Ik DONDERDAG 30 JULI 1931 VOOS KNUTSELAARS. Alle Eens aam dek VERWILDERDE KINDEREN. VKEBE. OP ZOEK NAAI HET (GULDEN VLIES. J DE OUDE FRITS! WIE KENT DIT DIER n. De Erwten mam. NIEUWE PUZZLE. WISTEN JULLIE DAT? Oplossing "der vorige puzzle. NIEUW LETTERRAADSEL. X X X X X ,N LANGE TUNNEL.... Oplossing raadsels. Oplossing voipg letterraadsel Oplossing van 'den vorig®®* rebus EVEN LACHEN! Vorige week druk aan het vak van Czaar Peter den Grooten gedaan? Kranig! Viel anders niet mee, hè Nee, dat wist ik, maar ik wou eigenlijk den handigste onder jullie 'n kans geven, zie je Deze week kom ik daarom met 'n boot op de proppen, die 'n beetje handzamer is. Wat je maken moet Eerst de „zwa-te" plankjes bij C A en B uitzagen, 'k Heb die dingskes op ruitjes ge zet, om het opbrengen der teekening makkelij ker te maken, 't gemak dient pou eenmaal den mensch Wees dus zoo gochem om zelf ook ruitjes te Lekken en dan heeft het heele teekenwerk niks meer om 't lijf. Nu pakken we de zaag en gaan we de teeke ning uilzagen en daarmee is 't grootste karwei achter den rug. D, G, I en F. zijn ronde stok ken, de maten staan er bij. Voor het roer nemen we 'n blikkie, 30 X 15, hetgeen de zéér geslaagde aquarel bij E verzinnebeeldt. Voor het zeil.... nou, vraag dat maar eens aan je oudste zus, die weet daar wel raad op. zeg maar dat ik je stuur, dan vindt ze vast goed! Veel succes, veel pleizier en wie mooiste heeft, mag uit z'n spaarpot 'n ijsco koopen. joo%yo jL/Ji&tn n Door de straten van de Noord- en Zuid- Russische steden, langs alle groote stations, door velden en dorpen trekken de wilde horden der in lompen gehulde, verwaarloosde kinderen besprisornis Zij warmen hun verkleumde handen aan de teerketels voor het asphalt, om wat te beko men van de kou; 's nachts kruipen ze in die ketels zelf, om daar wat warmte te vinden. Voor de bakkerswinkels eischen zij van de koo- pers op luiden toon 'n bete broods. Het zijn de kleine roofdieren van de vlakte, die men vergeefs geprobeerd heeft op te voeden. Wordt het kouder in hun barre vaderland, dan reizen zij de zon en de warmte achterna; zij houden zich vast onder de spoorwagens of scharrelen over de zolderingen. Krijgen ze honger, en stapt de trein, dan schooien ze wat eetbaars af arfn de coupé-ramen. Wanneer deze niet goed gesloten zijn, zoeken groezelige hand jes tastend naar iets om te eten, naar kleeding, geldstukken of sigaretten. De ouderen moeten van de besprisornis niet veel hebben en geven maar gauw wat, om van ze af te komen. Roo- vend, half bevroren trekken zij door hun vader land, totdat een felle nachtvorst of 'n auto bus 'n eind aan hun zielig bestaan maakt. De hooge heeren in Rusland weten te ver tellen, dat de burgeroorlogen deze stumpers tot •weezen hebben gemaakt, en zeggen, dat er nog „maar" driehonderdduizend van dit soort rond- loopen. Mevrouw Lenin durfde toen te zeggen, dat 't er wel 100.000 waren. Gelukkig, dat zij bij het volk zéér gezien is, anders was 't voor haar slecht afgeloopen! Het gekke is, dat de meeste kinderen van zes tot acht jaar oud zijn en dus nog niet eens geboren waren, toen de burgeroorlog woedde! Hoe dat komt, ver klaren de heeren niet! De ellende, de nood, het gebrek zijn er de oorzaak van en het is voor de besprisornis te wenschen, dat ze zoo gauw mogelijk van de straat worden afgehaald. 