I1
HEVEA FIETSBANDEN
DINSDAG 9 JUNI 1931
V NIET BIJ IEDEREEN
ENCYCLIEK VAN ONZEN
H. VADER PIUS XI.
MENSCHEN EN MEENINGEN
DOOR DE GODDELIJKE VOOR
ZIENIGHEID PAUS.
t SCHIPPERSKINDEREN.
OVER HET HERSTEL DER
SOCIALE ORDE
EN HAAR VERVOLMAKING VOLGENS
DE WET VAN HET EVANGELIE.
II. GEZAG DER KERK OP SOCIAAL
EN ECONOMISCH TERREIN.
1. OVER HET EIGENDOMSRECHT.
2. KAPITAAL EN ARBEID.
//c/2 t/oop en d - //zersterA
3. BEVRIJDING VIT DEN
PROLETARIERSTOESTAND.
]y[IEMAND mag de waardigheid
van den mensch, waarover God
zelf slechts met grooten eerbied be
schikt, ongestraft aanranden.
H. M. DE KONINGIN
FASCISME EN KERK.
PATER G. VAN WOESIK S.J.
(Kerum Noyarunaj bestaat gelegenheid bat klooster ge boeo^a-gf»,
Niet bij iedereen wekt een maatregel, een
beslissing, een wenk in de goede richting
onverdeelde bewondering.
Een mensch blijft mensch.
En niet zelden meent een m-ensch het aan
eigen voornaamheid, gewichtigheid en ont
wikkeling verplicht te zijn, niet te luisteren
naar zoo'n wenk, om zich niet te laten ledden
door zoo'n maatregel.
Dan hoort ge: „ik ben geen kind meer".
Of: „ik kan alleen wel loopen."
Of: „ze kunnen wel zooveel zeggen".
Of: „ik weet het veel beter dan de rest".
Iedereen, die wel de leiding volgt, heet
dan bij dezelfde gelegenheid, een schaapskop,
een kuddedier, een wezen zonder hersens.
Dat komt ook voor bij Katholieken, als
Z. H. de Paus de leiding aangeeft.
Bij menschen met verbazend veel zelfbesef
en weinig beschaving: die flappen er lomp en
bruut uit, dat ze zich niets aantrekken van
zoo'n leer of leiding.
Ook bij menschen met beschaving, met
uiterlijke vormen, die gaan heel kalm hun
eigen gang en halen even glimlachend de
voorname schouders op.
Dat gebeurde ook, toen de encycliek „Rerum
Novarum" verscheen. Toen sloegen niet
dadelijk alle Katholieken aan 't werk. Er
sloegen zelfs katholieken achterover van
zoo'n brutalen brief van den Paus.
Trouwens, wie verkondigt, dat alle katho
lieken. zoo op de hoogte zijn van hun gods
dienst, en ook zoo op de hoogte staan van
de praktijk, die hun katholieke overtuiging
edscht, heeft het glad mis. Een heel aardig
percentage katholieken doen hun best, om
de katholieke beginselen niet te doen door
dringen en niet in praktijk te voeren.
Alles eischt geduld en groei met den
mensch, ook bij den katholiek.
De Paus weet heel goed, dat de feitelijke
toestand niet anders is; Z. H. maakt zich
niets wijs, doch laat zich daardoor ook niet
van de wijs brengen.
Paus Piuis XI weet, dat zoo iets voorviel bij
het uitvaardigen van „Rerum Novarum",
door Leo XIII. Daarom schrijft Z. H. ook in
den nieuwen wereldbrief:
„Nochthans heeft de leer van Leo XIII.
zoo edel, zoo diep, maar zoo ongehoord voor
de groote wereld, in sommige kringen en ook
In katholieke, een indruk verwekt van ver
warring, van beklemming, en voor den een
of ander ook van ergernis?"
Hoe kwam dat, wat was daarvan do oor'
zaak?
tjZij ttad moedig in bet strijdperk tegen de
afgoden, van het liberalisme en hakte die om,
zy hield niet in het minst rekening met de
meest ingeroeste yooroordteeTen. Daarvandaan
kwam het ook, dat de al te verknochte aan
hangers van het oude slechts minachting
over hadden voor deze nieuw© sociale leer,
en de kleinmoedigen er voor terugschrokken
om tot zoo groote hoogten fe stijgen. Ook
waren er, die hun bewondering voor dat licht
niet verborgen, doch heit beschouwden als een
droombeeld van een volmaaktheid, die men
wel kom. wenschem, maar niet tot werkelijk
heid brengen."
Zulke feiten moeten wij bij ons werk in het
oog houden. Zulke toestanden moeten wij
van te voren reeds mogelijk achten en daar
om ons ook niet uit onis humeur laten
brengen door het zien van zulke personen,
en het hooren van zulke meeningen.
Den rechten, duidelijke weg voor oogen
houden, en de moeilijkheden van binnen en
van buiten de muren overwinnen.
Volgens de officieele cijfers waren er in
1930 11.55? schipperskinderen van den leer
plichtigen leeftijd, waarvan er slechts 1964
of 17 pet. het geheele jaar lager onderwijs
hebben ontvangen. De overige negenenhalf
duizend kinderen hebben of nooit of heel
weinig lager onderwijs gehad.
