7
DE BRIEF
LAATSTE WOORDEN
D1ËET
EINSTEIN EN MUSSOLINI
UIT HET LEVEN VAN
GLUT EN BUTT
DE EENZAME ADELAAR
WOENSDAG 24 JUNI 1931
f
tnü".
Vermoeid sloot Sara Petersen de oogen en
leunde achterover in den rieten schommelstoel.
Het was de eenige gemakkelijke stoel, dien ze
in haar kamer had. Als men zijn eigen brood
moet verdienen en alleen op de wereld staat,
blijft comfort dikwijls een vrome wensch.
Ze was ongeveer zes en dertig. Haar bleek
gelaat droeg de sporen van harden arbeid en
een tekort aan frissche lucht. Er was iets be
droefds in haar groote bruine oogen en de zil
veren draden aan haar slapen wezen op het
verdwijnen van haar jeugd.
De dag was druk geweest, heel druk. Met
de opening van het seizoen, was er zooveel te
doenal die naaimeisjes om op te letten.
Ze hadden vandaag meer gegiecheld dan ge-
werkt.... geen wonder, het zat in de lucht;
het komende voorjaar en de eerste mooie
dagHet was weer killer vanavond, ze zou
toch maar even de kachel opstoken.
Beneden ging de bel. Wat was dat? 0, de
post natuurlijk. Wat kon het haar schelen. Zij
kende toch niemand, zij kreeg nooit wat.
Er werd geklopt. „Ja!" riep Sara, geknield
voor de kachel.
„Juffrouw, een brief voor u".
Ze verwonderde zich, haar hart begon te
bonzen. Ze legde de pook neer.
„Wat zeg je?" vroeg ze, zich langzaam om
draaiend.
„Een brief voor u!" zei de hospita met
nadruk. „Uit Alkmaar. Er staat geen afzender
op", voegde ze er spijtig aan toe.
„Leg hem maar op tafel".
„Ja juffrouw". Nog even bleef de vrouw tal
men, maar Sara ging door met poken.
Toen de deur dichtklapte kwam ze overeind.
Een brief voor haar! Ze nam hem op en be
keek hem aan alle kanten. Het stond er toch
duidelijk: mejuffrouw Sara Petersen, Breede-
straat 35. Een eenvoudige witte enveloppe was
het. Het handschrift kende ze niet. Alk
maar! Wat zou het zijn? Van een notaris? Als
ze eens een erfenis kreeg-
Meteen ritste ze de enveloppe open en begon
te lezen-
Lieve Sara,
Vergeef me, dat ik Je bij den naam noem
Je vindt het natuurlijk brutaal van me, maar
ik kan niet aan je denken als aan juffrouw
Petersen. Ik heb nu al een week lang door
de straat geloopen om je voorbij te zien komen.
Ik zou zoo graag kennis met je maken. Ik ben
niet zoo heel jong meer volgende maand
word ik 39 maar je kunt daarom te meer
overtuigd zijn van den ernst van mijn bedoelin
gen. Ik ben eigenaar van een groote confectie
zaak en heb een ruim inkomen. Wil je zoo goed
zijn me Zaterdagmiddag om drie uur te ont
vangen? Wij zouden dan eens kunnen praten.
Daar ik deze week naar Amsterdam moet, is
antwoord op mijn brief niet noodig. Wanneer
het niet schikt, hoor ik dat wel aan je woning
JAN A. HOLDER.
Langzaam liet Sara den brief zakken en ging
in den schommelstoel zitten. Ze kon het niet
bevatten. Een aanzoek van iemand, die haar
op sitraat had gezien; iemand, die haar niet
kende en op het eerste gezicht verliefd op haar
was geworden.
Een blos gloeide op haar bleeke wangen; ze
glimlachte.
Het was iemand met een positie en drie
jaren ouder dan zij. Zou ze gelukkig met hem
kunnen worden? Bevrijd van zorgen, met
iemand naast zich, die haar lief had en steu
nen zou in de moeilijkheden van het leven?
Groote tranen welden op in haar oogen.
Het was Zaterdag. Sara voelde zich blij en
opgewekt, haast gelukkig. Haar oogen straal
den. Over haar gezicht lag een warmen glans.
Na één uur haastte ze zich huiswaarts, kocht
wat bloemen, deed een nieuw overtrek over
het kussen in den schommelstoel en haalde
het mooie theeservies van haar overleden moe
der uit, dat jarenlang, netjes in papier gepakt,
op de bovenste plank van de kleerenkast had
gestaan. De koekjes gingen op een schaaltje,
de kachel werd nog eens extra opgestookt en
op haar zakdoek deed ze wat eau de cologne.
Toen zete ze zich tot wachten.
Tien over drie. Ze hoorde nog niets. „Hij
heeft zich verlaat", dacht Sara. „Dat kan den
beste overkomen".
