■PlSi i EEN KANAAL DWARS DOOR DE BERGEN. «SSiKff '"Bij HET ALBERTKANAAL IN AANLEG. 1m- :ru®s* ■BI'-lui ijMlÉW 3? 1 '"- DE TECHNISCHE MOEILIJKHEDEN. EEN LAATSTE MOEILIJKHEID. - DE OPLOSSING tfatóSfe-. Wanneer de Hollandsehe spoorreiziger op het traject van Maastricht naar Luik, even vooibij het station Gronsveld, zijn blikken richt naar den St. Pietersberg, die aan de overzijde van de Maas den Westelijken horizon afsluit, dan ziet hij boven de kruin van dezen heuvelrug onafgebroken stoom- en rook-plui- men opstijgen, alsof er een groote fabriek in volle werking was. En, als hij dan zijn Llmburgsche mederei zigers om inlichtingen vraagt naar den tak van industrie, die ginds zoo boog boven het dal gevestigd is, dan krijgt hij ten antwoord, dat de Belgische Waterstaat druk doende is daar boven eenkanaal te graven! Geen wonder, dat de Hollander dan wrevelig zijn schouders optrekt over deze misplaatste grap en dat het soms groote moeite kost hem te overtuigen, dat men ginds inderdaad bezig is met den aanleg van het Albertkanaal op 116 meter -f N.A.P. en op rutm 70 meter bo ven den waterspiegel der Maas. Om de oorzaken van dezen onwaarschljnlij- ken kanaalbouw op te sporen, moet men een vijftal jaren teruggaan in de geschiedenis, tot op het oogenblik, dat het ontwerp-tractaat tus- schen Nederland en België door de Eerste Ka mer verworpen werd. Want toen eerst heeft het plan tot doorbo ring van de heuvelreeks aan de Westzijde van de Maas vasten vorm aangenomen. Wèl plachten de schippers, die van Luik naai Antwerpen voeren reeds sedert jaren te klagen over het toenemend ongerief en het stij gend oponthoud in de acht-kilometer-lange doorvaart van de Nederlandsche grens bij St. Pieter tot de Belgische grens bij Smeermaas. En reeds vanouds was het feit, dat de door gaande vaart van de Maas naar de Schelde bij Maastricht over „vreemd grondgebied" liep, den Belgen een doorn in het oog. Maar bij onderhandelingen vöör het tractaat hadden onze Zuiderburen bedongen, dat de wa terweg zou worden verbreed en deels verlegd, dat het aantal sluizen verminderd en het douane-oponthoud bekort zou worden. In hun ergernis en teleurstelling over de verwerping van 't verdrag lieten zij hun hoop op 'n betere toekomst al te spoedig varen; en zij waren des te eerder geneigd tot pessimisme, daar de toestand in de doorvaart inmiddels zienderoogen verslechterde. Immers in 1926 was eenieder het erover ©ens, dat met 18.148 schepen en 5.785.916 ton laadvermogen de uiterste capaciteit van sluis 19 (even beneden Maastricht in de Zuid- Willemsvaart) zoo al niet overschreden, dan toch ten volle bereikt was. Maar in 1930 wer den er niet minder dan 23.445 schepen met 8.222.052 ton laadvermogen door de enge schutkolk geperst. Dit beteekent, dat er, Zon- en Feestdagen meegerekend, ruim 64 schuttingen dagelijks plaats vonden, en dat slechts door onafgebro ken dag- en nacht-werk de stroom van sche pen één voor één door het nauwe sluisje van zeven meter breedte kon worden heengeloodst. Men begrijpt, dat de Belgen, wantrouwend geworden door de mislukte pogingen om tot een accoord te komen en ten onrechte geen perspectief ziende in den desolaten toestand, weigerden te gelooven aan den ernst der plan nen tot verbetering der doorvaart (waarmee trouwens ergerlijk getalmd werd) en in arren moede het groote besluit namen, met vermij ding van het Nederlandsch grondgebied, een rechtstreeksch kanaal te graven van de Maas haven bij Luik naar de dokken van Antwer pen. Ziedaar den oorsprong van het Albertka naal. Ook strategische overwegingen speelden bo vendien een rol bij het nemen van het eewlch- tig besluit. Na de bittere ervaring