GEVAL DE BRASEM LIJKVERBRANDING OP BALI KOKS ALS BEROEMDHEDEN DE SCHERVENMAKER MEER DAN EEN VRIEND „Zonderlingiana" „Goeien avond, de Brasem'', zei onze voor zitter. De man, die bij het einde van de groene tafel bleef staan, antwoortlde met eon zachte stom: „Goeien avond, mijnheer; goeien avond, heeren." Hij was een slanke man van een jaar of veert'g. met een gezicht, dat den indruk maakte, pas gewasschen te zijn. Zijn dunne zwarte ha ren waren zindelijk naar achteren gekamd. Hij had een donkerblauwe overjas aan van een pluizige, maar dunne stof en hield een pet in de hand. Een boord had hij niet om; de huid van zijn hals was rood van de buiten heerschen- de koude, maar het overhemd, waarin een ko peren knoopje glom, was versch gestreken. H{j maakte een bescheiden, ordelijken indruk. Alleen zijn blik was onrustig en had een soort van vreesachtige uitdrukking, alsof er iets was, waar hij liever niet aan dacht. In onze papieren stond, dat hij weduwnaar was. Hij had zijn vrouw en zijn kindje al lang geleden verloren, bij de groote griep van negen tienachttien. Hij was glazenwasscher van zijn vak en wij hadden met hem te doen gekregen, omdat hij al tweemaal zijn ladder en emmers en sponsen en zeemenlap in geld en daarna in bier had omgezet. Dat heet verduistering. Den eersten keer had het hem zijn betrek king gekost maar zijn baas, die de schade ver goed kreeg, had geen aanklacht ingediend. Om dat hij een goed vakman was, had een lief dadige vereeniging hem van gereedschap voor zien en een tijd lang had hij zijn handwerk op eigen gelegenheid beoefend, tot hij op een goe den dag ook de emmers van de toedeeling ver dronk. Do vereeniging moest aan al haar liefdadig heid herinnerd worden, om de Brasem uit de gevangenis te houden. Nu waschte hij glazen onder controle. Hij kon zijn gereedschap 's morgens afhalen en moest het tegen den avond terugbrengen, zoo dat het veilig was als hij in de bekoring kwam. Dit stelsel volgde hij nu al een paar maanden trouw. „Wel, de 'Brasem,'' zei de voorzitter, „hoe gaat het er mee?" „Goed mjjnheer," zei de bescheiden stem. „Of liever niet al te best.'' „Wat is er dan? Je hebt toch hoop ik je lad der niet verkocht?" „Dat niet, mijnheer, maar het is erger." „Ga .maar eens zitten en vertel het ons maar eens precies.'' De Brasem nam den stoel, dien een van ons naar hem toeschoof en begon aarzelend te ver tellen. Het was op den avond van den twaalfden November, althans op een avond in November althans op een regenachtigen avond. De Brasem had zijn ladder naar het pakhuis gebracht, waar hij haar mocht en moest bergen en was langzaam, aarzelend, op weg naar zijn kost huis. Bij een krantenbureau bleef hij staan om het avondblad te lezen, dat achter het ven ster helder verlicht te kijk hing. De greede goot van het huis beschermde de lezers tegen den regen. Hij las wat Frankrijk en Duitschland deden, maar hij dacht aan zijn huisgezin van twaalf jaar geleden, althans aan het verleden, althans aan de toekomst, althans..... Toen klapte iemand hem op den schouder. Gloris, een oude kennis. Z'n gezicht glom warm in het schelle vensterlicht. „Ga je mee?" De Brasem ging mee. Met een man of vijf dronken zij een klare, toen een glas bier of zoo, toen nog een. Het, was er gezellig. Maar toen was het geld op. En als vanzelf wendden de vier andere gezichten zich naar dat van de Brasem. „We zitten hier nou zoo best bij elkaar", zeiden ze. „Weet jij daar geen raad op?'' De Brasem voelde dat er iets van hem ver wacht werd. Hij voelde een verplichting van kameraadschap of eerder nog van dankbaar heid. Hij zocht naar raad. Zijn ladder was niet te bereiken. Ergens te leenen wist hij ook niet. Maar toen herinnerde hij zich een kast in zijn kosthuis, die hij had zien openstaan Sn een soepterrien met een gebrok endeksel. Daar