M T'Jfl If ijc DE DOODE DIE VERZEKERD WERD. 't WILHELMUS. iSfcySÈJ? GURGL. DE MENSCH EN HET HUISDIER. ZWERVERS DOOR DE GROOTSTAD. TOONEEL IN CH1N\. WOENSDAG 17 JUNI 1931 p v - jm Êtl A w m< ,Mm. wS Mr. "Wilton was sinds kort als agent in dienst van de American Life Assurance Com pany. Hij had al heel wat gepraat, maar was er tot nu toe nog niet in geslaagd, een enkelen post af te sluiten. Zijn rayon werd vooral door landbouwers bewoond en men moet al heel goed, van den tongriem gesneden zijn om bij een boer belangstelling op te wekken voor een levensverzekering. Deze waarheid begon langzamerhand tot hem door te dringen, totdat hij Johnson ont moette, wien hij zijn nood klaagde „Als je me belooft, mijn naam niet te zul len noemen, weet ik wel een goed adres voor je." Wilton's hoop herleefde. „Je gaat hier langs het water tot aan het eind van het dennenbosch en dan kom je van zelf bij de woning van boer Kirk." Wilton ging met hernieuwden moed op stap en trof het, dat de boer juist vóór zijn deur zat. Hij was een lange, magere man, met die vermoeide uitdrukking op zijn gezicht, welke aan verstokte pessimisten eigen is Wilton was dan ook overtuigd te doen te hebben met een gemakkelijk te overreden slachtoffer en vol vertrouwen begon hij zijn openingspeech. Boer Kirk luisterde met volle aandacht en knikte voortdurend alsof hij er alles van be greep. „Dus"vroeg hij ten slotte, ,het is de beste en grootste maatschappij ter wereld"? „Beslist", antwoordde Wilton, „we, ver zekeringsagenten spreken altijd in het meer voud, „we hebben een reserve-kapitaal van honderd millioen dollar. Alleen in het afge- loopen jaar hebben we meer dan twintig mil lioen uitgekeerd. U kunt er van overtuigd zijn, dat u niet te doen heeft met een zwendelzaak, maar met een eerste klasse onderneming. Wie zich bij ons laat verzekeren, behoeft geen zorg meer te hebben voor de toekomst Hij maakte zijn tasch open en haalde een aantal prospect! en formulieren te voorschijn. „En nu zal ik u even de tarieven l&teh zien. Hoe oud wordt u, als u weer jarig bént?" De boer zat kalm met een mes een stuk hout te bewerken en keek als in gedachten naar de vallende snippers en schilvers_ „Ja, dat is te zeggen ik dpclit eigen- üjjlfjitnet aan mezelf". „O! Uw vrouw zeker vroeg Wilton igfg^chen zenuwachtig bladerend in andere papieren. „Zeker, dat kan Hoé oud is ze?" Boer Kirk stond op, liep naar de deur en zei; „Kom binnen, dan kunnen we ér eans rustig over praten." Wilton's gezicht glom van genoegen in het vooruitzicht van zijn eersten post Zijn hart klopte onstuimig en in zijn verbeelding streek hij al de provisie op. „Ga zitten," zei de boer en wees hem een stoel met een gebroken leuning naast den haard; zelf ging hij op een soort kruk zitten tusschen den bezoeker en de deur. Hij scheen .over iets te piekeren en al wat Wilton hem vertelde over het voordeel om zijn vrouw te verzekeren, scheen niet. «tot hem door te dringen. Toen de agent was uitgepraat, heerschte er een oogenblik stilte. Boer Kirk schoof zijn kruk wat dichter bij, boog zich voorover en mompelde; „Ik wou, dat je een week eerder gekomen was." „Beter laat, dan nooit," meende Wilton. „Zoo lang Uw vrouw nog „Dat is 't 'm juist. Ze is dood!" De verzekerings-agent bleef hem een paar oogenblikken met open mond aanstaren, zijn rugspieren schenen te verslappen en hij zakte door op zijn stoel. „Maar ik dacht dat u haar wilde v'"zekeren stotterde hij. „Ja, dat wil ik ook", zei Kirk kalm Wilton probeerde te glimlachen, maar hij voelde zich slecht op zijn gemak. Hij vertrok zijn gezicht tot een grijns. „Maar maar dan kunt