m
m
1
II
2
•T
arïSJïSi-
zstjzi'A
t tïï. -
«JL
ONSCHULDIG
v.« f
ZIJN OFFER
DE MISDADIGERSKONING
SF**
WOENSDAG 26 AUGUSTUS 1931
<rj v
§11
1
emm
'vin!
rK»?°0Binïï!tt S'S'
«cll. M U „II »H '«"SS?'L2"£
j'
li/iMuMf,!!*"
Toen de laatste dier zware rood-bante koelen
uiit den stal geschommeld was, sloot Tom
de d'e,ur achter hem en bleef een oogen-
blik Staan kijken over de groote wel met het
nat bedauwde gras
6etl Pracht van een morgen! zeide
bij hardop.
En het was Inderdaad een pracht van een
ochtend een dier ochtenden, die men soms in
Februari kan hebben wanneer het schijnt dat
de lente den normalen gang van zaken in de
natuur een beetje vóór ls maar bett wias een
beetje eigenaardig om dit te hooren opmer
ken door dezen grootten man die de pilow
broek en heit flanellen hemd droeg van een
gewonnen boeren knecht. Maar als men naar
het gezicht keek met de diepliggende verstan
dige oogen, den rechten neus en dien wel-ge-
vormden mond, aam zag men de goedeopvoe
ding en het flinke karakter welke eerst door
de kleeren verborgen waren geweest.
Plotseling kneep hij zijn oogen half dicht,
toen een sluipende beweging de takken van
de zware heg deed bewegen,
Die brutale ouwe vos weer! fluisterde
hij en bewoog zich toen langzaam naar de
plaats, waar de beweging te zien was.
Weer bewogen de bosjes en een hoofd kwam
erachter te voorschijn, maar geen hoofd van
een vos. Dit was een kaal, afschuwelijk hoofd,
met kleine oogen, als spieeten, een kromme
neus en een geweldigen mond. Het was reeds
leelijk genoeg op zichzelf, doch het werd nog
verergerd door een groot rood lidteeken aan
den linkerkant en die den eigenaar van het
hoofd er uit dieed. zien, alsof hij steeds door
grijnslachte.
Wel allemachtig, maar dat is Carney! was
de opmerking van de bovenbeschreven schoon
heid. Wel, als dat geen bof is!
Carney zag er niet uit, alsof hij ook vond.
dat het een bof was. Er kwam een heel harde
uitdrukking op zijn gelaat.
Wat, voor den drommel do» jij hier,
Heston? vroeg hij.
Heston stond langzaam uit dien kuil, waarin
hij gelegen had op, en vertoonde een langen
dunnen hals, die veel weg had van dlien van
een gier en kleeren, die eruit zagen, alsof zij
gestolen waren van een vogelverschrikker
wat inderdaad het geval was.
Een mooie manier om tegen een ouwen
vriend te spreken! zeide hij met een dunne
huilerige stem.
Noem jezelf niet mijn vriend! antwoordde
Tom scherp. Hoe kom jij hier? Ik dacht, dat je
in de gevangenis zat?
Dat zat ik ook tof gisteren.
Bedoel Je, dat je ontsnapt bent?
Je kunt er je kop onder verwedden, dat
ze me niet vriendelijk verzocht hebben heem
to gaan! grinnikte Heston,
Wat bracht je hier?
De bof, net zooals Ik je zei,
Hoe eerder je dan weer gaat, boe beter!
Heengaan! herhaalde de boef. O, iu zal
wel gaan, maar ik moet eerst eten en geld en
kleeren hebben!
En dacht je die van. mij te krijgen? weeg
Tom kort.
Heston snoof verontwaardigd.
Natuurlijk dee ik dat, makker! Je bent
todh zeker niet vergeten waar wij tweeën el
kaar voor het eerst ontmoetten, wel?
jjjjj diat zal ik wel nooit ook, antwoordde
Tom bitter. Als het niet daarom was, dan
Ji ot' ik je in de schuur tot ik de ge vangen-
bewaarders hier gehaald had.
Hosten grinnikte minachtend.
De een© boef, die een boevenstreek uit
haalt tegenover een anderen. Ik zou de ge
zichten van die politiemannen wiel eens willen
zien, als ik het ze vertelde.
De gToote vuisten van Tom slooten zddh
krampachtig.
Jij leelijk» gemeen® schurk! Ik heb trek
om je bij je kladden te pakken! gromde hij.
