Het bevat een wetsontwerp, dat onder titel III in de artt. 71-72 bepalingen levert „van de scholen, uitsluitend bestemd voor varende schipperskinderen en voor kramers kinderen" (W: 209) en onder titel V in de artt. 127-127bis bepalingen „van de scholen met beperkten leeftijd, uitsluitend bestemd voor schipperskindereu en kramerskinde ren". Zoowel het buitengewoon openbaar als bizonder onderwijs wordt hier, bestreken. Federatieve samenwerking, zooals de cona- missie-Mellema wil, is een mooi ding, maar kunnen alle inrichtingen op evenredige bij dragen rekenen? Of gaat het als met de op brengst der gelukstelegrammen? Zoo de laatste mogelijkheid niet is uitgesloten, zou den wij maar liever wachten op de, naar wij vernamen, reeds voltooide ministerieele uit werking der voorstellen van de Commissie- Rutgers. Aan onze Eerbiedwaardige Broeders, de Patriarchen, Primaten, Aartsbisschoppen, Bisschoppen, en andere plaatselijke Ordi narii, die in vrede en gemeenschap leven met den Apostolischen Stoel. Alvorens Wij echter onze uiteenzetting aan vangen, moeten Wij allereerst het beginsel vooropzetten reeds vroeger dooT Leo XIII zoo duidelijk vastgesteld: „dat nd- hij Ons het recht en de plicht berust met oppergezag een oordeel uit to spreken over sociale en econo mische vraagstukken." (Encycl. Rerum Nova- rum, no. 13). Zeker, de Kerk ontving niet tot taak de menschen naar een alleen maar tijde- lijken en vergankelijken voorspoed te voeren, maar naar een eeuwig geluk; ja „de Kerk meent, dat zij niet het recht heeft zich zonder noodzaak in dergelijke aardsehe aangelegen heden to mengen". (Encycl. XJbi arcano, 23 Dec. 1922). Onmogelijk echter kan de Kerk het haar door God toevertrouwde ambt prijsgeven, haar gezag te doen gelden, niet in vragen van techo-lachen aard, waarvoor zij ni-e-t over de ge- elgen-de middel-en beschikt noch haar een zen ding I-s toevertrouwd, maar wèl in alles, wat o-p de zedenwet bet-rekking heeft. Wamt he-t be waren van d-en schat d-er waarheid Ons door God toevertrouwd en de Ons opgelegde zware ambtsplicht, de zedenwet In h-eel haar omvang te verkondigen, te verklaren en of men wil of niet o-p het onderhouden daarvan aan te dringen, onderwerpen ook d-e sociale en zelfs de economische ord-e aan Ons oppergezag. Want ofschoon economie en zedelijkheid ieder op haar gebied haar eigen beginselen volgen, toch is het een dwaling -te beweren, dat de economische en mor-eele orde zoover ui-t el kander liggen en zoo vreemd aan elkaar zijn, dat de eerste in g-een enkel opzicht van de laatste afhankelijk is. Zeker: d-e zoo-genaamde economische wetten, die voortvloeien zoowel uit de natuur der dingen zelf als uit den aard van 's men-schen lichaam en ziel, bepalen on getwijfeld, wat de m-en-schelijke activiteit op economisch terrein niet als doel kan nastreven, wat daarentegen wel en met welke middelen; maar de rede toont ons uit h-et wezen der din gen e-n uit de ln-divi-du-eele en social-e natuur van den m-ensch duidelijk aan, dat door God als Schepper he-t doel van heel d-e economische orde is vastgesteld. Er is echter maar één zedenwet: en gelijk zij ons voorschrijft, bij al ons doen en laten, ons laatst© en hoogste doel na te streven, zoo legt zij ons ook op, hij elke handeling in het bijzon-der zonder omwegen ons te richten naar bet eigen doel dier handeling, waarvan wij weten, dat het door de natuur of liever door God, den oorsprong der natuur, in die bepaal de orde van zaken Is vastgesteld, en deze bij zondere doeleinden moeten wij dan harmonisch aan het hoogste doel ondergeschikt maken. Het -trouw onderhouden van deze wet zal tot re sultaat hebben, dat al de bijzondere doeleinden, welke op economisch terrein, hetzij door de individuen afzonderlijk, hetzij door de gemeen