k t J I t •r v EENE VERRASSING li VAN DEN SOLDAAT BOUCANÉ. EEN TWINTIG M NUTEN DE STUPPACHSCHE MADONNA De Zuster van zaal zeven WOENSDAG 28 OCTOBER 1931 "JfS S '-•** i **Êm2ÈL w| i - mIMM z De tafel was reeds lang geruimd en neg za ten, tot diep in den nacht, de heer en mevrouw Ellens te beraadslagen over den -vorm en de wijze -van heit groote diner, dat zij in den loop der volgende week aan hunne talrijke vrienden wilden geven. Er moest den gasten iets bijzonders worden aangeboden. Zij hechtten veel aan hun goeden ■naam en aanzien en wilden indruk maken. Alice, hun dochter kon wel door een paar walsen en een paar liederen tot het welslagen bijdragen, ze zong vrij goed en men hoonde haar graag, maar dat was te weinig en een hij al- len bekende zaak. Wij kunnen toch geen komiek en zelfs geen zanger o£ zangeres engageeren, zooals 't in heel voorname huizen de gewoonte is, knor de meneer EUer, het type van een rijken ren tenier met behagen en tevredenheid in elke be. weging. Zijne ega was nog een bevallige vrouw en hoewel zij den normaal-omvang verre over schreden had, in 't bezit van een onberispelijke taille, een bewijs, dat zij meer om de openbare meening dan wel om haar e,ig«n gezon heid gaf. Geërgerd over de lange vergeefsohe zitting, zei zij kort: Domheid past in onzen kring niet. Iedereen zou zich gegeneerd gevoelen. Wij zijn allen gewoonweg en goed burgerlijk. Maar jij wendde zij rich weinig vriendelijk tot het jonge meisje, dat mee aan tafel zat en in een boek bladerde kon je hersens ook wel 'n beetje laten werken. Je bent oud en wijs genoeg. Alice hiief het hoofd op. Zij glimlachte spot tend: WWw t Lady May Cambridge op haar huwelijks dag te midden van de bruidsmeisjes, on der wie prinses Sigrid van Zweden. Hadinger als den verloofde mijner dochter voor te stolen, Ik snel per automobiel het geluk mijns yens tegemoet, Adtieu. Over het gelaat van meneer Ellers, was een ontzettende uitdrukking gekomen, toen hij npiaats van den benoemden Italiaansohen fte- ,:ior het schellen en toen onmiddellijk daarop net zachte stemmetje van zijn eigen kind ver nam. Wat hij dlaarop hoorde, deed hem ver stommen. Zijne vnouw was in haar stoel terug gezonken. Hare ronde, voile wangen, waren eerst krijtwit» om onmiddellijk daarop vuur rood te worden. Een gejubel brak Los, toen de laatste tonen weggestorven waren. Heft gezelschap, dat ademloos toegeluisterd had stormde nu op het echtpaar las. Een schitterende verrassing. Een origineele vorm om dat mee te deelen. Van harte geluk gewensoht. Je hebt ver standig gedaan. Ellers. Ik heb altijd wel ge- dacht, dat die twee een paar zouden worden. Je krijgt een kunstenaar tot schoonzoon. Alle respect. Als een handvol oonfetities vlogen deze op merking op het echtpaar los. Zij zaten als uit het veld geslagen daar. De gasten hielden het voor ontroering en fees telijke opwinding. Met een blik begrepen de twee elkaar. Wat zouden zij doen? Proteeteeren? Maar het ge lach, dat dan zou ontstaan, en de spottende blikken. Wat bleef hun anders over dan zich maar in het onvermijdelijke te schikken. De onbe schaamde vent. Een geraffineerde list. Een mooie verrassing. Waardig verhief zich papa Ellers en nam de gelukwenschen unlet een erasftig gezicht in ont vangst en zijne echtgenoote met hem. Deze Stel een donsje voor, mama, dat vult den tijd. Haar moeder keek haar boos aan. Spaar je grappen. Onze kennissen zijn louter bejaarde menschen, diie in 't rondsprin gen op de maat geen genoegen meer vinden. Wie zou dus diansen? Ik, meft den apotheker Julius Hoffmann antwoordde Allioe en keek daarbij ter sluike haar ouiders aan. Zoo vangt men muizen. Door Hst. Ja wel, meisje. De apotheker