Jij? gaf Heston terug vol vertrouwen.
Dat zon je met zoo min durven, als dat je de
politie durft te waarschuwen! Hij wachtte
even en vestigde zijn listige oogjes op den
grooten man. Doe wat ik wensoh en er zal geen
herrie komen, zeide hij op zachiteren toon.
Wat wil je dan? vroeg Tom.
Wat ik je gezegd heb. Eerst iets te eten.
Ik heb geen hap naar binnen gekregen, sinds
Ik gistermiddag in diien storm en regen de
boenen nam. En dlan heb lk geld noodig om
naar Londen te komen en het meest van alles
heb ik kleeren moedig.
Tom fronste de wenkbrauwen.
Voedsel kan ik geven en ook een paar
rijksdaalders, maar waJt kleeren betreft, wat
zou je met kleeren van mij moeten doen? Een
jas va.n mij zou Jon tot op je hielen hangen.
Dat is zoo; maar kijk eens hier, Carney,
er is een vrouw hier op de boerderij, ik weet
't, want ik heb ze voor X raam zien staan.
Een meisje. Geef me wat van haar rommel.
Het zou de eerste keer niet zijn, dat ik vrou-
wenkleereu droeg.
Tom vlamde plotseling op in heftigen toorn
Wat! Jij kleeren dragen van Truus? Ik
zag J® net zoo lief aan de galg!
HeSt'On zag, dat Carney meende wait hij
zeide. Maar hij zag mog iets anders ook dat
Tom verliefd was op dit meisje. Snel sprak
hij: In orde, Cartmey. Als je niet wil, dan wil
je niet. Maar je zult duidelijk inzien, dat ik
niet weg kam gaan, of ik moet iets anders aam
hebben. Ik zal Je eens wat zeggen. Bezorg
mij een plaatsje, waar ik een paar dagen ver-
horgen kan blijven, tot jij me een pak kleeren
bezorgen kunt. Ik wed, dat er hier plaatsen
genoeg zijn, waar de bewakers me niet kun-
mien vinden.
Tom keek dien ander strak aan. Van alle
gemeen© individuen, die hij ooit gezien had,
Was Heeften verreweg de gemeenst». Wat
meer was, hij wist verschillende dingen uit
het leven van dien man en hij moest minstens
even slecht zijn als hij eruit zag of nog slech
ter. De gedachte, die man in de buurt van
Truus verborgen te weten, was ondragelijk.
Zelfs om zichzelf te redden, zou hij dat niet
jjtuni'eTL doem.
Heston, die Tom's gelaat in het oog gehou
den had, was slim genoeg om te zien wat er
ln hem omging.
Laat me in den steek en ik verklapje!
dTwflgde hij. Ik zal hun vertellen, diat je zes
maanden ln de gevangenis gezeten hebt. Wat
zou jouw lieve meissie daarvan zeggen, denk
m •-«-*■ i - j i .1 i i
t
S I
ONVEILIG SIGNAAL.... Een ongewoon tafreeltje in een Londensche straat, waarvoor het verkeer stilstond.
Zijn woorden verstierven in een soort ge
kreun, toen Toms hand zich sloot om zijn
kraag en diens sterke arm hem uit den kuil
sleurde, Toms oogen gloeiden, toen hij den
Vlegel met een ruk op zijn voeten zette.
Verdwijn! zeide hij. Maalt dat je weg komt
van hier, vóór ik alle ribben breek in je
gemeen© body!
Heston snelde weg als een verschrikt konijn
en Tom ging langzaam terug naar het nul®.
Het was uit! Heston zouden ze te pakken heb
ben, vóór de dag voorbij was en het kleine
reptiel zou zijn woord houdein! Er was geen
twijfel aan of hij zou aan de gevangenbewaar
der vertel ion, dat de voorman van d-e Lowerby
boerderij een oud gevangenisboef was.
Bijna negen Jaren waren er varloopen eiinda
het ongeluk van Tom negen jaren van
hard en eerlijk werk en nu had hij geloofd,
dalt hij dlien tijd van oneer uit zijn jeuga ver-
geeten kion. Hij hiad geld overgespaard on was
een goed farmer geworden. Mijnheer Holliwells
bad een goedte meening van hem en Truus.
