GEVAL DE BRASEM
LIJKVERBRANDING
OP BALI
KOKS ALS BEROEMDHEDEN
DE SCHERVENMAKER
MEER DAN EEN VRIEND
„Zonderlingiana"
„Goeien avond, de Brasem'', zei onze voor
zitter.
De man, die bij het einde van de groene
tafel bleef staan, antwoortlde met eon zachte
stom: „Goeien avond, mijnheer; goeien avond,
heeren."
Hij was een slanke man van een jaar of
veert'g. met een gezicht, dat den indruk maakte,
pas gewasschen te zijn. Zijn dunne zwarte ha
ren waren zindelijk naar achteren gekamd. Hij
had een donkerblauwe overjas aan van een
pluizige, maar dunne stof en hield een pet
in de hand. Een boord had hij niet om; de huid
van zijn hals was rood van de buiten heerschen-
de koude, maar het overhemd, waarin een ko
peren knoopje glom, was versch gestreken.
H{j maakte een bescheiden, ordelijken indruk.
Alleen zijn blik was onrustig en had een soort
van vreesachtige uitdrukking, alsof er iets
was, waar hij liever niet aan dacht.
In onze papieren stond, dat hij weduwnaar
was. Hij had zijn vrouw en zijn kindje al lang
geleden verloren, bij de groote griep van negen
tienachttien. Hij was glazenwasscher van zijn
vak en wij hadden met hem te doen gekregen,
omdat hij al tweemaal zijn ladder en emmers
en sponsen en zeemenlap in geld en daarna in
bier had omgezet.
Dat heet verduistering.
Den eersten keer had het hem zijn betrek
king gekost maar zijn baas, die de schade ver
goed kreeg, had geen aanklacht ingediend. Om
dat hij een goed vakman was, had een lief
dadige vereeniging hem van gereedschap voor
zien en een tijd lang had hij zijn handwerk op
eigen gelegenheid beoefend, tot hij op een goe
den dag ook de emmers van de toedeeling ver
dronk.
Do vereeniging moest aan al haar liefdadig
heid herinnerd worden, om de Brasem uit de
gevangenis te houden.
Nu waschte hij glazen onder controle. Hij
kon zijn gereedschap 's morgens afhalen en
moest het tegen den avond terugbrengen, zoo
dat het veilig was als hij in de bekoring kwam.
Dit stelsel volgde hij nu al een paar maanden
trouw.
„Wel, de 'Brasem,'' zei de voorzitter, „hoe
gaat het er mee?"
„Goed mjjnheer," zei de bescheiden stem. „Of
liever niet al te best.''
„Wat is er dan? Je hebt toch hoop ik je lad
der niet verkocht?"
„Dat niet, mijnheer, maar het is erger."
„Ga .maar eens zitten en vertel het ons maar
eens precies.''
De Brasem nam den stoel, dien een van ons
naar hem toeschoof en begon aarzelend te ver
tellen.
Het was op den avond van den twaalfden
November, althans op een avond in November
althans op een regenachtigen avond. De Brasem
had zijn ladder naar het pakhuis gebracht,
waar hij haar mocht en moest bergen en was
langzaam, aarzelend, op weg naar zijn kost
huis. Bij een krantenbureau bleef hij staan
om het avondblad te lezen, dat achter het ven
ster helder verlicht te kijk hing. De greede
goot van het huis beschermde de lezers tegen
den regen.
Hij las wat Frankrijk en Duitschland deden,
maar hij dacht aan zijn huisgezin van twaalf
jaar geleden, althans aan het verleden, althans
aan de toekomst, althans.....
Toen klapte iemand hem op den schouder.
Gloris, een oude kennis. Z'n gezicht glom warm
in het schelle vensterlicht. „Ga je mee?" De
Brasem ging mee.
Met een man of vijf dronken zij een klare,
toen een glas bier of zoo, toen nog een. Het,
was er gezellig.
Maar toen was het geld op. En als vanzelf
wendden de vier andere gezichten zich naar
dat van de Brasem. „We zitten hier nou zoo
best bij elkaar", zeiden ze. „Weet jij daar geen
raad op?''
De Brasem voelde dat er iets van hem ver
wacht werd. Hij voelde een verplichting van
kameraadschap of eerder nog van dankbaar
heid. Hij zocht naar raad. Zijn ladder was niet
te bereiken. Ergens te leenen wist hij ook niet.
Maar toen herinnerde hij zich een kast in zijn
kosthuis, die hij had zien openstaan Sn een
soepterrien met een gebrok endeksel. Daar
was het in.