Dat er iets voor onze schipperskinderen
moet worden gedaan, is begrijpelijk. Het is
inderdaad een nationaal belang, dat duizen
den kinderen van varenden geen analfabe
ten worden.
De vraag is echter, hoe en op welke wijze.
Er heeft zich een commissie gevormd met
het prijzenswaardig doel gelden bijeen te za
melen voor het „Onderwijsfonds voor de
Scheepvaart".
Het is echter voor ons een vraag of het
goede doel langs federatieven weg moet
worden bereikt.
Op de eerste plaats zijn de katholieken op
dit gebied niet achtergebleven. Zij bezitten,
-zooals uit het laatste jaarboek van het ka
tholiek Onderwijsbureau blijkt, hun inter
naten, waar ook schipperskinderen onder
wijs kunnen genieten. Dat dit nog niet vol
doende Is, nemen wij op voorhand aan.
Maar, en dit is hét tweede punt, waarop wij
even de aandacht wilden vestigen, er ligt
ook een rapport der Staatsoonunissie-Rut-
gers. Het bevat een wetsontwerp, dat onder
titel III in de artt. 71-72 bepalingen levert
„van de scholen, uitsluitend bestemd voor
varende schipperskinderen en voor kramers
kinderen" (W: 209) en onder titel V in de
artt. 127-127bis bepalingen „van de scholen
met beperkten leeftijd, uitsluitend bestemd
voor schipperskindereu en kramerskinde
ren". Zoowel het buitengewoon openbaar als
bizonder onderwijs wordt hier, bestreken.
Federatieve samenwerking, zooals de cona-
missie-Mellema wil, is een mooi ding, maar
kunnen alle inrichtingen op evenredige bij
dragen rekenen? Of gaat het als met de op
brengst der gelukstelegrammen? Zoo de
laatste mogelijkheid niet is uitgesloten, zou
den wij maar liever wachten op de, naar wij
vernamen, reeds voltooide ministerieele uit
werking der voorstellen van de Commissie-
Rutgers.
Aan onze Eerbiedwaardige Broeders, de
Patriarchen, Primaten, Aartsbisschoppen,
Bisschoppen, en andere plaatselijke Ordi
narii, die in vrede en gemeenschap leven
met den Apostolischen Stoel.
Alvorens Wij echter onze uiteenzetting aan
vangen, moeten Wij allereerst het beginsel
vooropzetten reeds vroeger dooT Leo XIII zoo
duidelijk vastgesteld: „dat nd- hij Ons het
recht en de plicht berust met oppergezag een
oordeel uit to spreken over sociale en econo
mische vraagstukken." (Encycl. Rerum Nova-
rum, no. 13). Zeker, de Kerk ontving niet tot
taak de menschen naar een alleen maar tijde-
lijken en vergankelijken voorspoed te voeren,
maar naar een eeuwig geluk; ja „de Kerk
meent, dat zij niet het recht heeft zich zonder
noodzaak in dergelijke aardsehe aangelegen
heden to mengen". (Encycl. XJbi arcano, 23
Dec. 1922). Onmogelijk echter kan de Kerk het
haar door God toevertrouwde ambt prijsgeven,
haar gezag te doen gelden, niet in vragen van
techo-lachen aard, waarvoor zij ni-e-t over de ge-
elgen-de middel-en beschikt noch haar een zen
ding I-s toevertrouwd, maar wèl in alles, wat
o-p de zedenwet bet-rekking heeft. Wamt he-t be
waren van d-en schat d-er waarheid Ons door
God toevertrouwd en de Ons opgelegde zware
ambtsplicht, de zedenwet In h-eel haar omvang
te verkondigen, te verklaren en of men wil
of niet o-p het onderhouden daarvan aan te
dringen, onderwerpen ook d-e sociale en zelfs
de economische ord-e aan Ons oppergezag.
Want ofschoon economie en zedelijkheid
ieder op haar gebied haar eigen beginselen
volgen, toch is het een dwaling -te beweren, dat
de economische en mor-eele orde zoover ui-t el
kander liggen en zoo vreemd aan elkaar zijn,
dat de eerste in g-een enkel opzicht van de
laatste afhankelijk is. Zeker: d-e zoo-genaamde
economische wetten, die voortvloeien zoowel
uit de natuur der dingen zelf als uit den aard
van 's men-schen lichaam en ziel, bepalen on
getwijfeld, wat de m-en-schelijke activiteit op
economisch terrein niet als doel kan nastreven,
wat daarentegen wel en met welke middelen;
maar de rede toont ons uit h-et wezen der din
gen e-n uit de ln-divi-du-eele en social-e natuur
van den m-ensch duidelijk aan, dat door God
als Schepper he-t doel van heel d-e economische
orde is vastgesteld.