U haar toch niet meer verzekeren", stotterde hij weer, „dat is toch onmogelijk!" Boer Kirk keek hem even doordringend aan en sprak toen langzaam, bijna fluisterend: „Maar niemand wéét, dat ze dood is Het was Wilton, alsof hem de keel werd toe geknepen. De boer boog zich voorover en wees met zijn groote, ruwe werkhand naar een lange kist In een van de hoeken. „Daar ligt ze in", zei hij, „en ik wil, dat je haar voor vijf duizend dollar verzekert. Wacht even, dan zal ik je ze laten zien Het zweet parelde op Wilton's voorhoofd, angstig keek hij naar de deur. Het was echter, alsof Kirk begreep, wat er in hem omging, want hij pakte den agent bij zijn arm en leid de hem naar de kist, bukte zich en tilde het deksel op Een gedaante in doeken gewikkeld werd zichtbaar. „Groote Genade!", riep Wilton uit. „Wat is er met haar gebeurd?" „Met deze bijl", zei Kirk op kalmen toon, hier met deze bijl, heb ik haar het hoofd inge slagen Ze praatte me den laatsten tijd te veel dat ging me vervelen." Wilton besefte, dat hij hier stond van aan gezicht tot aangezicht tegenover de misdaad; hij dacht het te'besterven van angst Met een plof viel hij op zijn stoel terug, die kraakte onder zijn gewicht. „Nou, en nu de polis!", zei boer Kirk. Dan zullen we haar verzekeren. Je krijgt van mij twee honderd dollar, wanneer ik de uitkeering ontvang". „Zeker zeker ik zal u helpen", stotterde Wilton, „een polis van vijf duizend dollar niet waar? Zeker, ik zal hem in orde maken." Intusschen zat Kirk met de bijl te spelen en Wilton's pen vloog over de formulieren. „Hoe hoe is de naam? Hoe heette uw vrouw?" „Mary, Anh Kirk, Haar meisjesnaam was Brown". „O, juist prachtig prachtig! Dus Ann, Kirk Mary geboren Black", her- haalde Wilton zenuwachtig en hoe oud wordt ze als ze weer jarig is?" „Nou, ik denk, dat ze niet meer jarig zal jrorden, zei Kirk langzaam." Wilton hield op met schrijven. „Maar we moeten toch invullen, hoe oud ze wordt." „Nou ja, goed. Ik zal eens kijken, hoe oud ze geworden is; het staat daar in dien bijbel. „En meteen stond hij op, om den ouden foliant te gaan raadplegen. „Nu of nooit", dacht Wilton. Hij vloog op, liet zijn formulieren, zijn vulpen en zijn tasch in huis achter en holde de deur uit. Achter zich hoorde hij een rauwen kreet en een steen vloog hem rakelings langs het hoofd. Hij liep, wat hij loopen kon en een uur later stond hij met gescheurde en bemodderde kleeren, buiten adem, aan den veldwachter van het dichtstbijgelegen dorp den moord op Kirk's vrouw te vertellen. ïïet verwonderde hem, dat de man der wet tijdens zijn verhaal zoo weinig onder den in druk kwam en ten slotte zelfs geheimzinnig lachtte. „En bent u het heele stuk komen loopen?" Wilton knikte. „Dat vind ik schande", schaterde de veld wachter het nu uit. U bent nogal gezet en u hadt er een hartverlamming van kunnen krij gen, Ik zal Kirk eens onderhanden nemen, want vandaag of morgen komen er ongelukken van die grappenmakkerij. U bent deze maand nu al de zesde verzekeringsagent, wien dit overkomt. In die kist ligt niets anders dan een opgevulde pop! Bij mijn weten heeft hij nooit een vrouw gehad en ik woon hier al twintig jaar!" W. S. (Vrij bewerkt naar het Amerikaansch van J I. Dwyer). Als ge zingen kunt, zing dan mee. Tenminste wanneer ge geen principieele be zwaren hebt tegen dit lied, gelijk de jonge man van 12 jaar, die te Amsterdam geweigerd heeft tijdens de zangles het Wilhelmus mee te zingen, omdat zijn principe zich hier tegen verzette. Het hoofd van de school kwam er bij te pas en de knaap werd drie dagen naar huis gestuurd. Maar pa en moe waren ook niet mis