Julius Hoffmann wordt uitgenoodtgfl. Lees de lijst maar. Reeds daar om, dat je een heer hebben zou. Het bleek© geiloafc van Alice kleurde. Doe, om mij geen moeite. Ik verlang er heelemoaJ niet bij te zijn, maar, dat ik niet goed in orde ben. ik ga liever slapen. Mevrouw Ellers snelde toornig naar het jonge meisje toe Niet verder. Wed, wel! Zoolang die diruk- temakerige muzikant uitgenoodigd werd, heb ik zoo Iets nooit van je gehoord. O, als wij vermoed hadden vat een last en ergernis wij ons op den hialls naalden, dooir dat mensch In huis te halen, dan hadden wij het wei gela ten. Wie had ook kunnen denken dat een ver standig man een op een bergtop gedane uit- noodiiging dadelijk voor ernst opnemen en er gebruik van maken zou. De dochter des huizes had groote harts tochtelijke oog en, die nu wil opvlamden. Nu, meneeer Olaf Hardinger, die overi gens goed betaalde leeraar aan 't conservato rium en geen kale muzikant is. hebt gij geluk kig weggesscholden. Hij betreedt ons huls niet meer. De onaangenaamheden echter, mama, komen 'daaruit, voort, dot gij er op aandringt in den apotheker mijn toekomstig echtgenoot te zien. Ik mag hem niet, hij is mij te arro gant. Dat zeg ik steeds weer. Dat zou Ik ook gezegd hebben als ik Olaf Hardiinger niet had leexen kennen. Toen sloeg meneer Ellers, die bot nu boe ge zwegen had, toornig met de vuist op de tafel. Wat saheelt jelui nou? Zitten wij nu hier om te vechten. Je bent ©en dom kind, Alice. We hebben t goed met je voor met Hofmann. Hij is in alle opzichten een goede partij. Heeft geld, is jong en gezond, en houdt van je. Als je hem nu in 't geheel niet wilt, goed, gedwon gen zul je niet worden maar dien andere, dien muaikamt-kerell die, moet je je uit 't hoofd zeiten. Die wordt mijn schoonzoon niet. In mevrouw Ellers trekken kwam bij de woorden gedwongen zul je nieft worden" een merkwaardige uitdrukking van energie. Haar man wendde zich bot haar en zeide: Luister eens, ik heb een idee. Geen van ons heeft aan de gramophoop gedacht, die ik onlangs gekocht heb. Weinigen onzer kennissen weten ervan af. Wij schaffen ons nog eenige mooie platen aan en kunnen dan een concert in optima forma organiseeren. Mevrouw Ellers was ondier zijne woor^ en kalm geworden. De kwestie was ook te gewich tig en er was bovendien niet veel tijd meer te verliezen. Met Alice zou zij wel klaar komen. Uitstekend, man, heerlijk. Ja, en dam zuilen we de geschiedenis hul len in eon kleed van geheimzinnigheid. Allee kan programma's schrijven, op zoo'n manier, alsof de kunstenaars iD persoon op treden, en de kaarten leggen we dan naast de borden. Zijn vrouw begreep dat" en was opgewonden Voor dergelijke doeleinden zag zij niet op een beetje en was haar niets te effectvol. Een dure Tram-agnopilaat gaf 't lied van een gestorven zanger. Met de vrouwen van eenige kennissen had zij er reedis over gesproken. Nu zouden zij hot hooron, zich op hun gemak in haar salom In de smeltende tomen verlustigen. Dan volgenden dag troffen Alice en Olaf Hardfaiger elkaar in het zijkamertje van een banketbakkerij. Niet voor den eeTste keer. Dat bemerkte men aan hunne begroeting De chocolade smaakt je lieden niet. lie veling. Je bent ontstemd, Ziel' jonge man. Welnu zou ik ook niet. Onze toestand, lieveling. En daar ligt ma mij voortdurend met diien vervalenden apotheker om de ooren te zeuren. Olaf zuchtte. 