schap, word-en na-gestreefd volkomen harmo- n-leeren in -de algemeen© teleologische orde, en voor ons al-dus evenizoovele trappen worden, waarlangs wij opstijgen naar de bereiking van het laatste doel aller dingen, Go-d, die voor Zichzelf en voor ons het hoogste en onuitput telijke goed uitmaakt. Om nu in bijzonderheden te treden, zullen Wij beginnen met bet eigendomsrecht. Gij weet, Eerbiedwaardige BroedeTs en beminde zonen, dat Onze Voorganger roemrijker gedachtenis, bet eigendomsrecht met kracht verdedigd heeft tegen de leer der toenmalige socialisten, door n.l. aan te boon-en, dat de afschaffing van den Privaat-eigendom wel verre van de arbeiders klasse ten goede te komen, veeleer haar groot ste ongeluk zou worden. Nu zijn er echter, die den Paus en ook de Kerk zelf valschelijk be schuldigen, e-n dit Is een zeer groot onrecht ais zou-den -deze, tegen de proletariërs, de be zittende klas-se -begunstigd hebben en nog steeds begunstigen, terwijl ook de Katholieken heit onder elkaar niet eens zijn over de ware en zuivere leer van Leo XIII. Daarom meenden ■j deze leer, die geen an-dere is dan diie der ei t, tegen zulke lastering in bescherming te ^0^ry'1 nemcl1 en -tegen valeche verklaringen Zijn individueel en sociaal karakter. Vooreerst moet men als zeker e-n vaststaand aannemen, dat noch Leo XIII noch de theolo gen die ond-er lei-ding en voorlichting van de Kerk hun leer voorstelden, ooit ontkend of in twijfel getrokken hebben, dat het eigendoms recht een dubbel karakter draagt, het zooge naamde individueel© en het sociale, naa-r ge lang het op het individueel of het algemeen belang betrekking heeft. In-tegendeel: eenstem mig luidt hun oor-deel, dat het privaat-eigen domsrecht door de natuur, dat wil zeggen, door den Schepper zelf aan de menschen is toege kend, van den ee-nen kant op-da-t ieder voor zichzelf en zijn gezin zou kunnen zorge-n, van den anderen kant, dat door middel van deze in stelling, de goedere-n welke de Schepper voor heel de mensch-heid bestemd heeft, werkelijk aan dit doel beantwoorden. Dit alles echter fry niet verwezenlijkt worden, tenzij er een be paalde en vaste orde -bewaard blijft Men dient dus met zorg een dnbbel-e klip, waarop men stooten kan, te ver-mijden. Want ontkent of verzwakt men het sociale en pu blieke karakter van het eigendomsrecht, dan vervalt men in het zoogenaamde „Indlri-dualis. me" of komt er tenminste heel dicht bij; ver werpt of verkleint men daarentegen het indi vidueel en persoonlijk karakter van datzelfde recht, dan komt men noodzakelijkerwijze spoe dig tot het „Collectivisme" of benadert althans dat standpunt. Houdt men dit niet voor oogen, dan vaart men regelrecht aan op de zandbank -van h-et moreel, juridisch en sociaal Moder nisme. waarop Wij reeds in Ons Schrijven bij da aanvaarding van Ons Pontificaat hebben gewezen. (Encycl. übi arcano, 23 Dec. 1922), Dit mog-en vooral zij zich aantrekken, die bij hun revolution-nair streven er niet voor terug, schrikken de Kerk schandelijk te belasteren en ervan te beschuldigen als zou zij toegelaten hebben, dat in d-e leer ha-rer theologen een h-ei- d-en-sch begrip van eigendom insloop, hetwelk volstrekt door een ander moet vervangen wor den, dat zij in wonderlijke onkunde „christe lijk" noemen. Verplichtingen, die aan eigendom inhaerent zijn. Om nu de strijdvragen, die over eigendom en verplichtingen, welke daarmee samengaan, opgekomen zijn, binnen zekere grenzen te be perken, moeten wij allereerst het fundamenteel beginsel vooropzetten, door Leo XIII vastge steld, dat eigendomsrecht onderscheiden moet worden van de uitoefening van dat recht (En cycl. Rerum Novarum, no. 19). Immers, de feitelijke verdeeling van bezit onaangetast laten en de grenzen van zijn eigen recht niet