van 1914 wilden de Belgen reeds in vredestijd hun Maasgrens in staat van tegenweer stellen, als voorzorgsmaatregel tegen een vijandelijken in val over Zuid-Limburg. En aangezien deze grens bij Maastricht een gaping vertoont, besloten zij een breede en diepe oorlogsgradht te graven in een halven cirkel rondom het Nederlandsche gebied op den linker Maasoever, dat in België met den onjuisten naam van „enclave de Maastricht" pleegt te worden aangeduid. Zoodra het beginsel-besluit tot den aanleg van een grootscheepschen waterweg yas geval len, traden aanstonds de enorme technische moeilijkheden van het grootsche plan op den voorgrond. Immers zooals wij reeds zagen wordt het Maasdal door een zeventig mater hoogen heu velrug van de Jekervallei gescheiden. En aan de overzijde van deze vallei rijst een tweede heuvelreeks opwaarts, die zich on geveer zestig meter boven het dal verheft. I anvankeltfk heeft men er ernstig aan ge- dacht in dit hooggelegen terrein een kruin- dertien meter hooger ligt dan dat der Maas, monden zij uit op ge lijke hoogte met den dalbodem. Maar aan den Maaskant eindigen zij in een hoogen wal, die aansluit op een brug over het bestaande kanaal van Luik naar Maastricht. Aan de overzijde van dit kanaal wordt de In houd der treinen, die keer op keer de tunnels verlaten, tot een veertien meter hoogen dijk verwerkt, die bestemd is om bij vrede en oor log afle waterverlies te voorkomen. Daartoe wordt de dijkkruin ruim honderd meter breed gemaakt, zoodat zelfs de dikste Bertha's onmachtig zijn er bres in te schieten. De grondmassa, die uit de bergwanden wordt aangevoerd, is trouwens zoo overweldi gend, men schat haar op twintig millioen kubieke meter dat er tusschen de rivier en het kanaal geen ruimte genoeg is, om haar geheel te bergen. Daarom zal ook de Westzijde van het kanaal cijfers volgen hier betreffende ddit groote behoorlijk em- placement aanwezig dient te ijn. Voor den liefhebben van juiste ean aantal gegevens waterstaatswerk. Het Albertkanaal zal aan zijn oppervlak een gemiddelde breedte hebben van 35 meter en op zijn bodem van 17 meter. In de diepe gleu- ven-met-rotsbodem zal het aan zijn oppervlak tien meter smaller zijn en bij bochten en la dingsplaatsen natuurlijk aanzienlijk breeder. De diepte van den waterweg zal vier meter bedragen en hij zal geschikt zijn voor vaar tuigen met een laadvermogen van 1500 ton Belgische, d.i. circa 1350 ton Nederlandsche maat. Het constant peil maakt op dit deel van het Albertkanaal schutsluizen overbodig. Slechts aan den ingang bij het eiland Monsin, drie kilometer beneden Luik, vlakbij de mooie stuw in de Maas, die het vorig jaar gereed is gekomen, komt een groote keer- en schutsluis van 136 M. lengte en 16 M. breedte, met een slagdorpeldlepte van 3.60 Meter. Bij het doorsnijden Van den St. Pietersberg zal de kanaalbodem ruim 62 M. beneden het hoogste punt komen te liggen, de gleuf in den Cannerberg wordt ongeveer even diep. Geen wonder, dat op dit traject per strek- kenden meter niet minder dan vijf duizend kubieke meter grond moet worden verzet, Geen wonder, dat de aanschaffingskosten van het werk-mateTlaal zestig millioen francs heb ben bedragen en zich langs de lieflijke boor den der Jeker een arbeiderskolonie van 1700 man heeft gevestigd, die in semi-permanente woningen zijn ondergebracht. Links in den kop: een vergezicht over het Maasdal met het kanaal LuikMaastricht op den voorgrond en de rivier op den achtergrond. Aan de overzijde der brug teekent zich tusschen de beide dijken reeds het tracé van het Albertkanaal af. Rechts: de doorgraving van den Cannen- berg aan de overzijde van de Jeker. In het midden: de uitgang van een der tunnels aan den Jeker kant. Men is reeds bezig met de afbraak der machtige cementfabrieken van Klein Ternijen, die in verband met den kanaal-aanleg moeten verdwijnen. fie woningen der arbeiders in de Jekervallei. pand aan te leggen, waardoor de kanaalbodem vijftien meter omhoog gebracht en het graaf werk met millioenen tons grond verminderd zou worden. Maar de aanleg van een kruinpand zou den vaartijd, dien men immers juist weuschte te bekorten, weer aanzienlijk hebben verlengd door de onvermijdelijke dubbele schutting der sohepen. Vooral It. kolonel A. Fontaine, ingenieur en genie-officier, verzette zich met hand en tand tegen hetgeen hij schilderachtig „une échelle de tapissier" een behangerstrap! heette. En het was vooral op zijn aandrang, dat men ten slotte besloten heeft het peil van zestig meter boven het nulpunt van Ostende dat 2.32 M. hooger ligt dan ons N. A. P. over heel het traject van Luik >t Ternaye (Petit Lanaye) te handhaven en het zelfs te behou den bij den verderen weg langs de grens achterom Maastricht tot bij Lanaeken, vanwaar de hoofdtak van het Albertkanaal de richting van Hasselt zal volgen, terwijl een zijtak met twee sluizen, elk met negen meter verval, de verbinding met de Zuid-Willemsvaart b)j Neerhaeren dus op Belgisch gebied zal tot stand brengen. De handhaving van een constant kanaalpeil over een afstand van ruim veertig kilometer brengt naast het enorme grondverzet in de heuveletreek, nog een tweede bezwaar mede: het gevaar voor waterverlies uit het kanaal in het dal van de Maas. Immers van Luik tot Ternaye loopt het Al bertkanaal evenwijdig met en op verschillende punten dichtbij de rivier. Maar terwijl het kanaalpeil kunstmatig op dezelfde hoogte wordt gehouden, volgt het rivierpeil de natuurlijke helling van het dal, die op dit traject niet minder dan 45 c.M. per strekkenden kilometer bedraagt. Bij de plek, waar het kanaal de Maasvallei verlaat, is het verschil gestegen tot 12.50 M„ zoodat de bodem van het vier-meterdiepe ka naal zich 8.50 M. boven den middelbaren ri vierstand zal verheffen. Men begrijpt dat in deze omstandigheden het gevaar van infiltratie, grondverzakking, waterverlies en zelfs doorbraak allesbehalve denkbeeldig is. Bovendien vergete men niet. dat in oorlogs tijd zelfs een hooge en breede dijk slechts een zeer onvoldoende beschutting biedt. Met een paar voltreffers van zijn zwaarste geschut schiet de vijand den hoogen wal aan flarden, en dan loopt heel de vestinggracht binnen een paar uren leeg, tot groot nadeel voor de landsverdediging. Van de wijze, waarop deze problemen wer den opgelost, geven onze foto's een uiteraard onvolledig maar toch zeer belangwekkend beeld. Men is begonnen met het boren van drie tunnels in den bergwand, die het Maasdal van de Jekervallei scheidt. Deze tunnels hehben een lengte van 1300 meter, maar zijn zoo smal, dat de trein er juist in past en voor den nieuws gierigen bezoeker geen plaats hoegenaamd overlaat. Aan den kant der Jeker, wier peil als bergruimite dienst hebben te doen. Zoodoende maakt men meteen aan weers zijden van den nieuwen waterweg uitgestrekte hooggelegen industrie-terreinen in gereedheid, waarop men tal van nieuwe fabrieken ver wacht, als de economische crisis tot het ver leden zal behooren. Overigens, hoelang de malaisetijd liog du ren moge, hij zal in elk geval wel voorbij zijn, als het Albertkanaal voor de scheepvaart ge opend wordt. Want hoe ijverig men in de weer is, om spoedig gereed te zijn, toch ontsnapt de rustige toeschouwer niet aan den indruk, dat na een vol jaar van Ingespannen arbeid nauwelijks één tiende van de reusachtige aard en