en beklaagden zich bij den wethouder van onderwijs, die op zijn beurt den inspecteur van het onderwijs verzocht een onderzoek in te stellen bij heide partijen. We kunnen er .dus van verzekerd zijn", dat de zaak met de noodige zorg zal worden behandeld en het lijkt ons dan ook niet onmogelijk, dat het ge val in handen zal worden gesteld van egji speciale commissie die hierover een uitvoerig rapport zal uitbrengen Wie had ooit kunnen denken, dat ons oude Wilhelmus na 3 y7 eeuw zoo iets zou over komen Marnix van St. Aldegonde keert zich om in zijn graf en de schimmen van de oude watergeuzen belegeren dreigend de President Krugersckool te Amsterdam Het Wilhelmus werd geboren tijdens den opstand tegen Spanje. De auteur was Marnix van St. Aldegonde, die in 156S de woorden schreef op de Fransche melodie van het „Chanson de la ville de Chartres assiégée par le Prince de Condé, dat een spotlied was op de Hugenoten en het Wilhelmus schijnt hierop een antwoord te zijn geweest. We kunnen ons voorstellen, dat het lied, vooral bij de soldaten, insloeg het werd bet krijgslied en het zegelied en ten slotte groeide het tot volkslied, dat bij iedere gelegenheid werd gezongen. Dit laatste is niet te veel ge zegd, want het was het lied 't Welke op de Keteltrom en uyt Trompet ten dreunt En werd ter luyder keel, in 't Heyr en Vloot gedeund, En nog, bij 't Spinnewiel als eertijds, bij de Vrouwen In 't Leger, ten triomf der Mannen, onder houwen. Ja, het Wilhelmus was zelfs geschikt om de overwinning bij brand te bezingen en wan neer deze gebluscht was, liet de torenwachter zijn vroolijk Wilhelmus liooren Wilhelmus van Nassouwen De brand die is gebluscht! Gij mannen en gij vrouwen, Gaat veilig nu ter rust. en als de soldaten van den Prins van Oranje hun drinkhoorn geledigd hadden, werd die om gekeerd voor den mond gezet en de lustige drinker blies er, ten teeken dat hij „rein uit" was, het Wilhelmus op. Toen later de hoorns uit de mode geraakten, bleef nog altijd het gezegde bestaan voor iemand, die zijn glas in één teug geledigd had ,,Dat zijn ze, die Wilhelmus blazen Op danspartijtjes danste men het Wilhelmus als contradans en in de kerk heeft het dienst gedaan in plaats van een Psalm, toen in 1787 de Prins en de Prinses in Den Haag ter kerke gingen. Mr. Gales, die in 1793 te Amsterdam een lezinghield over het Wilhelmus, maakte er met een zekere voldoening melding van dat zelfs in een katholieke kerk het Wilhelmus werd gehoord; want toen op den 16den Decem ber 1792 te Venlo de geboorte gevierd werd van den Erfprins, bij welke gelegenheid de Bisschop de Hoogmis opdroeg, weerklonk na het Te Deum ook het Wilhelmus. Het Wien Neerlandsch Bloed van Tollens, op muziek gebracht door Wilms, heeft nim mer het Wilhelmus kunnen verdrinken, of schoon het gemaakt was naar aanleiding van een prijsvraag vodr een nieuw Nederlandsch volkslied. Vooral bij gebeurtenissen, waarbij de leden van ons vorstenhuis zijn betrokken, geniet het Wilhelmus de voorkeur. ,,De volksliederen", zegt Collot d'Escury, „kan men in het algemeen aanmerken als ken- teekenen van den geest en het karakter eener natie" en de onze was in haar hart steeds Oranjegezind, want na stadhouderlooze tijd perken riep het volk steeds weer om zijn ge liefd Oranjehuis. De band tusschen Oranje en Nederland is dan ook niet van vandaag of gisteren en het oude Wilhelmus wordt nu reeds meer dan drie eeuwen gezongen. .VV"> i .3 i ;sp i './- I. V >V-'£ DE JONGSTE DEELNEEMSTER, met den bloemrijken naam Flossie Plister, op de groote Royal Horse Show, te Richmond bij Londen gehouden. Wees gerust, trouwe lezer, dit