te over schrijden door in-breuk te maken op het recht van een ander, dat is een eisoh, van de zoo genaamde r-uilrechtvaardigheid; de verplichting echter, die de eigenaars hebben, om slechts een behoorlijk gebruik van hun goederen te maken valt niet onder de rechtvaardigheid, maar on der andere deugden, wier verplichtingen „men niet krachtens een wet kan afdwingen". (En cycl. Rerum Novarum, no. 19) Daarom verkondigen ten onrechte sommigen de stelling, dat eigendomsrecht en de gepaste uitoefening daarvan door dezelfde grenzen omschreven worden; en het is nog veel verder bezlj-de-n de waarheid, d-at door het misbruik of niet-gebruiken vanzelf het eigendomsrecht ver nietigd wordt of verloren gaat. Daarom verrichten zij een nuttig en prijzens waardig werk, die, zonder de onderlinge liefde te kwetsen en met inachtneming van de onge reptheid der leer, zooals de Kerk die altijd heeft overgeleverd, de innerlijke natuur van deze plichten trachten vast te stellen en de grenzen te bepalen, die door de noodzakelijke eischen van het sociale leven zoowel aan het eigendomsrecht zelf als aan het gebruik en genot ervan moeten gesteld worden. Maar even zeer bedriegen en vergissen zij zich integen deel, die hun best doen, het individueel karak ter van het eigendomsrecht zoodanig te ver zwakken, dat zij het practisch geheel en al weg nemen. Staatsbevoegdheid. Dat de menschen in-d-erdaad op dit gebied niet alleen rekening te houden hebben met hun persoonlijk voordeel maar ook met het alge meen welzijn volgt zonder meer uit het twee voudig karakter van het eigendomsrecht dat Wij het individueele en het sociale noemden. Het is echter aan het staatsbestuur, deze ver plichting in bijzonderheden te omschrijven, wan neer de noodzakelijkheid dit eischt of de na tuurwet dit zelf niet aangeeft. D-e Staat kan dus altijd onder voorlichting van de Godde lijke wet en die van de natuur met het oog op werkelijk dwingende eischen van het alge meen welzijn, nauwkeuriger voorschrijven wat den -bezitter» hij h-et gebruik van hun eigendom geoorloofd is, en wat niet. Ja zelfs had Leo XIII reed-s met groote wijsheid verkondigd „dat God de omschrijving van het privaateigendom aan het overleg der menschen en de staatsin richting der volkeren heeft willen overlaten" (Encycl. Rerum Novarum, no. 7) Want inder daad, evengoed als de overige factoren van het sociale leven, zoo is ook de eigendom niet vol strekt onveranderlijk. Dat leert ons de ge schiedenis, zooals wij zelf met de volgende woorden verklaard hebben: „Hoeveel verschil lende gedaanten heeft de eigendom reeds aan genomen vanaf dien primitieven vorm bij de onbeschaafde herdersvolkeren, die ook in onzen tijd nog in sommige streken te zien is, tot aan den vorm van bezit van den patr-iarchentijd, en vandaar vervolgens tot aan de gedaante die hij aannam onder de tyrrannenregeeringen (een woord dat Wij in zijn klassieke beteekenis ge bruiken) om eindelijk zoo, langs de feodale en monarchistische gestalte, te komen tot de ver schillende voorschijningsvormen van onzen mo dernen tijd" (Allocütio ad Conventum Act. Cath. per Italiam, 16 Mei 1926) Het is echter duide lijk dat het staatsgezag niet zoo maar naar willekeur gebruik mag maken van die ambts bevoegdheid. Want altijd moeten zoowel het natuurlijk recht op privaatbezit als het recht om zijn goederen door erfia'ting over te dragen onaangeroerd en onaangetast blijven, daar de staat deze niet kan afschaffen: „Want de mensch is ouder dan de staat" (Encycl. Re rum Novarum, no. 6) en ook „het huisgezin gaat logisch en feitelijk vooraf aan het staats verband" lEncycl. Rerum Novarum, no. 10) Daarom had ook de Paus met groote wijsheid verklaard, dat het den Staat niet geoorloofd is door buitensporige directe en indirecte