't Is puur onzin van je oudei's, om zich zoo togen ovïr mij te stellen. Wat hebben zij op mij aan te merken. Ik kan je ©en zorgelooze en aangename positie aanbieden. Zeker, zij zijn eigenzinnig. Je bent een kunstenaar. Hoffmann is een burger. Die valt in bun geest. Mama heeft zich in 't hoofd ge- aet, dat ik z'n vrouw moet worden. Somber greep Otai naar het couvaift. dat met eon gedwongen lachje, met een houding diie haar heel wat had gekost. U geeft uw dochter to oh niet gaarne weg. Dat kan ik wel aan u zien. Zij is ook nog zoo jong, zei een bekende. Mevrouw Ellers antwoordde daarop niet en zocht met hare blikken Alice. Deze had den geheelen tijd mot gebogen hoofd hij de gra- mophoon gestaan. In doodsangst, 'ft Was be deesdheid, meenden de gasten. Nu ging zij aarzelend naar haar moeder. En waar is de schoonzoon? klonk het door elkaar. Dien heb je zeer zeker in petto. Voor den dag ermee. De ouders hadden geen tijd zich te beden ken. Alice liep naar de naastbijzijnde deur en opende haar. Olaf Hadinger trad over den drempel. Hij ging op meneer en mevrouw El lers ftoe en omarmde beiden innig. Pk dank u beiden: ik dank u hartelijk. Toen kwiaim Alice aan de beurt. Heit is getukt, lieveling, den hemel zij dank. Je bent dapper geweest:, fluisterde hij haar toe. Zij glimlachte vroolijk. Maar ©en stiorm zaafl het nog wel geven. Dan gaan wij daar helden tegen in, dan zal het wel uit te houden zijn. De a.vonld world nu eerst rechft vroolijk. Me neer Ellers nain de complimentjes, over de kos telijke verrassing ladhend in ontvangst. Hij verzoende zich nog denzeilfden avond met de zaak. Daartoe mogen het diner en de goede wijn niet weinig hij gedragen hebben. Ook zijn dure Taimagnopttaaft gaf hij, ondanks alles, nog ten beste. Het vrooiijke gezelschap gaf er niet meer om, alleen Olof luisterde aandachtig, wat papa Ellers met genoegdoening bemerkte. Mevrouw Elilers zal wel waft langer tijd noo- diig gehad hebben voor zij met de verrassing geheel verzoend was. Alle© naast haar kopje gelegd had. Wat heb je daar? vroeg hij. Een concert-programma, diat ik naar een van papais vrienden brengen moest, dlie een schrijfmachine bezit. Hij zal er een aamtafl af drukken van maken, mijn schrift werd nieft' mooie genoeg gevonden. Hardiinger nam het blad er uit, keek het over en Alice vertelde de beteekenis er van. Zwijgend las hij hot, onverschillig twee, drie maal. Het gezidhft van Hardinger fleurde plotseling op. Alice, je houdt werkelijk van mij? Wat viraag je, ik houd dol veel van je, Olaf. Goed lieveling. Zorg er dan voor, dat je morgenmiddag van twee tot drie uur vrij benit en wacht mij dian nier. Dan zul je mijn plan vernemen. Op 'ft oogenblik warrelt het nog door mijn hoofd. Toen zij afscheid namen, verkeerde Olaf in den roes van een overwinnaar en Alice moest om hem lachen. Uit de vensters van het huis der Ellers straalde het eleotrisohe licht. De uitgenoodig- den wiaren allen gekomen. Heft geheimzinnig voornaam klinkende pro gramma, dat ieder op zijn met een bloem ge tooide plaats aan tafel vond, bracht alien in onrust. Men mompelde van alles en trachtfte de mop, want anders kon het niet zijn, te ra den. Het diner was afgeloopen. Hoffmann, die in de zekerheid van zijn triomf naasft de dochter des huizes zat, had thiane nog een minder spraakzame buurdame dan anders. Alice's bord was bijna altijd leeg, zij at niets, dronk slechte haastig den wijn uit, sprak geen woord en zag er opgewonden uift. Het gezelschap begaf zich in heit ealom. Daar stond in het midden, op een eikenhouten tafeltje een gramophone'. Van alle kanten hoorde men „0ooo'\ Nu wist men hoe men heft concert had kunnen samenstellen. Alice bediende dé spreekmadhine. Zij liet de vrooiijke stukjes rondsnorren. Toen trad de pauze In. Rookend en babbe lend, in vrooiijke stemming brachten de gasten een half uurtje door. Daarna verzameld© men zich opnieuw 0®D de tafel. Alice stona eT naast als eeD wassen beeld, zoo stijf en bleek. Zij wierp haar moe der een langen