Er is echter maar één zedenwet: en gelijk
zij ons voorschrijft, bij al ons doen en laten,
ons laatst© en hoogste doel na te streven, zoo
legt zij ons ook op, hij elke handeling in het
bijzon-der zonder omwegen ons te richten naar
bet eigen doel dier handeling, waarvan wij
weten, dat het door de natuur of liever door
God, den oorsprong der natuur, in die bepaal
de orde van zaken Is vastgesteld, en deze bij
zondere doeleinden moeten wij dan harmonisch
aan het hoogste doel ondergeschikt maken. Het
-trouw onderhouden van deze wet zal tot re
sultaat hebben, dat al de bijzondere doeleinden,
welke op economisch terrein, hetzij door de
individuen afzonderlijk, hetzij door de gemeen
schap, word-en na-gestreefd volkomen harmo-
n-leeren in -de algemeen© teleologische orde, en
voor ons al-dus evenizoovele trappen worden,
waarlangs wij opstijgen naar de bereiking van
het laatste doel aller dingen, Go-d, die voor
Zichzelf en voor ons het hoogste en onuitput
telijke goed uitmaakt.
Om nu in bijzonderheden te treden, zullen
Wij beginnen met bet eigendomsrecht. Gij weet,
Eerbiedwaardige BroedeTs en beminde zonen,
dat Onze Voorganger roemrijker gedachtenis,
bet eigendomsrecht met kracht verdedigd heeft
tegen de leer der toenmalige socialisten, door
n.l. aan te boon-en, dat de afschaffing van den
Privaat-eigendom wel verre van de arbeiders
klasse ten goede te komen, veeleer haar groot
ste ongeluk zou worden. Nu zijn er echter, die
den Paus en ook de Kerk zelf valschelijk be
schuldigen, e-n dit Is een zeer groot onrecht
ais zou-den -deze, tegen de proletariërs, de be
zittende klas-se -begunstigd hebben en nog steeds
begunstigen, terwijl ook de Katholieken heit
onder elkaar niet eens zijn over de ware en
zuivere leer van Leo XIII. Daarom meenden
■j deze leer, die geen an-dere is dan diie der
ei t, tegen zulke lastering in bescherming te
^0^ry'1 nemcl1 en -tegen valeche verklaringen
Zijn individueel en sociaal karakter.
Vooreerst moet men als zeker e-n vaststaand
aannemen, dat noch Leo XIII noch de theolo
gen die ond-er lei-ding en voorlichting van de
Kerk hun leer voorstelden, ooit ontkend of in
twijfel getrokken hebben, dat het eigendoms
recht een dubbel karakter draagt, het zooge
naamde individueel© en het sociale, naa-r ge
lang het op het individueel of het algemeen
belang betrekking heeft. In-tegendeel: eenstem
mig luidt hun oor-deel, dat het privaat-eigen
domsrecht door de natuur, dat wil zeggen, door
den Schepper zelf aan de menschen is toege
kend, van den ee-nen kant op-da-t ieder voor
zichzelf en zijn gezin zou kunnen zorge-n, van
den anderen kant, dat door middel van deze in
stelling, de goedere-n welke de Schepper voor
heel de mensch-heid bestemd heeft, werkelijk
aan dit doel beantwoorden. Dit alles echter fry
niet verwezenlijkt worden, tenzij er een be
paalde en vaste orde -bewaard blijft
Men dient dus met zorg een dnbbel-e klip,
waarop men stooten kan, te ver-mijden. Want
ontkent of verzwakt men het sociale en pu
blieke karakter van het eigendomsrecht, dan
vervalt men in het zoogenaamde „Indlri-dualis.
me" of komt er tenminste heel dicht bij; ver
werpt of verkleint men daarentegen het indi
vidueel en persoonlijk karakter van datzelfde
recht, dan komt men noodzakelijkerwijze spoe
dig tot het „Collectivisme" of benadert althans
dat standpunt. Houdt men dit niet voor oogen,
dan vaart men regelrecht aan op de zandbank
-van h-et moreel, juridisch en sociaal Moder
nisme. waarop Wij reeds in Ons Schrijven bij
da aanvaarding van Ons Pontificaat hebben
gewezen. (Encycl. übi arcano, 23 Dec. 1922),
Dit mog-en vooral zij zich aantrekken, die bij
hun revolution-nair streven er niet voor terug,
schrikken de Kerk schandelijk te belasteren en
ervan te beschuldigen als zou zij toegelaten
hebben, dat in d-e leer ha-rer theologen een h-ei-
d-en-sch begrip van eigendom insloop, hetwelk
volstrekt door een ander moet vervangen wor
den, dat zij in wonderlijke onkunde „christe
lijk" noemen.
Verplichtingen, die aan eigendom
inhaerent zijn.
Om nu de strijdvragen, die over eigendom en
verplichtingen, welke daarmee samengaan,
opgekomen zijn, binnen zekere grenzen te be
perken, moeten wij allereerst het fundamenteel
beginsel vooropzetten, door Leo XIII vastge
steld, dat eigendomsrecht onderscheiden moet
worden van de uitoefening van dat recht (En
cycl. Rerum Novarum, no. 19). Immers, de
feitelijke verdeeling van bezit onaangetast laten
en de grenzen van zijn eigen recht niet te over
schrijden door in-breuk te maken op het recht
van een ander, dat is een eisoh, van de zoo
genaamde r-uilrechtvaardigheid; de verplichting
echter, die de eigenaars hebben, om slechts een
behoorlijk gebruik van hun goederen te maken
valt niet onder de rechtvaardigheid, maar on
der andere deugden, wier verplichtingen „men
niet krachtens een wet kan afdwingen". (En
cycl. Rerum Novarum, no. 19)
Daarom verkondigen ten onrechte sommigen
de stelling, dat eigendomsrecht en de gepaste
uitoefening daarvan door dezelfde grenzen
omschreven worden; en het is nog veel verder
bezlj-de-n de waarheid, d-at door het misbruik of
niet-gebruiken vanzelf het eigendomsrecht ver
nietigd wordt of verloren gaat.