Half vier. ,,Hij is verdwaald. De Breedestraat
is ook niet gemakkelijk te vinden en het sta
tion ligt zoo ver weg".
Vier uur. Sara stond voor het raam en keek
naar buiten. Hoe zou hij er uit zien? Ze las
den brief nog eens over, keek nog eens naar
heit adres. „Misschien heeft hij den trein ge
mist", dacht ze, maar haar hart werd zwaarder
en zwaarder.
Om zes uur kwam de hospita dekken. „Is het
bezoek niet gekomen, juffrouw?" vroeg ze hei
melijk nieuwsgierig.
„Neen", antwoordde Sara kortaf. „Er zal
wel iets tusschen gekomen zijn".
's Avonds wachtte ze nog, wachtte op de
post, maar er kwam niets. Dien nacht kon ze
niet slapen. Onrustig wentelde ze zich om en
om in haar bed en overdacht de mogelijkheden,
dié Jan Holder In gebreke hadden doen blijven.
Moe en geslagen, met een kloppend hoofd en
pijn in den rug, stond ze den volgenden mor.
gen op en kleedde zich aan. Ze keek in den
spiegel en zag een bleek gezicht met donkere
kringen onder de oogen. 0, hoe oud, hoe echt
oud zag ze er uit! Ais hij nu maar niet kwam,
nu ze zoo leelijk was!
Tegen half 12 werd er gebeld. Een hooge
meisjesstem vroeg naar juffrouw Petersen; er
kwam iemand de trap op.
Sara richtte zich op in haar schommelstoel
en keek in het gezicht van een jong meisje;
een frisch, blond ding met groote bruine oogen.
Een beetje verlegen keek ze Sara aan: „Bent
n juffrouw Sara Petereen?"
„Ja, dat ben ik", was het matte antwoord
Het meisje begon te giechelen. „Ik geloof,
dat we nog zoowat familie van elkaar zijn,
maar ik wist niet dat u hier in de straat woon-
de". Ze wachtte even. Toen giechelde ze weer.
„Heeft u soms een brief gekregen van een ze-
ikeren Jan Holder?"
Een vreeselijk vermoeden ree# ia Sara om.
Waarheid en verzinsel zijn ook dooceenge-
weven, wanneer het betreft de laatste woorden,
die eenmaal door beroemde, bekende en min
der bekende mannen en vrouwen zouden zijn
gesproken. Soms vragen we ons af, of hier een
vergissing, fantasie of misschien kwaadaardig
heid in het spel is. Een ander maal zijn die
woorden zóó treffend in overeenstemming met
den geest, die heel het leven van hem of haar,
die heenging heeft gekenmerkt, dat we er geen
oogenblik aan twijfelen, of ze zijn werkelijk ge
sproken.
Toen Socrates op bet punt stond, den gift
beker, waartoe bij veroordeeld was, te ledigen,
zei hij tot zijn vriend: „Crlto wij zijn een haan
schuldig aan Aesculapius; voldoe de schuld ên
vergeet ze niet''.
„Ook gij, Brutus!", zouden de laatste woor
den geweest zijn van Julius Caesar toen hij
onder de samenzweerders in den Senaat zijn
zoon Brutus zag, die onder zijn mantel een
dolk verborgen hield. Suetonius deelt mede,
dat dit zoo verhaald werd doch schijnt zelf de
meening te zijn toegedaan, dat Caesar stervend
alleen zuchtte.
Van Columbus, den ontdekker van Amerika,
kunnen we ons volkomen begrijpen, dat hij ge
zegd heeft: „Heer, in Uwe banden beveel ik
mijnen geest''.
„iDe oomAdiiie is uit", spotte de satyr lens
Rabelais, voordat hij zijn hoofd voor altijd neer
legde en met dezelfde gedachten scheidde ook
Heinrieh Heine uit het leven.
Van Madame de Pompadour wordt verhaald,
dat juist toen zij zou sterven, de pastoor van
de Madeleine, die haar bezocht had, op het
punt stond te vertrekken. Zij riep hem en zei:
„Een oogenblik, mijnheer pastoor, dan gaan
we samen!"
Talma, de groote acteur (17631826) scheid
de uit het leven met als laatste woorden: „Het
ergste van aéjes is, dat Ik niet zien kan''.
Voordat Tabmas Morus, de Engelsche kanse
lier. het hoo* op het blok van den beul legde,
schoof hij zelf zijn langen grijzen baard opzij
en sprak: „Die heeft den koning niet be-
leedigd".
Sir Walter Scott, de Schotsche dichter en
romanschrijver, zei tot zijn hem omringde fa
milieieden: „God zegene U allen".
Op het eerste gezicht wel wat eigenaardig,
schijnen de laatste woorden van Philips, graaf
van Chestierfield: „Geef Day roll es een stoel!'