is niet de ver- duitschte imperatief, die kort en krachtig aanspoort tot het gebruik van een of ander keeldranlcje. Het is de nominatief van het ver geten dorpje in de Oetzthaler Alpen, dat zich het geluk van beroemd te worden in deri meest letterlijken zin van het woord uit den hemel zag komen vallen. Onbekend tot vóot korten tijd, heeft deze naam plotseling zijb intrede' gedaan in de geographie en de historie. De vier consonanten, die zich zoo schijnbaar1' willekeurig hebben gegroepeerd om dien éénen vokaal, hebben hun stempel in het boek der wetenschap en der geschiedenis geplaatst. Gurgl. Hier landde immers op den merk-' waardigen avond van 27 Mei de man, die in het logboek van zijn luchtreis de ontstellende woorden heeft geschreven; „de 16.000 M. hoogte bereiktHet stond zoo nuchter in de eerste telegrammen: „De luchtreizigers hebben den nacht in den gondel doorgebracht en zagen b(j het aanbreken van den dag het plaatsje Gurgl beneden zich liggen". Gurgl en Piccard, twee namen voor de nieuwe encyclopaedie, voor het nieuwe schoolboek in aardrijkskunde en geschiedenis, voor Baedeker en reisbureau reclame. De koene stratosfeer-reiziger heeft zonder het te weten en te willen een merkwaardigheid ontdekt. Toen het bericht van zijn behouden landing langs telegraafdraden en aethergolven over de wereld rende, kreeg het kleine Gurgl internationaal gezelschap binnen zijn beperkte grenzen. Het verkeer was er enorm en op het- kleine vliegterrein landden verscheidene vliegtuigen van allerlei nationaliteit met be langstellenden en journalisten. Het werd er een internationaal gezelschap, zooals' Genève die wel kent tijdens de belangrijkste confe renties. En al die vreemde menschen hebben, toen Piccard eenmaal was voorgegaan, veel merkwaardigs aan Gurgl gevonden. Lang voor het woord stratosfeer zijn intrede had gedaan in de kolommen der dagbladen, lag Gurgl zooals het thans is, rustig op zijn hoogte van 2700 meter. Doch niemand dacht er aan, dat daar de kerk stond, die het dichtst bij den hemel is. Er zijn er, die hierin een aanleiding vonden, om aan het toeval te gaan twijfelen. Het is wel opzienbarend, dat de man, die uit 16.000 meter hoogte neerdaalde, van het hoogste punt, dat ooit een sterveling bereikte, op het hoogste, bewoonde punt, langs den kortsten weg dus, de behouden thuiskomst bij moeder Aarde kwam vieren. Zeker, er zijn wel hooger punten op de aarde dan het wisse wasje dier 2700 meter, maar dorpen zijn op die hoogte zeer, zeer zeldzaam. En zeker is er gèèn dorp, dat zoo dicht by den hemel een kerk bouwde, waar men een dankgebed kan op sturen naar dien hemel, waaraan men zoo ge lukkig is ontkomen. De „hemel-nabijste" kerk, dat was de stille roem van het dorpje en zijn 130 inwoners, vóór het de sensatie beleefde van het weer zien tusschen moeder Aarde en een harer koenste zonen. En sindsdien is de naam Gurgl luid geworden in alle taal en tongval, sinds kan het ook zijn anderen naam „Obergurgl" met meer recht dan tevoren dragen. Via Piccard zal misschien een groote stoet toeristen in dezen zomer het dorpje binnenvallen. Een autobus brengt hen in drie uur van Innsbruck naar Zwieselstein. En langs het drie uur lange voetpad trekken wellicht karavanen van vreemdelingen naar het kleine gehucht op den spits der gletscher-tong. En de stille, gemoede lijke Gurglers, die den omgang met de zon en de sterren beter verstaan, dan wij, lage- land-bewoners, zullen met trots wijzen op de historische plek, waar de moedige professor van zijn hemelvaart terugkeerde. Humor in dagen van bedrukking. Naar aanleiding van de krach bij de