M
T'Jfl
If
ijc
DE DOODE DIE VERZEKERD
WERD.
't WILHELMUS.
iSfcySÈJ?
GURGL.
DE MENSCH EN HET
HUISDIER.
ZWERVERS DOOR DE
GROOTSTAD.
TOONEEL IN CH1N\.
WOENSDAG 17 JUNI 1931
p v
- jm
Êtl
A w m< ,Mm. wS
Mr. "Wilton was sinds kort als agent in
dienst van de American Life Assurance Com
pany. Hij had al heel wat gepraat, maar was
er tot nu toe nog niet in geslaagd, een enkelen
post af te sluiten. Zijn rayon werd vooral door
landbouwers bewoond en men moet al heel
goed, van den tongriem gesneden zijn om bij
een boer belangstelling op te wekken voor een
levensverzekering.
Deze waarheid begon langzamerhand tot
hem door te dringen, totdat hij Johnson ont
moette, wien hij zijn nood klaagde
„Als je me belooft, mijn naam niet te zul
len noemen, weet ik wel een goed adres
voor je."
Wilton's hoop herleefde.
„Je gaat hier langs het water tot aan het
eind van het dennenbosch en dan kom je van
zelf bij de woning van boer Kirk."
Wilton ging met hernieuwden moed op stap
en trof het, dat de boer juist vóór zijn deur
zat. Hij was een lange, magere man, met die
vermoeide uitdrukking op zijn gezicht, welke
aan verstokte pessimisten eigen is Wilton was
dan ook overtuigd te doen te hebben met een
gemakkelijk te overreden slachtoffer en vol
vertrouwen begon hij zijn openingspeech.
Boer Kirk luisterde met volle aandacht en
knikte voortdurend alsof hij er alles van be
greep.
„Dus"vroeg hij ten slotte, ,het is de
beste en grootste maatschappij ter wereld"?
„Beslist", antwoordde Wilton, „we, ver
zekeringsagenten spreken altijd in het meer
voud, „we hebben een reserve-kapitaal van
honderd millioen dollar. Alleen in het afge-
loopen jaar hebben we meer dan twintig mil
lioen uitgekeerd. U kunt er van overtuigd zijn,
dat u niet te doen heeft met een zwendelzaak,
maar met een eerste klasse onderneming. Wie
zich bij ons laat verzekeren, behoeft geen zorg
meer te hebben voor de toekomst
Hij maakte zijn tasch open en haalde een
aantal prospect! en formulieren te voorschijn.
„En nu zal ik u even de tarieven l&teh zien.
Hoe oud wordt u, als u weer jarig bént?"
De boer zat kalm met een mes een stuk hout
te bewerken en keek als in gedachten naar de
vallende snippers en schilvers_
„Ja, dat is te zeggen ik dpclit eigen-
üjjlfjitnet aan mezelf".
„O! Uw vrouw zeker vroeg Wilton
igfg^chen zenuwachtig bladerend in andere
papieren. „Zeker, dat kan Hoé oud is ze?"
Boer Kirk stond op, liep naar de deur en
zei; „Kom binnen, dan kunnen we ér eans
rustig over praten."
Wilton's gezicht glom van genoegen in het
vooruitzicht van zijn eersten post Zijn hart
klopte onstuimig en in zijn verbeelding streek
hij al de provisie op.
„Ga zitten," zei de boer en wees hem een
stoel met een gebroken leuning naast den
haard; zelf ging hij op een soort kruk zitten
tusschen den bezoeker en de deur.
Hij scheen .over iets te piekeren en al wat
Wilton hem vertelde over het voordeel om zijn
vrouw te verzekeren, scheen niet. «tot hem door
te dringen. Toen de agent was uitgepraat,
heerschte er een oogenblik stilte.
Boer Kirk schoof zijn kruk wat dichter bij,
boog zich voorover en mompelde; „Ik wou, dat
je een week eerder gekomen was."
„Beter laat, dan nooit," meende Wilton. „Zoo
lang Uw vrouw nog
„Dat is 't 'm juist. Ze is dood!"
De verzekerings-agent bleef hem een paar
oogenblikken met open mond aanstaren, zijn
rugspieren schenen te verslappen en hij zakte
door op zijn stoel.
„Maar ik dacht dat u haar
wilde v'"zekeren stotterde hij.