Daarom verrichten zij een nuttig en prijzens
waardig werk, die, zonder de onderlinge liefde
te kwetsen en met inachtneming van de onge
reptheid der leer, zooals de Kerk die altijd
heeft overgeleverd, de innerlijke natuur van
deze plichten trachten vast te stellen en de
grenzen te bepalen, die door de noodzakelijke
eischen van het sociale leven zoowel aan het
eigendomsrecht zelf als aan het gebruik en
genot ervan moeten gesteld worden. Maar even
zeer bedriegen en vergissen zij zich integen
deel, die hun best doen, het individueel karak
ter van het eigendomsrecht zoodanig te ver
zwakken, dat zij het practisch geheel en al weg
nemen.
Staatsbevoegdheid.
Dat de menschen in-d-erdaad op dit gebied niet
alleen rekening te houden hebben met hun
persoonlijk voordeel maar ook met het alge
meen welzijn volgt zonder meer uit het twee
voudig karakter van het eigendomsrecht dat
Wij het individueele en het sociale noemden.
Het is echter aan het staatsbestuur, deze ver
plichting in bijzonderheden te omschrijven, wan
neer de noodzakelijkheid dit eischt of de na
tuurwet dit zelf niet aangeeft. D-e Staat kan
dus altijd onder voorlichting van de Godde
lijke wet en die van de natuur met het oog
op werkelijk dwingende eischen van het alge
meen welzijn, nauwkeuriger voorschrijven wat
den -bezitter» hij h-et gebruik van hun eigendom
geoorloofd is, en wat niet. Ja zelfs had Leo
XIII reed-s met groote wijsheid verkondigd „dat
God de omschrijving van het privaateigendom
aan het overleg der menschen en de staatsin
richting der volkeren heeft willen overlaten"
(Encycl. Rerum Novarum, no. 7) Want inder
daad, evengoed als de overige factoren van het
sociale leven, zoo is ook de eigendom niet vol
strekt onveranderlijk. Dat leert ons de ge
schiedenis, zooals wij zelf met de volgende
woorden verklaard hebben: „Hoeveel verschil
lende gedaanten heeft de eigendom reeds aan
genomen vanaf dien primitieven vorm bij de
onbeschaafde herdersvolkeren, die ook in onzen
tijd nog in sommige streken te zien is, tot aan
den vorm van bezit van den patr-iarchentijd, en
vandaar vervolgens tot aan de gedaante die
hij aannam onder de tyrrannenregeeringen (een
woord dat Wij in zijn klassieke beteekenis ge
bruiken) om eindelijk zoo, langs de feodale en
monarchistische gestalte, te komen tot de ver
schillende voorschijningsvormen van onzen mo
dernen tijd" (Allocütio ad Conventum Act. Cath.
per Italiam, 16 Mei 1926) Het is echter duide
lijk dat het staatsgezag niet zoo maar naar
willekeur gebruik mag maken van die ambts
bevoegdheid. Want altijd moeten zoowel het
natuurlijk recht op privaatbezit als het recht
om zijn goederen door erfia'ting over te
dragen onaangeroerd en onaangetast blijven,
daar de staat deze niet kan afschaffen: „Want
de mensch is ouder dan de staat" (Encycl. Re
rum Novarum, no. 6) en ook „het huisgezin
gaat logisch en feitelijk vooraf aan het staats
verband" lEncycl. Rerum Novarum, no. 10)
Daarom had ook de Paus met groote wijsheid
verklaard, dat het den Staat niet geoorloofd is
door buitensporige directe en indirecte belas
tingen het privaat-vermogen der burgers uit te
putten. Want daar het recht op privaat-bezit
niet door een menschelijke wet maar door de
natuur gegeven is, kan 't staatsgezag dit niet
afschaffen maar alleen het gebruik ervan re
gelen en in overeenstemming brengen met het
algemeen belang'' (Encycl. Rerum Novarum,
no. 35). Wanneer echter de staat de eigendom
men regelt naar de eischen van het alge-meen
welzijn, dan stelt hij geen vijandige daad tegen
over de private bezitters maar -bewijst hun
veeleer een vriendendienst; immers zoodoende
voorkomt hij op afdoende wijze, dat het bezit
van privaateigendom door den Schepper in Zijn
wijze voorzienigheid tot hulp in bet mensche-
lijk leven ingesteld, ondraaglijke lasten zou
voortbrengen en zoo zijn eigen graf graven;
aldus heft hij -het privaat-bezit niet op, maar
beschermt het, en evenmin ver-zwakt hij het
recht van privaat-eigendom, maar versterkt het
veeleer.
Verplichtingen omtrent het teveel
aan inkomsten.