smeekenden blik toe, zoodat deae hij haar kwam en haar vroeg. Ben je niet goed? Het meisje scüudüe hef hoofd. Mijnheer Ellers klopfte met het barnsteenen eind van zijn pijp 0p zjjn ziiiVe.ren tabaksdoos. Mijne beeren, nu verzoek ik beleefd om een weinig aandacht, in de tweede afdeeling komt de hooge kunst aan 't woord. En vooral op het laatste nummer verzoek ik vooral dat aohft geslagen wordt. Het is het waard. Alice's gericht drukte schrik uit. De heldere, voortreffelijke zangnummers vervulden de aanwezigen me t bewondering. Men klapte in de handen en de gastheer ©n gastvrouw groeiden van trofts. De beurt kwam aam hot laatste stuk. De hand van het meisje sidderde toen zij de naaild er in deed, en het werd haa rgroen en geel voor de oogen. toen zij de plaat opnam, en op het vilt legde. Zij wond de machine open, toen begon het. Eerst het schellen der tele- pboon Hallo. Nummer 6019. Met wie sprees ik? Ik ben f lie veiling Walt Is er? Ik heb een prachtige tijding. Mijn lieve, ouders, hebben er In toegestemd, dat ik je vrouw werd. Hoera, hoera uang zullen ze leven, die Iiove. wijze, verstandige ouders van je. 0, zij zullen een schoonzoon krijgen, die hen hoog zal houden Is zijn eigen ouders, en hun dochtertje nu, dait zal hij op zijn handen dra gen. Alice, hoe gevoe. jij je nu wel? Ik ben bulten me zeiven van geluk. Als *t anders uitgekomen was. lieveling, dan zou ik van verdriet omgekomen zijn of ik was een oude jonge juffrouw geworden. Verschrikkelijk. Daar houdt mijn pa namelijk niet van. En nu, haast je wat en kom bij ons. Wij hebben eèn groot gezelschap hier en papa verheugt er zich reeds in, met trots fte kunnen verkondigen: ^Veroorloof mij, ti den rioolkunstenaar Oilaf De deur van de chambree ging open als door een windvlaag bewogen en korporaal Saca- brosse van de vierde compagnie, tweede bata'. jon, vroeg met angstige stem: Is er al appel gehouden? Ja. Ga je maar gauw melden, antwoordde zijn slaapje. De korporaal haastte zich naar de kamer van de onderofficieren. Wie vertelt nu vanavond eens een goeje hak? vroeg Sacabrosse toen hij teruggekomen was. at Een stem kwam onder de dekens uit: Ik! Het woord is aan den soldaat tweede klasse Fourneau! Steek maar van wal, Four neau, zei de korpoaseiA. De manschappen van de sectie waren al één voor één in hun mandje gegleden en ook Sacabrosse schoof onder zijn wolletje. Fourneau begon: Jullie moet weten, dat ik het verhaal heb van mijn nicht Florence en die had het weer van haar o'om Framboitard en die heeft het hooren vertellen door Boucané zelf, den zoon van den held van de geschiedenis, waar ik nu een oogenblik jullie aandacht voor vraag. Ik wou jullie maar eens duidelijk maken, dat het onder het Eerste Keizerrijk om den bliksem niet gemakkelijk was om een baantjesgast te worden, laat staan om vrijstelling te krijgen. Nu dan, de oude Boucané nam dienst om Napoleon Bonaparte te volgen (voor wien hij een groote bewondering had), en ook een beetje om eens wat van de wereld te zien. Bij de tweede schermutseling, die hij mee maakte, verlo r hij allebei zijn armen, maar omdat hij haar op zijn tanden had, bleef hij gewoon doorvechten. Hij had de helft van zijn bloed verloren, toen hij ten slotte op den grond viel en hef bewustzijn verloor. Men raapte hem op, bracht hem naar het hospitaal en toen hü genezen was en de oor log beëindigd, vroeg hij op het rapport te mogen komen bij den keizer. Wat wou je? vroeg Napoleon. Sire, ik wou als het kon wel afgekeurd worden. Afgekeurd? Waarom? Je bent stevig ge bouwd je ziet er goed uit Jawel, majesteit, maar met uw permis sie: ik heb geen armen meer. In orde. Ik zal je vrijstellen van schiet oefeningen. En Napoleon