rots-massa is weggevoerd. Men vergete hierbij echter niet, dat op den St. Pietersberg hijna alle grond tweemaal verzet moet worden. Immers de randen van het plateau, waarin de graafmachines reeds een gleuf van om streeks vijftien meter diepte hebben uitge sneden, zijn veel te steil om voor raJlvervoer zelfs op smal spoor te kunnen dienen. Daarom heeft men op verschillende plekken loodrechte gaten in den bodem van de gleuf geboord, waarin de inhoud van de werktreinen, die on afgebroken brokstukken van de rotsachtige heuvelkruin aanvoeren, naar beneden wordt gestort, waar hij terecht komt op de wagens van andere werktreinen, die In de tunnels af en aanrijden en de neerstortende mergelbrok- ken naar de plaats hunner bestemming bren gen. Zoo verdwijnen dagelijks vele duizenden ton nen grond in 's aardrijke ingewand, waaruit zij via de tunnels weer te voorschijn komen om tenslotte als dijkspijs te worden aangewend. Naar de vallei van de Jeker helt het plateau van den Sint Pietersberg niet zoo steil als naar het Maasdal. Daarom zou aan de Weste lijke helling van den berg railvervoer mis schien mogelijk zijn. Maar hier is de plaats voor grondberging beperkt. Want de waterspiegel van de Jeker ligt hier juist op gelijke hoogte met het toe komstige kanaalpeil. Van een ophooging kan hier dus slechts in geringe mate sprake zijn. Men kan en zal volstaan met den aanleg van een paar flinke opritten voor tram- en voet-bruggen die hier het kanaal zullen overspannen. Veruit grootste deel van het grondverzet uit den elrug tusschen Maas en Jeker, gaat dus de richting van het Maasdal. Maar ook de mergelmassa uit den Cannerberg aan de overzijde van de Jeker wordt goeddeels in dezelfde richting gele' Immers van Canne Lanaeken ligt het terrein over heel zijn engte nu eens meer dan veer minder boven het kanaalpeil. Overal is er dus grond teveel en nergens is er zulk een goede gelegenheid tot berging als langs de beide kanaaloevers in het breede rivierdal. Na deze uiteenzetting zal men inzien, dal de drievoudige tunnelbouw in den St. Pieters berg geen luxe maar een harde noodzakelijk heid is geweest. En men zal begrijpen, dat men zich genoopt heeft gezien tot het inrich ten van een volledige dienstregeling der werk treinen, met vaste vertrekuren, halte's, sein posten, wisselwachters en al wat verder op e«n Twee kilometer ten Noordwesten van Canne Wordt de heuvelreeks geleidelijk lager, maar tot voorbij Lanaeken ligt het kanaalpeil aldoor een eindweege beneden het doorsneden terrein, dat na een korte daling in de buurt van Gel lick, opnieuw stijgt tot 83 meter ten Noorden van het dorpje Eygenbilsen. (5 K.M. ten Wes- sten van Lanaeken,) Hier wacht den Belgischen waterstaats-inge nieurs de laatste, maar niet de minste moei lijkheid. Immers hier moet een heuvel doorboord worden, waarvan de ondergrond niet uit grind of mergel, maar uit drijfzand bestaat. Dit drijfzand of deze „zwelklei", zooals onze Vlaanvsche broeder® haar schilderachtig be titelen, is vanouds een kruis voor de water bouwkundigen. Immers, zoolang het drijfzand niet ontwaterd is, weerstaat het aan alle pogingen, om het met een eenigszlns diepe gracht of vaart te doorkruisen. Telkens schieten de gegraven gleuven weer vol van het slappe materiaal; en men kan evengoed beproeven een mand met water te vullen, als een laag zwelklei met ge wone middelen uit den weg te ruimen. Eerst als men de gracht-boorden met een damwand heeft afgesloten, kan men met het graaf- of liever het baggerwerk beginnen. Maar als de bodem der laag zoo diep ligt, dat hij practisch niet te bereiken is, dan Is Leiden in last. En nu schijnt het, dat dit geval zich bij