„Ja, dat wil ik ook", zei Kirk kalm
Wilton probeerde te glimlachen, maar hij
voelde zich slecht op zijn gemak. Hij vertrok
zijn gezicht tot een grijns.
„Maar maar dan kunt U haar
toch niet meer verzekeren", stotterde hij weer,
„dat is toch onmogelijk!"
Boer Kirk keek hem even doordringend aan
en sprak toen langzaam, bijna fluisterend:
„Maar niemand wéét, dat ze dood is
Het was Wilton, alsof hem de keel werd toe
geknepen. De boer boog zich voorover en wees
met zijn groote, ruwe werkhand naar een lange
kist In een van de hoeken.
„Daar ligt ze in", zei hij, „en ik wil, dat je
haar voor vijf duizend dollar verzekert. Wacht
even, dan zal ik je ze laten zien
Het zweet parelde op Wilton's voorhoofd,
angstig keek hij naar de deur. Het was echter,
alsof Kirk begreep, wat er in hem omging,
want hij pakte den agent bij zijn arm en leid
de hem naar de kist, bukte zich en tilde het
deksel op Een gedaante in doeken gewikkeld
werd zichtbaar.
„Groote Genade!", riep Wilton uit. „Wat is
er met haar gebeurd?"
„Met deze bijl", zei Kirk op kalmen toon,
hier met deze bijl, heb ik haar het hoofd inge
slagen Ze praatte me den laatsten tijd
te veel dat ging me vervelen."
Wilton besefte, dat hij hier stond van aan
gezicht tot aangezicht tegenover de misdaad;
hij dacht het te'besterven van angst Met een
plof viel hij op zijn stoel terug, die kraakte
onder zijn gewicht.
„Nou, en nu de polis!", zei boer Kirk. Dan
zullen we haar verzekeren. Je krijgt van mij
twee honderd dollar, wanneer ik de uitkeering
ontvang".
„Zeker zeker ik zal u helpen",
stotterde Wilton, „een polis van vijf duizend
dollar niet waar? Zeker, ik zal hem in orde
maken."
Intusschen zat Kirk met de bijl te spelen
en Wilton's pen vloog over de formulieren.
„Hoe hoe is de naam? Hoe
heette uw vrouw?"
„Mary, Anh Kirk, Haar meisjesnaam was
Brown".
„O, juist prachtig prachtig!
Dus Ann, Kirk Mary geboren Black", her-
haalde Wilton zenuwachtig en hoe
oud wordt ze als ze weer jarig is?"
„Nou, ik denk, dat ze niet meer jarig zal
jrorden, zei Kirk langzaam."
Wilton hield op met schrijven. „Maar we
moeten toch invullen, hoe oud ze wordt."
„Nou ja, goed. Ik zal eens kijken, hoe oud
ze geworden is; het staat daar in dien bijbel.
„En meteen stond hij op, om den ouden foliant
te gaan raadplegen.
„Nu of nooit", dacht Wilton. Hij vloog op,
liet zijn formulieren, zijn vulpen en zijn tasch
in huis achter en holde de deur uit. Achter
zich hoorde hij een rauwen kreet en een steen
vloog hem rakelings langs het hoofd.
Hij liep, wat hij loopen kon en een uur
later stond hij met gescheurde en bemodderde
kleeren, buiten adem, aan den veldwachter van
het dichtstbijgelegen dorp den moord op Kirk's
vrouw te vertellen.
ïïet verwonderde hem, dat de man der wet
tijdens zijn verhaal zoo weinig onder den in
druk kwam en ten slotte zelfs geheimzinnig
lachtte.
„En bent u het heele stuk komen loopen?"
Wilton knikte.
„Dat vind ik schande", schaterde de veld
wachter het nu uit. U bent nogal gezet en u
hadt er een hartverlamming van kunnen krij
gen, Ik zal Kirk eens onderhanden nemen,
want vandaag of morgen komen er ongelukken
van die grappenmakkerij. U bent deze maand
nu al de zesde verzekeringsagent, wien dit
overkomt. In die kist ligt niets anders dan een
opgevulde pop!
Bij mijn weten heeft hij nooit een vrouw
gehad en ik woon hier al twintig jaar!"
W. S.
(Vrij bewerkt naar het
Amerikaansch van J I. Dwyer).
Als ge zingen kunt,
zing dan mee.
