Ik
DONDERDAG 30 JULI 1931
VOOS KNUTSELAARS.
Alle Eens aam dek
VERWILDERDE KINDEREN.
VKEBE.
OP ZOEK NAAI HET
(GULDEN VLIES.
J
DE OUDE FRITS!
WIE KENT DIT DIER
n.
De Erwten mam.
NIEUWE PUZZLE.
WISTEN JULLIE DAT?
Oplossing "der vorige puzzle.
NIEUW LETTERRAADSEL.
X
X
X
X
X
,N LANGE TUNNEL....
Oplossing raadsels.
Oplossing voipg letterraadsel
Oplossing van 'den vorig®®*
rebus
EVEN LACHEN!
Vorige week druk aan het vak van Czaar
Peter den Grooten gedaan? Kranig! Viel
anders niet mee, hè
Nee, dat wist ik, maar ik wou eigenlijk
den handigste onder jullie 'n kans geven,
zie je Deze week kom ik daarom met 'n boot
op de proppen, die 'n beetje handzamer is.
Wat je maken moet
Eerst de „zwa-te" plankjes bij C A en B
uitzagen, 'k Heb die dingskes op ruitjes ge
zet, om het opbrengen der teekening makkelij
ker te maken, 't gemak dient pou eenmaal
den mensch
Wees dus zoo gochem om zelf ook ruitjes
te Lekken en dan heeft het heele teekenwerk
niks meer om 't lijf.
Nu pakken we de zaag en gaan we de teeke
ning uilzagen en daarmee is 't grootste karwei
achter den rug. D, G, I en F. zijn ronde stok
ken, de maten staan er bij. Voor het roer
nemen we 'n blikkie, 30 X 15, hetgeen de
zéér geslaagde aquarel bij E verzinnebeeldt.
Voor het zeil.... nou, vraag dat maar eens
aan je oudste zus, die weet daar wel raad
op. zeg maar dat ik je stuur, dan vindt ze
vast goed! Veel succes, veel pleizier en wie
mooiste heeft, mag uit z'n spaarpot 'n ijsco
koopen.
joo%yo
jL/Ji&tn n
Door de straten van de Noord- en Zuid-
Russische steden, langs alle groote stations,
door velden en dorpen trekken de wilde horden
der in lompen gehulde, verwaarloosde kinderen
besprisornis
Zij warmen hun verkleumde handen aan de
teerketels voor het asphalt, om wat te beko
men van de kou; 's nachts kruipen ze in die
ketels zelf, om daar wat warmte te vinden.
Voor de bakkerswinkels eischen zij van de koo-
pers op luiden toon 'n bete broods. Het zijn
de kleine roofdieren van de vlakte, die men
vergeefs geprobeerd heeft op te voeden.
Wordt het kouder in hun barre vaderland,
dan reizen zij de zon en de warmte achterna;
zij houden zich vast onder de spoorwagens of
scharrelen over de zolderingen. Krijgen ze
honger, en stapt de trein, dan schooien ze wat
eetbaars af arfn de coupé-ramen. Wanneer deze
niet goed gesloten zijn, zoeken groezelige hand
jes tastend naar iets om te eten, naar kleeding,
geldstukken of sigaretten. De ouderen moeten
van de besprisornis niet veel hebben en geven
maar gauw wat, om van ze af te komen. Roo-
vend, half bevroren trekken zij door hun vader
land, totdat een felle nachtvorst of 'n auto
bus 'n eind aan hun zielig bestaan maakt.
De hooge heeren in Rusland weten te ver
tellen, dat de burgeroorlogen deze stumpers tot
•weezen hebben gemaakt, en zeggen, dat er nog
„maar" driehonderdduizend van dit soort rond-
loopen. Mevrouw Lenin durfde toen te zeggen,
dat 't er wel 100.000 waren. Gelukkig, dat zij
bij het volk zéér gezien is, anders was 't voor
haar slecht afgeloopen! Het gekke is, dat de
meeste kinderen van zes tot acht jaar oud
zijn en dus nog niet eens geboren waren, toen
de burgeroorlog woedde! Hoe dat komt, ver
klaren de heeren niet! De ellende, de nood,
het gebrek zijn er de oorzaak van en het is
voor de besprisornis te wenschen, dat ze zoo
gauw mogelijk van de straat worden afgehaald.