Maar dat ging toch eigenlijk niet. Hij keek
zijn makkers aan om te zeggen dat het niet
ging maar toen hij de vier glimmende gezichten
hoopvol naar zich toegekeerd zag, verging zijn
tegenweer. „Ga maar even mee, zei hij tegen
Gloris.
Zijn kostvrou'W was niet thuis en hij werd
niet gestoord. Hij nam het gebroken deksel in
twee helften van de soepterrien en dompelde
er zijn hand in. Een bundeltje papiertjes kwam
te voorschijn, een paar rekeningen, bons van
een kruidenier, twee briefjes van tien en één
van vijf en twintig. Hij nam er een van tien
en deed al het andere weer in de soepterrien.
Toen ging hij met Gloris, die buiten had ge
wacht, terug naar de kroeg.
De Engelsche koning vergezeld van den prins van Wales en de hertog van York,
tijdens de „Trooping the Colour", de groote parade die ieder jaar ter eere van
zijn verjaardag gehouden wordt.
mijn broer of.... mijn man, dan zou ik het niet
hoeven aan te geven.''
„Nee....", beaamde de Brasem.
En weer was er een oogenblik van stilte.
„Ik zal nog tot morgen wachten! de Brasem'',
zei vrouw Smit. „Ik moet nou je wasch nog
doen, en dan is het te laat, om nog naar het
bureau te gaan. Maar aangeven moet ik het,
óf je moest familie van me zijn."
„De Brasem!" riep de kostjuffrouw „De
Brasem!"
Haar stem verried opwinding en de Brasem,
wiens hoofd nog wat liobt was, begreep toch,
dat zij zijn diefstal al had ontdekt.
„Ik mis tien gulden, de Brasem,'* zei de
vrouw met een plechtige, spitse stem. Zij was
heelemaal nog al een spitse vrouw, met leven
dige haren en een klein knoedeltje gelig haar.
„Dat had ik niet van je gedacht, de Brasem".
De Brasem poogde niet eens te ontkennen,
voelend, dat hij tegen deze oogen en deze stem
toch niet was opgewassen.
„Ik zal het zoo gauw mogelijk terugbetalen,
vrouw Smit", zei hij.
Maar de bestolene schonk hieraan geen aan
dacht.
„Het is diefstal, de Brasem,'' zei zij met haar
scherpe stem. „Dat moet ik aangeven."
„Dat hoeft toch niet,'' zei de dief. „Als ik
nou.....
„Het is mijn plicht, de Brasem. Een misdaad
moet aangegeven worden. Alléén als de dader
familie van je is..."
fir was een oogenblik stilte.
-Als u nou familie van me was, de Brasem{ 1
Onze meeningen, ofschoon nauwelijks ken
baar gemaakt, waren verdeeld. Er waren er,
die een gebaar van verontwaardiging maakten
Er varen er ook, die naar het sohoone over
hemd van de Brasem keken en het misschien
nog zoo kwaad niet vonden.
Maar de Brasem, door den voorzitter voor
zichtig gepolst, schudde met het hoofd en lachte
daarbij ineens met een luchtigen, hartelijken
lach, die als een vrije vogel door de kamer voi
zorgen vloog.
Wij lachten even mee, maar onze voorzitter
vroeg:
„Je weet zeker wel, dat er gevangenis op
staat? En misschien niet weinig.''
„In godsnaam, mijnheer," antwoordde de
Brasem, nu weer stil en neerslachtig.
We deden natuurlijk, wat wij konden. De
wet beschermt ook de misdadigers en straft
degenen, die hen onder bedreiging met een
aanklacht trachten af te zetten. Maar sloeg dit
artikel op vrouw^mit?
Zij zelf meende in elk geval van niet. „Ik
weet wat mijn plicht is, mijnheer,'' antwoordde
zij aan onzen bemiddelaar, „maar wat u mij
vertelt, daar versta ik niets van. Een misdaad
moet aangegeven worden, zoo heb ik het op
school geleerd.
En daar de dader geen familie van haar was.
ging zij den volgenden ochtend naar het bureau
en de Brasem werd gearresteerd en gedagvaard
en veroordeeld terzake dat... althans..., althans...
SLIP.
Van 't sublieme naar 't ridicule, u kent den
afstand. Van 't geniale naar 't idiote, u kent
de tusschenruimte. Gelieve zelf de verwijdering
te meten van een professor Piccard, wanneer
hij op een hoogte van 16.000 meter voor de we
tenschap zijn onderzoekingen doet in de stra
tosfeer, en bijvoor-beeld een zekere Duitsche
professor, die zich in het midden van de vorige
eeuw tot levenstaak gesteld had een standaard
werk te schrijven over „het gebit der slakken".