Tenminste wanneer ge geen principieele be
zwaren hebt tegen dit lied, gelijk de jonge
man van 12 jaar, die te Amsterdam geweigerd
heeft tijdens de zangles het Wilhelmus mee
te zingen, omdat zijn principe zich hier tegen
verzette. Het hoofd van de school kwam er
bij te pas en de knaap werd drie dagen naar
huis gestuurd. Maar pa en moe waren ook niet
mis en beklaagden zich bij den wethouder van
onderwijs, die op zijn beurt den inspecteur
van het onderwijs verzocht een onderzoek in
te stellen bij heide partijen. We kunnen er
.dus van verzekerd zijn", dat de zaak met de
noodige zorg zal worden behandeld en het
lijkt ons dan ook niet onmogelijk, dat het ge
val in handen zal worden gesteld van egji
speciale commissie die hierover een uitvoerig
rapport zal uitbrengen
Wie had ooit kunnen denken, dat ons oude
Wilhelmus na 3 y7 eeuw zoo iets zou over
komen Marnix van St. Aldegonde keert zich
om in zijn graf en de schimmen van de oude
watergeuzen belegeren dreigend de President
Krugersckool te Amsterdam
Het Wilhelmus werd geboren tijdens den
opstand tegen Spanje. De auteur was Marnix
van St. Aldegonde, die in 156S de woorden
schreef op de Fransche melodie van het
„Chanson de la ville de Chartres assiégée par
le Prince de Condé, dat een spotlied was op
de Hugenoten en het Wilhelmus schijnt hierop
een antwoord te zijn geweest.
We kunnen ons voorstellen, dat het lied,
vooral bij de soldaten, insloeg het werd bet
krijgslied en het zegelied en ten slotte groeide
het tot volkslied, dat bij iedere gelegenheid
werd gezongen. Dit laatste is niet te veel ge
zegd, want het was het lied
't Welke op de Keteltrom en uyt Trompet
ten dreunt
En werd ter luyder keel, in 't Heyr en
Vloot gedeund,
En nog, bij 't Spinnewiel als eertijds, bij
de Vrouwen
In 't Leger, ten triomf der Mannen, onder
houwen.
Ja, het Wilhelmus was zelfs geschikt om
de overwinning bij brand te bezingen en wan
neer deze gebluscht was, liet de torenwachter
zijn vroolijk Wilhelmus liooren
Wilhelmus van Nassouwen
De brand die is gebluscht!
Gij mannen en gij vrouwen,
Gaat veilig nu ter rust.
en als de soldaten van den Prins van Oranje
hun drinkhoorn geledigd hadden, werd die om
gekeerd voor den mond gezet en de lustige
drinker blies er, ten teeken dat hij „rein uit"
was, het Wilhelmus op. Toen later de hoorns
uit de mode geraakten, bleef nog altijd het
gezegde bestaan voor iemand, die zijn glas
in één teug geledigd had ,,Dat zijn ze, die
Wilhelmus blazen
Op danspartijtjes danste men het Wilhelmus
als contradans en in de kerk heeft het dienst
gedaan in plaats van een Psalm, toen in 1787
de Prins en de Prinses in Den Haag ter kerke
gingen.
Mr. Gales, die in 1793 te Amsterdam een
lezinghield over het Wilhelmus, maakte er
met een zekere voldoening melding van dat
zelfs in een katholieke kerk het Wilhelmus
werd gehoord; want toen op den 16den Decem
ber 1792 te Venlo de geboorte gevierd werd
van den Erfprins, bij welke gelegenheid de
Bisschop de Hoogmis opdroeg, weerklonk na
het Te Deum ook het Wilhelmus.
Het Wien Neerlandsch Bloed van Tollens,
op muziek gebracht door Wilms, heeft nim
mer het Wilhelmus kunnen verdrinken, of
schoon het gemaakt was naar aanleiding van
een prijsvraag vodr een nieuw Nederlandsch
volkslied. Vooral bij gebeurtenissen, waarbij
de leden van ons vorstenhuis zijn betrokken,
geniet het Wilhelmus de voorkeur.
,,De volksliederen", zegt Collot d'Escury,
„kan men in het algemeen aanmerken als ken-
teekenen van den geest en het karakter eener
natie" en de onze was in haar hart steeds
Oranjegezind, want na stadhouderlooze tijd
perken riep het volk steeds weer om zijn ge
liefd Oranjehuis.