HU haalde diep adem. Truus te verliezen, zou
de hardste slag zijn, die het lot hem kon toe-
deelen. Maar nu bleef er slechts een ding te
doen over en Tom ging recht naar zijn baas.
Hij vond John Holliweillis in het Kleine
kamertje, dat hij al® kantoor gebruikte. John
boerde op groolbe schaal en liij was een zeer
bekend fokker van rood-bonte koeien van een
bepaald ras. Hij was een breed, zwaar man
met een rood gezicht en ©en warm hart, maar
©en nog warmer temperament. Toen Tom bin
nenkwam zag hij op van den brief, die hij aan
het schrijven was.
Wilford wil die jonge stier van ons
begon hij en hield toen plotseling op. Wat Is
er, Tom?
Ikikstamelde Tem, en toen kon
hij niiet verder.
John keek verbaasd.
Voor den dag ermee jongen, zei hij vrien
delijk.
Ik.... ik ga u verlaten, mijnheer Holli
wells, stootte Tom uit.
Ben blik van absolute verbazing vloog over
het gezicht van den ander.
Weggaan! herhaald» hij. Lowerby verla
ten! Waarom?
Ik kan het u niet zeggen, mijnbeer. Maar
ik moet direct weg.
Kerel, je benit gek. j© bent hier vijf jaar
geweest. Waarever heb je j© te beklagen?
Nergens over, mijnheer. U en juffrouw
Holliwells zijn de goedheid zelve geweest, en
ik ben nooit zoo gelukkig geweest als hier.
Nu dan, waarom ga je dan weg? vroeg
d© farmer.
Er is een goede reden voor, herhaalde
Tom koppig.
Laat hooren die reden, dan!
Tom kleurde pijnlijk.
-Ik kan het u niet zeggen.
John werd boos.
Je wilt zeggen, dat je zonder één woord
:te zeggen heengaat en mij met hot werk laat
zitten op een van drukste oogenbiikken van
het heel© jaar?
ik moet.m Jjnhear, zen Tom ellendig.
Ga dam en loop naar den duiivel! schreeuw
de de farmer. Pak j© boeltje en verdwijn
oogemblikkelijkEn kom mie niet bidden en
smieeken om een getuigschrift ais je nergens
een baantje kunt vinden!
Tom liet van zijn inwendige, gevoelens niets
blijken. Langzaam wendde hij zich om maar
vóór hij de dieair, die ih&lf apen gestaan had,
hou bereiken Vloog deze open en ©en meisje
snelde de kamer binnen. Een flink, slank
meisje met groote blauw© ooigen en een huid
van miellk en rozen.
Vader, riep zij verontwaardigd, hóe kunt
u zoo tegen Tom spreken?
Haar vader maakte een gebaar van min
achting.
Boe zooi ik dlan moeten spreken, Truus
tot een man, die mij behandelt, zooals Tom
het gedaan heeft?
U wilt zeggen, diat hij u verteld heeft, dat
hij weggaat?
Juist en zonder me met een maand, of
zelfs een week op te zeggen! Hij .moet direct
weg, onmiddellijk, alsjeblieft!
U denkt toch niet, dat hij graag weg
wil, vadier? U ziet toch zeker wel in, dat hij
er een reden voor moet hebben?
Waarom zegt hij die dan niet? Ik heb
het hem nog eens en nog eens gevraagd.
Tom mengde zich in het gesprek.
Het heeft geen doel, Truus. Ik kan zeflfs
jou niet vertellen wat de reden is.
Truus keek beun aan. Zij hiad een kleur en
haar oogen schitterden.
Neem eens aan, diat ik idie reden kende,
.To®! I I «iBi—11II li Sr»» ir '"'r 'rtw1
Tom week achteruit, alsof hij een klap ge
kregen had.
Je weet h,et niet je kunt het niet we
ten! zeide hij schor.
Ik weet het wel, Toin. Ik wae in den
stal terwijl jij met dlien verschrikkelijken
man sprak,
Wat voor 'n mtan? vroeg haar vader.
Wat is diat allemaal voor geheimzinnigheid.
Waarom kunnen jullie me dat niiet eens ver
tellen?
Truus ging naast Tom staan en logde baar
hand op zijn antn.
Zal ik het hem vertellen. Tom, of wij
jij hét deen?
Tom keek haar in verbazing aan.
Je je begrijpt het niet, Truus, zeide
hij moeilijk. Wat die ontsnapte gevangene
zeiido is waar. Ik j>en niets, diain een gevange
nisboef.