stuurde Boucané weg en noemde hem een leelijken lijntrekker. De arme Boucané moest weer den oorlog in en, stel je nou eens voor zoo'n ongeluksvogel: de slag was nog geen uur aan den gang of een kogel rukte zijn beide beenen af. Toen de veldtocht geëindigd was, vroeg Boucané andermaal om bij den keizer toege laten te worden. Ben je daar nou wéér? zei Bonaparte. Je ziet iederen keer denzelfden kerel, vervolgde hij tegen zijn adjudant. Wat wil de vent nou eigenlijk? Sire, ik zou Afgekeurd willen worden, natuurlijk, viel de keizer in. Ik was er wel bang voor. Maar je ziet er uit als een blozende appel, jongen-lief. Schaam jij je nou eigenlijk niet, een kerel als jij? Neem me niet kwalijk, Sire, ik heb geen beenen meer. 0, is het dat? Ga dan op de caissons zit ten, voor den donder! En de keizer draaide zich om en bromde: Die wil de kantjes er maar afloopen' Boucané trok er opnieuw op uit. Hij zat op een munitiewagen en werd duchtig heen en weer geschud. Nu was er bij de vijanden blijkbaar een artil lerist, die het speciaal op hem gemunt had. Want nauwelijks was de slag aan den gang of een granaat trof Boucané in de borst en nam heel zijn romp mee tot aan zijn hals. Boucané, die een helderen kop had, zei bij zichzelf: Nu zal de keizer toch geen uitvluch ten meer weten te bedenken en moet hij me wel naar huls sturen. En hij ging naar Napoleon. Natuurlijk! Daar heb je hem weer! Ik vond het al erg gek, dat ik hem nog niet gezien had! Er aal hem toch niets overkomen zijn? dacht ik. mr 3*ker verhinderd! Nu, wat is er van je dienst? Van m'n dienst Sire? Ik wou wel toe stemming hebben om den dienst te verlaten. Luister nu eens, beste jongen. Heb je één behoorlijk motief om afgekeurd te woiden? Je bent toch niet ziek, is het wel? Ik heb je al een paar gunsten toegestaan: vrijstelling van schietoefeningen, vervoer per caisson. Je moest nu maar eens tevreden zijn. Sire, merkte een Officier van Gezondheid Eerste Klasse op, die een beetje aan de medi cijnen gedaan had, Sire, heusch, die man man keert iets Goed, ik zal hem zes maanden verlof geven om weer op te knappen. Maar het zal niet gezegd worden, dat hij mij er tusschen genomen heeft! Boucané ging met zes maanden verlof naar zijn geboortestreek, Franche Comtê. Iedereen daar dacht, dat hij er erg beroerd aan toe was, maar hij zei, dat het niets te beteekenen had. Toen zijn verlof om was, vertrok Boucané welgemoed weer naar zijn regiment. Het begon aanvankelijk fortuinlijk voor hem; de kogels vlogen om hem heen zonder hem te raken. Maar na acht dagen (hij begon al op te snij den) kwam een granaat recht op hem aan en rukte zijn hoofd uit elkaar. Vervloekte pech! zei Boucané. (Wie dit verhaal goed gevolgd heeft, zal rich herinne ren, dat onze held alleen nog maar zijn hoofd over had.) Maar in den grond van zijn hart vond hij het wel leuk. En hij had gelijk. Want toen de keizer ervan hoorde, liet hij hem dadelijk op de dagorder zetten, verleende hem een medalje en ver klaarde voor het front van de troepen: Soldaat, ik ben tevreden over je! Vrij beicerkt naar een „Conté du Chat Noir" van Narcisse Leb eau.) Wanneer je in het gasthuis ligt, Op een der kostelooze zalen, Dan merk je aan je zuster nooit: Dat je er niets voor moet betalen. Je bordje pap en medicijn Wordt je gemoedelijk gegeven „Eet nu eens op en neem goed in", Zegt dan de zuster op zaal zeven. Al is mijn zaal ook vol-bezet: In eenzaamheid gaan al die uren En ik lig, als ze even rust Maar naar mijn zustertje te gluren. Het is alsof ze zelf niets is, Maar voor een ander mensch wil leven; Soms lijkt ze ook wel een patiënt Die bleeke zuster an zaal zeven. Ze praat niet veel, ze doet haar werk, Ik zie haar ook