De band tusschen Oranje en Nederland is
dan ook niet van vandaag of gisteren en het
oude Wilhelmus wordt nu reeds meer dan
drie eeuwen gezongen.
.VV">
i .3
i ;sp i
'./- I. V >V-'£
DE JONGSTE DEELNEEMSTER, met den bloemrijken naam Flossie
Plister, op de groote Royal Horse Show, te Richmond bij Londen gehouden.
Wees gerust, trouwe lezer, dit is niet de ver-
duitschte imperatief, die kort en krachtig
aanspoort tot het gebruik van een of ander
keeldranlcje. Het is de nominatief van het ver
geten dorpje in de Oetzthaler Alpen, dat zich
het geluk van beroemd te worden in deri
meest letterlijken zin van het woord uit den
hemel zag komen vallen. Onbekend tot vóot
korten tijd, heeft deze naam plotseling zijb
intrede' gedaan in de geographie en de historie.
De vier consonanten, die zich zoo schijnbaar1'
willekeurig hebben gegroepeerd om dien éénen
vokaal, hebben hun stempel in het boek der
wetenschap en der geschiedenis geplaatst.
Gurgl. Hier landde immers op den merk-'
waardigen avond van 27 Mei de man, die in
het logboek van zijn luchtreis de ontstellende
woorden heeft geschreven; „de 16.000 M.
hoogte bereiktHet stond zoo nuchter in de
eerste telegrammen: „De luchtreizigers hebben
den nacht in den gondel doorgebracht en zagen
b(j het aanbreken van den dag het plaatsje
Gurgl beneden zich liggen". Gurgl en Piccard,
twee namen voor de nieuwe encyclopaedie,
voor het nieuwe schoolboek in aardrijkskunde
en geschiedenis, voor Baedeker en reisbureau
reclame.
De koene stratosfeer-reiziger heeft zonder
het te weten en te willen een merkwaardigheid
ontdekt. Toen het bericht van zijn behouden
landing langs telegraafdraden en aethergolven
over de wereld rende, kreeg het kleine Gurgl
internationaal gezelschap binnen zijn beperkte
grenzen. Het verkeer was er enorm en op het-
kleine vliegterrein landden verscheidene
vliegtuigen van allerlei nationaliteit met be
langstellenden en journalisten. Het werd er
een internationaal gezelschap, zooals' Genève
die wel kent tijdens de belangrijkste confe
renties. En al die vreemde menschen hebben,
toen Piccard eenmaal was voorgegaan, veel
merkwaardigs aan Gurgl gevonden.
Lang voor het woord stratosfeer zijn intrede
had gedaan in de kolommen der dagbladen,
lag Gurgl zooals het thans is, rustig op zijn
hoogte van 2700 meter. Doch niemand dacht
er aan, dat daar de kerk stond, die het dichtst
bij den hemel is. Er zijn er, die hierin een
aanleiding vonden, om aan het toeval te gaan
twijfelen. Het is wel opzienbarend, dat de
man, die uit 16.000 meter hoogte neerdaalde,
van het hoogste punt, dat ooit een sterveling
bereikte, op het hoogste, bewoonde punt, langs
den kortsten weg dus, de behouden thuiskomst
bij moeder Aarde kwam vieren. Zeker, er zijn
wel hooger punten op de aarde dan het wisse
wasje dier 2700 meter, maar dorpen zijn op
die hoogte zeer, zeer zeldzaam. En zeker is er
gèèn dorp, dat zoo dicht by den hemel een kerk
bouwde, waar men een dankgebed kan op
sturen naar dien hemel, waaraan men zoo ge
lukkig is ontkomen.
De „hemel-nabijste" kerk, dat was de stille
roem van het dorpje en zijn 130 inwoners,
vóór het de sensatie beleefde van het weer
zien tusschen moeder Aarde en een harer
koenste zonen. En sindsdien is de naam Gurgl
luid geworden in alle taal en tongval, sinds
kan het ook zijn anderen naam „Obergurgl"
met meer recht dan tevoren dragen. Via
Piccard zal misschien een groote stoet toeristen
in dezen zomer het dorpje binnenvallen. Een
autobus brengt hen in drie uur van Innsbruck
naar Zwieselstein. En langs het drie uur lange
voetpad trekken wellicht karavanen van
vreemdelingen naar het kleine gehucht op den
spits der gletscher-tong. En de stille, gemoede
lijke Gurglers, die den omgang met de zon
en de sterren beter verstaan, dan wij, lage-
land-bewoners, zullen met trots wijzen op de
historische plek, waar de moedige professor
van zijn hemelvaart terugkeerde.