was het in. Maar dat ging toch eigenlijk niet. Hij keek zijn makkers aan om te zeggen dat het niet ging maar toen hij de vier glimmende gezichten hoopvol naar zich toegekeerd zag, verging zijn tegenweer. „Ga maar even mee, zei hij tegen Gloris. Zijn kostvrou'W was niet thuis en hij werd niet gestoord. Hij nam het gebroken deksel in twee helften van de soepterrien en dompelde er zijn hand in. Een bundeltje papiertjes kwam te voorschijn, een paar rekeningen, bons van een kruidenier, twee briefjes van tien en één van vijf en twintig. Hij nam er een van tien en deed al het andere weer in de soepterrien. Toen ging hij met Gloris, die buiten had ge wacht, terug naar de kroeg. De Engelsche koning vergezeld van den prins van Wales en de hertog van York, tijdens de „Trooping the Colour", de groote parade die ieder jaar ter eere van zijn verjaardag gehouden wordt. mijn broer of.... mijn man, dan zou ik het niet hoeven aan te geven.'' „Nee....", beaamde de Brasem. En weer was er een oogenblik van stilte. „Ik zal nog tot morgen wachten! de Brasem'', zei vrouw Smit. „Ik moet nou je wasch nog doen, en dan is het te laat, om nog naar het bureau te gaan. Maar aangeven moet ik het, óf je moest familie van me zijn." „De Brasem!" riep de kostjuffrouw „De Brasem!" Haar stem verried opwinding en de Brasem, wiens hoofd nog wat liobt was, begreep toch, dat zij zijn diefstal al had ontdekt. „Ik mis tien gulden, de Brasem,'* zei de vrouw met een plechtige, spitse stem. Zij was heelemaal nog al een spitse vrouw, met leven dige haren en een klein knoedeltje gelig haar. „Dat had ik niet van je gedacht, de Brasem". De Brasem poogde niet eens te ontkennen, voelend, dat hij tegen deze oogen en deze stem toch niet was opgewassen. „Ik zal het zoo gauw mogelijk terugbetalen, vrouw Smit", zei hij. Maar de bestolene schonk hieraan geen aan dacht. „Het is diefstal, de Brasem,'' zei zij met haar scherpe stem. „Dat moet ik aangeven." „Dat hoeft toch niet,'' zei de dief. „Als ik nou..... „Het is mijn plicht, de Brasem. Een misdaad moet aangegeven worden. Alléén als de dader familie van je is..." fir was een oogenblik stilte. -Als u nou familie van me was, de Brasem{ 1 Onze meeningen, ofschoon nauwelijks ken baar gemaakt, waren verdeeld. Er waren er, die een gebaar van verontwaardiging maakten Er varen er ook, die naar het sohoone over hemd van de Brasem keken en het misschien nog zoo kwaad niet vonden. Maar de Brasem, door den voorzitter voor zichtig gepolst, schudde met het hoofd en lachte daarbij ineens met een luchtigen, hartelijken lach, die als een vrije vogel door de kamer voi zorgen vloog. Wij lachten even mee, maar onze voorzitter vroeg: „Je weet zeker wel, dat er gevangenis op staat? En misschien niet weinig.'' „In godsnaam, mijnheer," antwoordde de Brasem, nu weer stil en neerslachtig. We deden natuurlijk, wat wij konden. De wet beschermt ook de misdadigers en straft degenen, die hen onder bedreiging met een aanklacht trachten af te zetten. Maar sloeg dit artikel op vrouw^mit? Zij zelf meende in elk geval van niet. „Ik weet wat mijn plicht is, mijnheer,'' antwoordde zij aan onzen bemiddelaar, „maar wat u mij vertelt, daar versta ik niets van. Een misdaad moet aangegeven worden, zoo heb ik het op school geleerd. En daar de dader geen familie van haar was. ging zij den volgenden ochtend naar het bureau en de Brasem werd gearresteerd en gedagvaard en veroordeeld terzake dat... althans..., althans... SLIP. Van 't sublieme naar 't ridicule, u kent den afstand. Van 't geniale naar 't idiote, u kent de tusschenruimte. Gelieve zelf de verwijdering te meten van een professor Piccard, wanneer hij op een hoogte van 16.000 meter voor de we tenschap zijn onderzoekingen doet in de stra tosfeer, en bijvoor-beeld een zekere Duitsche professor, die zich in