'n Tijdgenoot van keizer Augustus je weet
wel, van hém ging het bevel uit, „dat de heele
wereld moest wordeu opgeschreven!" En kort
daarna werd O. L. Heer geboren heeft
iets ovii- den vrede gezegd, dat waard is ont
houden te worden;
„Zie, daar staan de legers opgesteld, dik
wijls van medeburgers en familieleden, gereed
pm te gaan vechten; de heuvels vullen zich
met paarden en soldaten; in een, oogenblik
wordt heel het land bezaaid met de lijken der
gesneuvelden. Temidden van die menigte van
dooden en van plunderaars zou men haast
vragen: wat is toch de oorzaak, die een mensch
aan een mensch de hand doet slaan? Want
zelfs wilde beesten bestrijden elkaar niet en
ook al deden ze dat, dan zou datzelfde een
mensch nog niet voegen, want hij behoort tot
«en vreedzaam ras en is het naast verwant
aan de godheid. Wat is dat toch voor een
woede, die u aanhitst, en welke razernijen
stoken u op tot wederzijds bloedvergieten?"
De man, die zoo vóór 1930 jaar sprak, heette
Papirlus Fabianus.
'n Mooie tijd, de vaeantie-tijd, om zoo'n groote
reis te gaan maken als noodig is om hei
„Gulden Vlies" te vinden. We schepen ons op
het snelle schip „Argo" in, met de andere
- igo-uauten, nu zóóveel eeuwen geleden! Hoe
veel eeuwen wel? Ja, hoor 'ns, dat weet ik
T™ ^f1 er= P™cies en wat de bedoeling
u (eigenlijk was, sommigen zeggen: het was
ei'0m te doen om e°ud te oplek
ken. Het zal wel zijn, maar de mooiste dingen,
are op aarde gebeurd zijn, gingen juist niet
om goud en Sint Faulus liep zich het vuur
niet uit de sandalen om goud, het handjevol
Spaitarnen, dat met Leónidas de Thermopylae
veidedigde en daar sneuvelde, deed dat stellig
niet om geld, en niet om goud zeilde Nansen
naar het Land der Witte Stilte of buigen zich
onze zusters in erbarmen over jle arme melaat-
schen op Molókai! Er zijn op de wereld andere
dingen te doen dan die voeren naar een lui
leven en een gemakkelijke weelde, dingen,
waarover de vromen zioh verheugen en God
de Vader zéér tevreden glimlacht!
Waarom zouden we niet gelooven, dat deze
Arg-onauten óók edele kerels waren, die 'n
goede daad nastreefden Waarom andieirs is hun
reis door groote dichters bezongen en de herin
nering eraan bewaard gebleven tot op dit
oogenblik?
„Ja maar, t is toch maar in sprookje^" Dat
wéét ik zoo net nog niet! Ik dacht zoo dat ieder
van ons 'n Gouden Vacht heeft te zoeken in
z'n leven en dat voor ieder van ons 'n woeste
zee dit verhinderen wil en dat op ieder van
ons draken loeren, die ons den weg naar het
ideaal versperren willen! Waarom zou dat
vóór honderden jaren óók al niet het geval
zijn geweest?
Dat Gouden Vlies, dat heeft 'n heele geschie-
c enis gehad. De oude Grieken zeiden maar
tr iT-6' D-i0t' °f 20 SeIi^k he(bben 3at ln
o chis hing, in 'n beukenboschje, en dat het
de vacht was, de gouden vacht van 'n ram,
waarop Phfxos en Helle zich plaatsten en de
zee overstaken, die Europa van Azië scheidt
Deze kinderen hadden 'n booze stiefmoeder, die
hen op allerlei wijze kwelde en het leven méér
dan zuur maakte. Nou, en toen er 'n hongers
nood in het land kwam, wou die stiefmoeder
Phrixos aan den oppergod offeren, niet omdat
ze zooveel van dien oppergod hield, maar om
haar eigen kinderen later makkelijker te kun
nen vóórtrekken. De priester stond al gereed
met het offermes, toen de Gouden Ram uit
de wolken kwam aanrennen en met de kinde
ren verdween. Hun vader, Atlhamas, werd krank
zinnig en wei zóó erg, dat hij een kind van die
stiefmoeder doodde en deze maakte, dat ze
weg kwam met het andere in haar arm,
sprong van n rots in zee en werd veranderd
in een dolfijn. Je moogt het vragen aan alle
oude matrozen, of dit dier niet al blazende
en zuchtende zijn weg vervolgt over het water,
'n jong aan zijn borst koesterend. De mensch en
joegen hun koning Athamas weg, want wat
moesten ze met 'n koning beginnen, die zoo
wreed was z'n eigen stiefkind te dooden?
