7 DE BRIEF LAATSTE WOORDEN D1ËET EINSTEIN EN MUSSOLINI UIT HET LEVEN VAN GLUT EN BUTT DE EENZAME ADELAAR WOENSDAG 24 JUNI 1931 f tnü". Vermoeid sloot Sara Petersen de oogen en leunde achterover in den rieten schommelstoel. Het was de eenige gemakkelijke stoel, dien ze in haar kamer had. Als men zijn eigen brood moet verdienen en alleen op de wereld staat, blijft comfort dikwijls een vrome wensch. Ze was ongeveer zes en dertig. Haar bleek gelaat droeg de sporen van harden arbeid en een tekort aan frissche lucht. Er was iets be droefds in haar groote bruine oogen en de zil veren draden aan haar slapen wezen op het verdwijnen van haar jeugd. De dag was druk geweest, heel druk. Met de opening van het seizoen, was er zooveel te doenal die naaimeisjes om op te letten. Ze hadden vandaag meer gegiecheld dan ge- werkt.... geen wonder, het zat in de lucht; het komende voorjaar en de eerste mooie dagHet was weer killer vanavond, ze zou toch maar even de kachel opstoken. Beneden ging de bel. Wat was dat? 0, de post natuurlijk. Wat kon het haar schelen. Zij kende toch niemand, zij kreeg nooit wat. Er werd geklopt. „Ja!" riep Sara, geknield voor de kachel. „Juffrouw, een brief voor u". Ze verwonderde zich, haar hart begon te bonzen. Ze legde de pook neer. „Wat zeg je?" vroeg ze, zich langzaam om draaiend. „Een brief voor u!" zei de hospita met nadruk. „Uit Alkmaar. Er staat geen afzender op", voegde ze er spijtig aan toe. „Leg hem maar op tafel". „Ja juffrouw". Nog even bleef de vrouw tal men, maar Sara ging door met poken. Toen de deur dichtklapte kwam ze overeind. Een brief voor haar! Ze nam hem op en be keek hem aan alle kanten. Het stond er toch duidelijk: mejuffrouw Sara Petersen, Breede- straat 35. Een eenvoudige witte enveloppe was het. Het handschrift kende ze niet. Alk maar! Wat zou het zijn? Van een notaris? Als ze eens een erfenis kreeg- Meteen ritste ze de enveloppe open en begon te lezen- Lieve Sara, Vergeef me, dat ik Je bij den naam noem Je vindt het natuurlijk brutaal van me, maar ik kan niet aan je denken als aan juffrouw Petersen. Ik heb nu al een week lang door de straat geloopen om je voorbij te zien komen. Ik zou zoo graag kennis met je maken. Ik ben niet zoo heel jong meer volgende maand word ik 39 maar je kunt daarom te meer overtuigd zijn van den ernst van mijn bedoelin gen. Ik ben eigenaar van een groote confectie zaak en heb een ruim inkomen. Wil je zoo goed zijn me Zaterdagmiddag om drie uur te ont vangen? Wij zouden dan eens kunnen praten. Daar ik deze week naar Amsterdam moet, is antwoord op mijn brief niet noodig. Wanneer het niet schikt, hoor ik dat wel aan je woning JAN A. HOLDER. Langzaam liet Sara den brief zakken en ging in den schommelstoel zitten. Ze kon het niet bevatten. Een aanzoek van iemand, die haar op sitraat had gezien; iemand, die haar niet kende en op het eerste gezicht verliefd op haar was geworden. Een blos gloeide op haar bleeke wangen; ze glimlachte. Het was iemand met een positie en drie jaren ouder dan zij. Zou ze gelukkig met hem kunnen worden? Bevrijd van zorgen, met iemand naast zich, die haar lief had en steu nen zou in de moeilijkheden van het leven? Groote tranen welden op in haar oogen. Het was Zaterdag. Sara voelde zich blij en opgewekt, haast gelukkig. Haar oogen straal den. Over haar gezicht lag een warmen glans. Na één uur haastte ze zich huiswaarts, kocht wat bloemen, deed een nieuw overtrek over het kussen in den schommelstoel en haalde het mooie theeservies van haar overleden moe der uit, dat jarenlang, netjes in papier gepakt, op de bovenste plank van de kleerenkast had gestaan. De koekjes gingen op een schaaltje, de kachel werd nog eens extra opgestookt en op haar zakdoek deed ze wat eau de cologne. Toen zete ze zich tot wachten. Tien over drie. Ze hoorde nog niets. „Hij heeft zich verlaat", dacht Sara. „Dat kan den beste overkomen". Half vier. ,,Hij is verdwaald. De Breedestraat is ook niet gemakkelijk te vinden en het sta tion ligt zoo ver weg". Vier uur. Sara stond voor het raam en keek naar buiten. Hoe zou hij er uit zien? Ze las den brief nog eens over, keek nog eens naar heit adres. „Misschien heeft hij den trein ge mist", dacht ze, maar haar hart werd zwaarder en zwaarder. Om zes uur kwam de hospita dekken. „Is het bezoek niet gekomen, juffrouw?" vroeg ze hei melijk nieuwsgierig. „Neen", antwoordde Sara kortaf. „Er zal wel iets tusschen gekomen zijn". 