Zijn vriend Dayrolles kwam hem opzoeken en
de zieke had nog juist kracht om met zwakke
stem aan zijn kamerdienaar te zeggen: „Give
Dayrolles a chair''. Het waren zijn laatste
woorden
De bekende Engelsche schilder Gainsborough
had een groote bewondering voor de werken
van Antonie van Dijek en het laatste wat hij
sprak was: ,,Wij gaan allen naar den hemel en
Van Dijck is in ons gezelschap".
De laatste wensch van Goethe; „Meer licht!"
is een frappant voorbeeld van napraten. Nim
mer is bewezen, dat de 'Stervende dichter deze
woorden zou hebben gebruikt. Wel, dat hij, toen
hij zijn einde voelde naderen, tot zijn schoon
dochter zeide: „Ottilie, mein Töchterchen, gib
mir dein Pfötehen". Voor een man als Goethe
zou natuurlijk de pathetische uifrroep „Meer
licht'' veel verhevener hebben geklonken, dan
het prozaische „Ottilie, geef me je pootje" en
dat is waarschijnlijk de reden, dat Goethe nog
altijd om „meer licht'' vraagt!
De dichter Byron sprak als laatste woorden
„Ik moet nou slapen". En hij ging slapen...
voor immer.
Thomas Jefferson, de 3de president van de
Vereenigde Staen, stierf met de woorden: „Mijn
ziel geef ik over aan God, mijn dochter am
mijn land''.
Madame Roland, die in 1793 werd terechtge
steld wegens briefwisseling met uitgeweken
Girondijnen, richtte vóór de executie haar
oogen op het vrijheidsbeeld en riep uit: „O!
Vrijheid hoeveel misdaden worden begaan in
Uwen naam!"
Alvorens te worden onthoofd, sprak koning
Karei I van Engeland tot Bisschop Juxon, die
hom ter zijde stond als laatste woord: „Her
inner je". Er wordt verondersteld, dat het
een herinnering was aan de boodschap, die de
bisschop moest overbrengen aan Karel's zo-jn
en waarbij de vader zijn zoon aanmaande zijn
vijanden te vergeven. (Een zeer populaire dich-
ter-zanger vertelde onlangs dóór de radio, dat
de Koning zou gezegd hebben: „Er is maar
één Karei I", maar deze woorden zijn histo
risch absoluut onjuist!!!)
Laten we deze opsomming eindigen met de
laatste woorden van Dr. Adam, Rector van de
High School te Edinburgh, die in ijlkoorts nog
meende vóór zijn leerlingen te staan: „Het
wordt donker, jongens; je kunt gaan!''
boog. „Ja", zed ze stug, „maar ik wist niet wat
het te beteeken-en had'.
,Die brief was voor mij!" proestte het
meisje. „Hij had er 35 op gezet en wij wonen
op 55. Toevallig, dat ik ook Sara heet!"
„Voor jou!" stamelde Sara, „enwat
„Of ik hem neem?" giechelde het meisje.
Ben je mal! Zoo'n ouwe! Ik ben net negen,
tien. Waar hebt u den brief?"
Langzaam ging Sara's bevende hand naar
de tafel en nam den brief op. Het meisje las
hem door en toen, steeds lachend, scheurde
ze hem in stukken en gooide de snippers ln de
kachel.
„Je moet eens bij ons komen", zei ze, „dat
zal vader leuk vinden".
„Graag", antwoordde Sara dof.
„Dè.g!" Met een knikje was het meisje de
kamer uit, wipte neurieud de trap af en sloeg
de huisdeur achter zich dicht.
Boven, in de stille kamer, legde Sara het
hoofd op tafel en snikte.
De koekjes stonden onaangeroerd, de bloe
men in het vaasje geurden....
JULIETTE MACCORMICK.
Ik kom de vrouw van mijn neef tegen, en
die vertelt mij, dat haar buurmans schoon
vader, je weet wel, die dikke tweediander-l-
envijftig panden, op dieet gesteld is.
„Ik ben niks op diëet gesteld", zeg ik' tegen
mijn aangetrouwde nicht; en ik kauw verholen
maar allergezelligst op 'n stukje kauwgom ver
der, en dan heb ik nog 'n tabakszak bij me, 'n
oigarettendooeje, 'n sigarenkoker, 'n rolletje
pepermunten, 'n spuitje Bondcot....
„Nou, maar het is vreeselijk, zoo'n stumperd",
weeklaagt mijn nicht, d.w.z. de vrouw van mijn
neef (niet oomzegger).
„Heeft hij suikerziekte, zwaar aan t hart",
■vraag ik ook meewarig.
„Gelukkig niet" antwoordt zij, „maar hij mag
niets geen vet hebben, en geen varkensvleesch
en geen „Curacaoisohe mangelen", en hij moat
ulevelletjes slikken, die in petroleum gedrenkt
zijn,..."