'n Tijdgenoot van keizer Augustus je weet wel, van hém ging het bevel uit, „dat de heele wereld moest wordeu opgeschreven!" En kort daarna werd O. L. Heer geboren heeft iets ovii- den vrede gezegd, dat waard is ont houden te worden; „Zie, daar staan de legers opgesteld, dik wijls van medeburgers en familieleden, gereed pm te gaan vechten; de heuvels vullen zich met paarden en soldaten; in een, oogenblik wordt heel het land bezaaid met de lijken der gesneuvelden. Temidden van die menigte van dooden en van plunderaars zou men haast vragen: wat is toch de oorzaak, die een mensch aan een mensch de hand doet slaan? Want zelfs wilde beesten bestrijden elkaar niet en ook al deden ze dat, dan zou datzelfde een mensch nog niet voegen, want hij behoort tot «en vreedzaam ras en is het naast verwant aan de godheid. Wat is dat toch voor een woede, die u aanhitst, en welke razernijen stoken u op tot wederzijds bloedvergieten?" De man, die zoo vóór 1930 jaar sprak, heette Papirlus Fabianus. 'n Mooie tijd, de vaeantie-tijd, om zoo'n groote reis te gaan maken als noodig is om hei „Gulden Vlies" te vinden. We schepen ons op het snelle schip „Argo" in, met de andere - igo-uauten, nu zóóveel eeuwen geleden! Hoe veel eeuwen wel? Ja, hoor 'ns, dat weet ik T™ ^f1 er= P™cies en wat de bedoeling u (eigenlijk was, sommigen zeggen: het was ei'0m te doen om e°ud te oplek ken. Het zal wel zijn, maar de mooiste dingen, are op aarde gebeurd zijn, gingen juist niet om goud en Sint Faulus liep zich het vuur niet uit de sandalen om goud, het handjevol Spaitarnen, dat met Leónidas de Thermopylae veidedigde en daar sneuvelde, deed dat stellig niet om geld, en niet om goud zeilde Nansen naar het Land der Witte Stilte of buigen zich onze zusters in erbarmen over jle arme melaat- schen op Molókai! Er zijn op de wereld andere dingen te doen dan die voeren naar een lui leven en een gemakkelijke weelde, dingen, waarover de vromen zioh verheugen en God de Vader zéér tevreden glimlacht! Waarom zouden we niet gelooven, dat deze Arg-onauten óók edele kerels waren, die 'n goede daad nastreefden Waarom andieirs is hun reis door groote dichters bezongen en de herin nering eraan bewaard gebleven tot op dit oogenblik? „Ja maar, t is toch maar in sprookje^" Dat wéét ik zoo net nog niet! Ik dacht zoo dat ieder van ons 'n Gouden Vacht heeft te zoeken in z'n leven en dat voor ieder van ons 'n woeste zee dit verhinderen wil en dat op ieder van ons draken loeren, die ons den weg naar het ideaal versperren willen! Waarom zou dat vóór honderden jaren óók al niet het geval zijn geweest? Dat Gouden Vlies, dat heeft 'n heele geschie- c enis gehad. De oude Grieken zeiden maar tr iT-6' D-i0t' °f 20 SeIi^k he(bben 3at ln o chis hing, in 'n beukenboschje, en dat het de vacht was, de gouden vacht van 'n ram, waarop Phfxos en Helle zich plaatsten en de zee overstaken, die Europa van Azië scheidt Deze kinderen hadden 'n booze stiefmoeder, die hen op allerlei wijze kwelde en het leven méér dan zuur maakte. Nou, en toen er 'n hongers nood in het land kwam, wou die stiefmoeder Phrixos aan den oppergod offeren, niet omdat ze zooveel van dien oppergod hield, maar om haar eigen kinderen later makkelijker te kun nen vóórtrekken. De priester stond al gereed met het offermes, toen de Gouden Ram uit de wolken kwam aanrennen en met de kinde ren verdween. Hun vader, Atlhamas, werd krank zinnig en wei zóó erg, dat hij een kind van die stiefmoeder doodde en deze maakte, dat ze weg kwam met het andere in haar