belas tingen het privaat-vermogen der burgers uit te putten. Want daar het recht op privaat-bezit niet door een menschelijke wet maar door de natuur gegeven is, kan 't staatsgezag dit niet afschaffen maar alleen het gebruik ervan re gelen en in overeenstemming brengen met het algemeen belang'' (Encycl. Rerum Novarum, no. 35). Wanneer echter de staat de eigendom men regelt naar de eischen van het alge-meen welzijn, dan stelt hij geen vijandige daad tegen over de private bezitters maar -bewijst hun veeleer een vriendendienst; immers zoodoende voorkomt hij op afdoende wijze, dat het bezit van privaateigendom door den Schepper in Zijn wijze voorzienigheid tot hulp in bet mensche- lijk leven ingesteld, ondraaglijke lasten zou voortbrengen en zoo zijn eigen graf graven; aldus heft hij -het privaat-bezit niet op, maar beschermt het, en evenmin ver-zwakt hij het recht van privaat-eigendom, maar versterkt het veeleer. Verplichtingen omtrent het teveel aan inkomsten. Evenmin is bet den mensch geoorloofd, zoo maar naar willekeur te beschikken over zijn zoogenaamde „vrije" inkomsten, dat wil zeg gen, dat gedeelte, dat hij voor een passend le vensonderhoud volgens zij-n sitamd niet noodig heeft. Integendeel, de H. Schrift e-n de Kerk vaders verklaren herhaaldelijk en met de dui delijkste woorden, dat de rijken zeer streng verplicht zijn aalmoezen te geven en met edel moedigheid de weldadigheid te beoefenen. Uit de beginselen echter van den engelachti ge r. leeraar (S. Thomas, Summ. Theol., II, II q. 134) leiden Wij af, dat het als een uitstekende beoefening van de deugd van milddadigheid moet beschouwd worden, bijzonder in overeen stemming met de nooden van den tijd, wan neer grootere inkomsten besteed worden aan het scheppen van ruimere winstgevende ar beidsgelegenheid, mits d-ie arbeid dient tot bet voortbrengen van werkelijk nuttige zaken. Titels die het verwerven van eigendom rechtvaardigen. Nn toonen zoowel de overlevering van alle tijden als de leer van Onzen Voor ganger Leo XIII, allerduidelijkst aan, dat eigendomsrecht oorspronkelijk verworven wordt, èn -door -h-et in bezit nemen van een zaak, die aan niemand toebehoort, èn door bewer king, (zoogenaamde „specificatie"). Wan-t, wat sommigen ook al daartegenin mogen beweren, men doet niemand onrecht aan, als men een zaak in bezit neemt, die onbeheerd ligt, dat wil zeggen aan n-iemand toebehoort. Van den an deren kant is de bewerking, die iemand zelf standig uitvoert, en waar-door aan een zaak een nieuwe vorm of waardevermeerdering gegeven wordt, de een-ige titel die hèm deze vr-uchten van zijn arbeid toewijst. Van een geheel andere soort is de arbeid, die aan anderen verhuurd, in hun dienst wordt uitgeoefend. Hierop past zeer zeker ten vol-le de uitspraak, waarvan Leo XIII de groote juistheid erkend heeft, dat n.l. „de rijk-dom der volkeren slechts uit bet werk der arbei ders voortkomt" (Encycl. Rerum Novarum, no. 27). Zien wij niet met eigen oogen, dat die enorme massa goederen waaruit de welstand der menschen bestaat, wordt voortgebracht en vervaardigd door de handen der werklieden, d-ie ofwel alleen werken, ofwel, geholpen door instrumenten of machines op wonderbare wijze hun arbei-dspraestatie hooger opvoeren. Ja ledereen weet zeer goed, dat nooit eenig volk van gebrek en armoede tot een -bloeiender en hoogeren welstand is gekomen tenzij door den gezamenlijken reuzenarbeid van heel het volk: zoowel van hen, die den arbeid leiden als van ben die de opdrachten uitvoeren. Maar toch is het niet minder duidelijk, dat d-ie uiterste krachtsinspanning tevergeefsch en zonder ge volg ja zelfs, dat elke poging tot beginnen onmogelijk, zou zijn geweest, in-dien niet al lereerst God, de Schepper van alles, meit de Hem eigen goedheid