Maar nu niet, zeide Truus zacht. Is hij
wel, vader?
Mijnheer Holliwells stond op.
Hier zit meer achter, dan ik vermoedde
zeide hij. Tom hiet spijt me, diat ik zoo kwaad'
werd. Als je me iets te vertellen hebt, dia®
wil ik graag naar je luisteren.
Tom ging rechtop staan.
Het' is dit, mijnheer' Holliwellis. Toen ik
negentien Jaar was, héb ik zes maanden ge
vangenisstraf gehad- Ik werd veroordeeld
wegens diefstal met braak.
Was je schuldig, jongen? vroeg de ander
rustig.
Ik werd gearresteerd in het huis van
een ander, d« nachts om één uur, antwoordde
Tom.
Maiar hij brak niet In, vader, zeide
Truus.
Tom stond versteld.
Hoe weet jij dat, Truus? vroeg hij scherp
Die man vertelde het mij.
Heston toch niot?
Natuurlijk. Ik liep hem dadelijk na, zoo
dra jij in billis gegaan waart en ik beloofde
hem het gold en de kleeren en alles, als hij
mij die waarheid wilde vertellen. En en die
vertelde hij me! v-oegdie zij er triomfantelijk
hij.
Maar Truus, diat had Je niet moeten doen!
riep Tom afkeurend uiit. Weet je niet, dat
je in een afschuwelijk parket kunt geraken,
als je een ontsnapten gevangene ihelpt ln zijn
vlucht?
Truus lachte. Alsof mij dat iets kon schelen!
riep zij uiit. Zij wendde ziich weder tot haar
vader. Vader, het was een complot tegen Tom.
Hij was klerk op een bauk en een bende, die
deze bank wilde berooven, trachtte hem in
hiaar macht te krijgen. Een van die ,,heeren"
deed zich voor als en vriend, en. tartte hom
dat huis binnen te gaam, zeggende, dat het et
spookte.
En toen hij daar eenmaal binnen was, zeide
die man hem, dat hij gear-resteend zou worden
wegens inbraak, als hij weigerde te doen wat
zij van hem verlangden. Tom sloeg hem neer
en toen werd hij gearresteerd. Uit woede over
het mislukken van hun plan weigerden zij zijn
onschuld te bevestigen en zoo werd hij ver
oordeeld en naar de gevangenis gezonden.
Tom sprak.
Truus, beste, ik kan niet zeggen hoe
dankbaar ik je bem, dat je nu de waarheid
weet, Maar in het oog der wét blijf ik schuldig.
Nonsens! zei mijnbeer Holliwells. Wie
bekommert ©r zich om wa"j de wet zegt? Wat
we moeten doen is een geteekendie verklaring
van dien boef zien te krijgen en bem dan
wegsturen. Daarna zal hij wel voor zichzelf
kunnen zorgen, denk ik. Kom mee!
De kritiek.
De Fransche tooneelschirijver Louis Verneuil
woonde de première bij van een stuk van een
nog zeer jongen auteur.
Na de opvoering vroeg de jonge dramaturg:
„Meester, hoe is mijn stuk u bevallen?"
„Je laat je held zioh vergiftigen", merkte
Louis Verneuil ernstig op, „als ik Je een goe
den. raad mag geven, laat hij zich dan liever
doodschieten".
„Waarom dat?" vroeg de jongeman ver
baasd.
„Wel dan schrikt het publiek wakker".
Zijn goede genius kwijt.
Een jongen is in zijn klas niet overgegaan.
Zijn moeder vraagt bem: „waarom ben je Wij
ven zitten?"
„Och moeder", antwoordde hij, „tegenwoor
dig kan ik niet meer rekenen, omdat mijn
vriendje niet meer; naast me mocht zitten".
De veroordeelmg van dein beruchten sniok-
kelaai'skoning Al Capone doet denken aan
een voorlooper van hem, die 200 Jaar geleden
in Engeland woonde en Jonathan Wild heette.
Hij was de zoon van een pruikenmaker in
een Bngelsoh stadje en werd in 1682 geboren.
Hij leerde het vak van zijn vader, trouwde een
meisje uit een goede burgar familie, hield
echter het leven van een eerzamen echtgenoot
niet lang uit, maar verdween op zekeren dag
uit zijn woonplaats en begaf zich naar Londen,
waar hij er tamelijk lichtzinnig op llos leefde.