het midden van de vorige eeuw tot levenstaak gesteld had een standaard werk te schrijven over „het gebit der slakken". Hij bracht het, jammerlijk te vroeg gestorven, niet verder dan tot twee dikke quartodeelen, en tot op den huidigen dag is het slakkengebit nog niet heelemaal onderzocht, want dat andere werk, een encyclopedisch verzamelwerk, dat zoowel over slakken als over mosselen handelt, getiteld „Das systematische Conchylien-Cabi- nett'', dat nog pas 4000 gekleurde platen bevat, en dat sinds 1848 verschijnende is (en tusschen haakjes 13000 Mark kost) dat nuttige werk is nog niet tot aan de laatste aflevering. Maar weet u, waarover wij wel goed zijn ingelicht? Over de vliegen, 'maar uitsluitend over de vliegen van Zweden en Noorwegen. De geleerde Zetterstedt heeft over de „Di-ptera Scandinavica" meer dan 6500 bladzijden vol geschreven, die verdeeld hij over 14 banden. Wanneer U zes duizend gulden over hebt, niet zoozeer voor de wetenschap als voor het boe- kenantiquariaat, en wanneer u aan dat ver mogen mogelijk paart eenige liefhebberij voor paddestoelen verwerft u dan het werk van Saccaroo, die 70.000 soorten behandelt in z'n vier en twintig deelig „Sylloge Fungoru-m". Veel goedkooper, namelijk nog geen duizend gulden, kost het boek in negen deelen, dat Hahn over de wandluis schreef; ofschoon hij er twee-en-twintig jaren van 1831 tot 1853 over werkte, en het verluchtte met 300 prachtig gekleurde platen. Eigenaardige liefhebberijen! En nu -heeft dr. Junk, een uitgever en bibliofiel in Berlijn de eigenaardige liefhebberij weer, om al die we tenschappelijke excessen te verzamelen. Politiek. In Genève hebben Briand en Curtius een on derhoud gehad, waarbij zij het volkom-en met elkaar eens bleken te zijn. Toen een journalist Briand na afloop gelukwenschte kreeg hij ten antwoord: „Waarom zouden Curtius en ik el kaar niet begrijpen? Wij zitten in hetzelfde schuitje; we genieten immers heiden de intie me vijandschap van onze politieke vrienden." De dansers en danseressen van Bali zijn op het Loo geweest, de bewoners, zelf het onbe twistbaar mooiste en meest eigene type onzer eilanden van het schoonste eiland ui-t den In- dischen Archipe-l. Zij hebben gedanst en daarmee iets verraden en vertolkt van eigen zeden, gewoonten, spe len en cultuur, waaraan ook dat eiland z-oo rijk is. Wat den religieuzen grondslag van de Ba- liërs betreft, worden bij hen, zij het ook grove lijk verbasterd, verscheidene godsdienstige be grippen teruggevonden, welke in Hindustan bun oorsprong namen. Het Brahmanisme is in zekeren zin de hoofdgodsdienst op Bali; enkele Boeddhisten worden er ook aangetroffen, maar het Ciwaisme speelt er toch de hoofdrol In den officieelen eeredienst bij de hoogere standen. De lagere bevolking is echter weinig met dien godsdienst bekend; haar eeredienst bestaat in hoofdzaak in de verzoening van booze geesten (die in de godsdienstige voorstellingen der in landers immer de grootste plaats innemen) in de vereering van de geboorteplaats en in de vereering der go-den, die macht voeren over de aarde. Deze hoogere wezens worden vereerd in huistem-pels, waar alles met de goden ver handeld wordt wat uitsluitend op de familie betrekking heeft. Daarentegen wordt alles ter bevordering van de geheele gemeenschap, verhandeld in den dorps tem pel. Eindelijk vindt men nog in elk dorp, een doodentempel, waar Doerga (de gemalin van Ciwa) de voornaamste godheid is, die ver eerd wordt en waar offeranden gebracht wor den om b.v.'beterschap van ziekte te verkrijgen. Een der voornaamste uitvloeisels van het Hindoeisme is Je lijkverbranding, welke voor alle kasten gebiedend is voorgeschreven en als een eerste voorwaarde voor den toegang tot het verblijf der goden beschouwd wordt. Slechts een paar categorieën van personen, o.a. zij die