Humor in dagen van
bedrukking.
Naar aanleiding van de krach bij de Oester,
reichische Credit Anstalt circuleerde te Weenen
deze grap.
Oostenrijk zou willen meedoen aan den eerst
volgenden schoonheidswedstrijd om naar den
titel te dingen van:
„Miss Credit".
Toen ik de rood bont gestreepte kat van mijn
hospita vier maal met angstige voorzichtig
heid van mijn crapaud gejaagd had, kwam 't
in mijn brein op, dat onze betovergrootvaders,
in berenhuiden gehuld, jagers en visschers bij
uitmuntendheid geweest moeten zijn. Hóe valt
dan eigenlijk mün afkeer van ons tijgerachtig,
rpiiizenverslindend huisdier te verklaren'?
Men beweert, dat wel vijf h tien duizend
jaren later dan het onzalige uur, waarop
leeuw en tijger zich door Adam en Eva niet
meer ongestraft onder de kin lieten krabben,
de mensch pas op de gedachte gekomen is, om
rund en paard en in het noorden het rendier
tam te maken, en dienstbaar aan huis eh erf,
en in groote kudden particulieren rijkdom te
zoeken.
De geleerden vechten er als kat en hond om,
welk dier eigenlijk het eerste huisdier werd.
In Tibet leeft de yak, een soort bergrund, dat
wol-lig en bestand tegen alle weersgesteldheid
is, weinig nooddruft kent en tam is, melk,
boter, vleesch en wol levert, zich als last- en
rijdier gebruiken laat, en bovendien door zijn
mest nog de beste brandstof levert, om er zijn
vleesch mee te braden en z'n melk te koken,
Dit beest heeft ongetwijfeld alle hoedanighe
den gehad om zeer vroeg de na-paradijselijke
vijandigheid der dieren af te leggen.
Maar de meeste geleerden zien in den hond
ons eerste huisdier, die na lange menschen-
plagerij dan maar alle wolfachtigheid en alle
jakhalzigheid heeft afgelegd, om den mensch
te dienen.
Daarna heeft de mensch nog de uit Egypte
stammende kat getemd, die wat uiterlijk, ge
aardheid en grootte betreft, 't meeste bewaard
heeft van haar oorspronkelijken roofdierstaat.
Toen de jacht en de visscherij opgegeven
werden, en men ploeg en eg ter hand nam,
had de boer geen tijd en geduld meer, om in
's werelds wijdén dierentuin te experimenteeren.
Alleen 't zwijn, dat zich aan alles smakelijk vet.
vrat, werd nog binnen de omheining van het
erf gelaten, maar daarmee was 't na den
kameel, 't paard, den ezel, 't rund, het schaap
en dé geit ook uit.
In weerwil van 't feit, dat onze betovergroot
vaders van huis uit niet bang van 'n dier
waren, is 't aantal, dat zij overmeesterd heb
ben, toch opvallend gering.
En hiermee jaag ik met oprechter angstige
afschuw voor den vijfden keer de kat van mijn
hospita uit de nabijheid van mijn schouders.
't Is wel 'n beetje te begrijpen, waarom de
mensch buiten de twee roofdieren hond en
kat, alleen vee wist te overmeesteren.
Hij kan alleen die dieren gebruiken, die
van nature in kudden leefden en niet stuk
voor stuk bewaakt behoefden te worden, die
dus van nature maatschappelijk aangelegd
waren, die een „belhamel" volgden, een voor
trekker, wiens plaats de mensch zelf kon in
nemen.
Verder moest hij niet al te verstandige die
ren hebben; dieren met 'n makkelijk te leiden
begripsvermogen. De apen, die men bij tro
pische volken al licht dienstbaar gemaakt zou
hebben, waren veel te intelligent, en andere
dieren stonden op 'n te lagen trap van instinct
om de eer te kunnen genieten met den mensch
samen te leven.