de rijkdommen en hulp middelen der natuur, d.w.z. natuur schatten en natuurkrachten in ruime mate geschonken had. Want, wat is arbeiden anders dan de ener gie van geest en lichaam daarop toepassen of zich daarvan als instrument te bedienen? Wel nu, de natuurwet, dat is: de wil van God, welke door haar tot uiting komt, eischt, dat de natuurlijke bronnen op een geordende wijze ten diens-te gesteld worden van de menschelijke behoeften; en die orde bestaat hierin, dat iedere zaak haar eigen bezitter heeft. Beide zijn op elkander aangewezen. Ui-t dit alles volgt, dat, behalve wanneer -iemand werkt in eigen naam, de arbeid van ■den een met bet ka-pitaa! van den ander samen moet gaan. Geen van beiden kan zonder den and-er iets uitrichten. Dit heeft zonder twijfel Leo XIII voor oogen gehad, toen hij schreef: „Kapitaal zonder arbeid kan niet blijven be s-taan noch arbeid zondier kapitaal" (Encycl. Rerum Novarum, no. 15). Daarom is het ab soluut verkeerd alleen aan het kapitaal ofwel alleen aan den arbeid bet resultaat toe te schrijven, dat door hun samenwerking werd verkregen; en het is volstrekt onrechtvaardig, dat een van beide, met voorbijzien van de werk zaamheid van den ander, de opbrengst alleen voor zich opei-scht. Onrechtvaardige aanmatigingen van het „kapitaal". Langen tijd voorzeker heeft het „kapitaal" te veel voor zich alleen kunnen nemen. Alles, wat voortgebracht was, alle Inkomsten, die het opleverde, eis-chte het kapitaal voor zich op, terwijl h-et den arbeider ternauwernood genoeg overliet voor het behoud en herstel zijner krachten. Men verkondigde: dat volgens een absoluut onontkoombare economische wet, het kapitaal zich uitsluitend ophoopt ten voordeel© van de gefortuneerden en dat, volgens diezelf de wet, de werklieden tot een voortdurend ge brek veroordeeld zijn of onmogelijk boven een bestaansminimum uit kunnen komen. De fei ten hebben weliswaar niet altijd en overal be antwoord aan deze theorie der Liberalen, die men gewoonlijk de Manchester-School noemt: maar het kan toch niet ontkend worden, dat de sociaal-economische instellingen hardnekkig deze richting uitgingen. Niemand zal er dan ook over verwonderd staan, dat dergelijke val- sche opinies en bedrieglijke leerstellingen scherp zijn bestreden en volstrekt niet enkel dooT ben die daardoor beroofd werden van bun natuurlijk recht om zich een betere positie te verwerven. Onrechtvaardige aanmatigingen van den arbeid. Daarom sloten zich bij de tot verzet geprik keld© arbeiders, de zoogenaamde „intellectuee- lem" aan, die tegenover deze willekeurig uitge dachte wet een even willekeurig uitgedacht moreel princiep stelden: n.l. alles wat voortge bracht wordt en heel de opbrengst daarvan, komt, na afschrijving en herstel van kapitaal rechtens aan de arbeiders toe. De dwaling, die hierin schuilt, is zeker minder in het oog loo pend dan die van sommige socialisten, welke beweren, dat alle productiemiddelen aan den Staat moeten komen, of, zooals zij dat noemen, „gesocialiseerd" moeten worden. Maar zij is er des te gevaarlijker om, en geschikter om hen, die niet op hun hoede zijn te misleiden. Het is een verdleidelij-k vergif, dat door velen gretig werd genuttigd, die ontoegankelijk waren voor het openlijk verkondigde socialisme. Het leidend beginsel bij een rechtvaardige verdeeling. Het was duidelijk: wilde men voorkomen, dat door deze valsohe leerstellingen de weg naar rechtvaardigheid en vrede zou afgesloten worden, dan moesten beide partijen gewaar schuwd worden door de zeer wijze woorden van Onzen Voorganger: „Op welke manier de aarde ook onder de individuen verdeeld is, zij houdt niet op dienstbaar te zijn aan het welzijn van allen" (Encycl. Rerum Novarum, no. 7). Dat zelfde hebben ook Wij iets hooger op