arm, sprong van n rots in zee en werd veranderd in een dolfijn. Je moogt het vragen aan alle oude matrozen, of dit dier niet al blazende en zuchtende zijn weg vervolgt over het water, 'n jong aan zijn borst koesterend. De mensch en joegen hun koning Athamas weg, want wat moesten ze met 'n koning beginnen, die zoo wreed was z'n eigen stiefkind te dooden? Overal zwierf hij rond, tot hij ten laatste kwam in Delphi, waar het orakel zioh bevond. Boven een rotskloof, waaruit verdoovende dampen stegen, stond daar een hooge drievoet. Na uit de heilige bron te hebben gedronken en eenige laurierblaadjes te hebben gesnoept, zette zich de priesteres, Pytbia genaamd, (klemtoon op y, te spreken ais „ie") op dien drievoet neer, ge raakte in een toestand van geestverrukking, uitte allerlei onverstaanbare en voor 'n gewoon mensch onsamenhangende woorden, die door de priesters werden opgevangen en meegedeeld als zijnde de uitspraak van den god Apóllo (De laurier was aan Apóllo gewijd). Zoo ver nam nu Athamas (klemtoon op le a), dat hij moest ronddolen wegens zijn booze daad, „tot- dat de wilde beesten hem zouden eeren als hun gast". Dag aan dag sleepte de vorst zich nu voort in honger en ellende, och nee, in honger eigenlijk niet, want als je veel ver- driet hebt, voet je nooit honger. Eens zag hij een troep wolven, die 'n schaap aan 't verscheu ren waren. Toen ze 'n mensch roken, poetsten zij de plaat, want wolven zijn lrffe dieren. Zoo kon Ai harnas 'n stukje sohapobout cte-n en ver stond, dat hij de -gast was geweest van roof dieren. Nu doolde hij niet teug r meer rond, stichtte 'n stad en werd daar koning van. Maar waar was die ram gebleven? Wel, die draafde altijd nog maar door met Phrixos en Helle en bereikte de zeeëngte, die Europa van Azië scheidt. Hoe het kwam zal altijd wel 'n raadsel blijven, maar hier duikel de die arme Helle van het trouwe dier af en verdronk op de plaats, welke nu nog altijd zee van Helle", Hellespont, heet., wéét je wel, hè, uit de aardrijkskunde? Of zegt jullie meester: „Straat der Dardanellen?" Ook goed, want die Dardanellen zijn Turksohe forten geweest, zóó sterk, dat zelfs de verêénigde En- gelsche en Fransche vloten en dat zégt nog al iets, hé? van Nov. 1914 tot Dec. 1015 ver- geefscho moeite deden om dóór die Dardanel len Unie hun Russische vrinden in de zwarte Zee te bereiken! Na 1934,zijn de forten daar. ginds geslecht. Phrixos bereikte, intusschen, behouden den overkant en op laatst hielden zij halt te Kolchis. Daar trouwde Phrixos met een dochter van koning Aiétes, offerde den ram aan de goden, en hing diens „Gulden Vlies" op in een heilig boschje, toegewijd aan Ares. Koning Aietes was er wat zuinig op. want door een godsspraak was voorzegd, dat het land, waar deze vacht zich bevond, hoogst gelukkig zou zijn. Hij had dan ook lang geen kwajongen aangesteld om den schat te be waren; aan den ingang van het bosohje lag vuurspuwende draak om het kostbare kleinood te behoeden. Ondertussclien kwam Phrixos te sterven, maar zijn geest kon geen rust vinden, zóó ver langde hij naar Griekenland, om daar voor im mer begraven te wordep. Dapperen mannen fluisterde die geest in: „Kom over zee naar Kolchis en breng het Gulden Vlies naar huis; mijn geest zal erop toeven en ik zal verga derd worden bij mijn vóórvadaren en rust vinden! Maar de dapperen hadden er wainig puf in. Het was niet bqpaald naast de deur, dat Kolchis, en dat Gulden