Weldra geraakte hij in sethuiden en werd,
volgens de gewoonte van dien tijd, naar de ge
vangenis in de Woodstreet gebracht, waar vele
der beruchtste misdadigers uit dien tijd waren
ondergebracht. Hier leerde Wild een dievegge
en een ontslagen politie-agent kennen, waar
mee hij zich na zijn vrijlating uit de gevan
genis vereeniigde. Zij vormden een geheime
bende, welke geen andar doel had, dan alle
misdadigers van Londen te organiseeren. Daar
de politie-agent de niisdadigenskringen uit zijn
ambtstijd nauwkeurig kende, bestond er heel
veel mogelijkheid, dat zij invloed in die krin
gen zouden verkrijgen. Wild en zijn beide ka
meraden stelden evenwel bun voorwaarden:
iedere dief of inbreker moest den buit aa-n het
..genootschap" afgeven. Van daaruit werd hij
dan verkocht en de aanbrenger kreeg er pro
visie van. Wanneer een dief weigarde het re
sultaat zijner werkzaamheden in te leveren,
werd hij met aangifte bedreigd.
Daar verscheidene misdadigers op die ma
nier aan het gerecht werden uitgeleverd, lie
ten de overigen zich werkelijk van angst over
halen en onderwierpen zich aan den boeven-
dictator, die zelf, goed gekleed, het leven van
oen welgesteld en burger' leidde.
Het kon natuurlijk niet uitblijven, dat ten
slotte de werkzaamheden van dit eigenaardig
genootschap toöh bekend wei-den en men
trachtte maatregelen te nemen tegen deze be
drijvigheid. Biemsvolgens werden wetten ge
steld, volgens welke alle helerij met diefstai
werd gelijk gesteld, zoodat ook de heler, even
als de dief, met den dood aan de galg kon
worden gestraft. De minste straf wag echter
verbanning voor minstens veertien jaar. Tegen
deze maatregelen moest Wild zichzelf en zijn
medeplichtigen beschermen. Hij gaf daarom
een geheel nieuwe instructie: iedere dief en
inbreker moest steeds den buit afgeven, maar
hij werd nu niet meer verkocht, doch op een
andere plaats verborgen. Na eenigen tijd werd
dan den eigenaar bericht, dat hij tegen beta
ling van een zekere som gelds zijn onbescha
digd eigendom weer in bezit kon nemen. Op
die manier wist Wild aan zijn bedrijf een heel
ander karakter te geven, want om zoo te zeg
gen beschermde hij nu het bezit van den
rustigen burger. Dat bij voor de terugbezor
ging provisie wilde hebben, moest lederen ver
standig denkende begrijpen.
Danger dan een tiental jaren kon Wild zijn
functie als misdadigersdirecteur te Londen
niet uitoefenen. Zijn rijkdom groeide meit de
jaren, maar de haat tegen hem nam in de
zelfde mate toe. Telkens weer werden geheime
aanwijzingen tegen hem verstrekt, doch steeds
moesten ze buiten beschouwing blijven, daar
ze geen bewijs noch houvast boden. Eu tel
kens opnieuw probeerden de misdadigers de
lastige dictatuur van zich af te schuiven.
Maar openlijk tegen hem op te treden durf
den ze niet, want daarvoor was zijn macht
te groot. Eén keer werd Wild gearresteerd,
maar men moest hem weer vrijlaten, daar
zijn schuld, waarvan allen overtuigd waren,
niet werkelijk te bewijzen was. Ten slotte
werd het net toch zoo dicht toegehaald, dat
men hem een proces kon aandoen.
Hij werd schuldig verklaard, minder wijl
de bewijslast onweerlegbaar was, dan wel om
dat de rechters de gegronde overtuiging had
den, dat een der gevaarlijkste misdadigers uit
dien tijd voor hen stond. Den 24en Mei 1725
werd hij op een open kar, aan den spot em
versmading der volksmenigte overgeleverd,
uit de gevangenis naar de gerechtsplaats te
Tyburn gereden en daar opgehangen. Kort
voor dit gewelddadig einde had hij ln de ge
vangenis zelfmoord willen plegen door middel
van vergif, maar dit was hem niet gelukt.