Hij bracht het, jammerlijk te vroeg gestorven,
niet verder dan tot twee dikke quartodeelen,
en tot op den huidigen dag is het slakkengebit
nog niet heelemaal onderzocht, want dat andere
werk, een encyclopedisch verzamelwerk, dat
zoowel over slakken als over mosselen handelt,
getiteld „Das systematische Conchylien-Cabi-
nett'', dat nog pas 4000 gekleurde platen bevat,
en dat sinds 1848 verschijnende is (en tusschen
haakjes 13000 Mark kost) dat nuttige werk is
nog niet tot aan de laatste aflevering.
Maar weet u, waarover wij wel goed zijn
ingelicht? Over de vliegen, 'maar uitsluitend
over de vliegen van Zweden en Noorwegen. De
geleerde Zetterstedt heeft over de „Di-ptera
Scandinavica" meer dan 6500 bladzijden vol
geschreven, die verdeeld hij over 14 banden.
Wanneer U zes duizend gulden over hebt, niet
zoozeer voor de wetenschap als voor het boe-
kenantiquariaat, en wanneer u aan dat ver
mogen mogelijk paart eenige liefhebberij voor
paddestoelen verwerft u dan het werk van
Saccaroo, die 70.000 soorten behandelt in z'n
vier en twintig deelig „Sylloge Fungoru-m".
Veel goedkooper, namelijk nog geen duizend
gulden, kost het boek in negen deelen, dat
Hahn over de wandluis schreef; ofschoon hij
er twee-en-twintig jaren van 1831 tot 1853
over werkte, en het verluchtte met 300 prachtig
gekleurde platen.
Eigenaardige liefhebberijen! En nu -heeft dr.
Junk, een uitgever en bibliofiel in Berlijn de
eigenaardige liefhebberij weer, om al die we
tenschappelijke excessen te verzamelen.
Politiek.
In Genève hebben Briand en Curtius een on
derhoud gehad, waarbij zij het volkom-en met
elkaar eens bleken te zijn. Toen een journalist
Briand na afloop gelukwenschte kreeg hij ten
antwoord: „Waarom zouden Curtius en ik el
kaar niet begrijpen? Wij zitten in hetzelfde
schuitje; we genieten immers heiden de intie
me vijandschap van onze politieke vrienden."
De dansers en danseressen van Bali zijn op
het Loo geweest, de bewoners, zelf het onbe
twistbaar mooiste en meest eigene type onzer
eilanden van het schoonste eiland ui-t den In-
dischen Archipe-l.
Zij hebben gedanst en daarmee iets verraden
en vertolkt van eigen zeden, gewoonten, spe
len en cultuur, waaraan ook dat eiland z-oo
rijk is.
Wat den religieuzen grondslag van de Ba-
liërs betreft, worden bij hen, zij het ook grove
lijk verbasterd, verscheidene godsdienstige be
grippen teruggevonden, welke in Hindustan
bun oorsprong namen. Het Brahmanisme is in
zekeren zin de hoofdgodsdienst op Bali; enkele
Boeddhisten worden er ook aangetroffen, maar
het Ciwaisme speelt er toch de hoofdrol In den
officieelen eeredienst bij de hoogere standen.
De lagere bevolking is echter weinig met dien
godsdienst bekend; haar eeredienst bestaat in
hoofdzaak in de verzoening van booze geesten
(die in de godsdienstige voorstellingen der in
landers immer de grootste plaats innemen) in
de vereering van de geboorteplaats en in de
vereering der go-den, die macht voeren over de
aarde. Deze hoogere wezens worden vereerd
in huistem-pels, waar alles met de goden ver
handeld wordt wat uitsluitend op de familie
betrekking heeft.
Daarentegen wordt alles ter bevordering van
de geheele gemeenschap, verhandeld in den
dorps tem pel.
Eindelijk vindt men nog in elk dorp, een
doodentempel, waar Doerga (de gemalin van
Ciwa) de voornaamste godheid is, die ver
eerd wordt en waar offeranden gebracht wor
den om b.v.'beterschap van ziekte te verkrijgen.
Een der voornaamste uitvloeisels van het
Hindoeisme is Je lijkverbranding, welke voor
alle kasten gebiedend is voorgeschreven en als
een eerste voorwaarde voor den toegang tot het
verblijf der goden beschouwd wordt. Slechts
een paar categorieën van personen, o.a. zij die
aan de pokziekte overleden zijn, blijven van de
verbranding uitgesloten.