aan de pokziekte overleden zijn, blijven van de verbranding uitgesloten. Aangezien voor de plechtigheid geen be paalde termijn is voorgeschreven en het ge heel met groote kosten gepaard gaat, komt het veelvuldig voor dat lijken geruimen tijd in een grafkuil blijven liggen, vóór zij (en dan niet zeiden om uitgaven te besparen, bij vijf- en tientallen tegelijk op den brandstapel wor den gebracht. Indien het stoffelijk overschot inmiddels is vergaan staat de wet toe om den overledene eenvoudig in effigie te verbranden, waartoe men zich bedient van een klein uit lontarblad geknipt poppetje. Alleen vorsten en andere aanzienlijke perso nen, voor wie de te maken kosten geen bezwaar opleveren, bewaren hun dooden aan h-uis, tot tijd en wijle de verbranding kan plaats vinden. Door allerlei middelen worden de lijken dan zooveel mogelijk tegen ontbinding gevrijwaard. Zoodra aan de talrijke formaliteiten is vol daan wordt het lijk in een daartoe ingericht toestel geplaatst en onder veel drukte naar de verbrandingsplaats overgebracht. Bedoeld toestel ls een hoog, piramidaal-vormig, uit een grooter of kleiner aantal verdiepingen bestaand gevaarte, dat hoofdzakelijk van bamboe en ro tan in elkaar wordt gezet. Wanneer d-e stoet op de verbrand'ingsplaats is aangekomen wordt het stoffelijk overschot in een soort houten bak geplaatst (waaronder hout is opgestapeld) en onder het uitspreken van gebeden en besproeien met gewijd water door een priester, wordt de brandstapel aan gestoken en is alles weldra tot as-ch verteerd. Ook de lijkwagen wordt, op een afzonderlijke plaats, verbrand. Den volgenden dag heeft de overbrenging van de asch naar zee plaats. Vroeger heerschte op Bali de gewoonte, dat weduwen van vorstelijke personen haar echt- genooten in den dood volgden door zich levend op een tweeden brandstapel te laten verbran den dan wel (en dit gold voor heldhaftiger) na zich eerst met een kris te hebben doorstoken, naast het brandende lijk in den vuurgloed te springen. Da-nk zij het Gouvernement is echter aan dit zich den dood offeren door weduwen, een einde gekomen. De Fransohe koks zijn nog steeds de beste ter wereld en daarom worden ze door men- schen en ondernemingen, die hun diensten noodig hebben, met ijver en inspanning ge zocht. Een Fransche kok is geld waard en in een groot ho-tel of restaurant, waar de chefkok een persoonlijkheid is, heeft hij heel wat te zeggen en hangt er veel van hem af. Speciaal in de Vereenigde Staten genieten de Fransohe koks een bijzondere reputatie en de eerste klasse krachten genieten hooge sala rissen, die voor de chefs en hun helpers tot in de honderden dollars loopen. Dit geld-t in- tusschen natuurlijk voornamelijk voor de groote hotels en restaurants, waar veel omgaat, veel verdiend wordt en goede koks naar be kwaamheid kunnen worden gehonoreerd. Verschillende Fransche koks zijn in New York even vermaard als bekende komieken tooneelspelers, filmsterreu of sportcracks. Toen het beroemde Waldorf-Astoria, het eigen dom van de millionnairs-familie der Asto-rs, werd afgebroken, om voor he-t huidige Empire State Building plaats te maken, verdween met het hotel ook zijn chef-kok van het tooneei, Eugene Thomas. De man had genoeg verdiend en ging van zijn geld leven. Nu er een nieuw en nog mooier dan het oude Waldorf-Astoria Hotel gaat verrijzen, is er plaats voor een nieuwe chef-kok. Of liever, was er plaats, want de vacau-te positie is reeds toegedacht aan en aangenomen door den be kenden kok Alexandre Gastaud, die roem heeft gemaakt als clief-koik van de Londensche Sa voy- en Carl ton-hotels en als chef-kok van het oude Ho-tel Knickerbocker en de Ritz-Carlton- restaurants te New-York en andere steden van de States een reputatie verwierf, d-ie in Oc tober a.s. een schitterende reclame voor het nieuwe