„Ja", zeg ik, „diëet is een beroerd ding; wil
je een pepermuntje
„Dank je", zegt zij, „dat is niet goed voor
mijn maag".
„Nou, dan moet je meteen even bij den dok
ter aanloopen om 'n diëet te vragen Ajuus".
Ajuus Ik loop juist m'n bloedeigen schoon
mama tegen 't lijf.
„Weet je het al", informeert zij, „heeft
Doortje het al verteld
Doortje is mijn vrouw,
„Nee", zeg ik, „ja", jok ik.
„Wat dan vraagt schoonmama.
„Nou", omzeil ik, "t is vreeselijk, hé,; wie
had dat nou gedacht
„Om dood te gaan", jerlmdeert miama, „al
léén melk, alléén droge biscuit, en alléén fruit".
„Toch nog al gezond eten" opper ik. „Ik heb
nog 'n fijne Kalifornische appel in m'n aote-
tasoh. Asjeblief die moet u aan Kobus geven"
(Kobus is mijn jongste zwager).
„Kobus Maar dan heb je Doortje verkeerd
begrepen, licht schoonmama in, heel vriendelijk
zonder den appel (binnenlandeohe goudrei-net)
te accepteeren. „Kobus is niet op diëet gesteld;
ik Vind je het niet, om, om bij te gaan hui
len
Ik zucht.
„En de druiven zijn zoo duur; en de aard
beien niet te betalen". Ik herhaal mijn zucht.
„En -mielk?" fluister ik en ik stop m'n appel
in m'n tasch.
Twintig seconden sta ik sprakeloos.
„Nou, het beste hoor, en we komen eens
gauw kijken, hoe u het maakt op enkel droge
biscuit, melk en fruit (exclusief druiven en
aardbeien)
Ik mompel net binnensmonds: „Meloens is
maar geen heerlijk eten, en papke met beschui
ten, en perziken en straks peeren, enkel sap,..."
daar entert me m'n compagnon. We gaan
samen even de zakeniborrel drinken. Ik drink
Bols, dus één. Hij drinkt Fockink, dus meer.
,,'n „Borrel oompiet". Ik propageer de borrei
ndiet; integendeel, 'n B-orrel is bijzaakmaar 'n
augurkje, én zoutje nootjes, én aardappelschijf
Jes, én 'n mootje zoute vis-Ch, én 'n kaasstokje...
best te begrijpen, dat in 'n café-restaurant de
-meeste „diëtisten" komen.
„Moet je h-ooren, wat mijn vrouw me aan
doet", leidt mijn compagnon het zaken-(borrel)
gesprek in. „De dokter is vanmorgen bij Japie
geweest, die heeft de waterpokken".
„Slappe kost; geen zoetigheid; geen....", in.
terrumpeer ik.
„Heeft ze meteen gesproken over de puistjes
en prikkeltjee op m'n gezicht" (terzijde:) „dia
zijn gelukkig pas op komen zetten, toen wij a'
onder de geboden stonden. Karnemelk, veel
karnemelk drinken, heeft dé dokter gezegd.
Jacques, zegt m'n vrouw, nu moest je 'ns drie
weken lang je wassohen vier maal per dag met
D.D.D.-zeep en enkel en niets anders gelbrui-
ken dan karnemelk, 's Morgens karnemelksche
pap, 's middags 'n paar glazen ,en 's avonds
'n flesoh karnemelk en dan geen melk, bier,
thee, koffie, spuitwater en Fockink".
„Ja, dk begrijp t", begrijp lk bardvochMg,
'in karaemeld diëetNog maar „één" Bols".
Op weg naar hui», na het zakengesprek met
mijn compagnon, kom ik den ouden gemeente
ontvanger tegen, die vijf huizen verder woont
dan ik. Och het is d-e oude ontvanger, ik kan
't wel met hem vinden, 't Was mijn vader die
'n hekel aan 'm had. We loopen samen op.
„Hoe gaat 't groet ie joviaal.
„Hoe gaat 't met u m'n wedervraag.
„Gaat wel; m'n beenen willen niet meer zoo
mee ,en dan mijn maag
„Net als mijn maag", haast ik mij hem in
de rede te vallen. Uit de eerste keuken snuif
ik biefstuk, uit de andere saucijzen en bloem
kool; ik weet dat mr, Dibbes aan den overkant
vandaag jarig is, en 'n goed Bourgogne in z'n
kelder beeft.
„Meneer de gemeente-ontvanger, praat me
niet van uio maag.