Oester, reichische Credit Anstalt circuleerde te Weenen deze grap. Oostenrijk zou willen meedoen aan den eerst volgenden schoonheidswedstrijd om naar den titel te dingen van: „Miss Credit". Toen ik de rood bont gestreepte kat van mijn hospita vier maal met angstige voorzichtig heid van mijn crapaud gejaagd had, kwam 't in mijn brein op, dat onze betovergrootvaders, in berenhuiden gehuld, jagers en visschers bij uitmuntendheid geweest moeten zijn. Hóe valt dan eigenlijk mün afkeer van ons tijgerachtig, rpiiizenverslindend huisdier te verklaren'? Men beweert, dat wel vijf h tien duizend jaren later dan het onzalige uur, waarop leeuw en tijger zich door Adam en Eva niet meer ongestraft onder de kin lieten krabben, de mensch pas op de gedachte gekomen is, om rund en paard en in het noorden het rendier tam te maken, en dienstbaar aan huis eh erf, en in groote kudden particulieren rijkdom te zoeken. De geleerden vechten er als kat en hond om, welk dier eigenlijk het eerste huisdier werd. In Tibet leeft de yak, een soort bergrund, dat wol-lig en bestand tegen alle weersgesteldheid is, weinig nooddruft kent en tam is, melk, boter, vleesch en wol levert, zich als last- en rijdier gebruiken laat, en bovendien door zijn mest nog de beste brandstof levert, om er zijn vleesch mee te braden en z'n melk te koken, Dit beest heeft ongetwijfeld alle hoedanighe den gehad om zeer vroeg de na-paradijselijke vijandigheid der dieren af te leggen. Maar de meeste geleerden zien in den hond ons eerste huisdier, die na lange menschen- plagerij dan maar alle wolfachtigheid en alle jakhalzigheid heeft afgelegd, om den mensch te dienen. Daarna heeft de mensch nog de uit Egypte stammende kat getemd, die wat uiterlijk, ge aardheid en grootte betreft, 't meeste bewaard heeft van haar oorspronkelijken roofdierstaat. Toen de jacht en de visscherij opgegeven werden, en men ploeg en eg ter hand nam, had de boer geen tijd en geduld meer, om in 's werelds wijdén dierentuin te experimenteeren. Alleen 't zwijn, dat zich aan alles smakelijk vet. vrat, werd nog binnen de omheining van het erf gelaten, maar daarmee was 't na den kameel, 't paard, den ezel, 't rund, het schaap en dé geit ook uit. In weerwil van 't feit, dat onze betovergroot vaders van huis uit niet bang van 'n dier waren, is 't aantal, dat zij overmeesterd heb ben, toch opvallend gering. En hiermee jaag ik met oprechter angstige afschuw voor den vijfden keer de kat van mijn hospita uit de nabijheid van mijn schouders. 't Is wel 'n beetje te begrijpen, waarom de mensch buiten de twee roofdieren hond en kat, alleen vee wist te overmeesteren. Hij kan alleen die dieren gebruiken, die van nature in kudden leefden en niet stuk voor stuk bewaakt behoefden te worden, die dus van nature maatschappelijk aangelegd waren, die een „belhamel" volgden, een voor trekker, wiens plaats de mensch zelf kon in nemen. Verder moest hij niet al te verstandige die ren hebben; dieren met 'n makkelijk te leiden begripsvermogen. De apen, die men bij tro pische volken al licht dienstbaar gemaakt zou hebben, waren veel te intelligent, en andere dieren stonden op 'n te lagen trap van instinct om de eer te kunnen genieten met den mensch samen te leven. Tenslotte kon de mensch geen al te vlugge dieren gebruiken, 'n Kip is te achtervolgen, maar 'n antilope, die theoretisch gesproken als huisdier in aanmerking kwam, is den mensch te vlug af. Hoe spoedig onze goede huisdieren weer verwilderen kunnen, heeft de oor-log bewezen; de paarden kregen, zonder stal en verzorging direct een veel dikkere en hariger huid; de katten deden al gauw wat