Tenslotte kon de mensch geen al te vlugge
dieren gebruiken, 'n Kip is te achtervolgen,
maar 'n antilope, die theoretisch gesproken als
huisdier in aanmerking kwam, is den mensch
te vlug af.
Hoe spoedig onze goede huisdieren weer
verwilderen kunnen, heeft de oor-log bewezen;
de paarden kregen, zonder stal en verzorging
direct een veel dikkere en hariger huid; de
katten deden al gauw wat schuwheid en wat
ruwheid van vel betreft, niets meer voor de
wilde kat onder; en de hoenders vertoonden
eveneens onmiddellijk 'n wonderlijke geaard
heid.
Van de groote dieren zijn de olifant, de ka
meel en drommedaris en de lama in 't Zuid-
Amerikaansche gebergte nuttig geworden voor
het menschdom. Van de knaagdieren is eigen
lijk alleen maar het konijn huisdier geworden
en uit heel de vogelenwereld, de pauw, de
duif, en de kippen en hanen uitgekozen.
Op het vluchtheuveltje, bij 'n tramhalte,
stond vanmiddag 'n oude. hond. Deed verma
kelijk gewichtig en suggereerde je sterk den
indruk, dat ie op lijn 5 wachtte. Z n linkeroor
had-ie omgeslagen, wat hem 't voorkomen gaf
van iemand, die n paar jaren wil verdonkere
manen door z'n hoed jeugdig-schuin te zetten.
En hij kneep z'n oogen half dicht tegen de
rails, die fel lagen te blinken in de zon, toen
die zich even liet zien. Z'n aandacht gold
echter niet de komst van lijn 5 maar was ge
heel geconcentreerd op de overzijde, waar een
frissche slagerswinkel hem in een culinaire
verrukking bracht. Behaaglijk rekte, hij z'n
rechterpoot, als een teeder gebaar naar de
bruin-gerookte worst, die onwaarschijnlijk
dicht bij dat vervloekte houten poortje hing.
Even werd zijn aandacht afgeleid door de
komst van een postbode op het vluchtheuveltje.
Honden hebben nu eenmaal een aangeboren
afkeer van uniformen. Met 'n grenzeloos dédain
in z'n waterige oogen draaide hij den postman
den staart toe en maakte aanstalten om naar
de overzijde -te verdwijnen. Juist ontsnapte
hij aan het gele gevaar van lijn 5 en bleef
midden op den rijweg even verontwaardigd
staan, om dan z'n -tocht te vervolgen. Ineens
een luid geknars van een remmenden auto. Op
nieuw halt, een grommenen tergend
langzaam stapte hij voorbij, den kop schuin in
de lucht met zooiets van. „Wacht maar, tot
ik er over ben!"
Er waren veel honden vanmiddag, opvallend
veel, o£ trokken ze meer de aandacht, nu het
wachten aan de tramhalte de aandacht op één
vertegenwoordiger van he-t ras had gevestigd?
De hond is een heel eigen verschijning in het
vertier der grootstad en hij speelt onbewust
een markante rol in het levensspel van lederen
dag. De langdurige omgang met den mensch
misschien heeft aan sommige uitingen van het
ras haast-menschelijke eigenaardigheden ge
geven en het was vanmiddag of ze dit onder
melkwagens en handkarren en op alle pleinen
en straten hardnekkig demonstreerden.
Er liepen van die melancholieke werkloozen,
die niet het genoegen hadden hun dolce far
niente in vertroeteling te beleven en die met
'n rasgenoot op en neer flaneerden in de
drukke winkelstraat, tusschen de haastige bee-
nen van voorbijgangers door, tusschen de rijen
der nieuwsgierigen rond een standje of in de
hal van een helverlicht winkelpand.
Er liep 'n andere, trotsch en zelfbewust, met
afgemeten pasjes als van een paradepaard,
midden op den weg. Zoo een, waarvobr je een
eindje omlo-opt; die je aankijkt met iets van
„zou je me niet eens groeten?" In 'n steegje
slenterde 'n paar anderen, schuw nog tot in
de donkerte van het straatje, snuffelend tus
schen vergeten afval en zoo van hun minder
waardigheid bewust, dat zij den staart verbor
gen onder hun magere buiken.