geleerd toen Wij verklaarden: juist opdat de geschapen dingen dit nut op zekere en welgeordende wijze aan de menschen kunnen opleveren, heeft de natuur zelf de verdeeling der goederen door middel van het privaat-eigendom vastgelegd. Dit moet men voortdurend voor oogen houden, wil men niet van den rechten weg der waar heid afdwalen. Welnu, niet elke verdeeling van rijkdom en goederen onder de menschen is geschikt om het door God beoogde doel, hetzij volkomen bat- zij tenminste in bevredigende mate te bereiken. Daarom moeten de rijkdommen, die door den sociaal-eoonomischen vooruitgang voortdurend grooter worden, aan alle personen afzonderlijk en aan alle klassen van menschen zóó worden toebedeeld, dat het, door Leo XIII geprezen nut van het algemeen geen schade lij de, of om het anders uit te drukken: dat het alge meen welzijn van de heele maatschappij onaan getast blijve. Deze wet van sociale rechtvaar digheid verbiedt, dat de eene klas de andere uitsluit van deelgenootschap in de winst. De bezittende klasse schendt dus deze wet, wanneer zij, als he-t ware vrij van alle zorgen, omdat zij fortuin heeft, meent, dat bet een regelmatige gang van zaken is, wanneer haar alles ten deel valt en den werkman niets. Maar ook de klasse der proletariërs misdoet daartegen, wanneer zij heftig verbitterd door deze rechtsschen-nis en al te zeer geneigd om alleen te letten op eigen recht, waarvan ze zich bewust is, op ontoelaat bare wijze dit gaat opeischen, en nu ook alles als uit haar handen voortgekomen, voor zich opvordert; wanneer zij daarom ieder bezit, inkomen of voordeel, als he-t niet door arbeid verkregen werd, louter en alleen omdat het arbeidsloos is, bestrijdt en probeert af te schaf fen, zonder onderscheid te maken, en zonder te letten op de plaatsvervangende functie er van in de menschelijke samenleving. Wij mogen o-ok niet voorbijgaan het even dwaze als ongegronde beroep, dat sommigen bij dit onderwerp doen op de woorden van den Apostel, waar deze zegt: „Als iemand niet wil werken, moet hij ook niet eten" (II Thess. 3, 10). De Apostel immers ver oordeelt ben, die zich van het werk onthouden, ofschoon zij kunnen en moeten werken; hij waarschuwt ons, den tijd en ook de krachten van lichaam en ziel ijverig te gebruiken en anderen geen lasten op te leggen, wanneer wij voor ons zelf kunnen zorgen. Doch dat de arbeid de eenige titel Is, waarop men levensonderhoud of inkomen kan ontvangen, leert de Apostel in het geheel niet. (Vgl. II Thees. 3. 8—10). Men moet dus aan ieder zijn deel in de aard sehe goederen toekennen en bewerken, dat de verdeeling daarvan wordt teruggebracht tot de eischen van het algemeen welzijn en aangepast aan de normen der sociale rechtvaardigheid. Ieder verstandig mensch immers erkent, dat deze verdeeling in onze dagen, wegens het ont zettend verschil tusschen de weinige schatrijken en de tallooze armen aan een ernstige oneven wichtigheid lijdt. Dit nu is het doel, dat volgens de uitspraak van Onzen Voorganger, noodzakelijk moet wor den nagestreefd: de verheffing van het prole tariaat. En dit moet met des te meer nadruk gezegd en met des te grooter aandrang worden herhaald, omdat men niet zelden zulke heil zame Pauselijke voorschiften aan de vergetel heid heeft prijsgegeven, ofwel doordat men ze opzettelijk doodzweeg, ofwel omdat men ze als onuitvoerbaar beschouwde, hoewel de verwezen lijking ervan niet alleen mogelijk maar zelfs noodzakelijk was. En ofschoon het „paupe risme", dat Leo XIII in al zijn afschuwelijk heid voor zich zag, in onzen tijd niet meer in gelijken omvang bestaat, toch hebben die voor schriften niets aan kracht en wijsheid inge boet. Zeker, de toestand der werklieden is ver beterd en billijker geworden, vooral in de meer beschaafde en