Overal zwierf hij rond, tot hij ten laatste kwam
in Delphi, waar het orakel zioh bevond. Boven
een rotskloof, waaruit verdoovende dampen
stegen, stond daar een hooge drievoet. Na uit
de heilige bron te hebben gedronken en eenige
laurierblaadjes te hebben gesnoept, zette zich de
priesteres, Pytbia genaamd, (klemtoon op y, te
spreken ais „ie") op dien drievoet neer, ge
raakte in een toestand van geestverrukking,
uitte allerlei onverstaanbare en voor 'n gewoon
mensch onsamenhangende woorden, die door
de priesters werden opgevangen en meegedeeld
als zijnde de uitspraak van den god Apóllo
(De laurier was aan Apóllo gewijd). Zoo ver
nam nu Athamas (klemtoon op le a), dat hij
moest ronddolen wegens zijn booze daad, „tot-
dat de wilde beesten hem zouden eeren als
hun gast". Dag aan dag sleepte de vorst zich
nu voort in honger en ellende, och nee, in
honger eigenlijk niet, want als je veel ver-
driet hebt, voet je nooit honger. Eens zag hij
een troep wolven, die 'n schaap aan 't verscheu
ren waren. Toen ze 'n mensch roken, poetsten
zij de plaat, want wolven zijn lrffe dieren. Zoo
kon Ai harnas 'n stukje sohapobout cte-n en ver
stond, dat hij de -gast was geweest van roof
dieren. Nu doolde hij niet teug r meer rond,
stichtte 'n stad en werd daar koning van.
Maar waar was die ram gebleven?
Wel, die draafde altijd nog maar door met
Phrixos en Helle en bereikte de zeeëngte, die
Europa van Azië scheidt. Hoe het kwam zal
altijd wel 'n raadsel blijven, maar hier duikel
de die arme Helle van het trouwe dier af en
verdronk op de plaats, welke nu nog altijd
zee van Helle", Hellespont, heet., wéét je wel,
hè, uit de aardrijkskunde? Of zegt jullie
meester: „Straat der Dardanellen?" Ook goed,
want die Dardanellen zijn Turksohe forten
geweest, zóó sterk, dat zelfs de verêénigde En-
gelsche en Fransche vloten en dat zégt nog
al iets, hé? van Nov. 1914 tot Dec. 1015 ver-
geefscho moeite deden om dóór die Dardanel
len Unie hun Russische vrinden in de zwarte
Zee te bereiken! Na 1934,zijn de forten daar.
ginds geslecht. Phrixos bereikte, intusschen,
behouden den overkant en op laatst hielden zij
halt te Kolchis. Daar trouwde Phrixos met
een dochter van koning Aiétes, offerde den
ram aan de goden, en hing diens „Gulden
Vlies" op in een heilig boschje, toegewijd aan
Ares. Koning Aietes was er wat zuinig op.
want door een godsspraak was voorzegd, dat
het land, waar deze vacht zich bevond, hoogst
gelukkig zou zijn. Hij had dan ook lang geen
kwajongen aangesteld om den schat te be
waren; aan den ingang van het bosohje lag
vuurspuwende draak om het kostbare
kleinood te behoeden.
Ondertussclien kwam Phrixos te sterven,
maar zijn geest kon geen rust vinden, zóó ver
langde hij naar Griekenland, om daar voor im
mer begraven te wordep. Dapperen mannen
fluisterde die geest in: „Kom over zee naar
Kolchis en breng het Gulden Vlies naar huis;
mijn geest zal erop toeven en ik zal verga
derd worden bij mijn vóórvadaren en rust
vinden!