met borstels plassen. Dan hoor ik haar, achter een scherm Een lastig, stokoud grootje wasschen. Een blompotje is heel tiaar trots Dat een patiënt haar*>heeft gegeven; Het staat te bloeien voor ons raam En troost de zuster van zaai zeven. Wanneer ze mij een spuitje geeft, Als ik weer duizel van de pijnen, Dan wacht ze met een stillen lach Tot ze mijn krimpen ziet verdwijnen. Haar handjes zijn zoo zacht als zij: Soms zie ik ze wel even beven Wanneer ze haar gebedje doet Die kleine zuster op zaal zeven. Laatst was ze boos op een patiënt D© vrouw lag van de koorts te zweeten; Onder haar deken had het mensch Een heele rolmops opgegeten. Ze had dien dag bezoek gehad En toen was haar die visoh gegeven, Maar toch gaf dokter weer de schuld Aan onze zuster van zaal zeven. De menschen weten niet op straat, Die een verpleegster langs zien komen, Wat of ze voor de zieken doet Die voor hun kwaal zijn opgenomen. Ik weet nu wat of ze beduidt En ik vergeet het nooit mijn leven Hoe ze me nacht en dag verzorgt Die goeje zuster van zaal zeven. J. H. SPEENHOFF. Tegen het einde van Met zocht lk in d© om streken van Parijs een frissche en gezellige plaats om er dien zomer door te brengen. Ik had al lang gezocht zonder iets van mijn ga ding te vinden, tot ik op zekeren dag een leuk plekje vond hij het station van de Westerlijn tusschen Saginy en Meaux. Ik vroeg een be ambte aan 't station of hij daar in de buurt soms woningen wist, die t© huur waren. 't Zal wel niet veel wezen, meneer, zwl hij en dacht eens na. Misschien, het huis van Perrin te Chigny, dat 't vorige jaar aan Parijzenaars verhuurd was, staat, geloof ik, nog lee». Liigt Chigny dlicht bij de rivier? vroeg ik. 't Ligt op die hoogte, maar ais men naar beneden komt, is men direct bij de Mam©. Ik dacht bij mijzelf, dat zou misschien wel wat voor me zijn en vroeg: En hoever ligt Chigny van 't station? Een twintig minuten loopentwintig minuten.... ja langer is*''t zeker niet. Ik dankte hem. De weg is gemakkelijk te vinden, zei hij*. Ge hebt den weg daar voor u maar te volgen, dam gaat ge dat kleine bosch door, dlat ge daar in de verte ziet en komt zoo te Chigny. Iedereen zal u het huis van Perrin weten te wijzen. Ik begaf me op weg. Er is niets bedriegeüjker dan een boschje op 't einde van een weg. Ik liep al een kwartier toen 't bosch mie nog oven ver leek als hij 't begin. Ik dacht enfifn. als ik 't hosohje door ben, ben ik te Chigny, heeft de spoorman gezegd, en stiapte met fris- schen moed verder. Ik bereikte die eerste hoornen van het boschje, wiaarim,, zooals 't meestal gaat, allerlei paadjes elkaar kruisen. Ik wist niet, welk ik kiezen zou. Gelukkig ontdekte ik eem kar, die na derde. Op een teeken hield de voerman stil. Ik vroeg hem den weg naar Chigny Ik bom er juilsit vandaan, zei hij. Ge be hoeft dezen weg maar te volgen, dan komt ge er vam zelf. 't Ligt op een hoogte, nietwaar? Jia, op de hoogte, ge kent dus de streek een beetje, zei hij glimlachend. Heel slecht, zei ik, op mijn horloge kijkend (ik had nu drie kwartier ruim geloopen): Chigny ligt zeker hier dichtbij? Chigny? zei hij, de schouders ophalend, och betrekkelijk, een twintig minuten, als ge fiink aanstapt Ik dankte hem en hij reed door. Ik dacht nu, dlat ik den sipoorman niet goed begrepen had, dat hij bedoelde twintig minuten naar 't boschje Maar enfin, dat was ook zoo erg niiet en ik ging verder het bosch door. Het bosch leek me nog al gTOot. Ik liep bijna 'n uur en begon te vreezen, dat ik toch Op den verkeerden weg was. Ik zag een vrouw met twee kinderen aan de hand loopcu. Waar ligt Chigny? Men heeft mij gezegd, dat ik aan 't eind van 't bosch Chigny voor me had. Kan ik ook verdwaald