beter geoutilleerde landen, waar niet meer alle arbeiders zonder onder scheid als in ellende verzonken en gebrek lijdend kunnen beschouwd worden. Sedert echter de moderne techniek en industrie met snelle schreden tallooze gebieden, zoowel van de zoogenaamde „Nieuwe Wereld" als van de oude cultuurstaten in het verre Oosten zijn binnengedrongen en bezet hebben, is het getal der noodlijdende proletariërs tot een ontzetten de hoogte gestegen, wier jammerklachten van de aarde opstijgen ten hemel. Daarbij komt de ontelbare menigte landarbeiders, die, gedoemd -tot de meest ellendige bestaansvoorwaarden en beroofd van alle hoop, ooit eenig onroerend goed in eigendom te krijgen, op die manier aan een voortdurend proletariërshestaan gebonden blijven, wanneer er geen passende en kracht dadige maatregelen tot verbetering worden ge nomen: Weliswaar moeten wij den toestand' der pro letariërs terdege onderscheiden van pauperisme, maar toch is do ontzaglijke massa proletariërs aan den eenen kant, met aan de andere zijde het matelooze vermogen van enkele schat rijken, het allerduidelijkst bewijs, dat de goe deren In onzen zoogenaamden „industrieelen" tijd zoo ruimschoots voortgebracht, verre van behoorlijk zijn verdeeld, en dat zij aan de verschillende klassen van menschen niet vol gens billijkheid ten goede komeD. Het doen verdwijnen van den proletariërstoestand door hen te brengen tot eigen bezit. Daarom moet men alle kracht en inspanning in het werk stellen, opdat tenminste in de toe komst de voortgebrachte goederenovervloed slechts in billijke verhouding zich ophoope bij de bezittende klasse en ook in tamelijke ruime mate ten deel valle aan hen die arbeid prestee- ren. Zeker, het is niet de bedoeling, dat de arbeider daardoor in zijn werk gaat verslappen de mensch immers is geschapen om te wer ken, zooals de vogel om te vliegen, maar dat hij door spaarzaamheid, zijn bezit hooger opvoere, opdat door een verstandig beheer de lasten der huishouding met meer gemak en minder zorgen door hem gedragen worden. Zoodoende zal hij, bevrijd van de onzekerheid omtrent zijn levenslot, welks onbestendigheid de proletariërs voortdurend in onrust doet ver- keeren, niet alleen aan de wisselvalligheden des levens het hoofd kunnen bieden, maar ook de rustige zekerheid hebben, dat na zijp dood voor zijn achtergebleven betrekkingen eenigs- zins gezorgd is. Dit alles is door Onzen Voorganger niet al leen aangestipt, maar klaar en duidelijk uitge sproken; ook door dit Ons Schrijven wordt het U nogmaals ingeprent; wordt er niet kracht- dadig en zonder uitstel aan de verwezenlijking van dit alles gewerkt, dan moet niemand zich inbeelden, dat de openbare veiligheid de vrede en rust der menschelijke samenleving met succes verdedigd kunnen worden tegen hen, die op omwenteling aansturen. (Wordt vervolgd.) Wij hebben in Nederland de goede ge* woonte, om de persoon van H. M. de Konin gin zooveel mogelijk buiten geding te laten. Dat steunt op een verstandigen eerbied aan het gezag verschuldigd. Wij vinden het toch al erg genoeg, dat zulke personen er aan blootstaan, door nieuwsgrage persmenschen zoo in de gaten gehouden te worden, dat ze bijna niet veilig meer zijn in hun particulier leven. In ons land hebben we gelukkig geen last van die kwaal. Toch zouden we ook willen waarschuwen, om het van een anderen kant niet te bont te maken. Onze tijd is daar beslist niet geschikt voor. Men zou er eer het tegendeel mee bereiken, en doen denken aan opgeschroefde pluim strijkerij. Den katholieken in Nederland kan in geen enkel opzicht het verwijt gemaakt worden, dat ze het gezag der Koningin niet graag en gul erkennen en lang niet de minsten zijn in eerbied jegens de persoon van Hare Majesteit. Dat steunt bij ons wel wat op