's Avonds wachtte ze nog, wachtte op de post, maar er kwam niets. Dien nacht kon ze niet slapen. Onrustig wentelde ze zich om en om in haar bed en overdacht de mogelijkheden, dié Jan Holder In gebreke hadden doen blijven. Moe en geslagen, met een kloppend hoofd en pijn in den rug, stond ze den volgenden mor. gen op en kleedde zich aan. Ze keek in den spiegel en zag een bleek gezicht met donkere kringen onder de oogen. 0, hoe oud, hoe echt oud zag ze er uit! Ais hij nu maar niet kwam, nu ze zoo leelijk was! Tegen half 12 werd er gebeld. Een hooge meisjesstem vroeg naar juffrouw Petersen; er kwam iemand de trap op. Sara richtte zich op in haar schommelstoel en keek in het gezicht van een jong meisje; een frisch, blond ding met groote bruine oogen. Een beetje verlegen keek ze Sara aan: „Bent n juffrouw Sara Petereen?" „Ja, dat ben ik", was het matte antwoord Het meisje begon te giechelen. „Ik geloof, dat we nog zoowat familie van elkaar zijn, maar ik wist niet dat u hier in de straat woon- de". Ze wachtte even. Toen giechelde ze weer. „Heeft u soms een brief gekregen van een ze- ikeren Jan Holder?" Een vreeselijk vermoeden ree# ia Sara om. Waarheid en verzinsel zijn ook dooceenge- weven, wanneer het betreft de laatste woorden, die eenmaal door beroemde, bekende en min der bekende mannen en vrouwen zouden zijn gesproken. Soms vragen we ons af, of hier een vergissing, fantasie of misschien kwaadaardig heid in het spel is. Een ander maal zijn die woorden zóó treffend in overeenstemming met den geest, die heel het leven van hem of haar, die heenging heeft gekenmerkt, dat we er geen oogenblik aan twijfelen, of ze zijn werkelijk ge sproken. Toen Socrates op bet punt stond, den gift beker, waartoe bij veroordeeld was, te ledigen, zei hij tot zijn vriend: „Crlto wij zijn een haan schuldig aan Aesculapius; voldoe de schuld ên vergeet ze niet''. „Ook gij, Brutus!", zouden de laatste woor den geweest zijn van Julius Caesar toen hij onder de samenzweerders in den Senaat zijn zoon Brutus zag, die onder zijn mantel een dolk verborgen hield. Suetonius deelt mede, dat dit zoo verhaald werd doch schijnt zelf de meening te zijn toegedaan, dat Caesar stervend alleen zuchtte. Van Columbus, den ontdekker van Amerika, kunnen we ons volkomen begrijpen, dat hij ge zegd heeft: „Heer, in Uwe banden beveel ik mijnen geest''. „iDe oomAdiiie is uit", spotte de satyr lens Rabelais, voordat hij zijn hoofd voor altijd neer legde en met dezelfde gedachten scheidde ook Heinrieh Heine uit het leven. Van Madame de Pompadour wordt verhaald, dat juist toen zij zou sterven, de pastoor van de Madeleine, die haar bezocht had, op het punt stond te vertrekken. Zij riep hem en zei: „Een oogenblik, mijnheer pastoor, dan gaan we samen!" Talma, de groote acteur (17631826) scheid de uit het leven met als laatste woorden: „Het ergste van aéjes is, dat Ik niet zien kan''. Voordat Tabmas Morus, de Engelsche kanse lier. het hoo* op het blok van den beul legde, schoof hij zelf zijn langen grijzen baard opzij en sprak: „Die heeft den koning niet be- leedigd". Sir Walter Scott, de Schotsche dichter en romanschrijver, zei tot zijn hem omringde fa milieieden: „God zegene U allen". Op het eerste gezicht wel wat eigenaardig, schijnen de laatste woorden van Philips, graaf van Chestierfield: „Geef Day roll es een stoel!' Zijn vriend Dayrolles kwam