Waldorf Astoria blijken zal. Alexandre Gastaud is een leerling van den fameuzen kok Escoffier, die eens te Monte Carlo voor koningen en keizers kookte. Gastaud is eigenlijk door een toeval kok ge worden. De droomen zijner jeugd waren niet in het minst op de witte muts geconcentreerd. Hij werd op het eiland Reunion in den In-di- schen Oceaan geboren. Zijn vader behoorde tot de Fran-sche koloniale troepen. Toen Alexandre zestien jaar oud was, toog hij' naar Aix in Zuid Frankrijk, teneinde daar voor ingenieur te studeeren. Hij reisde op het schip derde klas en het eten was er allesbehalve voortref felijk. Alex watertandde, toen hij zag, wat de eerste klas passagiers op tafel kregen en hij rustte niet, voordat hij door den kok in de keuken al-s helper was aangenomen. Toen zat hij in letterlijken en figuurlijken zin dicht bij het vuur en hij kon ai de heerlijkheden eten, die hem daarvoor het water uit den mond had den doen loopen. En terwijl hy den kok hielp, groeide in hem de liefde voor het vak. Bij hem leidde de weg naar het hart zooals bij alle mannen, door zijn maag. Hij stapte in Frankrijk aan wal met de zekerheid, dat hij nooit ingenieur zou wor den. Onze dienstboden. Alvorens de nieuwe gedienstige aan te ne men, keek mevrouw nauwkeurig de getuig schriften door: „Denkt u hier te blijven? U hebt al heel wat diensten gehad en Ik ben bang, dat u na drie weken hier ook weer weggaat." „Oh, nee mevrouw; het is mijn schuld niet, ik heb nog nooit een dienst vrij willig verlaten." In het eerste het beste hotel, dat hij zag, bood hij zich als koksmaat aan. De eigenares van het hotel was een goedige oude da-me. Ze vertelde heim, een jongen te hebben, die geen kok wou worden en als zeeman over de wereld rondzwierf. „Mijn zoon", zei ze sentimenteel tot Alexandre, „ik zou graag willen, dat mijn zoO'n direct een betrekking kreeg als hy ergens, moe van het zwerven over de zeeën, den vasten bodem betreedt. Daarom neem ik je aan. Maak van mijn keuken je th-uis" Alexander voelde voor het vak. Hij had aspiraties en leerde met ijver. Na drie maan den wist hij alles, wat de chef van het hotel hem leeren kon en hij toog naar Montecarlo, waar Escoffier juist bezig was, naam te maken als chef van het Grand Hotel. Ofschoon pas drie maanden in het vak, vertelde hij, er reeds twee jaar in te zijn en Escoffier stelde hem aan. Het tweetal begon belang in elkaar te stel len. Beide waren ze door liefde voor het vak bezield, geen werkers om den broode, maar o-m de kunst. Drie jaar daarna vertoefden S-ir Arthur Sul livan en M. D'Oyly Carte te Monte Carlo. Carte had kort tevoren te Londen he-t Savoy hotel ge opend, maar dit floreerde niet erg. Hij zag met genoegen, hoe het tirand Hotel onder lei ding van den jongen Zwitser Ritz groeide .en bloeide en hij bood den Zwitser het beheer van het Savoyhotel aan. Deze aanvaardde het aanbod, echter on-der conditie, dat hij Escof fier mocht meden-emen. En d-eze stelde op zijn beurt de voorwaarde, zyn helper Gastaud mee naar Londen te mogen verhuizen. Het ge schiedde aldus en Savoy kreeg groote ver maardheid, waarna Escoffier het beheer kreeg over het restaurant van het CaTltonhotel, waar in hij Gastaud chef de cuisine maakte. Het drietal Ritz-Escoffier-Gastaud verwierf weldra internationalen roem en breidde zijn activiteit tot de Europeeeche hoofdsteden en N. York uit. Escoffier, de uitvinder o.a. van de Pêche Melba, leeft nu twee en -tachtig jaar oud in welverdiende rust. MaaT Gastaud, die vijf en twintig jaar jonger is, gaat voort met den arbeid. Hij is nu in Europa, om een st-af van een paar honderd specialisten voor de keu ken van Waldorf-Astoria samen te stellèn. Zijn nieuwe taak zal een Herculestaak zijn, want in het oude Astoria waren diners voor dui zend gasten heel gewoon. Gastaud lust als alle koks