Ik kan geen caviaar op tafel zien en geen
champignons. Ik mag alleen goédkoope sar.
dientjes hebben en soms wat kreeft of gecon
serveerde zalm. En dan géén Togal, géén abdij,
stroop, géén sanabogen, Em dan van -die lekke
re dingen, waarop de kaffers in hun Afrlkaau-
sohe kralen, den géheelen dag zoo gezellig en
smakelijk kunnen sabbelen, die kan ik voor
mijn maag niet krijgen en Vuurlanderssoep
kan mijn vrouw niet klaarmaken; Limburgsclie
kaas en doerians zijn de eenigste dingen, die
ik niet belief, en die echte nog niet getmpor.
teerde rendier-purée uit Kamibotsoha heb ik
nog nooit geproefd, en 't origineel? recept van
Einstein heeft zooals alle groote mannen een
hobby. Hij speelt viool. En volgens Fritz
Kreisler, den vioolvirtuóos, doet hij het lang
niet slecht. Einstein heeft zelfs aspiraties, om
in het publiek op te treden, maar hij doet dit
voorloopig nog slechts op weldadigbeidacon-
certen en dan nog een enkele maal, waarschijn
lijk omdat hij voelt, dat zijn toehoorders hem
meestal meer huldigen als Einstein den ge
leerde, dan als Einstein den violist.
Toch gaf hij reeds nummertjes ten beste ln
den tijd, toen de reclame hem nog niet we
reldberoemd had gemaakt. En in die periode
overkwam het hem, dat hij ln een verslag abso
luut genegeerd werd, omdat de muziekcriti
cus hem niet de moeite waard had gevonden
sajgsjr
Als de twee „fiedelaars" elkander eens
ontmoeten zouden
Als tegenstelling hiervan fungeert ln zijn
herinneringen een concert, waaraan hij in een
klein dorp deelnam. De plaatselijke reporter
had nooit van Einstein gehoord. Maar onder
de luisteraars bevonden zich er eenige, die wei
eens buiten het dorp waren geweest en van
Einstein s wetenschappelijke prestaties verno
men hadden. Ze spraken met den verslaggever
Over den „beroemden Einstein" en verwonder
den zich hoogelijk, dat de persman nooit van
hem scheen te hebben geboord. Na afloop van
het concert moet de reporter een encyclopedie
hebben doorgesnuffeld, doch onder de viool
virtuozen Einstein's naam niet hebben kunnen
vinden. Hij wist er echter raad op en schreef
desondanks een halven kolom over diens capa
citeiten op de viool en noemde hem één der
grootste violisten ter wereld. Einstein bewaart
dit krantenknipsel met groote zorg. Hij is er
trotscher op dan op al de verklaringen van
zijn relativiteitstheorie.
Hij beschouwt zijn viool als een tegenwicht
tegen de droge wetenschap. Maar de viool is
overigens niet zijn eenige liefhebberij. Hij
houdt van boeken, vooral van oude boeken en
h(j gaat er groot op, eens in een boekhande
laarsblad als „den erudieten incunabulist" te
zijn gekenschetst.
Evenals Einstein speelt ook Mussolini
viool. Dezelfde Fritz Kreisler zegt, dat ook de
Italiaansche dictator zijn instrument lang niet
onverdienstelijk bespeelt. Dat is naast het
bespelen van de eerste viool ln het politieke
orkest van zijn land, lang geen onverdienste
lijke prestatie.
Mussolini schaamt zich eigenlijk een beetje
over zijn „zwakheid", die een krachtmensch
een beetje onwaardig lijkt. En hij laat zich niet
in het openbaar hooren. Zijn belangstelling
voor de viool uit zich vooral hierdoor, dat hij
graag groote kunstenaars bij zich in zijn villa
„Torlonia" ontvangt en hen voor zich laat
spelen. Fritz Kreisler was meermalen zijn gast.
Aanvankelijk wilde de dictator hem niet toe
geven, dat bij ook viool Speelde. Maar Kreisler
vroeg lachend, hoe Mussolini dan aan de roode
plekken in zijn hals kwam.
„Ik dacht dat ik een artist te gast had",
antwoordde Mussolini, „maar ik zie, dat ik
met een detective te doen heb". En hij gaf
toe, viool te spelen, doch er eerder mee te
spelen, dan er op te spelen
Men heeft Kreisler gevraagd, wie nu het
beste viool speelde, Einstein of Mussolini. Hij
beantwoordde die vraag met een diplomatiek
glimlachje. En zei geen ja of nee. Dat Zou ook
niet vriendelijk zijn geweest, of tegenover
Einstein of tegenover Mussolini. Doch hij vond
het denkbeeld van een wedstrijd tusschen de
twee kostelijk. En hij verzekerde, dat alle twee
ondanks hun grootheid als bevende dilettan
ten op het podium zouden verschijnen en zou
den transpireeren als twijfelachtige candida-
ten voor een zwaar examen
Er staat overigens van Mussolini als fiede
laar nog niet geschreven, wat van Einstein
door den bewusten reporter neergepend werd,
n.l dat hij één der grootste wonderen in de
geschiedenis van de muziek is, voor wiens aan
gezicht alle virtuozen van het verleden, Paga-
nini incluis, zouden verbleeken, indien ze hem
konden hooren, zooals hij dien avond in het
Duitsche dorp speelde
Ho-btembottenpud ding is me nog nimmer bereid.