hem opzoeken en de zieke had nog juist kracht om met zwakke stem aan zijn kamerdienaar te zeggen: „Give Dayrolles a chair''. Het waren zijn laatste woorden De bekende Engelsche schilder Gainsborough had een groote bewondering voor de werken van Antonie van Dijek en het laatste wat hij sprak was: ,,Wij gaan allen naar den hemel en Van Dijck is in ons gezelschap". De laatste wensch van Goethe; „Meer licht!" is een frappant voorbeeld van napraten. Nim mer is bewezen, dat de 'Stervende dichter deze woorden zou hebben gebruikt. Wel, dat hij, toen hij zijn einde voelde naderen, tot zijn schoon dochter zeide: „Ottilie, mein Töchterchen, gib mir dein Pfötehen". Voor een man als Goethe zou natuurlijk de pathetische uifrroep „Meer licht'' veel verhevener hebben geklonken, dan het prozaische „Ottilie, geef me je pootje" en dat is waarschijnlijk de reden, dat Goethe nog altijd om „meer licht'' vraagt! De dichter Byron sprak als laatste woorden „Ik moet nou slapen". En hij ging slapen... voor immer. Thomas Jefferson, de 3de president van de Vereenigde Staen, stierf met de woorden: „Mijn ziel geef ik over aan God, mijn dochter am mijn land''. Madame Roland, die in 1793 werd terechtge steld wegens briefwisseling met uitgeweken Girondijnen, richtte vóór de executie haar oogen op het vrijheidsbeeld en riep uit: „O! Vrijheid hoeveel misdaden worden begaan in Uwen naam!" Alvorens te worden onthoofd, sprak koning Karei I van Engeland tot Bisschop Juxon, die hom ter zijde stond als laatste woord: „Her inner je". Er wordt verondersteld, dat het een herinnering was aan de boodschap, die de bisschop moest overbrengen aan Karel's zo-jn en waarbij de vader zijn zoon aanmaande zijn vijanden te vergeven. (Een zeer populaire dich- ter-zanger vertelde onlangs dóór de radio, dat de Koning zou gezegd hebben: „Er is maar één Karei I", maar deze woorden zijn histo risch absoluut onjuist!!!) Laten we deze opsomming eindigen met de laatste woorden van Dr. Adam, Rector van de High School te Edinburgh, die in ijlkoorts nog meende vóór zijn leerlingen te staan: „Het wordt donker, jongens; je kunt gaan!'' boog. „Ja", zed ze stug, „maar ik wist niet wat het te beteeken-en had'. ,Die brief was voor mij!" proestte het meisje. „Hij had er 35 op gezet en wij wonen op 55. Toevallig, dat ik ook Sara heet!" „Voor jou!" stamelde Sara, „enwat „Of ik hem neem?" giechelde het meisje. Ben je mal! Zoo'n ouwe! Ik ben net negen, tien. Waar hebt u den brief?" Langzaam ging Sara's bevende hand naar de tafel en nam den brief op. Het meisje las hem door en toen, steeds lachend, scheurde ze hem in stukken en gooide de snippers ln de kachel. „Je moet eens bij ons komen", zei ze, „dat zal vader leuk vinden". „Graag", antwoordde Sara dof. „Dè.g!" Met een knikje was het meisje de kamer uit, wipte neurieud de trap af en sloeg de huisdeur achter zich dicht. Boven, in de stille kamer, legde Sara het hoofd op tafel en snikte. De koekjes stonden onaangeroerd, de bloe men in het vaasje geurden.... JULIETTE MACCORMICK. Ik kom de vrouw van mijn neef tegen, en die vertelt mij, dat haar buurmans schoon vader, je weet wel, die dikke tweediander-l- envijftig panden, op dieet gesteld is. „Ik ben niks op diëet gesteld", zeg ik' tegen mijn aangetrouwde nicht; en ik kauw verholen maar allergezelligst op 'n stukje kauwgom ver der, en dan heb ik nog 'n tabakszak bij me, 'n oigarettendooeje, 'n sigarenkoker, 'n rolletje pepermunten, 'n spuitje Bondcot.... „Nou, maar het is vreeselijk, zoo'n stumperd", weeklaagt mijn nicht, d.w.z. de vrouw van mijn neef (niet oomzegger). „Heeft hij suikerziekte, zwaar aan t hart", ■vraag ik ook meewarig. „Gelukkig niet" antwoordt zij, „maar hij mag niets geen vet hebben, en geen varkensvleesch en geen „Curacaoisohe mangelen", en hij moat ulevelletjes slikken, die in petroleum gedrenkt zijn,..." „Ja", zeg ik, „diëet is een beroerd ding; wil je een