zijn eigen eten niet. Hij houdt er een eigen kok op na die voor hem een doodgewonen, burgerlijken Franschen pot kookt. Hij heeft 'n gruwelijken hekel aan caviaar, omdat hy een tijdlang te Londen spe ciaal belast is geweest met de zorg over een stel voorsteffelijke fijnproevers, die het vooral op caviaar hadden gemunt. En opdat ze altijd naar hun zin zouden worden bediend, moesten er steeds bussen versche caviaar aanwezig zijn en Gastaud had de taak, regelmatig te proeven, of de caviaar aan de eischen voldeed. Sinds dien kan hij geen caviaar meer zien. Er valt nog veel meer over onzen keuken prins te vertellen. Hij werkt in Amerika en er wordt dus voor voldoende reclame gezorgd. Maar reclame werkt soms als caviaar. We zul len bet dus maar hier bij laten In een boerderij van Thuro, ergens in Dene marken, is op drie-en-zeventig jarigen leeftijd een man overleden die zijn maaltijd verdiende met de borden te breken. Er zijn nu eenmaal zonderlinge kostwinningen. De man heef', heel zijn leven niet anders gedaan dan scherven- maken en nu zijn eigen broosheid eindelijk is gebleken, heeft Parijs bijna een traan wegge pinkt. Want die goede man w?s niemand an ders dan Bagessen die een kwart eeuw een groot deel van Parijs heeft doen lachen. Doen lachen als hij zelf boven de scherven scheen te weenen. Bagessen leek de handigste tafeldienaar die er op de wereld bestond. Met honderd borden op zijn handen draaide hij als een wervelwind de zaal binnen, of liever het circus, of stormde het tooneei op. De zonderlingste versperringen konden hem niet weerhouden en de vreemdste buitelingen zouden hem geen bord doen ver liezen. Maar een ziertje tocht blies hem uit zijn evenwicht, mitsgaders de borden en de zielige sehervenstapel werd nog zieliger be ken, dat het was om tranen te gieten, van het lachen natuurlijk. ,De schervenmakerij was zijn nummer. Tegen, woordig bestaan die eigen nummers niet lang. Een werkelijke komiek krygt de eer van de film en geeft zijn truc prijs aan de imitatie. Yvette Gilbert, die BagesBen gekend heeft by zijn opkomst tijdens de wereldtentoonstelling van 1900, heeft er vandaag nog aa-n herinnerd; vroeger maakte je een nummer, een eigen nummer. Dat was in den goeden tijd van den boulevard, -toen je te Parijs wel succes kon hebben, als je tenminste een type was, uit kwam met iets van eigen karakter. Men weet dat ze daarvoor zelf haar liedjes zong zeer lang en zwart gehandschoend; zoo- iets was een uitvinding. Bagessen heeft toevallig zijn nummer ont dekt, dat hem jaren en jaren lang tot de be roemdste clown maak-te. Hij was begonnen als slangenmensch, werd als jongleur bij een rondreizenden troep opgenomen, verhuisde van troep naar troep, nu eens als clown, dan als acrobaat, maar ondanks de mirakelen van lenigheid en grappigheid bleef het fortuin hem vreemd. Tot op een avond, op een tournée in Amerika, een van zijn nummers mislukte. Hij toonde -toen een acrobatie die zich meten moest met zijn kunst om een stapel zeer on stabiele borden in het evenwicht te doen terug- keere-n. Maar door een misstap scheen de hor denstapel naar de zoldering te vliegen om echter weldra in een ontzettend gerinkel in scherven te vliegen. Bagessen, verschrikt <>m zijn rattage, waarvan zijn broodwinning' dreig de af -te hangen, bleef in de meest onmogelijk® houding over de scherven gebogen, met een gezicht van zes dagen regen en nog het meest geridiculiseerd door zijn wanhopige slipjas. De toeschouwers braken in een lachen uit, dat voor Bagessen een onheilspellend ge- krijsch werd. En terwijl hij wegvluchtte, liep hij in de armen van zijn directeur die niet wist hoe hem te feliciteeren met het overdonderend succes. Bagessen had zijn nummer gevonden. Dat was in 1893. Bagessen trad toen in Chicago op en ging met zijn directeur onmid dellijk