Aangezien voor de plechtigheid geen be
paalde termijn is voorgeschreven en het ge
heel met groote kosten gepaard gaat, komt het
veelvuldig voor dat lijken geruimen tijd in een
grafkuil blijven liggen, vóór zij (en dan niet
zeiden om uitgaven te besparen, bij vijf- en
tientallen tegelijk op den brandstapel wor
den gebracht. Indien het stoffelijk overschot
inmiddels is vergaan staat de wet toe om den
overledene eenvoudig in effigie te verbranden,
waartoe men zich bedient van een klein uit
lontarblad geknipt poppetje.
Alleen vorsten en andere aanzienlijke perso
nen, voor wie de te maken kosten geen bezwaar
opleveren, bewaren hun dooden aan h-uis, tot
tijd en wijle de verbranding kan plaats vinden.
Door allerlei middelen worden de lijken dan
zooveel mogelijk tegen ontbinding gevrijwaard.
Zoodra aan de talrijke formaliteiten is vol
daan wordt het lijk in een daartoe ingericht
toestel geplaatst en onder veel drukte naar
de verbrandingsplaats overgebracht. Bedoeld
toestel ls een hoog, piramidaal-vormig, uit een
grooter of kleiner aantal verdiepingen bestaand
gevaarte, dat hoofdzakelijk van bamboe en ro
tan in elkaar wordt gezet.
Wanneer d-e stoet op de verbrand'ingsplaats
is aangekomen wordt het stoffelijk overschot
in een soort houten bak geplaatst (waaronder
hout is opgestapeld) en onder het uitspreken
van gebeden en besproeien met gewijd water
door een priester, wordt de brandstapel aan
gestoken en is alles weldra tot as-ch verteerd.
Ook de lijkwagen wordt, op een afzonderlijke
plaats, verbrand. Den volgenden dag heeft de
overbrenging van de asch naar zee plaats.
Vroeger heerschte op Bali de gewoonte, dat
weduwen van vorstelijke personen haar echt-
genooten in den dood volgden door zich levend
op een tweeden brandstapel te laten verbran
den dan wel (en dit gold voor heldhaftiger) na
zich eerst met een kris te hebben doorstoken,
naast het brandende lijk in den vuurgloed te
springen. Da-nk zij het Gouvernement is echter
aan dit zich den dood offeren door weduwen,
een einde gekomen.
De Fransohe koks zijn nog steeds de beste
ter wereld en daarom worden ze door men-
schen en ondernemingen, die hun diensten
noodig hebben, met ijver en inspanning ge
zocht. Een Fransche kok is geld waard en in
een groot ho-tel of restaurant, waar de chefkok
een persoonlijkheid is, heeft hij heel wat te
zeggen en hangt er veel van hem af.
Speciaal in de Vereenigde Staten genieten
de Fransohe koks een bijzondere reputatie en
de eerste klasse krachten genieten hooge sala
rissen, die voor de chefs en hun helpers tot
in de honderden dollars loopen. Dit geld-t in-
tusschen natuurlijk voornamelijk voor de
groote hotels en restaurants, waar veel omgaat,
veel verdiend wordt en goede koks naar be
kwaamheid kunnen worden gehonoreerd.
Verschillende Fransche koks zijn in New
York even vermaard als bekende komieken
tooneelspelers, filmsterreu of sportcracks.
Toen het beroemde Waldorf-Astoria, het eigen
dom van de millionnairs-familie der Asto-rs,
werd afgebroken, om voor he-t huidige Empire
State Building plaats te maken, verdween met
het hotel ook zijn chef-kok van het tooneei,
Eugene Thomas. De man had genoeg verdiend
en ging van zijn geld leven.
Nu er een nieuw en nog mooier dan het
oude Waldorf-Astoria Hotel gaat verrijzen, is
er plaats voor een nieuwe chef-kok. Of liever,
was er plaats, want de vacau-te positie is reeds
toegedacht aan en aangenomen door den be
kenden kok Alexandre Gastaud, die roem heeft
gemaakt als clief-koik van de Londensche Sa
voy- en Carl ton-hotels en als chef-kok van het
oude Ho-tel Knickerbocker en de Ritz-Carlton-
restaurants te New-York en andere steden van
de States een reputatie verwierf, d-ie in Oc
tober a.s. een schitterende reclame voor het
nieuwe Waldorf Astoria blijken zal.