pepermuntje „Dank je", zegt zij, „dat is niet goed voor mijn maag". „Nou, dan moet je meteen even bij den dok ter aanloopen om 'n diëet te vragen Ajuus". Ajuus Ik loop juist m'n bloedeigen schoon mama tegen 't lijf. „Weet je het al", informeert zij, „heeft Doortje het al verteld Doortje is mijn vrouw, „Nee", zeg ik, „ja", jok ik. „Wat dan vraagt schoonmama. „Nou", omzeil ik, "t is vreeselijk, hé,; wie had dat nou gedacht „Om dood te gaan", jerlmdeert miama, „al léén melk, alléén droge biscuit, en alléén fruit". „Toch nog al gezond eten" opper ik. „Ik heb nog 'n fijne Kalifornische appel in m'n aote- tasoh. Asjeblief die moet u aan Kobus geven" (Kobus is mijn jongste zwager). „Kobus Maar dan heb je Doortje verkeerd begrepen, licht schoonmama in, heel vriendelijk zonder den appel (binnenlandeohe goudrei-net) te accepteeren. „Kobus is niet op diëet gesteld; ik Vind je het niet, om, om bij te gaan hui len Ik zucht. „En de druiven zijn zoo duur; en de aard beien niet te betalen". Ik herhaal mijn zucht. „En -mielk?" fluister ik en ik stop m'n appel in m'n tasch. Twintig seconden sta ik sprakeloos. „Nou, het beste hoor, en we komen eens gauw kijken, hoe u het maakt op enkel droge biscuit, melk en fruit (exclusief druiven en aardbeien) Ik mompel net binnensmonds: „Meloens is maar geen heerlijk eten, en papke met beschui ten, en perziken en straks peeren, enkel sap,..." daar entert me m'n compagnon. We gaan samen even de zakeniborrel drinken. Ik drink Bols, dus één. Hij drinkt Fockink, dus meer. ,,'n „Borrel oompiet". Ik propageer de borrei ndiet; integendeel, 'n B-orrel is bijzaakmaar 'n augurkje, én zoutje nootjes, én aardappelschijf Jes, én 'n mootje zoute vis-Ch, én 'n kaasstokje... best te begrijpen, dat in 'n café-restaurant de -meeste „diëtisten" komen. „Moet je h-ooren, wat mijn vrouw me aan doet", leidt mijn compagnon het zaken-(borrel) gesprek in. „De dokter is vanmorgen bij Japie geweest, die heeft de waterpokken". „Slappe kost; geen zoetigheid; geen....", in. terrumpeer ik. „Heeft ze meteen gesproken over de puistjes en prikkeltjee op m'n gezicht" (terzijde:) „dia zijn gelukkig pas op komen zetten, toen wij a' onder de geboden stonden. Karnemelk, veel karnemelk drinken, heeft dé dokter gezegd. Jacques, zegt m'n vrouw, nu moest je 'ns drie weken lang je wassohen vier maal per dag met D.D.D.-zeep en enkel en niets anders gelbrui- ken dan karnemelk, 's Morgens karnemelksche pap, 's middags 'n paar glazen ,en 's avonds 'n flesoh karnemelk en dan geen melk, bier, thee, koffie, spuitwater en Fockink". „Ja, dk begrijp t", begrijp lk bardvochMg, 'in karaemeld diëetNog maar „één" Bols". Op weg naar hui», na het zakengesprek met mijn compagnon, kom ik den ouden gemeente ontvanger tegen, die vijf huizen verder woont dan ik. Och het is d-e oude ontvanger, ik kan 't wel met hem vinden, 't Was mijn vader die 'n hekel aan 'm had. We loopen samen op. „Hoe gaat 't groet ie joviaal. „Hoe gaat 't met u m'n wedervraag. „Gaat wel; m'n beenen willen niet meer zoo mee ,en dan mijn maag „Net als mijn maag", haast ik mij hem in de rede te vallen. Uit de eerste keuken snuif ik biefstuk, uit de andere saucijzen en bloem kool; ik weet dat mr, Dibbes aan den overkant vandaag jarig is, en 'n goed Bourgogne in z'n kelder beeft. „Meneer de gemeente-ontvanger, praat me niet van uio maag. Ik kan geen caviaar op tafel zien en geen champignons. Ik mag alleen goédkoope sar. dientjes hebben en soms wat kreeft of gecon serveerde zalm. En dan géén Togal, géén abdij, stroop, géén sanabogen, Em dan van -die lekke re dingen, waarop de kaffers in hun Afrlkaau- sohe kralen, den géheelen dag zoo gezellig en smakelijk kunnen sabbelen, die kan ik voor mijn maag niet krijgen en Vuurlanderssoep kan mijn vrouw niet klaarmaken; Limburgsclie kaas en doerians zijn de eenigste dingen, die ik niet belief, en die echte nog niet getmpor. teerde