schuwheid en wat ruwheid van vel betreft, niets meer voor de wilde kat onder; en de hoenders vertoonden eveneens onmiddellijk 'n wonderlijke geaard heid. Van de groote dieren zijn de olifant, de ka meel en drommedaris en de lama in 't Zuid- Amerikaansche gebergte nuttig geworden voor het menschdom. Van de knaagdieren is eigen lijk alleen maar het konijn huisdier geworden en uit heel de vogelenwereld, de pauw, de duif, en de kippen en hanen uitgekozen. Op het vluchtheuveltje, bij 'n tramhalte, stond vanmiddag 'n oude. hond. Deed verma kelijk gewichtig en suggereerde je sterk den indruk, dat ie op lijn 5 wachtte. Z n linkeroor had-ie omgeslagen, wat hem 't voorkomen gaf van iemand, die n paar jaren wil verdonkere manen door z'n hoed jeugdig-schuin te zetten. En hij kneep z'n oogen half dicht tegen de rails, die fel lagen te blinken in de zon, toen die zich even liet zien. Z'n aandacht gold echter niet de komst van lijn 5 maar was ge heel geconcentreerd op de overzijde, waar een frissche slagerswinkel hem in een culinaire verrukking bracht. Behaaglijk rekte, hij z'n rechterpoot, als een teeder gebaar naar de bruin-gerookte worst, die onwaarschijnlijk dicht bij dat vervloekte houten poortje hing. Even werd zijn aandacht afgeleid door de komst van een postbode op het vluchtheuveltje. Honden hebben nu eenmaal een aangeboren afkeer van uniformen. Met 'n grenzeloos dédain in z'n waterige oogen draaide hij den postman den staart toe en maakte aanstalten om naar de overzijde -te verdwijnen. Juist ontsnapte hij aan het gele gevaar van lijn 5 en bleef midden op den rijweg even verontwaardigd staan, om dan z'n -tocht te vervolgen. Ineens een luid geknars van een remmenden auto. Op nieuw halt, een grommenen tergend langzaam stapte hij voorbij, den kop schuin in de lucht met zooiets van. „Wacht maar, tot ik er over ben!" Er waren veel honden vanmiddag, opvallend veel, o£ trokken ze meer de aandacht, nu het wachten aan de tramhalte de aandacht op één vertegenwoordiger van he-t ras had gevestigd? De hond is een heel eigen verschijning in het vertier der grootstad en hij speelt onbewust een markante rol in het levensspel van lederen dag. De langdurige omgang met den mensch misschien heeft aan sommige uitingen van het ras haast-menschelijke eigenaardigheden ge geven en het was vanmiddag of ze dit onder melkwagens en handkarren en op alle pleinen en straten hardnekkig demonstreerden. Er liepen van die melancholieke werkloozen, die niet het genoegen hadden hun dolce far niente in vertroeteling te beleven en die met 'n rasgenoot op en neer flaneerden in de drukke winkelstraat, tusschen de haastige bee- nen van voorbijgangers door, tusschen de rijen der nieuwsgierigen rond een standje of in de hal van een helverlicht winkelpand. Er liep 'n andere, trotsch en zelfbewust, met afgemeten pasjes als van een paradepaard, midden op den weg. Zoo een, waarvobr je een eindje omlo-opt; die je aankijkt met iets van „zou je me niet eens groeten?" In 'n steegje slenterde 'n paar anderen, schuw nog tot in de donkerte van het straatje, snuffelend tus schen vergeten afval en zoo van hun minder waardigheid bewust, dat zij den staart verbor gen onder hun magere buiken. Intellectueels honden waren er, die je zoo een zwart-gehoornden bril zoudt opzetten; die, als ze praten konden, gewichtig zouden boomen over Kunst en over de jongste poging naar een dieren-epos. Ze weten een zeker cachet aan hun doen en laten te geven; hebben een minia tuur-paardentuig om hun hondenleden en stappen, onuitstaanbaar pedant, steeds over de trottoirs, bij voorkeur in de drukste