Alexandre Gastaud is een leerling van den
fameuzen kok Escoffier, die eens te Monte
Carlo voor koningen en keizers kookte.
Gastaud is eigenlijk door een toeval kok ge
worden. De droomen zijner jeugd waren niet
in het minst op de witte muts geconcentreerd.
Hij werd op het eiland Reunion in den In-di-
schen Oceaan geboren. Zijn vader behoorde tot
de Fran-sche koloniale troepen. Toen Alexandre
zestien jaar oud was, toog hij' naar Aix in
Zuid Frankrijk, teneinde daar voor ingenieur
te studeeren. Hij reisde op het schip derde
klas en het eten was er allesbehalve voortref
felijk. Alex watertandde, toen hij zag, wat de
eerste klas passagiers op tafel kregen en hij
rustte niet, voordat hij door den kok in de
keuken al-s helper was aangenomen. Toen zat
hij in letterlijken en figuurlijken zin dicht
bij het vuur en hij kon ai de heerlijkheden eten,
die hem daarvoor het water uit den mond had
den doen loopen.
En terwijl hy den kok hielp, groeide in
hem de liefde voor het vak. Bij hem leidde de
weg naar het hart zooals bij alle mannen, door
zijn maag. Hij stapte in Frankrijk aan wal met
de zekerheid, dat hij nooit ingenieur zou wor
den.
Onze dienstboden.
Alvorens de nieuwe gedienstige aan te ne
men, keek mevrouw nauwkeurig de getuig
schriften door:
„Denkt u hier te blijven? U hebt al heel wat
diensten gehad en Ik ben bang, dat u na drie
weken hier ook weer weggaat."
„Oh, nee mevrouw; het is mijn schuld niet,
ik heb nog nooit een dienst vrij willig verlaten."
In het eerste het beste hotel, dat hij zag,
bood hij zich als koksmaat aan. De eigenares
van het hotel was een goedige oude da-me. Ze
vertelde heim, een jongen te hebben, die geen
kok wou worden en als zeeman over de wereld
rondzwierf. „Mijn zoon", zei ze sentimenteel
tot Alexandre, „ik zou graag willen, dat mijn
zoO'n direct een betrekking kreeg als hy ergens,
moe van het zwerven over de zeeën, den vasten
bodem betreedt. Daarom neem ik je aan. Maak
van mijn keuken je th-uis"
Alexander voelde voor het vak. Hij had
aspiraties en leerde met ijver. Na drie maan
den wist hij alles, wat de chef van het hotel
hem leeren kon en hij toog naar Montecarlo,
waar Escoffier juist bezig was, naam te maken
als chef van het Grand Hotel. Ofschoon pas
drie maanden in het vak, vertelde hij, er reeds
twee jaar in te zijn en Escoffier stelde hem
aan. Het tweetal begon belang in elkaar te stel
len. Beide waren ze door liefde voor het vak
bezield, geen werkers om den broode, maar o-m
de kunst.
Drie jaar daarna vertoefden S-ir Arthur Sul
livan en M. D'Oyly Carte te Monte Carlo. Carte
had kort tevoren te Londen he-t Savoy hotel ge
opend, maar dit floreerde niet erg. Hij zag
met genoegen, hoe het tirand Hotel onder lei
ding van den jongen Zwitser Ritz groeide .en
bloeide en hij bood den Zwitser het beheer
van het Savoyhotel aan. Deze aanvaardde het
aanbod, echter on-der conditie, dat hij Escof
fier mocht meden-emen. En d-eze stelde op zijn
beurt de voorwaarde, zyn helper Gastaud mee
naar Londen te mogen verhuizen. Het ge
schiedde aldus en Savoy kreeg groote ver
maardheid, waarna Escoffier het beheer kreeg
over het restaurant van het CaTltonhotel, waar
in hij Gastaud chef de cuisine maakte. Het
drietal Ritz-Escoffier-Gastaud verwierf weldra
internationalen roem en breidde zijn activiteit
tot de Europeeeche hoofdsteden en N. York uit.
Escoffier, de uitvinder o.a. van de Pêche
Melba, leeft nu twee en -tachtig jaar oud in
welverdiende rust. MaaT Gastaud, die vijf en
twintig jaar jonger is, gaat voort met den
arbeid. Hij is nu in Europa, om een st-af van
een paar honderd specialisten voor de keu
ken van Waldorf-Astoria samen te stellèn. Zijn
nieuwe taak zal een Herculestaak zijn, want
in het oude Astoria waren diners voor dui
zend gasten heel gewoon.