Evenmin is bet den mensch geoorloofd, zoo
maar naar willekeur te beschikken over zijn
zoogenaamde „vrije" inkomsten, dat wil zeg
gen, dat gedeelte, dat hij voor een passend le
vensonderhoud volgens zij-n sitamd niet noodig
heeft. Integendeel, de H. Schrift e-n de Kerk
vaders verklaren herhaaldelijk en met de dui
delijkste woorden, dat de rijken zeer streng
verplicht zijn aalmoezen te geven en met edel
moedigheid de weldadigheid te beoefenen.
Uit de beginselen echter van den engelachti
ge r. leeraar (S. Thomas, Summ. Theol., II, II q.
134) leiden Wij af, dat het als een uitstekende
beoefening van de deugd van milddadigheid
moet beschouwd worden, bijzonder in overeen
stemming met de nooden van den tijd, wan
neer grootere inkomsten besteed worden aan
het scheppen van ruimere winstgevende ar
beidsgelegenheid, mits d-ie arbeid dient tot bet
voortbrengen van werkelijk nuttige zaken.
Titels die het verwerven van eigendom
rechtvaardigen.
Nn toonen zoowel de overlevering van
alle tijden als de leer van Onzen Voor
ganger Leo XIII, allerduidelijkst aan, dat
eigendomsrecht oorspronkelijk verworven
wordt, èn -door -h-et in bezit nemen van een zaak,
die aan niemand toebehoort, èn door bewer
king, (zoogenaamde „specificatie"). Wan-t, wat
sommigen ook al daartegenin mogen beweren,
men doet niemand onrecht aan, als men een
zaak in bezit neemt, die onbeheerd ligt, dat wil
zeggen aan n-iemand toebehoort. Van den an
deren kant is de bewerking, die iemand zelf
standig uitvoert, en waar-door aan een zaak een
nieuwe vorm of waardevermeerdering gegeven
wordt, de een-ige titel die hèm deze vr-uchten
van zijn arbeid toewijst.
Van een geheel andere soort is de arbeid,
die aan anderen verhuurd, in hun dienst wordt
uitgeoefend. Hierop past zeer zeker ten vol-le
de uitspraak, waarvan Leo XIII de groote
juistheid erkend heeft, dat n.l. „de rijk-dom
der volkeren slechts uit bet werk der arbei
ders voortkomt" (Encycl. Rerum Novarum,
no. 27). Zien wij niet met eigen oogen, dat die
enorme massa goederen waaruit de welstand
der menschen bestaat, wordt voortgebracht en
vervaardigd door de handen der werklieden,
d-ie ofwel alleen werken, ofwel, geholpen door
instrumenten of machines op wonderbare wijze
hun arbei-dspraestatie hooger opvoeren. Ja
ledereen weet zeer goed, dat nooit eenig volk
van gebrek en armoede tot een -bloeiender en
hoogeren welstand is gekomen tenzij door den
gezamenlijken reuzenarbeid van heel het volk:
zoowel van hen, die den arbeid leiden als van
ben die de opdrachten uitvoeren. Maar toch is
het niet minder duidelijk, dat d-ie uiterste
krachtsinspanning tevergeefsch en zonder ge
volg ja zelfs, dat elke poging tot beginnen
onmogelijk, zou zijn geweest, in-dien niet al
lereerst God, de Schepper van alles, meit de
Hem eigen goedheid de rijkdommen en hulp
middelen der natuur, d.w.z. natuur schatten en
natuurkrachten in ruime mate geschonken
had. Want, wat is arbeiden anders dan de ener
gie van geest en lichaam daarop toepassen of
zich daarvan als instrument te bedienen? Wel
nu, de natuurwet, dat is: de wil van God,
welke door haar tot uiting komt, eischt, dat de
natuurlijke bronnen op een geordende wijze
ten diens-te gesteld worden van de menschelijke
behoeften; en die orde bestaat hierin, dat
iedere zaak haar eigen bezitter heeft.
Beide zijn op elkander aangewezen.
Ui-t dit alles volgt, dat, behalve wanneer
-iemand werkt in eigen naam, de arbeid van
■den een met bet ka-pitaa! van den ander samen
moet gaan. Geen van beiden kan zonder den
and-er iets uitrichten. Dit heeft zonder twijfel
Leo XIII voor oogen gehad, toen hij schreef:
„Kapitaal zonder arbeid kan niet blijven be
s-taan noch arbeid zondier kapitaal" (Encycl.
Rerum Novarum, no. 15). Daarom is het ab
soluut verkeerd alleen aan het kapitaal ofwel
alleen aan den arbeid bet resultaat toe te
schrijven, dat door hun samenwerking werd
verkregen; en het is volstrekt onrechtvaardig,
dat een van beide, met voorbijzien van de werk
zaamheid van den ander, de opbrengst alleen
voor zich opei-scht.
Onrechtvaardige aanmatigingen van
het „kapitaal".