nieuwe borden koopen en heel Jen ,jag zijn breekkuns-t beproeven, 's Avonds bij de voorstelling had zijn misgreep, die nu niet onvrijwillig was, hetzelfde succes en Bagessen die in zijn hart meelachte, geb 'uikte al zijn mimische kunst om zijn wanhoop te chargeeren. Toen Bagessen in 1900 naar Parijs kwam was zijn kunnen een kunst geworden. Hij had ge noeg -borden gebroken om ze te kennen en de prepareering van de hecatombe was heel wat interessanter geworden dan het jeu de mas sacre zelf. Want voor borden-breken zijn er borden en borden. Je kunt maar niet de goed koopste nemen, zooals de logica het in dit on logisch vermaak zou willen. Bagessen moest alle porceleinwinkels van Parijs afloopen en waar hij de borden ook brak, hij liet geen be stellingen volgen. Hij werd de wanhoop van hen die hem moesten rondleiden. Maar eindelijk had hij een winkel ontdekt waar men de goede horden verkocht. Voor den winkelier scheen ook het fortuin gevonden. Eiken avond zoo'n stapel buiten dienst Bagessen reisde de wereld rond en toen hij na den oorlog te Parijs terugkeerde, waar zijn roep -nog niet verklonken was, deed de groote vraag zich voor, waar zijn borden te bestellen. Het oude adres wist hij niet meer Dan maar de heele stad afgegaan. Dagen lang was hij de vertwijfeling van de bedienden in de por celeinwinkels. Hij beklonk het bord, wist het stuk te werpen, maar er was altijd het een en het ander aan op te merken, echter geen be stelling. Op den derden dag ontdekt Bagessen zijn oude winkel, met nog steeds denzelfden winke lier. Ze vielen elkander in de armen en om den hals eindelijk iemand die weet welk -bord gebroken kan worden. „Je -begrijptze wilden me bord-en ver knopen, maar die niet breken. Wel als je ze laat vallen. Maar niet als je werkt", en aan zijn begeleider legde hij ui't. „Hoor-je, dis klinkt goed. Die niet; die breekt niet, of die breekt U> gauw, vóór dat je nummer op Jut „Iggie'', de -hond van admdraa-1 Byrd, was heelemaal geen hond om zijn meester naar Noord- en Zuld-poolstreken te volgen. Hij was een kleine, levendige foxterrier en zijn huid was er dus niet op ingericht, de strenge Pool- koude te weerstaan. Desondanks maakte hij alle wederwaardigheden mede, die zijn meester en dien-s makkers in „Klein Amerika" beleef den. En hij had s-poedig geleerd, zqn pooten op te 1-iöhten, wanneer ze aan den ijskou-den bodem dreigden vast te vriezen. Dan hief hij -zijn verkleumde voeten naar d-e eer-ste den ■beste op, dien hij ontmoette, met het onuitge sproken, maar vriendelijk verzoek, ze door wrijven wat op te warmen. Dit duurde, tot de zeilmaker van de expeditie op de gedacfh-te kwam, „Iggie" met een paar stevige schoenen uit te rust-en en hem tevens van een warnre jas te voorzien. Hij zag e-r toen eenigszins als een c-lown uit, maar de uitrusting voldeed en of-schoon „Igg-ie'' z-ichtbaa-r ontstemde, wan neer de ex-peditleleden zich over zijn maske rade amuseerden, deed hij toch geen po-gin gen, zich er "van te ontdoen. Met zijn k-unstpe-ls was hij voor de Eskimo- honden van de expeditie wel een -heel zonder linge verschijning. Die hadden -het nooit op „Iggie" -begrepen gehad en herhaaldelijk ge tracht, hem in stukken te scheuren. Doch met zijn wonderlijke dracht werd hij voor hen hee lemaal iets onmogelijks. „Iggie" moest een paar maal met ernstige wonden naar het „zie kenhuis'' en genas er voorspoedig. Zijn voor de -hand liggende zwakheid tegenover de half wilde Eskiraohon-d-en belette hem niet, dezen op allerlei manieren te treiteren e-n aan te blaffen en dan als de wind te maken, dat hij wegkwam. Na herhaaldelijk echter -duchtige verwondingen te hebben op-geloopen, werd „Iggie" voorzichtiger. Wanneer zijn verschij ning onder de Eskimoho-n-den e-en orkaan van gehuil deed losbreken, werd hij op-merkelijk timide en