Intellectueels honden waren er, die je zoo
een zwart-gehoornden bril zoudt opzetten; die,
als ze praten konden, gewichtig zouden boomen
over Kunst en over de jongste poging naar
een dieren-epos. Ze weten een zeker cachet aan
hun doen en laten te geven; hebben een minia
tuur-paardentuig om hun hondenleden en
stappen, onuitstaanbaar pedant, steeds over de
trottoirs, bij voorkeur in de drukste straten.
Bij hen vertoont zich onmiskenbaar een aanleg
voor asthma, want zij kuchen bij iederen poot,
dien ze verzetten.
Harde werkers zijn er ook, doch ze worden
zeldzaam. De doorgevoerde mechaniseering
heeft er velen werkloos gemaakt en met nauw-
verborgen onrust turen ze onder hun melk-
kar naar den puffenden driewieler, die luid-
razend en snuivend door de straten rent, ten
slotte niets meer dan een benzine-drinkende
onderkruiper. Vanmiddag was er zoo'n bak-
fiets-met-motorgangmaking onklaar gewórden
en- twee uitgediende, eens pootige voortrek
kers, dribbelden er met een uitgesproken wel
lust om heen.
Tenslotte zijn er, die uit de vervoeging van
't werkwoord „gaan" eenige personen verleerd
hebben. Ze kennen alleen nog maar „zij gaat,
en ik word lekker meegedragen"
Wanneer iemand veel slechte kwaliteiten
van een hond heeft opgesomd, Is daarmee nog
niet beweerd, dat hij hondenhater is. Zeker,
ze hebben hun honden-zwakheden en belache
lijkheden, maar die komen van buiten. Sommi
gen komen zelfs op een heusche-lijk kerkhof
en krijgen 'n monumentje met 'n zielige
inscriptie. Dat ligt echter aan een redelijk
wezen, dat zooveel pleizier aan de vertroeteling
van 't diertje heeft beleefd. Ze hebben ontegen
zeggelijk veel hoedanigheden, hebben vers-tan-
digen lieden vak jarenlang genoegen ver
schaft en op de straten en pleinen, op de
kaden en bruggen der stad zouden ze zeer
noode worden gemist.
Maar daar 'n hond meestal luxe is en be
lasting kost 't is nu eenmaal een mensche-
lijke hebbelijkheid uitsluitend vermaak te heb
ben in dingen die belasting kosten!?
amuseer ik me maar met den hond „an sich".
En dat zal wel niemand interesseeren.
Ook een bezigheid.
Ongeduldige heer voor een publieke tele
fooncel wachtend: „Kan ik u soms helpen,
dame, om het gewenschte nummer te zoeken?"
Dame: „Och, ik moet eigenlijk heelemaal
niet telefoneeren, ik zoek alleen een mooien
voornaam voor m'a aanstaande baby".
Tooneel in China.
Van China weet de gemiddelde Westerling
niet veel meer, dan dat er permanent gevoch
ten wordt tusschen generaals met niet uit te
spreken en niet te onthouden namen. Van alle
Europeanen weten de Hollanders er geloof ik
nog het beste den weg, misschien omdat zij
zieleverwantschap voelen met hun gele broe
ders; men zegt immers, dat wij in Europa zijn,
wat zij zijn in Azië. Wij weten trouwens over
het algemeen noga! wat af van het buitenland,
althans meer dan het buitenland van ons en
van het andere buitenland weet.
Nog geen maand geleden zette een Parijze-
naar ongeloovig groote oogen tegen mij op,
toa*i hij tot zijn groote verwondering van mij
moest hooren, dat Holland door een koningin
geregeerd wordt en geen republiek is; dan had
den ze het hem op school verkeerd geleerd zei
hij, want daar hadden ze hem wijs gemaakt,
dat Lodewijk XIV de Republiek en niet het
Koninkrijk der Nederlanden had overwonnen.
En als bewijs voor het tweede gedeelte van
mijn stelling moge gelden, dat heusch niet het
eerste het beste Engelsch-e blad dezer dagen
naar aanleiding van het befaamde bezoek der
Duitsche ministers aan de Chequers, schreef,
dat de Duitsche Rijkskanselier, Dr. Brüning
eenKatholiek prelaat is.