Maar de dapperen hadden er wainig puf
in. Het was niet bqpaald naast de deur, dat
Kolchis, en dat Gulden Vlies zou óók zoo maar
niet voor hot grijpen liggen, dat kon je- nöt
begrijpen! En er was niemand onder al de
helden, die eraan dacht de gouden vacht te
gaan halen, dat Phrixos' geest rust mocht
vinden.
Nu woonde er ln Iolkos 'n kon tag, Aison
die 'n neef van Phrixos was. Hij was ook al
net zoo ongelukkig als Athamas, want z'n
stiefbroer, PéJlas, had had altijd op hem ge
munt, Die Péiias was '11 rare! Toen hij nóg
maar 'n wurm van 'n jongen was, kreeg hij
'n schop van 'n wilde merrie en héél zijn ge
zicht zag er zwart van. Zóó vond hem 'n schaap
herder, die hem Péiias, dat beteeken,t: „Zwarte"
noemde. Nou, die was het nu, die Aison dwong
de stad als koning te verlaten. Toen den on-
„Hè, jasses, zeker allemaal jaartallen en
veldslagen en Poolsche deelingen en we waren
ai zoo blij, dat 't vacantie was en dat we van
a) die narigheid voor 'n paar weken verlost
waren en nou komt U d'r tóch weer mee
aanzetten
Draaf nou niet zoo door asjeblieft en kijk
eerst de kat eens uit den boom, heet-gebakerde
jongedame Je zult me heusch niet op „alle
maal jaartallen" betrappen, ofschoonik
er 'n dikke vrind van ben en er geen kwaad
van kan hooren, wè,t ze ook d'r van zeggen
Maar ik beloof je, je - zult van deze hebbelijk
heid jij natuurlijk on-hebbelijkheid hhést
geen last hebben, 'k wou alléén maar iets uit
t leven van 'n koningskind verteilen, iets van
oen ouden Frits, een der populairste vorsten,
die ooit geregeerd hebben? Déér heb je todh
niks op tegen Nee Nou, dan steken we van
wal
„De oude Frits" der alte Fritz ie hij
ratuurlijk niet altijd geweest't Was maar
'n wurm van 'n kind, dat in het Koninklijk
feiot te Berlijn den 24en Januari 1712 met
}e verlof ter wereld kwam en de vader,
Koning Frederik Wilhelm I, vond heit haast
riet de moeite waard veel notitie van zijn
spruit te nemen 1 Wat drommel, als je zelf
in hart en nieren soldaat bent en al je best
doet, om „lange Kerle", reusachtige grenadiers,
uit alle streken van Europa tot een reuzen-
garde bijeen te drijven in Potsdam en Je komt
dan met 'n kroonprins aanzetten, die niet veel
anders belooft te worden dan 'n mannetje-van-
fcoter, bewaar dén je goeien zin maar eens
Ja, de „Riesengardisten" hadden nu eenmaal
het hart van Frederik Wilhelm I gestolen, van
deze „blauwe kinderen" hield hij véél en later,
toen de rheumatiek hem plaagde, kortte hij zich
den tijd met het ln olieverf schilderen van'
enkele hunner portretten Dde bestaan er
tegenwoordig nog en dragen het onderschrift
„in tormen-tis pinxit E. W. R.", „in pijnen
geschilderd door Frederik Wilhelm, Koning!"
De kleine kroonprins kon het natuurlijk niet
helpen, dat hij zijn vader zoo weinig aanstond
Ook later, in diens „tabakscollege", zou hij
'n slecht figuur slaan Dat was eók 'n lief
hebberij van papa rooken en biertjes drinken
in de paleizen van Berlijn of Pótsdam met zijn
vertrouwelingen, waarbij Alle ceremonies aan
kant gezet werden. Soms vertelde men er mop
pen, dat 'n huzaar er nog 'n kleur van krijgen
zou en jonker von Gundling speelde in zoo'n
„Tabakstoolleigium" zoo'n beetje voor hofnar.