Gastaud lust als alle koks zijn eigen eten
niet. Hij houdt er een eigen kok op na die voor
hem een doodgewonen, burgerlijken Franschen
pot kookt. Hij heeft 'n gruwelijken hekel aan
caviaar, omdat hy een tijdlang te Londen spe
ciaal belast is geweest met de zorg over een
stel voorsteffelijke fijnproevers, die het vooral
op caviaar hadden gemunt. En opdat ze altijd
naar hun zin zouden worden bediend, moesten
er steeds bussen versche caviaar aanwezig zijn
en Gastaud had de taak, regelmatig te proeven,
of de caviaar aan de eischen voldeed. Sinds
dien kan hij geen caviaar meer zien.
Er valt nog veel meer over onzen keuken
prins te vertellen. Hij werkt in Amerika en
er wordt dus voor voldoende reclame gezorgd.
Maar reclame werkt soms als caviaar. We zul
len bet dus maar hier bij laten
In een boerderij van Thuro, ergens in Dene
marken, is op drie-en-zeventig jarigen leeftijd
een man overleden die zijn maaltijd verdiende
met de borden te breken. Er zijn nu eenmaal
zonderlinge kostwinningen. De man heef', heel
zijn leven niet anders gedaan dan scherven-
maken en nu zijn eigen broosheid eindelijk is
gebleken, heeft Parijs bijna een traan wegge
pinkt. Want die goede man w?s niemand an
ders dan Bagessen die een kwart eeuw een
groot deel van Parijs heeft doen lachen. Doen
lachen als hij zelf boven de scherven scheen
te weenen.
Bagessen leek de handigste tafeldienaar die
er op de wereld bestond. Met honderd borden
op zijn handen draaide hij als een wervelwind
de zaal binnen, of liever het circus, of stormde
het tooneei op. De zonderlingste versperringen
konden hem niet weerhouden en de vreemdste
buitelingen zouden hem geen bord doen ver
liezen. Maar een ziertje tocht blies hem uit
zijn evenwicht, mitsgaders de borden en de
zielige sehervenstapel werd nog zieliger be
ken, dat het was om tranen te gieten, van
het lachen natuurlijk.
,De schervenmakerij was zijn nummer. Tegen,
woordig bestaan die eigen nummers niet lang.
Een werkelijke komiek krygt de eer van de
film en geeft zijn truc prijs aan de imitatie.
Yvette Gilbert, die BagesBen gekend heeft by
zijn opkomst tijdens de wereldtentoonstelling
van 1900, heeft er vandaag nog aa-n herinnerd;
vroeger maakte je een nummer, een eigen
nummer. Dat was in den goeden tijd van den
boulevard, -toen je te Parijs wel succes kon
hebben, als je tenminste een type was, uit
kwam met iets van eigen karakter.
Men weet dat ze daarvoor zelf haar liedjes
zong zeer lang en zwart gehandschoend; zoo-
iets was een uitvinding.
Bagessen heeft toevallig zijn nummer ont
dekt, dat hem jaren en jaren lang tot de be
roemdste clown maak-te. Hij was begonnen
als slangenmensch, werd als jongleur bij een
rondreizenden troep opgenomen, verhuisde van
troep naar troep, nu eens als clown, dan als
acrobaat, maar ondanks de mirakelen van
lenigheid en grappigheid bleef het fortuin
hem vreemd. Tot op een avond, op een tournée
in Amerika, een van zijn nummers mislukte.
Hij toonde -toen een acrobatie die zich meten
moest met zijn kunst om een stapel zeer on
stabiele borden in het evenwicht te doen terug-
keere-n. Maar door een misstap scheen de hor
denstapel naar de zoldering te vliegen om
echter weldra in een ontzettend gerinkel in
scherven te vliegen. Bagessen, verschrikt <>m
zijn rattage, waarvan zijn broodwinning' dreig
de af -te hangen, bleef in de meest onmogelijk®
houding over de scherven gebogen, met een
gezicht van zes dagen regen en nog het meest
geridiculiseerd door zijn wanhopige slipjas.
De toeschouwers braken in een lachen uit,
dat voor Bagessen een onheilspellend ge-
krijsch werd. En terwijl hij wegvluchtte, liep hij
in de armen van zijn directeur die niet wist
hoe hem te feliciteeren met het overdonderend
succes. Bagessen had zijn nummer gevonden.