Maar om op China terug te komen, men doet
er inderdaad nog iets anders dan vechten. Zoo
zijn de Chineezen b.v. dol op tooneelspel en
hun eenvoudige, soms kinderlijke natuur is op
dit punt niet veeleischend. Want hoewel China
langzaamaan gemoderniseerd wordt, kan hun
theater nog steeds het best vergeleken worden
met het Engelsche tooneel uit den tijd van
Shakespeare en de „Virgin Queen",
Bijna alles, behalve de costu-ums, wordt over
gelaten aan de welwillende fantasie van het
publiek. Stel u een overvolle en „oververhitte"
zaal voor. Een roezemoezig publiek, dat zelfs
de open ruimten en gangen tusschen de stoe
len vult, wacht met spanning het begin van de
voorstelling af. Mannen, die kennelijk de func
tie van suppoost vervullen en die groote sta
pels heete handdoeken torsen, laveeren met
groote vaardigheid tusschen de dringende me
nigte door en in een minimum van tijd vlie
gen de handdoeken links en rechts over de
hoofden heen door de zaal. De dragers, die
geen kans zien om in het gedrang aan ieder,
die er een hebben wil persoonlijk een heeten
handdoek te overhandigen, gooien ze daarom
maai- met een zoo geroutineerd gebaar in de
'lucht, dat 'zé precies 'terechtkomen in de han
den van deri^ene,'voor wien ze bestemd zijn.
Deze raadselachtige vertooning Is een gevolg
van de Chineesctie (en ook Japansefre) »e-
woönte om zich handen en gezicht to wrijven
met een Warme handdoekbij wijze van
verfrissching. Zij viri'den het buitengewoon op
wekkend en Europeanen, die het ook eens ge
probeerd hebben, zeggen dat het waar is.
Dan begint de voorstelling, niet zooals bij
ons door het „halen" van het gordijn, want er
is geen gordijn, maar door het verschijnen van
den regisseur of den tooneelmeester, die ge
acht worden onzichtbaar te zijn en die, overi
gens heel goed zichtbaar de primitieve décors
aanbrengen. Dan treden de spelers op en er
behoort heel wat goede wil en heel wat onder
scheidingsvermogen toe om uit te maken, wat
tot het spel behoort en wat niet.
Het moet u b.v; niet verwonderen als er op
het meest onverwachte oogenblik een man op
komt, die op een blaadje een hoogst ongemoti
veerde kop thee komt aandragen, die hij aan
biedt aan een acteur, die juist zijn zwaard
trekt om beroepshalve zijn medeminnaar een
kopje kleiner te maken. Wanneer deze dan
zijn wapen even op tafel legt en rustig thee
gaat staan drinken, dan is dat heel gewoon;
de man had trek in thee, hij bestelde dus thee
en vindt het heel logisch, dat hfj die dan ook
opdrinkt en niet koud laat worden. Het publiek
en hijzelf laten er zich niet meer door van de
wijs brengen dan u, wanneer u onder uw werk
een sigaar opsteekt, iets wat er toch eigenlijk
ook niet bij hoort.
De grootste Chineesche tooneelspeler, Mei-
Lang-Fang drinkt altijd thee, terwijl hij speelt
en ten teeken, dat het niet bij het stuk hoort,
houdt hij onder het drinken zijn wijde mouw
of een waaier voor zijn gezicht. En als meneer
Mei onder die bedrijven het kopje zou laten,
vallen dan zou dat waarschijnlijk niet eens
een luid gelach veroorzaken, want de Chinee
sche toeschouwer is uiterst beleefd en hij is er
diep van doordrongen, dat hij geacht wordt
het thee drinken niet te zien. Evenmin wordt
er gelachen als een wanhopige minnaar plat
op de planken gaat liggen, aan het publiek de
sensationeele mededeeling doet, dat hij zich
van verdriet niet gédt verdrinken, maar be
reids verdronken heeft en onmiddellijk daarna
opstaat en weg wandelt. Een andere speler
springt met een kwiek sprongetje op een ta
fel, om den volke kond te doen, dat hij zoo
juist onder levensgevaar een berg beklommen
heeft onder een hevige sneeuwjacht, ten bewij
ze waarvan hij een handvol papiersnippers laat
neerd warrelen.
Wij gaan nogal graag naar buitenlandsche
tooneelgezelscbappen kijken. Tot verdriet van
onze eigen acteurs, maar liet optreden van een
Chineesche troep zou waarschijnlijk een goede
reclame voor hen zijn.
(x)
„BUEN HUMOR".
„Kijk eris, Mammie, die schuit heeft ook al,
een reserve-band",