Vlies zou óók zoo maar niet voor hot grijpen liggen, dat kon je- nöt begrijpen! En er was niemand onder al de helden, die eraan dacht de gouden vacht te gaan halen, dat Phrixos' geest rust mocht vinden. Nu woonde er ln Iolkos 'n kon tag, Aison die 'n neef van Phrixos was. Hij was ook al net zoo ongelukkig als Athamas, want z'n stiefbroer, PéJlas, had had altijd op hem ge munt, Die Péiias was '11 rare! Toen hij nóg maar 'n wurm van 'n jongen was, kreeg hij 'n schop van 'n wilde merrie en héél zijn ge zicht zag er zwart van. Zóó vond hem 'n schaap herder, die hem Péiias, dat beteeken,t: „Zwarte" noemde. Nou, die was het nu, die Aison dwong de stad als koning te verlaten. Toen den on- „Hè, jasses, zeker allemaal jaartallen en veldslagen en Poolsche deelingen en we waren ai zoo blij, dat 't vacantie was en dat we van a) die narigheid voor 'n paar weken verlost waren en nou komt U d'r tóch weer mee aanzetten Draaf nou niet zoo door asjeblieft en kijk eerst de kat eens uit den boom, heet-gebakerde jongedame Je zult me heusch niet op „alle maal jaartallen" betrappen, ofschoonik er 'n dikke vrind van ben en er geen kwaad van kan hooren, wè,t ze ook d'r van zeggen Maar ik beloof je, je - zult van deze hebbelijk heid jij natuurlijk on-hebbelijkheid hhést geen last hebben, 'k wou alléén maar iets uit t leven van 'n koningskind verteilen, iets van oen ouden Frits, een der populairste vorsten, die ooit geregeerd hebben? Déér heb je todh niks op tegen Nee Nou, dan steken we van wal „De oude Frits" der alte Fritz ie hij ratuurlijk niet altijd geweest't Was maar 'n wurm van 'n kind, dat in het Koninklijk feiot te Berlijn den 24en Januari 1712 met }e verlof ter wereld kwam en de vader, Koning Frederik Wilhelm I, vond heit haast riet de moeite waard veel notitie van zijn spruit te nemen 1 Wat drommel, als je zelf in hart en nieren soldaat bent en al je best doet, om „lange Kerle", reusachtige grenadiers, uit alle streken van Europa tot een reuzen- garde bijeen te drijven in Potsdam en Je komt dan met 'n kroonprins aanzetten, die niet veel anders belooft te worden dan 'n mannetje-van- fcoter, bewaar dén je goeien zin maar eens Ja, de „Riesengardisten" hadden nu eenmaal het hart van Frederik Wilhelm I gestolen, van deze „blauwe kinderen" hield hij véél en later, toen de rheumatiek hem plaagde, kortte hij zich den tijd met het ln olieverf schilderen van' enkele hunner portretten Dde bestaan er tegenwoordig nog en dragen het onderschrift „in tormen-tis pinxit E. W. R.", „in pijnen geschilderd door Frederik Wilhelm, Koning!" De kleine kroonprins kon het natuurlijk niet helpen, dat hij zijn vader zoo weinig aanstond Ook later, in diens „tabakscollege", zou hij 'n slecht figuur slaan Dat was eók 'n lief hebberij van papa rooken en biertjes drinken in de paleizen van Berlijn of Pótsdam met zijn vertrouwelingen, waarbij Alle ceremonies aan kant gezet werden. Soms vertelde men er mop pen, dat 'n huzaar er nog 'n kleur van krijgen zou en jonker von Gundling speelde in zoo'n „Tabakstoolleigium" zoo'n beetje voor hofnar. Wie niet tegen rooken kon, moest tóoh 'n aarden pijp in z'n mond houdenJa, dat waren zoo de vermaken van den papa van den grooten Frits 1 En daar stond hij nu, met den kleinen kroon prins, die geen kik gaf, niet eens zijn stem 'n keer hooren. liet Wacht, daar wist Friedrich Wilhelm wol raad op Ondanks het gejammer der verschrikte hofdames nam bij het