Dat was in 1893. Bagessen trad toen in
Chicago op en ging met zijn directeur onmid
dellijk nieuwe borden koopen en heel Jen ,jag
zijn breekkuns-t beproeven, 's Avonds bij de
voorstelling had zijn misgreep, die nu niet
onvrijwillig was, hetzelfde succes en Bagessen
die in zijn hart meelachte, geb 'uikte al zijn
mimische kunst om zijn wanhoop te chargeeren.
Toen Bagessen in 1900 naar Parijs kwam was
zijn kunnen een kunst geworden. Hij had ge
noeg -borden gebroken om ze te kennen en de
prepareering van de hecatombe was heel wat
interessanter geworden dan het jeu de mas
sacre zelf. Want voor borden-breken zijn er
borden en borden. Je kunt maar niet de goed
koopste nemen, zooals de logica het in dit on
logisch vermaak zou willen. Bagessen moest
alle porceleinwinkels van Parijs afloopen en
waar hij de borden ook brak, hij liet geen be
stellingen volgen. Hij werd de wanhoop van
hen die hem moesten rondleiden. Maar eindelijk
had hij een winkel ontdekt waar men de goede
horden verkocht. Voor den winkelier scheen
ook het fortuin gevonden. Eiken avond zoo'n
stapel buiten dienst
Bagessen reisde de wereld rond en toen hij
na den oorlog te Parijs terugkeerde, waar zijn
roep -nog niet verklonken was, deed de groote
vraag zich voor, waar zijn borden te bestellen.
Het oude adres wist hij niet meer Dan maar
de heele stad afgegaan. Dagen lang was hij
de vertwijfeling van de bedienden in de por
celeinwinkels. Hij beklonk het bord, wist het
stuk te werpen, maar er was altijd het een en
het ander aan op te merken, echter geen be
stelling.
Op den derden dag ontdekt Bagessen zijn
oude winkel, met nog steeds denzelfden winke
lier. Ze vielen elkander in de armen en om
den hals eindelijk iemand die weet
welk -bord gebroken kan worden.
„Je -begrijptze wilden me bord-en ver
knopen, maar die niet breken. Wel als je ze
laat vallen. Maar niet als je werkt", en aan
zijn begeleider legde hij ui't. „Hoor-je, dis
klinkt goed. Die niet; die breekt niet, of die
breekt U> gauw, vóór dat je nummer op Jut
„Iggie'', de -hond van admdraa-1 Byrd, was
heelemaal geen hond om zijn meester naar
Noord- en Zuld-poolstreken te volgen. Hij was
een kleine, levendige foxterrier en zijn huid
was er dus niet op ingericht, de strenge Pool-
koude te weerstaan. Desondanks maakte hij
alle wederwaardigheden mede, die zijn meester
en dien-s makkers in „Klein Amerika" beleef
den. En hij had s-poedig geleerd, zqn pooten
op te 1-iöhten, wanneer ze aan den ijskou-den
bodem dreigden vast te vriezen. Dan hief hij
-zijn verkleumde voeten naar d-e eer-ste den
■beste op, dien hij ontmoette, met het onuitge
sproken, maar vriendelijk verzoek, ze door
wrijven wat op te warmen. Dit duurde, tot de
zeilmaker van de expeditie op de gedacfh-te
kwam, „Iggie" met een paar stevige schoenen
uit te rust-en en hem tevens van een warnre
jas te voorzien. Hij zag e-r toen eenigszins als
een c-lown uit, maar de uitrusting voldeed en
of-schoon „Igg-ie'' z-ichtbaa-r ontstemde, wan
neer de ex-peditleleden zich over zijn maske
rade amuseerden, deed hij toch geen po-gin
gen, zich er "van te ontdoen.
Met zijn k-unstpe-ls was hij voor de Eskimo-
honden van de expeditie wel een -heel zonder
linge verschijning. Die hadden -het nooit op
„Iggie" -begrepen gehad en herhaaldelijk ge
tracht, hem in stukken te scheuren. Doch met
zijn wonderlijke dracht werd hij voor hen hee
lemaal iets onmogelijks. „Iggie" moest een
paar maal met ernstige wonden naar het „zie
kenhuis'' en genas er voorspoedig. Zijn voor
de -hand liggende zwakheid tegenover de half
wilde Eskiraohon-d-en belette hem niet, dezen
op allerlei manieren te treiteren e-n aan te
blaffen en dan als de wind te maken, dat hij
wegkwam. Na herhaaldelijk echter -duchtige
verwondingen te hebben op-geloopen, werd
„Iggie" voorzichtiger. Wanneer zijn verschij
ning onder de Eskimoho-n-den e-en orkaan van
gehuil deed losbreken, werd hij op-merkelijk
timide en hij hervond zijn terriersmoed al
leen, als hij met jonge honden te doen had.