Langen tijd voorzeker heeft het „kapitaal"
te veel voor zich alleen kunnen nemen. Alles,
wat voortgebracht was, alle Inkomsten, die het
opleverde, eis-chte het kapitaal voor zich op,
terwijl h-et den arbeider ternauwernood genoeg
overliet voor het behoud en herstel zijner
krachten. Men verkondigde: dat volgens een
absoluut onontkoombare economische wet, het
kapitaal zich uitsluitend ophoopt ten voordeel©
van de gefortuneerden en dat, volgens diezelf
de wet, de werklieden tot een voortdurend ge
brek veroordeeld zijn of onmogelijk boven een
bestaansminimum uit kunnen komen. De fei
ten hebben weliswaar niet altijd en overal be
antwoord aan deze theorie der Liberalen, die
men gewoonlijk de Manchester-School noemt:
maar het kan toch niet ontkend worden, dat de
sociaal-economische instellingen hardnekkig
deze richting uitgingen. Niemand zal er dan
ook over verwonderd staan, dat dergelijke val-
sche opinies en bedrieglijke leerstellingen
scherp zijn bestreden en volstrekt niet enkel
dooT ben die daardoor beroofd werden van bun
natuurlijk recht om zich een betere positie te
verwerven.
Onrechtvaardige aanmatigingen
van den arbeid.
Daarom sloten zich bij de tot verzet geprik
keld© arbeiders, de zoogenaamde „intellectuee-
lem" aan, die tegenover deze willekeurig uitge
dachte wet een even willekeurig uitgedacht
moreel princiep stelden: n.l. alles wat voortge
bracht wordt en heel de opbrengst daarvan,
komt, na afschrijving en herstel van kapitaal
rechtens aan de arbeiders toe. De dwaling, die
hierin schuilt, is zeker minder in het oog loo
pend dan die van sommige socialisten, welke
beweren, dat alle productiemiddelen aan den
Staat moeten komen, of, zooals zij dat noemen,
„gesocialiseerd" moeten worden. Maar zij is er
des te gevaarlijker om, en geschikter om hen,
die niet op hun hoede zijn te misleiden. Het is
een verdleidelij-k vergif, dat door velen gretig
werd genuttigd, die ontoegankelijk waren voor
het openlijk verkondigde socialisme.
Het leidend beginsel bij een
rechtvaardige verdeeling.
Het was duidelijk: wilde men voorkomen,
dat door deze valsohe leerstellingen de weg
naar rechtvaardigheid en vrede zou afgesloten
worden, dan moesten beide partijen gewaar
schuwd worden door de zeer wijze woorden van
Onzen Voorganger: „Op welke manier de aarde
ook onder de individuen verdeeld is, zij houdt
niet op dienstbaar te zijn aan het welzijn van
allen" (Encycl. Rerum Novarum, no. 7). Dat
zelfde hebben ook Wij iets hooger op geleerd
toen Wij verklaarden: juist opdat de geschapen
dingen dit nut op zekere en welgeordende wijze
aan de menschen kunnen opleveren, heeft de
natuur zelf de verdeeling der goederen door
middel van het privaat-eigendom vastgelegd.
Dit moet men voortdurend voor oogen houden,
wil men niet van den rechten weg der waar
heid afdwalen.
Welnu, niet elke verdeeling van rijkdom
en goederen onder de menschen is geschikt om
het door God beoogde doel, hetzij volkomen bat-
zij tenminste in bevredigende mate te bereiken.
Daarom moeten de rijkdommen, die door den
sociaal-eoonomischen vooruitgang voortdurend
grooter worden, aan alle personen afzonderlijk
en aan alle klassen van menschen zóó worden
toebedeeld, dat het, door Leo XIII geprezen
nut van het algemeen geen schade lij de, of
om het anders uit te drukken: dat het alge
meen welzijn van de heele maatschappij onaan
getast blijve. Deze wet van sociale rechtvaar
digheid verbiedt, dat de eene klas de andere
uitsluit van deelgenootschap in de winst. De
bezittende klasse schendt dus deze wet, wanneer
zij, als he-t ware vrij van alle zorgen, omdat zij
fortuin heeft, meent, dat bet een regelmatige
gang van zaken is, wanneer haar alles ten deel
valt en den werkman niets. Maar ook de klasse
der proletariërs misdoet daartegen, wanneer zij
heftig verbitterd door deze rechtsschen-nis en
al te zeer geneigd om alleen te letten op eigen
recht, waarvan ze zich bewust is, op ontoelaat
bare wijze dit gaat opeischen, en nu ook alles
als uit haar handen voortgekomen, voor zich
opvordert; wanneer zij daarom ieder bezit,
inkomen of voordeel, als he-t niet door arbeid
verkregen werd, louter en alleen omdat het
arbeidsloos is, bestrijdt en probeert af te schaf
fen, zonder onderscheid te maken, en zonder te
letten op de plaatsvervangende functie er van
in de menschelijke samenleving. Wij mogen o-ok
niet voorbijgaan het even dwaze als ongegronde
beroep, dat sommigen bij dit onderwerp doen op
de woorden van den Apostel, waar deze zegt:
„Als iemand niet wil werken, moet hij ook niet
eten" (II Thess. 3, 10). De Apostel immers ver
oordeelt ben, die zich van het werk onthouden,
ofschoon zij kunnen en moeten werken; hij
waarschuwt ons, den tijd en ook de krachten van
lichaam en ziel ijverig te gebruiken en anderen
geen lasten op te leggen, wanneer wij voor ons
zelf kunnen zorgen. Doch dat de arbeid de
eenige titel Is, waarop men levensonderhoud
of inkomen kan ontvangen, leert de Apostel in
het geheel niet. (Vgl. II Thees. 3. 8—10).