zijn? Neen meneer, dit is de weg naar Chigny. Ge volgt dien zandweg maar en komt ei van zelf. Hoever zou ik er nog vanaf zijn? Ze keek mij aan als om mijn krachten te schatten en zei toen: 0, 't is niet ver meer. Een twintig minu ten hoogstens. Ik keek verwonderd op. Dat ge,tal twintig minuten schéén me een verschrikking te wor den, dat was nu al de derde, die me daarmee aankwam. Ik had wel eens meer van een „boeren kwartiertje" gehoord, maar dii was toch al te gek. Ik begon aan een samenzwering te denken, doch dat was niet mogelijk. Ik tippelde verder. Ik volgde dien zandweg een half uur lang, toen zag ik een groep van een stuk of vier huizen. Zou dat Chigny zijn, dacht ik. Plotse ling hoorde ik zingen bij de rivier, 'f Waren 'n paar waschmeisjes, die goed lagen te spoelen. Is dat Chigny? vroeg ik haar. Een van haar antwoordde: Neem, 't is 't gehucht Bray. Chigny komt later. Hoeveel verder, denkt ge? 't Meisje aarzelde een oogenblik, zei toen: Een twintig minuten! Ik maakte me ongerust. Er lag iets vreemds. iets treffends in dat onveranderde antwoord. Ik vroeg verder: Kent ge het huis van Perrin? Dat zal waar zijn, 't mooiste huis uit de buurt. En is het niet verhuurd? Nog niet, maar het zal niet lang meer duren. Er komen alle jaren Panjzemaars in. Ik groette en ging verder. Ik ging de brug over de rivier over en kwam in het gehucht Er was daa.r een herberg en ik ging er binnen. Ik bestelde een glas kwast, wat me gebracht werd weet ik niet. Ik bedacht, dat als ik in tien minutein te Chigny was, ik juist den trein nog zou kunnen halen en informeerde eens bij den haas. Waar ligt Chigny? Hij strekte de hand uit. Daar! Hoelang is het loopen? Met de natuurlijkste stem van de wereld zei hij: Een twintig minuten ongeveer. Ik werd woedend. Ik keek den kastelein aan, die er zoo bedaard en ernstig uitzag out er geen denken was aan bedriegerij. Ge komt misschien om 't huis van Per rin? vroeg hij. Juist. 't Is nog altijd te huur. Woedend verliet ik de herberg, 't Was nu al over zessen. De zon begon onder te gaan Ik begaf met de vlakte weer in, mieuwsgleiig of ik ooit te Chigny komen zou. Ik liep op goed geluk af door. De duisternis begon langzamer hand te vallen. De nacht zou me op ft land vinden. Om acht uur ongeveer hoorde ik den hoefslag van een paard. Tot mijn verbazing zag ik een genummerde huurkoets. Hoe dat rijtuig -daar kwam? 't Kon mij niet scheler Ik hield het staande zonder uitleg te vragen. We haalden den trein van 11 uur n,og juist Ik had neiging den koetsier om detn hals te vallen voor zijn tusschen komst. Aan het station zocht ik den beambte, die mij de inlichtingen gegeven had, hij was er niet. Dat jaar verliet ik Parijs niet, bleef puffen in de zomerhitte, 't Huis van Perrin heb ik nooit gezien en heb ook nooit geweten, waarom men aan ©en vreemdeling wijsmaakte, dat het een twintig minuten, van het station lag. In heel vroege tijden hebben een Romeinsch patriciër en de Paus beiden in een en den zelfden nacht gedroomd, dat versch gevallen sneeuw op den Esquilijnschen neuvel de plaats zou aanwijzen, waar een kerk moest worden gebouwd. Eu 's anderendaags vond men waar lijk sneeuw op een berg te Rome en ter eer© van Onze Lieve Vrouw ter Sneeuw werd er de eerste kerk gebouwd. Vele jaren later beloofde kanunnik Reizman op het feest van Onze Lieve Vrouw ter Sneeuw een altaar te stichten in de kerk van Aschaffembur gen niemand minder dan Mat thias Grünewald kreeg opdracht daarvoor de altaarluiken te schilderen, wat hij deed, in het jaar 1519 af kreeg, en „Maria in het Groen" noemde. De geschiedenis van den Esqqilijn werd door den schilder op een der heide altaar vleugels afgebeeld. Op een kwaden