Admiraal Byrd vertelt in zijn -boek Little
America" (Klein Amerika) hoe „Iggie" ge
woonweg huiverde, als de Eskimohonden hun
■zelfs menschen van streek brengende wilde ge
huil aanhieven. „I-ggie" (van Igloo, wat in
Eskimo-taal hut beteekent), in de beschaafde
wereld van mensoh noch dier bevreesd, wist,
dat de Eski-mohonden hem aan stukken zou
den rijten, indien ze daartoe de kans kregen.
Zijn bazigheid van wat men met een Neder
landse-hen term als „riool-terrier'' zou aandui
den, verdween van1 aangezicht tot aangezicht'
met zijn wilde soortgenooten. „Igg-ie" heeft
m-eer dan eeni-g deelnemer aan de Zuidpoolex-
pedi-tie den dood onder de oogen gezien.
Tussch-e-n d-e jonge Es-kimohonden voe-lde
„Iggie" zich echter den oude en hij mengde
zich, wanneer -hij kon, onder de door het kam-p
zwervende -babies. Die -babie-s waren intus-
schen heel wat mans en ze slaagden er meer
malen op een nippertje na in, „Iggie' naar den
honden-hemel te helpen. Menigmaal moest
iemand hem redden, omdat „Iggie n'iet voor
de babies willende onderdoen, tocht als een
leeuw, of af en toe er één in een onbewaakt
oogenblik op het lijf s-pron-g. Dan waren de
poppen aan het dansen. „Iggie had schier
iederen dag medische hulp noodig Hoe
Iggie" he-t een jaar lang tegen zijn vijanden
heeft uitgehouden, was iedereen een raadsel.
Minstens tweemaal heeft men gezien, dat een
baby" met zijn reeds sterk ontwikkelde slag
tanden „Ig-gi-eV keel net miste.
„Iggie" kwa-m als een held naar de .-beschaaf
de we-rsld terug. En hij genoot zelfs de eer, in
gezelschap van zijn mees-ter door president
Hoover ontvangen te worden. De heele Ameri-
kaan-sche natie kende hem, hij s-peelde een rol
in twee boeken, in. Byrd's „Little America" en
in het boek, dat door den padvinder Si-pel, die
aan de Zuid-poolexpeditie -heeft dee-lgenomen,
geschreven is.
Hij overleefde de reis door het Panamaka
naal, of-schoon d-e warmte hem bijna deed be
zwijken, overleefde de talrijke huldebetuigin
gen, en de eindeloo-ze lieïkoozi-mgen van s-enti-
menteele dames. Maar hij kon niet tegen een
indigestie toen hij in Boston weder alles kon
eten, wat hij wou. „Iggie" w-erd -ziek en drie
veeartsen waren niet in staat, hem In het le
ven te houden. Terwijl zijn meester door de
Vereeni-gde Staten zwierf, lezingen houdend
over de expdit-ie, kiwam de dappere „Igg-ie"
op een -heel triviale manier aa-n zijn einde. Heel
d-e Ve-reenigde Staten, ontroerd door het in
alle kranten gecommentarieerde doodsbericht,
rouwde, instemmend, met Kipling's ode aan
zijn hond, waarmede een blad Byrd moed
trachtte dn te spreken:
- When the body that lived at your
single will,
WheD the whimper of welcome is
stilled (ho-w still),
When the spirit that answered your
every mood
Is gone-wherever it goes-.or good,
You will discover how much you care,
And will give Y°ur ieart t0 a dog to tear.
Byrd wil-de zich per vliegmachine naar zijn
zieken hon-d begeven, zegde daartoe een lezing
af, maar hoorde spoedig dat hij zijn kame
raad verloren -had. Hij zeide, meer dan een
vriend verloren te hebben. Hij dacht er mis
schien aan, -dat een vriend eerder ontrouw
wordt dan een -hond
kritieke punt is." En inderdaad moet het heel
moeilijk zijn een bord te kiezen dat breekt op
het oogenblik dat de scherven de lachlust kun.
nen opwekken.
De eenige bekoeling voor de beide vrienden
was het gezicht dat Bagessen moest zetten toen
hij den prijs der borden vernam. De tijden
zijn duur. In 1900 brak hij op een avond voor
een louis, en nog wel een gouden. Die werd
hem voor 20 francs aangerekend. En nu be
taalde hij z n stapeltje borden meer dan 20#
francs. Maar gelukkig voor hem werd ook het
lachen duurder betaald.