Men moet dus aan ieder zijn deel in de aard
sehe goederen toekennen en bewerken, dat de
verdeeling daarvan wordt teruggebracht tot de
eischen van het algemeen welzijn en aangepast
aan de normen der sociale rechtvaardigheid.
Ieder verstandig mensch immers erkent, dat
deze verdeeling in onze dagen, wegens het ont
zettend verschil tusschen de weinige schatrijken
en de tallooze armen aan een ernstige oneven
wichtigheid lijdt.
Dit nu is het doel, dat volgens de uitspraak
van Onzen Voorganger, noodzakelijk moet wor
den nagestreefd: de verheffing van het prole
tariaat. En dit moet met des te meer nadruk
gezegd en met des te grooter aandrang worden
herhaald, omdat men niet zelden zulke heil
zame Pauselijke voorschiften aan de vergetel
heid heeft prijsgegeven, ofwel doordat men ze
opzettelijk doodzweeg, ofwel omdat men ze als
onuitvoerbaar beschouwde, hoewel de verwezen
lijking ervan niet alleen mogelijk maar zelfs
noodzakelijk was. En ofschoon het „paupe
risme", dat Leo XIII in al zijn afschuwelijk
heid voor zich zag, in onzen tijd niet meer in
gelijken omvang bestaat, toch hebben die voor
schriften niets aan kracht en wijsheid inge
boet. Zeker, de toestand der werklieden is ver
beterd en billijker geworden, vooral in de
meer beschaafde en beter geoutilleerde landen,
waar niet meer alle arbeiders zonder onder
scheid als in ellende verzonken en gebrek
lijdend kunnen beschouwd worden. Sedert
echter de moderne techniek en industrie met
snelle schreden tallooze gebieden, zoowel van
de zoogenaamde „Nieuwe Wereld" als van de
oude cultuurstaten in het verre Oosten zijn
binnengedrongen en bezet hebben, is het getal
der noodlijdende proletariërs tot een ontzetten
de hoogte gestegen, wier jammerklachten van
de aarde opstijgen ten hemel. Daarbij komt de
ontelbare menigte landarbeiders, die, gedoemd
-tot de meest ellendige bestaansvoorwaarden en
beroofd van alle hoop, ooit eenig onroerend
goed in eigendom te krijgen, op die manier aan
een voortdurend proletariërshestaan gebonden
blijven, wanneer er geen passende en kracht
dadige maatregelen tot verbetering worden ge
nomen:
Weliswaar moeten wij den toestand' der pro
letariërs terdege onderscheiden van pauperisme,
maar toch is do ontzaglijke massa proletariërs
aan den eenen kant, met aan de andere zijde
het matelooze vermogen van enkele schat
rijken, het allerduidelijkst bewijs, dat de goe
deren In onzen zoogenaamden „industrieelen"
tijd zoo ruimschoots voortgebracht, verre van
behoorlijk zijn verdeeld, en dat zij aan de
verschillende klassen van menschen niet vol
gens billijkheid ten goede komeD.
Het doen verdwijnen van den
proletariërstoestand door hen
te brengen tot eigen
bezit.
Daarom moet men alle kracht en inspanning
in het werk stellen, opdat tenminste in de toe
komst de voortgebrachte goederenovervloed
slechts in billijke verhouding zich ophoope bij
de bezittende klasse en ook in tamelijke ruime
mate ten deel valle aan hen die arbeid prestee-
ren. Zeker, het is niet de bedoeling, dat de
arbeider daardoor in zijn werk gaat verslappen
de mensch immers is geschapen om te wer
ken, zooals de vogel om te vliegen, maar
dat hij door spaarzaamheid, zijn bezit hooger
opvoere, opdat door een verstandig beheer de
lasten der huishouding met meer gemak en
minder zorgen door hem gedragen worden.
Zoodoende zal hij, bevrijd van de onzekerheid
omtrent zijn levenslot, welks onbestendigheid
de proletariërs voortdurend in onrust doet ver-
keeren, niet alleen aan de wisselvalligheden
des levens het hoofd kunnen bieden, maar ook
de rustige zekerheid hebben, dat na zijp dood
voor zijn achtergebleven betrekkingen eenigs-
zins gezorgd is.
Dit alles is door Onzen Voorganger niet al
leen aangestipt, maar klaar en duidelijk uitge
sproken; ook door dit Ons Schrijven wordt het
U nogmaals ingeprent; wordt er niet kracht-
dadig en zonder uitstel aan de verwezenlijking
van dit alles gewerkt, dan moet niemand zich
inbeelden, dat de openbare veiligheid de vrede
en rust der menschelijke samenleving met
succes verdedigd kunnen worden tegen hen,
die op omwenteling aansturen.
(Wordt vervolgd.)
Wij hebben in Nederland de goede ge*
woonte, om de persoon van H. M. de Konin
gin zooveel mogelijk buiten geding te laten.
Dat steunt op een verstandigen eerbied aan
het gezag verschuldigd. Wij vinden het toch
al erg genoeg, dat zulke personen er aan
blootstaan, door nieuwsgrage persmenschen
zoo in de gaten gehouden te worden, dat ze
bijna niet veilig meer zijn in hun particulier
leven.
In ons land hebben we gelukkig geen last
van die kwaal. Toch zouden we ook willen
waarschuwen, om het van een anderen kant
niet te bont te maken.