Wie niet tegen rooken kon, moest tóoh 'n
aarden pijp in z'n mond houdenJa, dat
waren zoo de vermaken van den papa van den
grooten Frits 1
En daar stond hij nu, met den kleinen kroon
prins, die geen kik gaf, niet eens zijn stem
'n keer hooren. liet Wacht, daar wist Friedrich
Wilhelm wol raad op Ondanks het gejammer
der verschrikte hofdames nam bij het wicht
rree tot vlak voor den haard en hield het toen
eens even dioht bij de vlammen, om het wat
levendiger te maken, net als 'n jongen met
zijn warmen adem over 'n meikever z'n buik
doet, als het bruine diertje niet erg tierig lijkt.
Déér stiet me die kleine bengel 'n gil uit, dat
de teergevoelige ooren deir jonkvrouwen er
van toetten 1 Zóó, dat was pas naar den zin
van den bardband igen papa En laat nu de
vlag maar waaien bo en het paleis, en de
l.anonnen he- groote nieuws maar donderen
over de hoofden der in den sneeuw wachtende
Berlijners Friedrich Wilhelm heeft 'n zoon
En die zoon zou strèng worden opgevoed.
Géén verwend poppetje zou hij wjirde-n onder
ae zachte handen der hofdames! Barsche offi.
eieren en stroeve dominees zouden 'n kerel
van hem maken heelemaal naar den smaak
van zijn koninklijken vader. Deze menschen
spraken Duitsoh tegen hem; de dames Fransch.
het laatste was hem liever dan het eerste! Op
zekeren dag vond hij een uniform vóór zijn
bed op 'n stoel liggen. Ze hadden een afdee-
ling voor hem samengesteld van honderd a-lel-
lijke jongens, waarover hij als „kapitein" het
commando moest voeren. Het prille kinder
stemmetje kon de hevelen nauwelijks zeggen,
maar de soldaten luisterden er toch naar, als
of er 'n ouë ijzervreter over hen gebood. Soms
rukte de koning met 'n smak het venster open
en las den kroonprins de les, waar allen bij
waren. Dat vond hij erg vervelend natuurlijk
en hij had niks liever gedaan dan het heele
soldaatje-spelen vaarwel zeggen om alleen te
leven voor zijn Fransche dichters en zijn fluit
spel, waar hij dol op was. Maar de plicht riep
hem telkens daarvan af en drong hem zelfs
naar 't Rotsdammer „Tabakscolklgiium", waar hij
bier moest drinken en de ruige taal der gasten
voor lief nemen. Dan weer klonken de tonen
van de jachthorens en ging 't, wild en woest,
achter edelhert of zwijn aan, 'n liefhebberij,
die Frits maar matig bekoorde. Groote jacht-
diners besloten deze ritten er werd gegeten,
clat 't 'n lieve lust was eu iedere aanzittende,
de koning inbegrepen, leek meer op 'n holle-
bollen Gijs dan op 'n redelijk mensch! Militaire
muziek maakte het noodige spektakel erbij, als
niemand erop lette, schoof de kroonprins zijn
bord haast onaangeroerd weg, in de handen
van een vertrouwden dienaar, die wel wist,
dat 'n belooning niet zou uitblijven.
Het gebeurde soms dat Friedrich Wilhelm I
inspectie hield over de kamers, die zijn zoon
bewoonde. Alles wat daarin naar luxe of ver
wijfdheid zweemde, wekte dan zijn toorn op.
Zijden kieeren, Fransche gedichten, kamerpan-
toffeltjes en zulke dingen werkten op Zijne
Majesteit als 'n roole lap op 'n stier. De kast,
waarvan de sleutel dood-toevallig zoek was,
trapte hij in elkaar, schommelde als 'n dolle
man door de laden en vond de fluit van ebben
hout, ingelegd met zilver en ivoor, waarvan
zijn zoon zoo veel hield.
„Wat moet dat met die kinderachtige fluit
hier, snotneus? Ik dacht, dat een prins van
Pruiseji alleen maar verstand van trommels
had! Dóór kan je op slaan zooveel je wilt, dat
kan me niet schelen, enanders zal ik jou
slaan, versta je?"
'n Ouë generaal waagde 't voor den ongeluk-
kigen prins ln de bres te springen, maar ook
deze kreeg meer dan geducht zijn vet van den
dol-driftigen vader, die informeerde of hij
soms in 's konings dienst getreden was om
botmuilen de hand boven 't hoofd te houden?