wicht rree tot vlak voor den haard en hield het toen eens even dioht bij de vlammen, om het wat levendiger te maken, net als 'n jongen met zijn warmen adem over 'n meikever z'n buik doet, als het bruine diertje niet erg tierig lijkt. Déér stiet me die kleine bengel 'n gil uit, dat de teergevoelige ooren deir jonkvrouwen er van toetten 1 Zóó, dat was pas naar den zin van den bardband igen papa En laat nu de vlag maar waaien bo en het paleis, en de l.anonnen he- groote nieuws maar donderen over de hoofden der in den sneeuw wachtende Berlijners Friedrich Wilhelm heeft 'n zoon En die zoon zou strèng worden opgevoed. Géén verwend poppetje zou hij wjirde-n onder ae zachte handen der hofdames! Barsche offi. eieren en stroeve dominees zouden 'n kerel van hem maken heelemaal naar den smaak van zijn koninklijken vader. Deze menschen spraken Duitsoh tegen hem; de dames Fransch. het laatste was hem liever dan het eerste! Op zekeren dag vond hij een uniform vóór zijn bed op 'n stoel liggen. Ze hadden een afdee- ling voor hem samengesteld van honderd a-lel- lijke jongens, waarover hij als „kapitein" het commando moest voeren. Het prille kinder stemmetje kon de hevelen nauwelijks zeggen, maar de soldaten luisterden er toch naar, als of er 'n ouë ijzervreter over hen gebood. Soms rukte de koning met 'n smak het venster open en las den kroonprins de les, waar allen bij waren. Dat vond hij erg vervelend natuurlijk en hij had niks liever gedaan dan het heele soldaatje-spelen vaarwel zeggen om alleen te leven voor zijn Fransche dichters en zijn fluit spel, waar hij dol op was. Maar de plicht riep hem telkens daarvan af en drong hem zelfs naar 't Rotsdammer „Tabakscolklgiium", waar hij bier moest drinken en de ruige taal der gasten voor lief nemen. Dan weer klonken de tonen van de jachthorens en ging 't, wild en woest, achter edelhert of zwijn aan, 'n liefhebberij, die Frits maar matig bekoorde. Groote jacht- diners besloten deze ritten er werd gegeten, clat 't 'n lieve lust was eu iedere aanzittende, de koning inbegrepen, leek meer op 'n holle- bollen Gijs dan op 'n redelijk mensch! Militaire muziek maakte het noodige spektakel erbij, als niemand erop lette, schoof de kroonprins zijn bord haast onaangeroerd weg, in de handen van een vertrouwden dienaar, die wel wist, dat 'n belooning niet zou uitblijven. Het gebeurde soms dat Friedrich Wilhelm I inspectie hield over de kamers, die zijn zoon bewoonde. Alles wat daarin naar luxe of ver wijfdheid zweemde, wekte dan zijn toorn op. Zijden kieeren, Fransche gedichten, kamerpan- toffeltjes en zulke dingen werkten op Zijne Majesteit als 'n roole lap op 'n stier. De kast, waarvan de sleutel dood-toevallig zoek was, trapte hij in elkaar, schommelde als 'n dolle man door de laden en vond de fluit van ebben hout, ingelegd met zilver en ivoor, waarvan zijn zoon zoo veel hield. „Wat moet dat met die kinderachtige fluit hier, snotneus? Ik dacht, dat een prins van Pruiseji alleen maar verstand van trommels had! Dóór kan je op slaan zooveel je wilt, dat kan me niet schelen, enanders zal ik jou slaan, versta je?" 