rendier-purée uit Kamibotsoha heb ik nog nooit geproefd, en 't origineel? recept van Einstein heeft zooals alle groote mannen een hobby. Hij speelt viool. En volgens Fritz Kreisler, den vioolvirtuóos, doet hij het lang niet slecht. Einstein heeft zelfs aspiraties, om in het publiek op te treden, maar hij doet dit voorloopig nog slechts op weldadigbeidacon- certen en dan nog een enkele maal, waarschijn lijk omdat hij voelt, dat zijn toehoorders hem meestal meer huldigen als Einstein den ge leerde, dan als Einstein den violist. Toch gaf hij reeds nummertjes ten beste ln den tijd, toen de reclame hem nog niet we reldberoemd had gemaakt. En in die periode overkwam het hem, dat hij ln een verslag abso luut genegeerd werd, omdat de muziekcriti cus hem niet de moeite waard had gevonden sajgsjr Als de twee „fiedelaars" elkander eens ontmoeten zouden Als tegenstelling hiervan fungeert ln zijn herinneringen een concert, waaraan hij in een klein dorp deelnam. De plaatselijke reporter had nooit van Einstein gehoord. Maar onder de luisteraars bevonden zich er eenige, die wei eens buiten het dorp waren geweest en van Einstein s wetenschappelijke prestaties verno men hadden. Ze spraken met den verslaggever Over den „beroemden Einstein" en verwonder den zich hoogelijk, dat de persman nooit van hem scheen te hebben geboord. Na afloop van het concert moet de reporter een encyclopedie hebben doorgesnuffeld, doch onder de viool virtuozen Einstein's naam niet hebben kunnen vinden. Hij wist er echter raad op en schreef desondanks een halven kolom over diens capa citeiten op de viool en noemde hem één der grootste violisten ter wereld. Einstein bewaart dit krantenknipsel met groote zorg. Hij is er trotscher op dan op al de verklaringen van zijn relativiteitstheorie. Hij beschouwt zijn viool als een tegenwicht tegen de droge wetenschap. Maar de viool is overigens niet zijn eenige liefhebberij. Hij houdt van boeken, vooral van oude boeken en h(j gaat er groot op, eens in een boekhande laarsblad als „den erudieten incunabulist" te zijn gekenschetst. Evenals Einstein speelt ook Mussolini viool. Dezelfde Fritz Kreisler zegt, dat ook de Italiaansche dictator zijn instrument lang niet onverdienstelijk bespeelt. Dat is naast het bespelen van de eerste viool ln het politieke orkest van zijn land, lang geen onverdienste lijke prestatie. Mussolini schaamt zich eigenlijk een beetje over zijn „zwakheid", die een krachtmensch een beetje onwaardig lijkt. En hij laat zich niet in het openbaar hooren. Zijn belangstelling voor de viool uit zich vooral hierdoor, dat hij graag groote kunstenaars bij zich in zijn villa „Torlonia" ontvangt en hen voor zich laat spelen. Fritz Kreisler was meermalen zijn gast. Aanvankelijk wilde de dictator hem niet toe geven, dat bij ook viool Speelde. Maar Kreisler vroeg lachend, hoe Mussolini dan aan de roode plekken in zijn hals kwam. „Ik dacht dat ik een artist te gast had", antwoordde Mussolini, „maar ik zie, dat ik met een detective te doen heb". En hij gaf toe, viool te spelen, doch er eerder mee te spelen, dan er op te spelen Men heeft Kreisler gevraagd, wie nu het beste viool speelde, Einstein of Mussolini. Hij beantwoordde die vraag met een diplomatiek glimlachje. En zei geen ja of nee. Dat Zou ook niet vriendelijk zijn geweest, of tegenover Einstein of tegenover Mussolini. Doch hij vond het denkbeeld van een wedstrijd tusschen de twee kostelijk. En hij verzekerde, dat alle twee ondanks hun grootheid als bevende dilettan ten op het podium zouden verschijnen en zou den transpireeren als twijfelachtige candida- ten voor een zwaar examen Er staat overigens van Mussolini als fiede laar nog niet geschreven, wat van Einstein door den bewusten reporter neergepend werd, n.l dat hij één der grootste wonderen in de geschiedenis van de muziek is, voor wiens aan gezicht alle virtuozen van het verleden, Paga- nini