andere motieven dan bij sommige groepen van onze protestantsche landgenooten. Die doen in dat punt wel wat erg luidruchtig aan en ook minder goed gefundeerd. Wij moeten dan ook zorgen ons niet aan die overdrijving te gaan schuldig maken. En als een beetje overdrijving klonk het ons toch wel in de ooren, wat er door den voor zitter van den laatsten Katholiekendag ge zegd werd aan het adres van Hare Majes teit, alsof onze aanhankelijkheid voor haar persoon voor een zeer groot deel zou steunen op het voorbeeld, dat Zij gaf in de opvoeding van Prinses Juliana. Laten we niet overdrijven; laten we niet dik doen; laten we nuchter blijven en consta teer en, dat zoo'n gezegde naar overdrijving riekt. Wij maken ons sterkdat maar zeer weini gen ooit aan dat motief gedacht hebben. Hiermede bedoelen we natuurlijk geens zins iets af te dingen op die opvoeding. Doch in de uiting van die meening meenen we meer te voelen een hoofsche buiging naar den anti-revolutionairen kant. Telegrammen van de Katholieke Garde aan Z. H. den Paus. Door het Hoofdbestuur van „De Katholieke Garde" te 's G-ravenhage is Maandag 1 Juni 1.1. het volgende telegram gezonden aan Z. H. Paus Pius XI naar aanleiding van de droeve ge beurtenissen te Rome: De Katholieke Actie in Nederland, genaamd „De Katholieke Garde", verlangend het hart van den Heiligen Vader te troosten, verklaart hare solidariteit met de Katholieke Actie in Italië, betreurt de gewelddaden tegen de Ita liaan sch-e Katholieken. Vooral betreurt zij de beleed i gingen den Verheven Persoon van Zijne Heiligheid aange daan en vernieuwt Hem hare trouwe, liefde rijke toewijding. Jansen, voorzitter. Dit telegram werd opgenomen in „l'Osserva- tore Romana" van 4 Juni, j.l. Op 6 Juni j.l. mocht het Hoofdbestuur het volgend antwoord ontvangen: Vatlcaan-stad, Vaderlijk gevoelig voor de uiting van piëteit van „de Katholieke Garde" in Nederland op een uur, zoo smartelijk voor Zijn hart, dankt Zijne Heiligheid en rekenend op de vurige ge beden, schenkt Hij Zijne kinderen Zijn bij zon der en Apostolischen Zegen. w.g. Kardinaal Paoelll. PRIESTERWIJDING WITTE PATERS. Naar de „Annalen van de Witte Paters" melden, zullen op Maandag 29 Juni, den feest dag der H.H. Apostels Petrus en Paulue 38 fraters het H. Priesterschap ontvangen. Onder ben bevinden zich de volgende Nederlanders: P. van der Ven, Rotterdam; Adr. van der Meer, Rijswijk; W. Ummels, "B-Bosch; J. Sleu- tjes, Den Dun-gen; A. van Oostrom, Amster dam; F. Klerk, Maurik; A. van Hoek, Gilze; S. Schumacher, Maastricht; P. van Spaandomk, Oudenbosch; J. Rijkers, Gennep; F. Vogels, Neuen; A. Jacobs, Nijmegen. Op denzelfden dag zullen o.a. de volgende Ne derlanders het H. Subriaconaat ontvangen: J. va-n Hulzen, Dalfsen (G.)W. Kok, Am sterdam; F. Hendriks, Puiflijk en H. Mees, Oudenbosch. Naar we verenemen ls de weleerw. Pater G. vain Woesik S.J., professor aan het Bergmania- num te Nijmegen, benoemd tot doctor in de ■theologie en philosophle aan -de Pauselijke Gre- goriaansche Universtiteit te Rome. PATER GILLET IN BELGIë Onze Brusselsche oorrespondent meldt ons: De hoogeerw. Pater Gillet, generaal-overste der Dominicanen, vertoeft sedert enkele dagen in België, waar hij alle Dominicanenkloosters komt bezoeken. TERUG VAN EEN VISITATIE-REIS Zaterdagavond arriveerden de ZeerEerw. Alg. Overste en Broeder Theodosius van de Congregatie van O. L. Vrouw van Zeven Smar ten te Voorhout, van bun visitatie-reis naar Tangshan in China. HET NIEUWE CARMELJTESSEN- KLOOSTER TE EGMOND. De houw van het nieuwe Carmelitessenkloos. ter te Egmond aan den Hoef is thans bijna voltooid. De inwijding zal in de eerste helft van Juli plaats hebben. Voor belangstel lenden t

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1931 | | pagina 5