Onze tijd is daar beslist niet geschikt voor.
Men zou er eer het tegendeel mee bereiken,
en doen denken aan opgeschroefde pluim
strijkerij. Den katholieken in Nederland kan
in geen enkel opzicht het verwijt gemaakt
worden, dat ze het gezag der Koningin niet
graag en gul erkennen en lang niet de
minsten zijn in eerbied jegens de persoon
van Hare Majesteit.
Dat steunt bij ons wel wat op andere
motieven dan bij sommige groepen van onze
protestantsche landgenooten. Die doen in dat
punt wel wat erg luidruchtig aan en ook
minder goed gefundeerd.
Wij moeten dan ook zorgen ons niet aan
die overdrijving te gaan schuldig maken.
En als een beetje overdrijving klonk het ons
toch wel in de ooren, wat er door den voor
zitter van den laatsten Katholiekendag ge
zegd werd aan het adres van Hare Majes
teit, alsof onze aanhankelijkheid voor haar
persoon voor een zeer groot deel zou steunen
op het voorbeeld, dat Zij gaf in de opvoeding
van Prinses Juliana.
Laten we niet overdrijven; laten we niet
dik doen; laten we nuchter blijven en consta
teer en, dat zoo'n gezegde naar overdrijving
riekt.
Wij maken ons sterkdat maar zeer weini
gen ooit aan dat motief gedacht hebben.
Hiermede bedoelen we natuurlijk geens
zins iets af te dingen op die opvoeding.
Doch in de uiting van die meening meenen
we meer te voelen een hoofsche buiging naar
den anti-revolutionairen kant.
Telegrammen van de Katholieke Garde
aan Z. H. den Paus.
Door het Hoofdbestuur van „De Katholieke
Garde" te 's G-ravenhage is Maandag 1 Juni 1.1.
het volgende telegram gezonden aan Z. H. Paus
Pius XI naar aanleiding van de droeve ge
beurtenissen te Rome:
De Katholieke Actie in Nederland, genaamd
„De Katholieke Garde", verlangend het hart
van den Heiligen Vader te troosten, verklaart
hare solidariteit met de Katholieke Actie in
Italië, betreurt de gewelddaden tegen de Ita
liaan sch-e Katholieken.
Vooral betreurt zij de beleed i gingen den
Verheven Persoon van Zijne Heiligheid aange
daan en vernieuwt Hem hare trouwe, liefde
rijke toewijding.
Jansen, voorzitter.
Dit telegram werd opgenomen in „l'Osserva-
tore Romana" van 4 Juni, j.l.
Op 6 Juni j.l. mocht het Hoofdbestuur het
volgend antwoord ontvangen:
Vatlcaan-stad,
Vaderlijk gevoelig voor de uiting van piëteit
van „de Katholieke Garde" in Nederland op
een uur, zoo smartelijk voor Zijn hart, dankt
Zijne Heiligheid en rekenend op de vurige ge
beden, schenkt Hij Zijne kinderen Zijn bij zon
der en Apostolischen Zegen.
w.g. Kardinaal Paoelll.
PRIESTERWIJDING WITTE PATERS.
Naar de „Annalen van de Witte Paters"
melden, zullen op Maandag 29 Juni, den feest
dag der H.H. Apostels Petrus en Paulue 38
fraters het H. Priesterschap ontvangen. Onder
ben bevinden zich de volgende Nederlanders:
P. van der Ven, Rotterdam; Adr. van der
Meer, Rijswijk; W. Ummels, "B-Bosch; J. Sleu-
tjes, Den Dun-gen; A. van Oostrom, Amster
dam; F. Klerk, Maurik; A. van Hoek, Gilze; S.
Schumacher, Maastricht; P. van Spaandomk,
Oudenbosch; J. Rijkers, Gennep; F. Vogels,
Neuen; A. Jacobs, Nijmegen.
Op denzelfden dag zullen o.a. de volgende Ne
derlanders het H. Subriaconaat ontvangen:
J. va-n Hulzen, Dalfsen (G.)W. Kok, Am
sterdam; F. Hendriks, Puiflijk en H. Mees,
Oudenbosch.
Naar we verenemen ls de weleerw. Pater G.
vain Woesik S.J., professor aan het Bergmania-
num te Nijmegen, benoemd tot doctor in de
■theologie en philosophle aan -de Pauselijke Gre-
goriaansche Universtiteit te Rome.
PATER GILLET IN BELGIë
Onze Brusselsche oorrespondent meldt ons:
De hoogeerw. Pater Gillet, generaal-overste
der Dominicanen, vertoeft sedert enkele dagen
in België, waar hij alle Dominicanenkloosters
komt bezoeken.
TERUG VAN EEN VISITATIE-REIS
Zaterdagavond arriveerden de ZeerEerw.
Alg. Overste en Broeder Theodosius van de
Congregatie van O. L. Vrouw van Zeven Smar
ten te Voorhout, van bun visitatie-reis naar
Tangshan in China.
HET NIEUWE CARMELJTESSEN-
KLOOSTER TE EGMOND.
De houw van het nieuwe Carmelitessenkloos.
ter te Egmond aan den Hoef is thans bijna
voltooid. De inwijding zal in de eerste helft
van Juli plaats hebben. Voor belangstel lenden
t