straten. Bij hen vertoont zich onmiskenbaar een aanleg voor asthma, want zij kuchen bij iederen poot, dien ze verzetten. Harde werkers zijn er ook, doch ze worden zeldzaam. De doorgevoerde mechaniseering heeft er velen werkloos gemaakt en met nauw- verborgen onrust turen ze onder hun melk- kar naar den puffenden driewieler, die luid- razend en snuivend door de straten rent, ten slotte niets meer dan een benzine-drinkende onderkruiper. Vanmiddag was er zoo'n bak- fiets-met-motorgangmaking onklaar gewórden en- twee uitgediende, eens pootige voortrek kers, dribbelden er met een uitgesproken wel lust om heen. Tenslotte zijn er, die uit de vervoeging van 't werkwoord „gaan" eenige personen verleerd hebben. Ze kennen alleen nog maar „zij gaat, en ik word lekker meegedragen" Wanneer iemand veel slechte kwaliteiten van een hond heeft opgesomd, Is daarmee nog niet beweerd, dat hij hondenhater is. Zeker, ze hebben hun honden-zwakheden en belache lijkheden, maar die komen van buiten. Sommi gen komen zelfs op een heusche-lijk kerkhof en krijgen 'n monumentje met 'n zielige inscriptie. Dat ligt echter aan een redelijk wezen, dat zooveel pleizier aan de vertroeteling van 't diertje heeft beleefd. Ze hebben ontegen zeggelijk veel hoedanigheden, hebben vers-tan- digen lieden vak jarenlang genoegen ver schaft en op de straten en pleinen, op de kaden en bruggen der stad zouden ze zeer noode worden gemist. Maar daar 'n hond meestal luxe is en be lasting kost 't is nu eenmaal een mensche- lijke hebbelijkheid uitsluitend vermaak te heb ben in dingen die belasting kosten!? amuseer ik me maar met den hond „an sich". En dat zal wel niemand interesseeren. Ook een bezigheid. Ongeduldige heer voor een publieke tele fooncel wachtend: „Kan ik u soms helpen, dame, om het gewenschte nummer te zoeken?" Dame: „Och, ik moet eigenlijk heelemaal niet telefoneeren, ik zoek alleen een mooien voornaam voor m'a aanstaande baby". Tooneel in China. Van China weet de gemiddelde Westerling niet veel meer, dan dat er permanent gevoch ten wordt tusschen generaals met niet uit te spreken en niet te onthouden namen. Van alle Europeanen weten de Hollanders er geloof ik nog het beste den weg, misschien omdat zij zieleverwantschap voelen met hun gele broe ders; men zegt immers, dat wij in Europa zijn, wat zij zijn in Azië. Wij weten trouwens over het algemeen noga! wat af van het buitenland, althans meer dan het buitenland van ons en van het andere buitenland weet. Nog geen maand geleden zette een Parijze- naar ongeloovig groote oogen tegen mij op, toa*i hij tot zijn groote verwondering van mij moest hooren, dat Holland door een koningin geregeerd wordt en geen republiek is; dan had den ze het hem op school verkeerd geleerd zei hij, want daar hadden ze hem wijs gemaakt, dat Lodewijk XIV de Republiek en niet het Koninkrijk der Nederlanden had overwonnen. En als bewijs voor het tweede gedeelte van mijn stelling moge gelden, dat heusch niet het eerste het beste Engelsch-e blad dezer dagen naar aanleiding van het befaamde bezoek der Duitsche ministers aan de Chequers, schreef, dat de Duitsche Rijkskanselier, Dr. Brüning eenKatholiek prelaat is. Maar om op China terug te komen, men doet er inderdaad nog iets anders dan vechten. Zoo zijn de Chineezen b.v. dol op tooneelspel en hun eenvoudige, soms kinderlijke natuur is op dit punt niet veeleischend. Want hoewel China langzaamaan gemoderniseerd wordt, kan hun theater nog steeds het best vergeleken worden met het Engelsche tooneel uit den tijd van Shakespeare en de „Virgin Queen", Bijna alles, behalve de costu-ums, wordt over gelaten