Maar het zeldzame noodlot van den misda-
digerskonlng wilde, dat hij in zijn dood »s'f
nog het voorwerp van de misdadige hebzucht
zou worden: roovers stalen zijn lijk van de galg
en verkochten het aan een chirurg, die het
voot zijn geneeskundige studies uit elkaar nam
en in stukjes sneed. Van Wild is slechte de
naroem, wanneer men het zoo noemen mag,
levendig gebleven.
Wa.t sarde hem toch? Wat was het- toch,
dat dag en nacht z'n geest kavelde, dat hem
sufferig maakte?
Dat nijpend© gevoel, dl» langzaam vretende
WToeging?
Ja, de wereld trok hem zoo, haar grijpende
klauwen hielden hem zoo vast.
Hij voelde het, dat....
De zucht om van de wereld te houden, het
wou niet weg, en toch
Stil zat hij weer te peinzen op den rand
van zijn bed. Zijn kamertje was fleurig opge
smukt.
De fijne eikenhouten schrijftafel stond
gezond erd tegen de helder witte muur. Een
friisch bouquetje rozen fleurde naast een por
toet. Al droomeu.de gLeed zijn blik naar de
schrijftafel.
Mary!
Dolzinnig wierp hij zich achterover op zn
bed
Mary, zou 'k ook jou rookten verlaten
Nee, nooit! Wat zou je van me denkan?
Vlug sprong hij op, greep het portret on be-
gen helt aandachtig te bekijken.
Zijn woest-starende oogen blikten, harts
tochtelijk op de, foto.
Het lachende leven blikt© terug zijn Mary
Langzaam, verzonk hij dieper en diepeT
ln gedachten, zijn kwellende geest smorend.
Het was weer laat geworden. Onhoorbaar
draaide hij de sleutel om in het slot en sloop
zachtjes naar boven.
Met 'n zwaai gooide hij z'n jas op het bed.
Verdaüveld nog eens toe, daar had je dat
gezanik weer, heel den middag geen la»t van
gehad en nu zat het weer beginnen. Jawel,
dacht Je nou dat lk gek ben, genieten, ge
nieten van het leven,.het sehoone, Jonge lente
levenha_ha, voor ze mij zoo ver hebben!
Nonchalant stak hij een cigaret op.
De zon straaide haar felle stralen uit over
den gloeienden asphaltweg. Slap hiingeu de
bi.aderen aan de takken der hoornen. Af en toe
bracht 'n zuchtje 'n beetje beweging ln de
anders zoo stille natuur. Niettegenstaande de
zengende hitte joegen de auto's over den weg
en reden fietsers door de drukt*,.
Vroolijk en gekscherend réden Mary en Lé
naar huis. Voortdurend werden hun stemmen
door de razende auto's en brullende claxons
overschreeuwd,
Lé, pas op! gilde plots Mary's atom, ter
wijl rakel inga eeni Bujick Langs lnern been
schoof.
Scheelde niet weinig hè?
Lé glimlachte.
Gaait hier heerlijk, hè, berg af.
Vlug draaien de wielen de steile helling af.
Hou je stuur, Mary'
Achter hen jankte een claxon.
Voorzichtig, Lé!
Ga iets naar rechts! schreeuwde hij terug.
Ben steen, Lé, pas op!
Te laat
Lé's voorwiel wipte tegen den steeh, het
stuur sloeg om, en met een vaart slingerde hij
over dien weg.
Vlak achter hem piepten de remmen en
drukten de wielen van de auto sporen In het
asphalt.
Zuster.... een beetje water.... lk heb
zoo'n dorst!
Droef steunde de stem op het stille kamertje.
Wacht, ik za leerst de kussens eens wat
opschikken, zoo, lig je nu goed?
Ja, best, Zuster.
Heb je nog erge pijn, m'n jongen?
Ja, Zuster, mijn hoofdhet steekt
zoo.... Hét is de strafMijn God, lir zal
het doenWaarom heb ik ook niet eerder
geluisterd....?
Snikkend draalde Lé zich om in de kussens.
Hier, m'n jongen, drink maar eens een
beetje, zoo, en ga nu maar rustig liggen en
niet zoo piekeren, hoor, je weet wat we afsre.
sproken hebben. Als Je nog iets noodig hebt,
dan bel je maar. Is het zoo goed.'
.Ta, Zuster.
Zachtjes trok Zuster Cecile de deur van hef
ziekenkiamertje achter zich toe.