Meneer, ben ik op diëet „gesteld" of niet
„Eet u smakelijk; en 't beste met uw maag'
de gemeente-ontvanger tikt met de knop van
zijn hoed. „Van 't zelfde", wensch ik „als bij
u de rijst maar niet Is aangebrand en bij mij
de biefstuk te gaar. Anders vallen er alweer
twee gerechten van onze epijsiy&t,
Het meest beschaafde dier van „huis-uit" is,
ge-loof ik met Charles Adams, en die kan
het weten, de „zeeleeuw". De aap paart
grove onzindelijkheid aan eigenwijze arro.
gantie; de leeuw en de tijger zijn zoo verheven
koninklijk en majesteitelijk, dat ze eigenlijk
nooit zijn te vertrouwen; getemd en gedres
seerd maken zij zoo heelemaal den indruk van
„rois en exil; de olifant is per saldo een bij
ons minder gevraagd huisdier, en de eisohen
waaraan een huisdier moet voldoen, hebben
wij onlangs medegedeeld; zij kwamen nagenoeg
hierop neer, dat 'n huisdier veel weg moet
hebben, van 'e „-huissloof"; maar de zeeleeuw
is intelligent en niet mooi, wat bij den mensoh
ook vaak samen gaat; hij helpt en amuseert
zich zelf, en, zelfs Charles Adams het zegt, hij
mist eigenlijk maar één ding: de spraak, en
dat juist, dunkt mij, is het essen-tieele, wat
,den zeeleeuw bot het meest intelligente dier
maakt.
De reeds tweemaal genoemde Charles Adams
is de man, die twee en vijftig jaar geleden den
zeeleeuw heeft uitgevonden, natuurlijk na
dat Onze Lieve Heer het dier, iets langer ge
leden ,had geschapen. En nu nog, op 72-jarigen
leeftijd houdt Adams zich met deze beesten
bezig. Ook al moet hij bekennen, dat gedres
seerde zeeleeuwen als hoofdnummer van het
variétéprogramma tegenwoordig hebben afge
daan, en verdrongen zijn door hoofdnummers
van hetzij jonggedresseerde hetzij hyper-ge
dresseerde menschen, wel te verstaan meer
wijfjes dan mannetjes.
Als jongen voer Adam-s vaak met de Ameri-
kaansehe visschersvloot mee naar de kust van
Alaska en daar heeft hij het leven en bedrijf
der zeeleeuwen ,hun goedig en meegaand ka
rakter, hun snelheid te water en hun gemak
van bewegen te land, hun gemeenschapsgevoel
en hun aard en liefhebberij voor groepspelen,
zóó grondig kunnen beschouwen, bewonderen
en bestmdeeren, dat hij, wat ouder geworden,
niet rustte, voor bij een kapitein van 'n traw
ler ertoe kon bewegen, om voor hem en pas
sant zeeleeuwen te vangen. Jammer genoeg had
Adams bij deze eerste poplngen, in zooverre
pech, dat hij maar de karige vangst van zeven
exemplaren ving, omdat hij de netten, die tot
1200 voet onder den waterspiegel zonken, .niet
tijdig genoeg liet ophalen; hij rekende er na
melijk niet mee, dat een zeeleeuw niet langer
dan tien minuten onder water blijft.
De zeven bracht hij evenwel ter verdere op
leiding naar New-York, alwaar zij evenwel be
sloten in hongerstaking te gaan; (ik laat mij
niet uit over de waarde van zulk een argument
voor hun intelligentie). Acht weken teerden zij
letterlijk op hun vet; toen echter raakte blijk
baar de provisie op, en op 'n goeden dag maak
ten zij kenbaar, dat zij aan 150 180 pond
visoh per dag nauwelijks genoeg hadden.
Zeeleeuwen zijn geboren goochelaars en jong
leurs; met 'n bal jongleeren zij van zelf, als 't
ware, van nature; van bet bal- naar het trom-
melspel, en verder naar het tamboerijn-, xylo
foon-, harmonica, en kometspel was maar 'n
stap, en Charles Adams' philharmonisch orkest
was paraat, en dies -zijn koetje gekocht.