'n Ouë generaal waagde 't voor den ongeluk- kigen prins ln de bres te springen, maar ook deze kreeg meer dan geducht zijn vet van den dol-driftigen vader, die informeerde of hij soms in 's konings dienst getreden was om botmuilen de hand boven 't hoofd te houden? Daar kon hij 't voorlooplg weer mee doen! De kroonprins zélf hield zioh verdoken en kalm en liet den storm ultrazen; hij keek naar de gouden ducaten, die over den grond gerold waren en waarvan hij zich misschien een nieuwe fluit kon 'aansohaffen ln plaats van de nu vertrapte. Hij begon zioh tegen zijn vader op geheime wijze te verzetten, sloop 's nachts het palels uit en bracht dan uren door in gezelschappen, waarvan zeker heel weinig verheffends uitging. Zijn spionnen berichtten hem nauwkeurig, wanneer Zijne Majesteit afwezig was en dan nam hij zijn kans waar om de bloemetjes eens buiten te zetten. Het hinderde hem wel, dat het op zoo'n stiekeme manier moest gaan, maar zijn vrienden hielpen hem over alle angsten weg en het overige deed de wijn of de cham pagne, die hem. voor oogen-blikken in een an- dere sfeer tilde. Zijn moeder deed haar best om voor haar zoon een Engelsche koningsdoch ter als vrouw te vragen, dan had hij misschien nog 'n kans Om uit die eeuwige twisten met zijn vader en uit het grenadiers-land Pruisen weg te komen om een blijër leven, zonder zor gen Saus sou cl tegemoet te gaan. Dit plannetje, 'n vlucht naar Engeland dus, was al half en half in kannen en kruiken, toen de koning er achter kwam en er gauw 'n stokje voor stak. Reeds had de kroonprins alles te gelde gemaakt wat hij kon zonder in het oog te vallen, 's nachts stonden de paarden gereed om hem te brengen vèr van het geweld en de strenge tucht zijns vaders, als er plotseling een licht opvlamt en 'n stevige hand hem in de kraag neemt! Verraden! De kroonprins van Pruisen wordt gevangen genomen, bewaakt door reusachtige grenadiers met geladen ge weren, hÉmnxleld als „deserteur", zooals zijn vader hem hoonend toeriep, terwijl hij met ge trokken degen, purper van woede, voor hem stond. Wat nu nog overbleef was schande, oneer, kerkerstraf. De dood scheen hem verkieslijker dan dit alles li. We zouden nu eigenlijk een heele rist jaar tallen moeten gaan opnoemen, dit met den ■verderen afbouw van de St. Jan verhand houden. Hoe in 1419 het dak der kerk groo-ten- deels werd verwoest door een feilen brand! hoe de fabripksmeesters besloten een krans van kapellen te stichten, rond den kooromgang, straalkapellen genoemd, en nog veel andere dingen meer. Jan Mosmans, tot wien iedere steen der basiliek zijn eigen geschiedenis spreekt, heeft dat allemaal met veel geduld uitgeplozen en in zijn fraaie boek verantwoord. 'k Wil jullie liever iets vertellen van den „erwtenman", uitgehouwen buiten de eigen lijke kerkruimte, die een pan vol grauwe erwten met zijn voet omver trapt, zeggende: „Is dit nu spijs voor eenen man, dde daags een braspenning winnen kan!" Die braspenning, dat was een zilverstukje ter waarde vanja ter waarde van hoeveel eigenlijk? Voor het delven van een kindergrafje werd in 1566 zoo'n „braspenninck" betaald; voor elk ander graf „2 stuijvers ende eenen halven", daar doen ze 't tegenwoordig niet voor, twaalf en een halve cent je graf uitspitten, 'n Krijgsman te onderhouden gedurende één dag en 'n nacht, werd betaald met een „braspenninck" op last van Keizer Karei V, Juni 1544 maar dan moest hij zijn biertje en z'n wijn voor eigen rekening nemen. Ze zsggen dat de „erwtenman" 'n knecht van den opperbouw meester was; anderen komen daartegen in op stand en noemen den bouwmeester in eigen persoon! De heeren zoeken het maar uit, wie die ontevreden mopperaar geweest is, die zich bij zijn hóóg loon niet schaamde de goede gave