incluis, zouden verbleeken, indien ze hem konden hooren, zooals hij dien avond in het Duitsche dorp speelde Ho-btembottenpud ding is me nog nimmer bereid. Meneer, ben ik op diëet „gesteld" of niet „Eet u smakelijk; en 't beste met uw maag' de gemeente-ontvanger tikt met de knop van zijn hoed. „Van 't zelfde", wensch ik „als bij u de rijst maar niet Is aangebrand en bij mij de biefstuk te gaar. Anders vallen er alweer twee gerechten van onze epijsiy&t, Het meest beschaafde dier van „huis-uit" is, ge-loof ik met Charles Adams, en die kan het weten, de „zeeleeuw". De aap paart grove onzindelijkheid aan eigenwijze arro. gantie; de leeuw en de tijger zijn zoo verheven koninklijk en majesteitelijk, dat ze eigenlijk nooit zijn te vertrouwen; getemd en gedres seerd maken zij zoo heelemaal den indruk van „rois en exil; de olifant is per saldo een bij ons minder gevraagd huisdier, en de eisohen waaraan een huisdier moet voldoen, hebben wij onlangs medegedeeld; zij kwamen nagenoeg hierop neer, dat 'n huisdier veel weg moet hebben, van 'e „-huissloof"; maar de zeeleeuw is intelligent en niet mooi, wat bij den mensoh ook vaak samen gaat; hij helpt en amuseert zich zelf, en, zelfs Charles Adams het zegt, hij mist eigenlijk maar één ding: de spraak, en dat juist, dunkt mij, is het essen-tieele, wat ,den zeeleeuw bot het meest intelligente dier maakt. De reeds tweemaal genoemde Charles Adams is de man, die twee en vijftig jaar geleden den zeeleeuw heeft uitgevonden, natuurlijk na dat Onze Lieve Heer het dier, iets langer ge leden ,had geschapen. En nu nog, op 72-jarigen leeftijd houdt Adams zich met deze beesten bezig. Ook al moet hij bekennen, dat gedres seerde zeeleeuwen als hoofdnummer van het variétéprogramma tegenwoordig hebben afge daan, en verdrongen zijn door hoofdnummers van hetzij jonggedresseerde hetzij hyper-ge dresseerde menschen, wel te verstaan meer wijfjes dan mannetjes. Als jongen voer Adam-s vaak met de Ameri- kaansehe visschersvloot mee naar de kust van Alaska en daar heeft hij het leven en bedrijf der zeeleeuwen ,hun goedig en meegaand ka rakter, hun snelheid te water en hun gemak van bewegen te land, hun gemeenschapsgevoel en hun aard en liefhebberij voor groepspelen, zóó grondig kunnen beschouwen, bewonderen en bestmdeeren, dat hij, wat ouder geworden, niet rustte, voor bij een kapitein van 'n traw ler ertoe kon bewegen, om voor hem en pas sant zeeleeuwen te vangen. Jammer genoeg had Adams bij deze eerste poplngen, in zooverre pech, dat hij maar de karige vangst van zeven exemplaren ving, omdat hij de netten, die tot 1200 voet onder den waterspiegel zonken, .niet tijdig genoeg liet ophalen; hij rekende er na melijk niet mee, dat een zeeleeuw niet langer dan tien minuten onder water blijft. De zeven bracht hij evenwel ter verdere op leiding naar New-York, alwaar zij evenwel be sloten in hongerstaking te gaan; (ik laat mij niet uit over de waarde van zulk een argument voor hun intelligentie). Acht weken teerden zij letterlijk op hun vet; toen echter raakte blijk baar de provisie op, en op 'n goeden dag maak ten zij kenbaar, dat zij aan 150 180 pond visoh per dag nauwelijks genoeg hadden. Zeeleeuwen zijn geboren goochelaars en jong leurs; met 'n bal jongleeren zij van zelf, als 't ware, van nature; van bet bal- naar het trom- melspel, en verder naar het tamboerijn-, xylo foon-, harmonica, en kometspel was maar 'n stap, en Charles Adams' philharmonisch orkest was paraat, en dies -zijn koetje gekocht. Nu is Glut, 'n mannelijke zeeleeuw geweest, 'n knaap van 500 p-ond, die niet korter dan 34 Jaren lang Adams trouw gediend heeft. Glut was twee jaar oud, toen hij op de kust van Oregon gevangen werd; te Ut-ioa in de staat New-York is hij begraven. Glut was, zooals zijn lichaamsgewicht het mensohelijkerwijze gesproken, dat vermoeden, 'n goedmoedig en 'n zachtaardig dier, dat den hoog&ten graad der be schaving