Nu is Glut, 'n mannelijke zeeleeuw geweest,
'n knaap van 500 p-ond, die niet korter dan 34
Jaren lang Adams trouw gediend heeft. Glut
was twee jaar oud, toen hij op de kust van
Oregon gevangen werd; te Ut-ioa in de staat
New-York is hij begraven. Glut was, zooals
zijn lichaamsgewicht het mensohelijkerwijze
gesproken, dat vermoeden, 'n goedmoedig en 'n
zachtaardig dier, dat den hoog&ten graad der be
schaving bereikt had, aangezien hij niet alleen
tot tien kon tellen, maar ook nooit vergat voor
eiken maaltijd zijn tanden te poetsen. Glut
was 'n vrouwenhater, (wederom durf ik mij
niet uitlaten over de waarde dezer omstandig
heid als argument voor zijn intelligentie);
de helpster van Adams kon Glut luchten noch
zien, en zijn antipathie voor haar week zelfs
niet, toen Glut haar de laatste jaren zijns le
vens, wegens zijn blindheid heelemaal en ook
letterlijk niet kon zien.
Zooals meer bij goedmoedige wezens gebeurt,
kon Glut wel eens barsoh en zonderling uit
vallen; wanneer men hem irriteerde, verloor
hij beslist zijn kalmte; en door ieder ander dan
zijn heer en meester, liet hij zich gaauw lrri-
teeren.
In Montreal had 'n bediende van 'n circus
theater in 'n al vroolijke bui gewed, dat hij bij
Glut in de glazen kooi durfde gaan, en den
goeietn lobbes over den kop durfde strijken, en
dat tijdens afwezigheid natuurlijk van Adams.
Glut rook, toen de man 't stuk waagde, ster
ken drank, en (meet de intelligentie s.v.p.) hij
beet den waaghals 'n stuk uit de hand.
Butt, ook al 'n twintig jaar in de familie
Adams opgenomen, Is van nature hartstochte
lijker; hij gaat 'm beetje prat op zijn oorsprom-
kelijken familienaam: zeeleeuw, d.i. leeuw te
water; en bij beeft meermalen getoomd, dat hem
door den ouden, eersten Adam dezen naam
waarschijnlijk niet alleen gegeven is om zijn
gelbrui, dat dat va,n den leeuw der woestijnen
imiteert, maar ook en vooral om andere hoe
danigheden, zijn snelheid en dapperheid.
Volgens 'n statistiek leeft een kudde zee
leeuwen den afstand van de Beringstraat naar
de kust van Kalifornlë, 'n reis van 1780 zee
mijlen, eens in 21 uur afgelegd, zoodat zij gemid
deld 83 mijl per uur aflegden, dat is meer dan
welke viseh ook zwemmen en welke vogel ook
vliegen kan.
In 1922 doodde Butt aan 't strand van Sid
ney in minder tijd dan twee minuten twee
haaien, die meer dan 20 voet lang en ongeveer
1500 pond zwaar waren. En dan is Butt met
zijn 140 pond heelemaal gefn zwaar gewicht
bokser. Het strand te Sidney is over volle
lengte omheind, juist, omdat daar zooveel
haaien in de buurt leven. Met 'n zwaren storm
waren er echter twee exemplaren binnen de
versperring geraakt, die maar niet gevangen
en geschoten konden worden, met 't gevolg,
dat 't badseizoen een enorm fiasco voorspelde.
Op verzoek van den theatermagnaat, Sir Ben
jamin Fuller, beeft Charles Adams toen zijn
Butt er even op afgestuurd, met t reeds ge
melde gevolg.
Binnen twee minuten had Butt twee andere
groote mogendheden afgeslacht; meet voor een
laatste maal de intelligentie van den zeeleeuw,
geduldige lezer,.,. i' r
New York. (H.) De Aziatische vlucht van
Charles Lindbergh met zijn, vergeleken bij zijn
lengte lilliiputterdige echtgenoot», heeft weder
eens de publieke toelangstelling otp den „Een
zamen Adelaar" gevestigd. Althans hutten dat
deel van de wereld, dat niet de vereenigde Sta
ten van Noord Amerika heet. In de States zelf
is Lindbergh nog steeds „Lindy" voor talüooze
naar een aanbidder snakkend» winkelmeisje»
en typisten en de luid bejubelde „Eenzame
Adelaar'' of de „Vliegende Dwaas" voor het
eoort Amerikanen, dat graag in de tonnen der
oniganeele bewoners van ibet land spreekt.
„Lindy" maakte zich beroemd en hij ia pien
ter genoeg, zoo nu en dan eens iets extra ordi
nairs te doen, in zooverre dit dan met zijn ko-
lon-e'lsrang in overeenstemming is. Maar kolo
nels kunnen zich heel wat veroorloven, zoo
lang generaals ate Smedley Butter interna
tionale incidenten uitlokken en protesteer»n,
omdat ze in hun radiioepeec/hes geen „heli" en
„dam-ned'' mogen gebruiken. „Lindy" is in zoo
verre on-Amerikaansdh, dat hij geen idiote din
gen doet. Do vlucht naar het Oosten is zoo
safe als maar kan. Hij kan het zioh overigens
veroorloven, geen idiote dingen te doen. Br is
reeds een Lindbergh Museum, dat zijn naam
tot dn lengte 'van dagen aan. het nageslacht zal
overleveren en nu reeds duizenden trekt. Dus,
wanneer Lindbergh zoo nu en dan maatr eens
laat aankondigen, dat hij iets anders zal doen
dan gewoon vliegen, blijft hij -beroemd en voor
eiken Amerikaan een domdneerende figuur in
de rij nationale helden.