Daar kon hij 't voorlooplg weer mee doen! De
kroonprins zélf hield zioh verdoken en kalm
en liet den storm ultrazen; hij keek naar de
gouden ducaten, die over den grond gerold
waren en waarvan hij zich misschien een nieuwe
fluit kon 'aansohaffen ln plaats van de nu
vertrapte.
Hij begon zioh tegen zijn vader op geheime
wijze te verzetten, sloop 's nachts het palels
uit en bracht dan uren door in gezelschappen,
waarvan zeker heel weinig verheffends uitging.
Zijn spionnen berichtten hem nauwkeurig,
wanneer Zijne Majesteit afwezig was en dan
nam hij zijn kans waar om de bloemetjes eens
buiten te zetten. Het hinderde hem wel, dat
het op zoo'n stiekeme manier moest gaan, maar
zijn vrienden hielpen hem over alle angsten
weg en het overige deed de wijn of de cham
pagne, die hem. voor oogen-blikken in een an-
dere sfeer tilde. Zijn moeder deed haar best
om voor haar zoon een Engelsche koningsdoch
ter als vrouw te vragen, dan had hij misschien
nog 'n kans Om uit die eeuwige twisten met
zijn vader en uit het grenadiers-land Pruisen
weg te komen om een blijër leven, zonder zor
gen Saus sou cl tegemoet te gaan. Dit
plannetje, 'n vlucht naar Engeland dus, was
al half en half in kannen en kruiken, toen de
koning er achter kwam en er gauw 'n stokje
voor stak. Reeds had de kroonprins alles te
gelde gemaakt wat hij kon zonder in het oog
te vallen, 's nachts stonden de paarden gereed
om hem te brengen vèr van het geweld en de
strenge tucht zijns vaders, als er plotseling
een licht opvlamt en 'n stevige hand hem in
de kraag neemt! Verraden! De kroonprins van
Pruisen wordt gevangen genomen, bewaakt
door reusachtige grenadiers met geladen ge
weren, hÉmnxleld als „deserteur", zooals zijn
vader hem hoonend toeriep, terwijl hij met ge
trokken degen, purper van woede, voor hem
stond.
Wat nu nog overbleef was schande, oneer,
kerkerstraf. De dood scheen hem verkieslijker
dan dit alles
li.
We zouden nu eigenlijk een heele rist jaar
tallen moeten gaan opnoemen, dit met den
■verderen afbouw van de St. Jan verhand
houden. Hoe in 1419 het dak der kerk groo-ten-
deels werd verwoest door een feilen brand!
hoe de fabripksmeesters besloten een krans van
kapellen te stichten, rond den kooromgang,
straalkapellen genoemd, en nog veel andere
dingen meer. Jan Mosmans, tot wien iedere
steen der basiliek zijn eigen geschiedenis
spreekt, heeft dat allemaal met veel geduld
uitgeplozen en in zijn fraaie boek verantwoord.
'k Wil jullie liever iets vertellen van den
„erwtenman", uitgehouwen buiten de eigen
lijke kerkruimte, die een pan vol grauwe erwten
met zijn voet omver trapt, zeggende: „Is
dit nu spijs voor eenen man, dde daags een
braspenning winnen kan!" Die braspenning,
dat was een zilverstukje ter waarde vanja
ter waarde van hoeveel eigenlijk? Voor het
delven van een kindergrafje werd in 1566 zoo'n
„braspenninck" betaald; voor elk ander graf
„2 stuijvers ende eenen halven", daar doen
ze 't tegenwoordig niet voor, twaalf en een
halve cent je graf uitspitten, 'n Krijgsman te
onderhouden gedurende één dag en 'n nacht,
werd betaald met een „braspenninck" op
last van Keizer Karei V, Juni 1544 maar
dan moest hij zijn biertje en z'n wijn voor
eigen rekening nemen. Ze zsggen dat de
„erwtenman" 'n knecht van den opperbouw
meester was; anderen komen daartegen in op
stand en noemen den bouwmeester in eigen
persoon! De heeren zoeken het maar uit, wie
die ontevreden mopperaar geweest is, die zich
bij zijn hóóg loon niet schaamde de goede gave
Gods niet over den grond te trappen. Zooals
hij nu in Den Bosch staat uitgebeeld, Hikt
hij weinig meer op den echten „erwtenman
die de kerk hersteld hebben vroeger, hebben
er met hun petje naar gegooid en er maar
wat van gemaakt; hoe die éérste ontevredene
er uit zag, dat weten wij thans toch niet meer.