bereikt had, aangezien hij niet alleen tot tien kon tellen, maar ook nooit vergat voor eiken maaltijd zijn tanden te poetsen. Glut was 'n vrouwenhater, (wederom durf ik mij niet uitlaten over de waarde dezer omstandig heid als argument voor zijn intelligentie); de helpster van Adams kon Glut luchten noch zien, en zijn antipathie voor haar week zelfs niet, toen Glut haar de laatste jaren zijns le vens, wegens zijn blindheid heelemaal en ook letterlijk niet kon zien. Zooals meer bij goedmoedige wezens gebeurt, kon Glut wel eens barsoh en zonderling uit vallen; wanneer men hem irriteerde, verloor hij beslist zijn kalmte; en door ieder ander dan zijn heer en meester, liet hij zich gaauw lrri- teeren. In Montreal had 'n bediende van 'n circus theater in 'n al vroolijke bui gewed, dat hij bij Glut in de glazen kooi durfde gaan, en den goeietn lobbes over den kop durfde strijken, en dat tijdens afwezigheid natuurlijk van Adams. Glut rook, toen de man 't stuk waagde, ster ken drank, en (meet de intelligentie s.v.p.) hij beet den waaghals 'n stuk uit de hand. Butt, ook al 'n twintig jaar in de familie Adams opgenomen, Is van nature hartstochte lijker; hij gaat 'm beetje prat op zijn oorsprom- kelijken familienaam: zeeleeuw, d.i. leeuw te water; en bij beeft meermalen getoomd, dat hem door den ouden, eersten Adam dezen naam waarschijnlijk niet alleen gegeven is om zijn gelbrui, dat dat va,n den leeuw der woestijnen imiteert, maar ook en vooral om andere hoe danigheden, zijn snelheid en dapperheid. Volgens 'n statistiek leeft een kudde zee leeuwen den afstand van de Beringstraat naar de kust van Kalifornlë, 'n reis van 1780 zee mijlen, eens in 21 uur afgelegd, zoodat zij gemid deld 83 mijl per uur aflegden, dat is meer dan welke viseh ook zwemmen en welke vogel ook vliegen kan. In 1922 doodde Butt aan 't strand van Sid ney in minder tijd dan twee minuten twee haaien, die meer dan 20 voet lang en ongeveer 1500 pond zwaar waren. En dan is Butt met zijn 140 pond heelemaal gefn zwaar gewicht bokser. Het strand te Sidney is over volle lengte omheind, juist, omdat daar zooveel haaien in de buurt leven. Met 'n zwaren storm waren er echter twee exemplaren binnen de versperring geraakt, die maar niet gevangen en geschoten konden worden, met 't gevolg, dat 't badseizoen een enorm fiasco voorspelde. Op verzoek van den theatermagnaat, Sir Ben jamin Fuller, beeft Charles Adams toen zijn Butt er even op afgestuurd, met t reeds ge melde gevolg. Binnen twee minuten had Butt twee andere groote mogendheden afgeslacht; meet voor een laatste maal de intelligentie van den zeeleeuw, geduldige lezer,.,. i' r New York. (H.) De Aziatische vlucht van Charles Lindbergh met zijn, vergeleken bij zijn lengte lilliiputterdige echtgenoot», heeft weder eens de publieke toelangstelling otp den „Een zamen Adelaar" gevestigd. Althans hutten dat deel van de wereld, dat niet de vereenigde Sta ten van Noord Amerika heet. In de States zelf is Lindbergh nog steeds „Lindy" voor talüooze naar een aanbidder snakkend» winkelmeisje» en typisten en de luid bejubelde „Eenzame Adelaar'' of de „Vliegende Dwaas" voor het eoort Amerikanen, dat graag in de tonnen der oniganeele bewoners van ibet land spreekt. „Lindy" maakte zich beroemd en hij ia pien ter genoeg, zoo nu en dan eens iets extra ordi nairs te doen, in zooverre dit dan met zijn ko- lon-e'lsrang in overeenstemming is. Maar kolo nels kunnen zich heel wat veroorloven, zoo lang generaals ate Smedley Butter interna tionale incidenten uitlokken en protesteer»n, omdat ze in hun radiioepeec/hes geen „heli" en „dam-ned'' mogen gebruiken. „Lindy" is in zoo verre on-Amerikaansdh, dat hij geen idiote din gen doet. Do vlucht naar het Oosten is zoo safe als maar kan. Hij kan het zioh overigens veroorloven, geen idiote dingen te doen. Br is reeds een Lindbergh Museum, dat zijn naam tot dn lengte 'van dagen