Zijn voornaamste „redlame" na zijn Ooeaan-
vlueilit was zijn huwelijk, met. de dochter van
den Ameirdkaansiclhen gezant ln Mexico. Sinds
dien verliep zijn leven alis dat van de mieesten
zijner medeburgers, met dit ver-sohil intus--
schen, dat hij zich nog steeds niet in het open
baar kan vertoonen zonder door een nieuws
gierige en opdringerige menigte te worden
lastig gevallen. Wanneer het paar naar een
theater wil of in een restaurant Wenscht te
dinoeren, moet het zich vermommen. Welke,
vermomming het beaiigt, wordt begrijpelijker
wijze geheim gehouden
In het dagelijksche laven draagt Charlies
een groeten, hoed, die z'n gezicht girootendeels
verbergt. Hierdoor voorkomt hij, dat hij op
weg van z'n woning te Pincetoron naar zijn
kantoor in New York niet door automobilisten
wordt herkend wanneer hij in bet verkeer stóp
pen moet en dat gebeurt nog ai eens. De hoed
beschermt hom overigens lang niet altijd en
menigmaal bevindt hij zich nog opeens te
midden van een nieuwsgierige menigte, die
hem volgt, tot hij in eon taxi ontvluchten kan.
Zijn grootste vijandin is de sensatiepers. De
manier, waarop die hem sinds zijn so'kwludbt
heeft achtervolgd, heeft hem zoo kwaad ge
maakt, dat hij elk contact met de „nteuwstoa-
vi'ken'' weigert en slechts vertegenwoordigers
van de conservatieve en luohtvaarbbladen ont
vangt. Hij weigert de sensatiepers niet al-leen
te woord te staan, maar geeft -haar ook nooit
foto's. Toen zijn zoon geboren werd, was er een
algemeene rage. De sensatiebladen trachtten,
zelfs in z'n huis door te dringen, door dienst
boden om te koopen. Er werd vijf duizend dol
lars voor een foto van den Kleinen geboden.....
Maar de sensatiepers werd buitengesloten en
ze neemt -het Lindbergh allerkwalijkst. Des-
Ondanks is ze er onidaniks allerfel lasterpraat
jes niet in geslaagd, zijn populariteit te doen
verminderen.
Hij ontvangt nog iederen dag honderden
brieven, uit alle Hoeken van de wereld. De
meeste zijn bedelbrieven. Andere aanbiedingen
van imianscfben die belangeloos in zijn dienst wil
len treden en weer anderen de zotst# aanbiedin
gen van allerlei oplichters, die zijn naam mis
bruiken. Om ail die brieven te behandelen en
het kaf uit het koren te zoeken, houdt hij «r
te New York een kantoor oip na, waar hU
paar daigen in de week zijn post verwerkt.
Llndy's grootste verdienste is wei, dat hij
ondanks zljin populariteit en al zijn succes zijp
hoofd koeil beeft gehouden. Men beert voor
speld, dat 'hij z'n hoofd zou verliezen, dwaz»
dingen zou doen, waardoor bij rich elachelijllc
zou maken en gevaarlijke -dingen, om zijn re
putatie van „vliegenden Dwaas tie handha
ven. Van dit alles is niets verwerkelijkt. In
tieme vrienden verzekerden, dat Charles nog
steeds dezelfde bescheiden, st-Hfe figuur i,s die
hij was. Zijn afkeer van ongezonde publiciteit
blijkt wel uit rijn teruggetrokken leven en
kenmerkend ia. z'n zoontje, ofschoon hij
over twee viiie©maohineis 'beeohiikit, nooit ln de
lucht heeft meegenomen. Hoe voor de hand
liggend zou bet zijn, dat de held van de lucht,
zijn spruit ten luchtdoop zou houden. Maar
Lindbergh vindt, dat dit nog den tijd heeft,
tot die jongen er van genieten kan
J it den Cyclopentijd.
De Cycloop, wiens eenlg oog midden in het
voorhoofd zit, blikt rond zich heen. Cyclopen
en Cyclopinnen zitten of staan ln -bonte rij
rondom hem.
De Cycloop spreekt een hunner aan:
„Juffrouw, heb u soms 'n oogenblikje voor
De Cy-cl-opin. „Wel zeker. Wat is er van uw
verlangen".
De Cycloop: „Pardon, niet hier....
Ik wilde u graag ondertwee oogen spr«*
ken",