Gods niet over den grond te trappen. Zooals hij nu in Den Bosch staat uitgebeeld, Hikt hij weinig meer op den echten „erwtenman die de kerk hersteld hebben vroeger, hebben er met hun petje naar gegooid en er maar wat van gemaakt; hoe die éérste ontevredene er uit zag, dat weten wij thans toch niet meer. Tusschen 1504 en 1522 werden „schip" met zijbeuken afgebouwd; midden op den bouw der kerk kwam omstreeks 1525 de middentoren te staan, die enkele tientallen jaren later door den bliksem zou worden geveld. Is*. 'n Serie van vijf in 't wild levende dieren, die in ons land voorkomen. Volgende week no. 3 enz. Direct na afloop, na no. 5 dus, de oplossing inzenden aan ons bekend adres. Plaatjes zêif niet. Onder de goede oplossers verloot ik 'n mooi boek DE LANGSTE KONING Europa te zonder eenigen twijfel koning Christiaan X van Denemarken. Hij steekt nog 'n hoofd hoven den koning van Zweden uit De Denen zeggen: „als onze koning koude in December krijgt, dan begint hij in Mei pas te hoesten, want de felste kou heeft nog zes maanden noodig om van teen tot kop te ko men!" Zijn Majesteit houdt ervan 's nachts in het koninklijk Jacht uit te varen, ergens onver wachts in het vroege morgenuur te landen, den burgemeester uit z'n bed te kloppen en 'n ge moedelijk praatje te maken met de pasopge- stane voetgangers op straat! DE AMERSFOORTSCHE JEUGD. van het jaar 1652 mocht niet op steilten loope-n! Wie het toch deed, kreeg eon boete van „drye gulden, telcken reyse bij de contraventeurs overtreders) te verbeuren!" Aldus bepaalde een besluit van 9 Febr. 1652. Onze voorouders wa ren het blijkbaar eens met vader Cats, die dichtte: „De jongens, die op stelten gaan, Sijn rechte beelden van de waan." De lieve jeugd mocht zich dus te Amersfoort niet boven baars gelijken verheffen! 1 Ze moch ten óók geen steenen uit de straten trekken „met suygleertjes", óók op boete van drie pop. De jongens van dien tijd lijken niet zoo erg mak! 'n „Memorie" van 25 Juni 1649 beschul digt hen van: ,;Het vervolgen ende werpen op Swaenen. Het naeroepen ende schelden op de Dienaers van Justitie als met woorden van „hapseheer" en.de andere. Als oook het naeroepen op sommige perso nen, die hier vremdt in de Staidt ooimen. Het zwemmen in de stadsgrachten soo •-bin nen als buyten. Het schenden van de hoornen soo op de wal als elders!" Dat is heusch niet zoo weinig! Het nare aan gapen en lastig vallen van vreemdelingen scheen er toen óók al in te zitten, drie eeuwen geleden! Dat de schoolmeester 'n leerling „slaghen gaf na zijnen wil en -behagen" heeft dat maar weinig kunnen verhelpen-!! Deze ballen komen elk in een apart vak te liggen, wanneer we in den kring drie even groote meetkundige figuren teekenen. Hoe leggen we dat aan Zóó ziet de volgelegde kaart er uit 1. 2. 3. X 4. 5. X 6. X Hl 7. 8. X a 9. gelukkigen vost een zoon geboren werd, liet hij de-zen, om ham buiten bereik van Pelias te stellen, heimelijk wegvoeren naar een ver bergland, waar het kind werd groot gebracht d-oor ee.