Tusschen 1504 en 1522 werden „schip" met
zijbeuken afgebouwd; midden op den bouw der
kerk kwam omstreeks 1525 de middentoren te
staan, die enkele tientallen jaren later door
den bliksem zou worden geveld.
Is*.
'n Serie van vijf in 't wild levende dieren,
die in ons land voorkomen. Volgende week
no. 3 enz. Direct na afloop, na no. 5 dus, de
oplossing inzenden aan ons bekend adres.
Plaatjes zêif niet.
Onder de goede oplossers verloot ik 'n mooi
boek
DE LANGSTE KONING
Europa te zonder eenigen twijfel koning
Christiaan X van Denemarken. Hij steekt nog
'n hoofd hoven den koning van Zweden uit
De Denen zeggen: „als onze koning koude
in December krijgt, dan begint hij in Mei pas
te hoesten, want de felste kou heeft nog zes
maanden noodig om van teen tot kop te ko
men!"
Zijn Majesteit houdt ervan 's nachts in het
koninklijk Jacht uit te varen, ergens onver
wachts in het vroege morgenuur te landen, den
burgemeester uit z'n bed te kloppen en 'n ge
moedelijk praatje te maken met de pasopge-
stane voetgangers op straat!
DE AMERSFOORTSCHE JEUGD.
van het jaar 1652 mocht niet op steilten loope-n!
Wie het toch deed, kreeg eon boete van „drye
gulden, telcken reyse bij de contraventeurs
overtreders) te verbeuren!" Aldus bepaalde een
besluit van 9 Febr. 1652. Onze voorouders wa
ren het blijkbaar eens met vader Cats, die
dichtte:
„De jongens, die op stelten gaan,
Sijn rechte beelden van de waan."
De lieve jeugd mocht zich dus te Amersfoort
niet boven baars gelijken verheffen! 1 Ze moch
ten óók geen steenen uit de straten trekken
„met suygleertjes", óók op boete van drie pop.
De jongens van dien tijd lijken niet zoo erg
mak! 'n „Memorie" van 25 Juni 1649 beschul
digt hen van:
,;Het vervolgen ende werpen op Swaenen.
Het naeroepen ende schelden op de Dienaers
van Justitie als met woorden van „hapseheer"
en.de andere.
Als oook het naeroepen op sommige perso
nen, die hier vremdt in de Staidt ooimen.
Het zwemmen in de stadsgrachten soo •-bin
nen als buyten.
Het schenden van de hoornen soo op de wal
als elders!"
Dat is heusch niet zoo weinig! Het nare aan
gapen en lastig vallen van vreemdelingen
scheen er toen óók al in te zitten, drie eeuwen
geleden! Dat de schoolmeester 'n leerling
„slaghen gaf na zijnen wil en -behagen" heeft
dat maar weinig kunnen verhelpen-!!
Deze ballen komen elk in een apart vak te
liggen, wanneer we in den kring drie even
groote meetkundige figuren teekenen. Hoe
leggen we dat aan
Zóó ziet de volgelegde kaart er uit
1.
2.
3.
X
4.
5.
X
6.
X
Hl
7.
8.
X
a
9.
gelukkigen vost een zoon geboren werd, liet
hij de-zen, om ham buiten bereik van Pelias
te stellen, heimelijk wegvoeren naar een ver
bergland, waar het kind werd groot gebracht
d-oor ee.- zéér wijs mensch, C-heiron genaamd.
Of, eigenl'jk, héélomaal mensch was deze
Cheiron niet, want voor de helft had hij het
lijf van een paard. Zoo iemand noemen ze
'u kentaflr. D'r zijn méér kentauren geweest
dan deze Gheiron, maar hij was de zachtmoedig
ste en rechtvaardigste van allemaal, muntte
uit in wijsheid eu hield heelemaal niet van
ruziezoeken, zooals wel andere kentauren.
Weet je wat-ie óók zoo mooi kon?