aan. het nageslacht zal overleveren en nu reeds duizenden trekt. Dus, wanneer Lindbergh zoo nu en dan maatr eens laat aankondigen, dat hij iets anders zal doen dan gewoon vliegen, blijft hij -beroemd en voor eiken Amerikaan een domdneerende figuur in de rij nationale helden. Zijn voornaamste „redlame" na zijn Ooeaan- vlueilit was zijn huwelijk, met. de dochter van den Ameirdkaansiclhen gezant ln Mexico. Sinds dien verliep zijn leven alis dat van de mieesten zijner medeburgers, met dit ver-sohil intus-- schen, dat hij zich nog steeds niet in het open baar kan vertoonen zonder door een nieuws gierige en opdringerige menigte te worden lastig gevallen. Wanneer het paar naar een theater wil of in een restaurant Wenscht te dinoeren, moet het zich vermommen. Welke, vermomming het beaiigt, wordt begrijpelijker wijze geheim gehouden In het dagelijksche laven draagt Charlies een groeten, hoed, die z'n gezicht girootendeels verbergt. Hierdoor voorkomt hij, dat hij op weg van z'n woning te Pincetoron naar zijn kantoor in New York niet door automobilisten wordt herkend wanneer hij in bet verkeer stóp pen moet en dat gebeurt nog ai eens. De hoed beschermt hom overigens lang niet altijd en menigmaal bevindt hij zich nog opeens te midden van een nieuwsgierige menigte, die hem volgt, tot hij in eon taxi ontvluchten kan. Zijn grootste vijandin is de sensatiepers. De manier, waarop die hem sinds zijn so'kwludbt heeft achtervolgd, heeft hem zoo kwaad ge maakt, dat hij elk contact met de „nteuwstoa- vi'ken'' weigert en slechts vertegenwoordigers van de conservatieve en luohtvaarbbladen ont vangt. Hij weigert de sensatiepers niet al-leen te woord te staan, maar geeft -haar ook nooit foto's. Toen zijn zoon geboren werd, was er een algemeene rage. De sensatiebladen trachtten, zelfs in z'n huis door te dringen, door dienst boden om te koopen. Er werd vijf duizend dol lars voor een foto van den Kleinen geboden..... Maar de sensatiepers werd buitengesloten en ze neemt -het Lindbergh allerkwalijkst. Des- Ondanks is ze er onidaniks allerfel lasterpraat jes niet in geslaagd, zijn populariteit te doen verminderen. Hij ontvangt nog iederen dag honderden brieven, uit alle Hoeken van de wereld. De meeste zijn bedelbrieven. Andere aanbiedingen van imianscfben die belangeloos in zijn dienst wil len treden en weer anderen de zotst# aanbiedin gen van allerlei oplichters, die zijn naam mis bruiken. Om ail die brieven te behandelen en het kaf uit het koren te zoeken, houdt hij «r te New York een kantoor oip na, waar hU paar daigen in de week zijn post verwerkt. Llndy's grootste verdienste is wei, dat hij ondanks zljin populariteit en al zijn succes zijp hoofd koeil beeft gehouden. Men beert voor speld, dat 'hij z'n hoofd zou verliezen, dwaz» dingen zou doen, waardoor bij rich elachelijllc zou maken en gevaarlijke -dingen, om zijn re putatie van „vliegenden Dwaas tie handha ven. Van dit alles is niets verwerkelijkt. In tieme vrienden verzekerden, dat Charles nog steeds dezelfde bescheiden, st-Hfe figuur i,s die hij was. Zijn afkeer van ongezonde publiciteit blijkt wel uit rijn teruggetrokken leven en kenmerkend ia. z'n zoontje, ofschoon hij over twee viiie©maohineis 'beeohiikit, nooit ln de lucht heeft meegenomen. Hoe voor de hand liggend zou bet zijn, dat de held van de lucht, zijn spruit ten luchtdoop zou houden. Maar Lindbergh vindt, dat dit nog den tijd heeft, tot die jongen er van genieten kan J it den Cyclopentijd. De Cycloop, wiens eenlg oog midden in het voorhoofd zit, blikt rond zich heen. Cyclopen en Cyclopinnen zitten of staan ln -bonte rij rondom hem. De Cycloop spreekt een hunner aan: „Juffrouw, heb u soms 'n oogenblikje voor De Cy-cl-opin. „Wel zeker. Wat is er van uw verlangen". De Cycloop: „Pardon, niet hier.... Ik wilde u graag ondertwee oogen spr«* ken",

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1931 | | pagina 6