aan de welwillende fantasie van het publiek. Stel u een overvolle en „oververhitte" zaal voor. Een roezemoezig publiek, dat zelfs de open ruimten en gangen tusschen de stoe len vult, wacht met spanning het begin van de voorstelling af. Mannen, die kennelijk de func tie van suppoost vervullen en die groote sta pels heete handdoeken torsen, laveeren met groote vaardigheid tusschen de dringende me nigte door en in een minimum van tijd vlie gen de handdoeken links en rechts over de hoofden heen door de zaal. De dragers, die geen kans zien om in het gedrang aan ieder, die er een hebben wil persoonlijk een heeten handdoek te overhandigen, gooien ze daarom maai- met een zoo geroutineerd gebaar in de 'lucht, dat 'zé precies 'terechtkomen in de han den van deri^ene,'voor wien ze bestemd zijn. Deze raadselachtige vertooning Is een gevolg van de Chineesctie (en ook Japansefre) »e- woönte om zich handen en gezicht to wrijven met een Warme handdoekbij wijze van verfrissching. Zij viri'den het buitengewoon op wekkend en Europeanen, die het ook eens ge probeerd hebben, zeggen dat het waar is. Dan begint de voorstelling, niet zooals bij ons door het „halen" van het gordijn, want er is geen gordijn, maar door het verschijnen van den regisseur of den tooneelmeester, die ge acht worden onzichtbaar te zijn en die, overi gens heel goed zichtbaar de primitieve décors aanbrengen. Dan treden de spelers op en er behoort heel wat goede wil en heel wat onder scheidingsvermogen toe om uit te maken, wat tot het spel behoort en wat niet. Het moet u b.v; niet verwonderen als er op het meest onverwachte oogenblik een man op komt, die op een blaadje een hoogst ongemoti veerde kop thee komt aandragen, die hij aan biedt aan een acteur, die juist zijn zwaard trekt om beroepshalve zijn medeminnaar een kopje kleiner te maken. Wanneer deze dan zijn wapen even op tafel legt en rustig thee gaat staan drinken, dan is dat heel gewoon; de man had trek in thee, hij bestelde dus thee en vindt het heel logisch, dat hfj die dan ook opdrinkt en niet koud laat worden. Het publiek en hijzelf laten er zich niet meer door van de wijs brengen dan u, wanneer u onder uw werk een sigaar opsteekt, iets wat er toch eigenlijk ook niet bij hoort. De grootste Chineesche tooneelspeler, Mei- Lang-Fang drinkt altijd thee, terwijl hij speelt en ten teeken, dat het niet bij het stuk hoort, houdt hij onder het drinken zijn wijde mouw of een waaier voor zijn gezicht. En als meneer Mei onder die bedrijven het kopje zou laten, vallen dan zou dat waarschijnlijk niet eens een luid gelach veroorzaken, want de Chinee sche toeschouwer is uiterst beleefd en hij is er diep van doordrongen, dat hij geacht wordt het thee drinken niet te zien. Evenmin wordt er gelachen als een wanhopige minnaar plat op de planken gaat liggen, aan het publiek de sensationeele mededeeling doet, dat hij zich van verdriet niet gédt verdrinken, maar be reids verdronken heeft en onmiddellijk daarna opstaat en weg wandelt. Een andere speler springt met een kwiek sprongetje op een ta fel, om den volke kond te doen, dat hij zoo juist onder levensgevaar een berg beklommen heeft onder een hevige sneeuwjacht, ten bewij ze waarvan hij een handvol papiersnippers laat neerd warrelen. Wij gaan nogal graag naar buitenlandsche tooneelgezelscbappen kijken. Tot verdriet van onze eigen acteurs, maar liet optreden van een Chineesche troep zou waarschijnlijk een goede reclame voor hen zijn. (x) „BUEN HUMOR". „Kijk eris, Mammie, die schuit heeft ook al, een reserve-band",

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1931 | | pagina 6