Harpspelen. Geen wonder eigenlijk, want
,'n harp was van klinkklaar goud en hij'tok
kelde het kostbare instrument met een gouden
sleutel. Hij was daar eigenlijk net mee bezig,
toen de kleine zoon van Aison aan den wand
van zijn hol klopte. Want die luisterde, dat
kun je je wel voorstellen! De wijze Gheiron
zong van de Gigante® of reuzen, die uit de
blosddruppelen van den verminkten Uranos
op aarde ontstaan wa.ren, van de Titanen, die
tegen de aanhangers van den oppergod streden
tachtig jaren lang totdat zij tenslotte, door
het hei le Jicht van dlan-s bliksems verblind,
in do onder-wereld werden geworpen, van
Ganymédes ook, den lieveling zijner kudde,
door dcil oppergod ontve- om als schenker
der goden te dienen, i .ndóra eigenlijk,
de zéér schoone, dis r, sgierig de doos
open tl haar door da onfsterflijken geschon
ken, de doos, waai uit hen alle rampen weg
ving n over do arme aarde alleen de lioop
hleef op den bodem van die Pandóra-doos lig
gen!
Toen Cheiron zijn liederen ten einde had,
wenkte hij het blonde koningskind tot zich.
„Waarom roep je je vader niet hier? Ik weet
precies, wat er met jullie gebeurd is! Laaf
hem gerust komen!" Zoo kwam nu ook de on
gelukkige Aison in Cheiron's kracht, het hoofd
gebogen onder zijn verdriet.
„Waarom, o koningl, kwaamt gij zelf niet
om Cheiron, de>n Kentaur, te beaoeken?"
„Ik wilde slechts zien, o Wijze, of mijn zoon
den moed had alléén door deze duistere spelon
ken te gaan eu óók, ik bedacht, dat zijn onhe-
schermd komen het mededongen in u zou doen
ritselen, en nu laat ik hem ouder uwe li-oede
en mocht hij het huis zijns vadeirs eens weer
opbouwen, dat nu in puin ligt."
De Kentaur wenkte den brozen knaap naar
zich toe:
„Ben je niet bang voor m'n zware hoeven, m'n
jongen?" vroeg hij.
,,Ik -zou óók best zulke hoeven willen heb
ben, als ik dan maar zoo mooi zingen kon
als gijl" antwoordde deze.
(Volgende week verder).
is de tunnel onder de rivier de E-l'be door, in
Hamburg. 450 M., voor voetganger-s en voertui
gen apart. De vloer van dezen tunnel de
zöól, zeggen de Duitsehers! ligt 21 M. on
der den spiegel der rivier. Geweldige liften
laten je erin af en trekke-n je óók weer op.
door Wim B., Rotterdam.
De figuur komt er dan zóó uit te zien:
4
3
8
9
5
1
•2
7
6
II. dwaas mal, 1 er af, blijft! tna.
kleedingstuk das, d er af, blijft: as.
slede bob (slede), b er af, blijft: bo.
naaldboom den. n er hf, blijft: de „Maas
bode!"
ver*
Fahrenheit, op thermometers,
bekend Latijnsdh woord, voor: bid.
spoor van het slijpen, op mes of schaar,
dagbladen.
vreemd woord voor: nijverheid,
zij die schik hebben,
winkeltent.
ledige, onbewoonde.
Staat voor 70 als Romeinsch getalmerk.
Van, Rossum.
1. v 5; 2. bal; 3. banjo; 4, dakraam;
5. Chloorgas; 6. Bossuet; 7. beste; 8. uur; 9.
M, Romeinsch teelten voor 1000.
Medegevoel verlicht de zwaarste last en te
als de glimlach, die voor een oogenblik het
leed doet vergeten.
Onverstoorbare inbreker tot huisheer, wiens
hoofd hij om de deur ziet verschijnen
„Wel, bemoeial, wat is er aan de hand
Moeder tot zoon: „Zoo, al wéér te laat uit
school V'
Zoon; „Ja, moede-r, maar no-u heb ik heusch
'n splinternieuwe reden
Eigenaar tot 'n man, dien hij aan de over
zijde in heit water morrelen ziet
„Hee daar, je mag daar niet viaschen, het
is verboden water J
„Maar, maar, lk.Ik vtedh n!«t, lk verdrink
alleen maar!-
Stolen.