Lé's oogen kelcen dof naar het Kruisbeeld
aan dén wand. Langzaam gleden enkele tranen
op het witte laken. Droeve trekken lagen om
z'n mond. Hij bad.
Als ik beter ben ja, het zal een offer
zijn.,.. Mijn God.... Maryhelp me toch
....ik.... ik..
In die kapel zat Zuster Cecile. In rustig»
houding had ze haar rozenkrans, voor Lé.
Goede Heiland, ik dank U, dat hij het mij
heeft verteld1; misschien kan ik hem met uw
genade helpen geef hem sterkte, dat hij
het offer moge brengen.
Regelmatig gleden weer de houten kralen
door haar vinger».
Rrrrrrr!
Dag, juffouw, komt u binnen. U komt
zeker hooren hoe het met den patiënt gaat.
Juist, Zuster.
Gaat u hier maar even in de spreekkamer,
dan zal ik eens gaan hooren.
Mary zag er slecht uit; ook haar gestel had
een flinke schok gehad; de blauwe kringen
rond haar oogen versomberden baar gezichtje
Arme Lé, ik riep nog, maar.
De deur ging open.
Nu, juffrouw, het gaat goed vooruit. Be
zoek zal'hij echter voor de volgende wee* niet
mogen cxnitvamgen.
O dank u wel, Zuster. Morgen kom ilc
weer tens hooren. U doet hem wel de groeten
van mij, hè? Nu, dag zuster.
-- Dag Juffrouw.
Achter haar viel de zware deur ln het slot.
Zuster?
Ja, wat ls het?
Ik had u nog walt te zeggen.
Zoo en dat ls?
Zuster, laat u Mary morgen maar komen
dan
Ben pijnlijke stilte volgde.
Och nee, jongen, wacht nog maar w t.
Je hoofd is nog heelemaal niiet in orde; Je
ben ik gerust. Zuster, ik mag haar toch niet
in de waan Men
Toinsen, nog tijd genoeg.
U Tet zelf, dat re eiken dag naar ma
komt vragen, dat mag totochnie^langer
hn«r morgen maar ik oen weir*
Lr red zal mij helpen! Doet u 't, Zuster?
geü Komt wel ln orde, hoor, ik zal nog wel
eens zien. bid maar goed. Pater Rector rie
óm u-per de H. Communie brengen, dat
liRïbuilpzaiam hielp het Ijverig» Zusterke
""u"'"!' «er J» S«»« W M"'>
beid»,
Dag Zuster!
Dag juffouw!
Even later trad Zuster Cecile binnen. P
tierster verliet tl© spreekkamer en sloot
deur achter zich
Mary, wees niet boos op me, ik had ^je
het eerder moeten zeggen. God 1
roepen, ik heb al dien tijd gewetetod.
nu.... even stokte zijn stem, bi teE,eQ
luk voelde ik dat ik me verzet had Mary, tegen
C Wees niet boos op me, Mary, ^.^5^
Ja, ik bad het je moéten zeggen. ma
van je, van jou en de wereld, ze hielden
vast. maar het ls jou schuld niet, ^ry
Zijn gelaat was gespannen en zijn oogen
stonden koortsig.
Mary, zeg dan dalt je het m» jergref..
dat' je niet boos op me ben, en ga
Gods zegein, ik zal voor je
Snikkend viel Mary voor zijn bedjnear.
Lé, de Zuster had me ai wat
maar.... ook mij valt het zoo zwaar, Lé coa
wat Godis wil is, em danWt hier o
Dank Mary, dank, nu beu ik pas eent;
Vlug verliet Maa-y de kamer. Zuster Cecil®
kwam naar haar toegeloopen.
Zoo ls hot goed hè kind?
Met haar zakdoekje voor d'r gezicht stond
ze daar wezenloos te schreien.
Zoo, e«n beetje water. Zuster Thérès
zorgt wel verder voor haar.
Saampjes gingen ze naar de kapel, n
eenige Troost!
Nu ben je gelukkig, hè m'n jongen, eni
liu niet meer over prakkezeeren hoor!
Zuster, gelukkiger kan ik niet zijn.
Na eemigen tijd bad Lé achter de stille kal®
muren van liet klooster.
m
De Berlijnsche werkstudenten, die tengevolge der werkloosheid zoo goed als geen
gelegenheid tot bijverdienste vinden, po gen door het musiceeren op straat hun col*
legeld bijeen te krijgen*