dag is iemand vermoedelijk te keer gegaan tegen de waarde van dit kunst werk. Het kon opeens de kerkbezoekers niet meer bekoren: 't werd verbannen en ver vangen. De Stuppachsche Madonna. En „Maria in het Groen" Taakte aan het dolen, zwierf hier en daar, totdat het na onnaspeurlijke tochten in Mergentheim terecht kwam, waar pastoor Balthasaz Blumhofer het voor een paar gulden in zijn bezit kreeg. Deze pastoor heeft het zijn parochie te Stuppach nagelaten en sedert troonde Maria in het Groen van een feestelijk en mild land schap, en verdiepte met de geloovigen ook menig andersdenkende zich in den mystieken zin van Onze Lieve Vrouw met Haar Godde lijk Kind. Maar de avonturen van de Moeder Gods waren met Haar verhuizing naar Stuppach. nog niet ten einde. Toen men het schilderij later opnieuw wilde inlijsten, bleek dat de lijst niet paste. Dat was voor den schrijnwerker, die een zaag bezat, grooter dan zijn verstand, gemakkelijker dan. een stuk van het paneel af te zagen en wel zoo, dat tegelijk de signatuur M. G. verwijderd werd. Nog leven er in Stuppach menschen, wien de overleden koster met eigen mond de droevige geschiedenis van deze amputatie verteld heeft. Maar de kunsthistorici plegen zulke kroon getuigen niet van noode te hebben. Zij hadden al lang allen twijfel aan de echtheid van het schilderij ter zijde geschoven en daarom achtten na den oorlog eenige persoonlijkheden, in die branche het moment gekomen om een nieuwen aanval te wagen op de beeltenis. Zij verzamelden een portefeuille vol motieven tegen de dorpskerk van Stuppach; het tochtte daar te erg voor Onze Lieve Vrouw; en Haar Kind moest noodzakelijk last krijgen van de groote temperatuurswisseling; men kon al aardig merken, dat zij beiden er heelemaal niet goed uitzagen, wat aan de vochtigheid in de kerk te wijten was; en zoo redeneerde en keuvelde men al verder, tot men op het cabinet van den minister van kunst terecht kwam, die de heeren terecht bracht in den Wiirttembergschen landdag waar men het erg jammer vond, dat de bewoners van Stuppach Maria geen hetere huisvesting konden bieden, en dus wel zouden moeten afzien van het beeld, dat hun nederig dorp beroemd maakte voor heel de wereld, maar dat het toch beter zoude zijn, wanneer Onze Lieve Vrouw onder dak vond in het slotmuseum van Stuttgart. De thans overleden bovenmeester August Salat verzette zich met hand en tand tegen die verhuizing. Hij gaf wel toe dat de Moeder Gods en Onze Lieve Heer er niet best uitzagen, en dat Stuppach Haar geen paleis kon aanbieden maar om zonder meer afstand van bet schil derij te doen, ging hem en met hem alle dorpelingen danig aan het hart. Vermoedelijk heeft hij in een intiem onder houd Maria zelf eens gevraagd, wat Zij er van dacht, want August Salat kon tenslotte goed vinden, dat Maria in het Groen naar Stuttgart zou gaan, wanneer zij maar een volmaakt goede afbeelding achter liet, en wanneer het ministerie voor Stuppach een nieuwe school beloofde en een groot bosch afstond voor de gezondheidszorg der jeugd. Ongeveer vier jaar geleden zijn beide partijen het eens geworden en Maria is naar Stuttgart gegaan, waar het Haar en riaar Kind heel goed bekomen is. Het schildeiij is zorgvuldig gerestaureerd. En in Stuppach heeft men in- tusschen een nieuwe kapel gebouwd, die aan alle eischen voor een Grünewald voldoet. Deze kapel is juist plechtig ingewijd, en daarin zal Onze Lieve Vrouw haar joyeuse rentrée houden. En aan pastoor Blumhofer, die het beeld honderd jaren geleden in Stuppach bracht, heeft men een gedenksteen gewijd. HU overleed 18 April 1814 in den ouderdom va* 45 Jarea.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1931 | | pagina 9