- zéér wijs mensch, C-heiron genaamd. Of, eigenl'jk, héélomaal mensch was deze Cheiron niet, want voor de helft had hij het lijf van een paard. Zoo iemand noemen ze 'u kentaflr. D'r zijn méér kentauren geweest dan deze Gheiron, maar hij was de zachtmoedig ste en rechtvaardigste van allemaal, muntte uit in wijsheid eu hield heelemaal niet van ruziezoeken, zooals wel andere kentauren. Weet je wat-ie óók zoo mooi kon? Harpspelen. Geen wonder eigenlijk, want ,'n harp was van klinkklaar goud en hij'tok kelde het kostbare instrument met een gouden sleutel. Hij was daar eigenlijk net mee bezig, toen de kleine zoon van Aison aan den wand van zijn hol klopte. Want die luisterde, dat kun je je wel voorstellen! De wijze Gheiron zong van de Gigante® of reuzen, die uit de blosddruppelen van den verminkten Uranos op aarde ontstaan wa.ren, van de Titanen, die tegen de aanhangers van den oppergod streden tachtig jaren lang totdat zij tenslotte, door het hei le Jicht van dlan-s bliksems verblind, in do onder-wereld werden geworpen, van Ganymédes ook, den lieveling zijner kudde, door dcil oppergod ontve- om als schenker der goden te dienen, i .ndóra eigenlijk, de zéér schoone, dis r, sgierig de doos open tl haar door da onfsterflijken geschon ken, de doos, waai uit hen alle rampen weg ving n over do arme aarde alleen de lioop hleef op den bodem van die Pandóra-doos lig gen! Toen Cheiron zijn liederen ten einde had, wenkte hij het blonde koningskind tot zich. „Waarom roep je je vader niet hier? Ik weet precies, wat er met jullie gebeurd is! Laaf hem gerust komen!" Zoo kwam nu ook de on gelukkige Aison in Cheiron's kracht, het hoofd gebogen onder zijn verdriet. „Waarom, o koningl, kwaamt gij zelf niet om Cheiron, de>n Kentaur, te beaoeken?" „Ik wilde slechts zien, o Wijze, of mijn zoon den moed had alléén door deze duistere spelon ken te gaan eu óók, ik bedacht, dat zijn onhe- schermd komen het mededongen in u zou doen ritselen, en nu laat ik hem ouder uwe li-oede en mocht hij het huis zijns vadeirs eens weer opbouwen, dat nu in puin ligt." De Kentaur wenkte den brozen knaap naar zich toe: „Ben je niet bang voor m'n zware hoeven, m'n jongen?" vroeg hij. ,,Ik -zou óók best zulke hoeven willen heb ben, als ik dan maar zoo mooi zingen kon als gijl" antwoordde deze. (Volgende week verder). is de tunnel onder de rivier de E-l'be door, in Hamburg. 450 M., voor voetganger-s en voertui gen apart. De vloer van dezen tunnel de zöól, zeggen de Duitsehers! ligt 21 M. on der den spiegel der rivier. Geweldige liften laten je erin af en trekke-n je óók weer op. door Wim B., Rotterdam. De figuur komt er dan zóó uit te zien: 4 3 8 9 5 1 •2 7 6 II. dwaas mal, 1 er af, blijft! tna. kleedingstuk das, d er af, blijft: as. slede bob (slede), b er af, blijft: bo. naaldboom den. n er hf, blijft: de „Maas bode!" ver* Fahrenheit, op thermometers, bekend Latijnsdh woord, voor: bid. spoor van het slijpen, op mes of schaar, dagbladen. vreemd woord voor: nijverheid, zij die schik hebben, winkeltent. ledige, onbewoonde. Staat voor 70 als Romeinsch getalmerk. Van, Rossum. 1. v 5; 2. bal; 3. banjo; 4, dakraam; 5. Chloorgas; 6. Bossuet; 7. beste; 8. uur; 9. M, Romeinsch teelten voor 1000. Medegevoel verlicht de zwaarste last en te als de glimlach, die voor een oogenblik het leed doet vergeten. Onverstoorbare inbreker tot huisheer, wiens hoofd hij om de deur ziet verschijnen „Wel, bemoeial, wat is er aan de hand Moeder tot zoon: „Zoo, al wéér te laat uit school V' Zoon; „Ja, moede-r, maar no-u heb ik heusch 'n splinternieuwe reden Eigenaar tot 'n man, dien hij aan de over zijde in heit water morrelen ziet „Hee daar, je mag daar niet viaschen, het is verboden water J „Maar, maar, lk.Ik vtedh n!«t, lk verdrink alleen maar!- Stolen.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1931 | | pagina 2