hij hervond zijn terriersmoed al leen, als hij met jonge honden te doen had. Admiraal Byrd vertelt in zijn -boek Little America" (Klein Amerika) hoe „Iggie" ge woonweg huiverde, als de Eskimohonden hun ■zelfs menschen van streek brengende wilde ge huil aanhieven. „I-ggie" (van Igloo, wat in Eskimo-taal hut beteekent), in de beschaafde wereld van mensoh noch dier bevreesd, wist, dat de Eski-mohonden hem aan stukken zou den rijten, indien ze daartoe de kans kregen. Zijn bazigheid van wat men met een Neder landse-hen term als „riool-terrier'' zou aandui den, verdween van1 aangezicht tot aangezicht' met zijn wilde soortgenooten. „Igg-ie" heeft m-eer dan eeni-g deelnemer aan de Zuidpoolex- pedi-tie den dood onder de oogen gezien. Tussch-e-n d-e jonge Es-kimohonden voe-lde „Iggie" zich echter den oude en hij mengde zich, wanneer -hij kon, onder de door het kam-p zwervende -babies. Die -babie-s waren intus- schen heel wat mans en ze slaagden er meer malen op een nippertje na in, „Iggie' naar den honden-hemel te helpen. Menigmaal moest iemand hem redden, omdat „Iggie n'iet voor de babies willende onderdoen, tocht als een leeuw, of af en toe er één in een onbewaakt oogenblik op het lijf s-pron-g. Dan waren de poppen aan het dansen. „Iggie had schier iederen dag medische hulp noodig Hoe Iggie" he-t een jaar lang tegen zijn vijanden heeft uitgehouden, was iedereen een raadsel. Minstens tweemaal heeft men gezien, dat een baby" met zijn reeds sterk ontwikkelde slag tanden „Ig-gi-eV keel net miste. „Iggie" kwa-m als een held naar de .-beschaaf de we-rsld terug. En hij genoot zelfs de eer, in gezelschap van zijn mees-ter door president Hoover ontvangen te worden. De heele Ameri- kaan-sche natie kende hem, hij s-peelde een rol in twee boeken, in. Byrd's „Little America" en in het boek, dat door den padvinder Si-pel, die aan de Zuid-poolexpeditie -heeft dee-lgenomen, geschreven is. Hij overleefde de reis door het Panamaka naal, of-schoon d-e warmte hem bijna deed be zwijken, overleefde de talrijke huldebetuigin gen, en de eindeloo-ze lieïkoozi-mgen van s-enti- menteele dames. Maar hij kon niet tegen een indigestie toen hij in Boston weder alles kon eten, wat hij wou. „Iggie" w-erd -ziek en drie veeartsen waren niet in staat, hem In het le ven te houden. Terwijl zijn meester door de Vereeni-gde Staten zwierf, lezingen houdend over de expdit-ie, kiwam de dappere „Igg-ie" op een -heel triviale manier aa-n zijn einde. Heel d-e Ve-reenigde Staten, ontroerd door het in alle kranten gecommentarieerde doodsbericht, rouwde, instemmend, met Kipling's ode aan zijn hond, waarmede een blad Byrd moed trachtte dn te spreken: - When the body that lived at your single will, WheD the whimper of welcome is stilled (ho-w still), When the spirit that answered your every mood Is gone-wherever it goes-.or good, You will discover how much you care, And will give Y°ur ieart t0 a dog to tear. Byrd wil-de zich per vliegmachine naar zijn zieken hon-d begeven, zegde daartoe een lezing af, maar hoorde spoedig dat hij zijn kame raad verloren -had. Hij zeide, meer dan een vriend verloren te hebben. Hij dacht er mis schien aan, -dat een vriend eerder ontrouw wordt dan een -hond kritieke punt is." En inderdaad moet het heel moeilijk zijn een bord te kiezen dat breekt op het oogenblik dat de scherven de lachlust kun. nen opwekken. De eenige bekoeling voor de beide vrienden was het gezicht dat Bagessen moest zetten toen hij den prijs der borden vernam. De tijden zijn duur. In 1900 brak hij op een avond voor een louis, en nog wel een gouden. Die werd hem voor 20 francs aangerekend. En nu be taalde hij z n stapeltje borden meer dan 20# francs. Maar gelukkig voor hem werd ook het lachen duurder betaald.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1931 | | pagina 6