Eygenbilsen voordoet. Hier zal immers een gleuf van 27 M. diepte moeten gemaakt wor den, om den kanaalbodem op het vastgestelde peil van 56 meter boven het Belgisch nulpunt te brengen, d.i. vier meter onder het kanaal peil. Maar de bruin der drijfzandlaag ligt hier op 73.50 M. boven nul. terwijl itn den beneden- grond elk vast steunpunt ontbreekt. Langs welken weg men beproeven zal dit hinderlijk struikelblok op te ruimen, schijnt nog niet geheel vast te staan. Men zal voorloopig beginnen de deklaag af te graveu en een paar meter van het lastige goedje weg te baggeren. Dan zal men probee- rem of het gelukken wil door diepe drainage de zwelklei te ontwateren. Worden deze pogingen met goed gevolg be kroond, dan zal men het graafwerk voor het kanaal op het vastgestelde constant peil kun nen voortzetten. En anders zal men noodgedwongen zijn toe vlucht moeten nemen tot het aanleggen van een kruinpand, om met tien of twaalf meter verhoogd peil over de gevaarlijke zfrne heem te komen. Als men met of zonder kruinpand de heuvel kruin, die bij Eijgenbilsen de scheiding vormt tusschen de bekkens van Maas en Schelde, goed en wel zal zijn overgetrokken, daalt de bodem schielijk ln de richting van Munstei-Mlsen, waar het kanaal dë Demervallel'zal bereiken. Drie sluizen, elk met tien meter verval, zul len in deze streek noodig zijn, om het kanaal peil van 60 op 30 meter boven het nulpunt van Qstende te brengen. Zij zullen van dezelfde afmetingen zijn als de keer- en schut-sluis bij het eiland Monsin. Een ernstig nadeel van deze Belgische plan nen is, dat zij alleen eigen handel en scheep vaart bevorderen, maar, helaas, niet voorzien in een behoorlijke verbinding tusschen de grootscheepsche waterwegen aan weerszijden der grens. Wèl heeft men in België, naar het schijnt, thans afgezien van het boosaardig voornemen, dat zelfs in een senaatsrappoirt tot uiting kwam, om „de Maas in de Schelde te werpen", d.i, om haar geringen zomervoorraad uit de natuurlijke bedding af te leiden tot groot na deel der benedenwaartsche scheepvaart. Maar de verbinding tusschen het Albert- en het Julianakanaal is nog niet verzekerd. D© onlangs aanbestede dubbele schutsluis bij Ter naye is slechts geschikt voor schepen van ten hoogste zes honderd ton. Vergeleken me. het bestaande sluisje met zijn armzalige capaciteit van maximum 450 ton, beteekent dit natuurlijk een aanzienlijken voor uitgang. Maar als toegangsweg tot een water weg, bestemd voor schepen van 2000 ton, is de bij Ternaye ointworpen sluis ten eenenmale onvoldoende. Men kent de reden, waarom onze Zuider buren zoo hardnekkig wedgeren om mede te werken aan een loyale oplossing van deze seheepvaartkwestie. Een betere vaarweg tusschen Scheld© en Rijn is de prijs, dien zij vragen voor een beter© aansluiting van het Albertkanaal op het Nederlandsche waterwegennet. Krijgen de Belgen geen voldoening in het Rijn-Schel de vraagstuk, dan zullen Limburg en Maastricht van het groote scheepsverkeer op België en Frankrijk verstoken blijven. Dat zal afhangen van den afloop der ionder- handelingen tusschen beide regeeringen gec woerd. Alle rechtgeaarde Limburgers ver trouwen dat tusschen Den Haag en Brussel een duurzaam, loyaal en royaal accoord tot stand zal komen met de gunstigste gevolge®, niet alleen voor een betere verstandhouding tusschen beide volken, maar ook voor den bloei van hun nijverheid, handel en scheepvaart, R. L. Boven: „als ware hij een levend ivezen, zoo vreet de „ijzeren man" met zijn enormen muil heele stukken van de mergelrots". Rechts: de ingang der drie tunnels van den Maaskant. Onder: het transport per trein van de uitgegraven mergel naar de schepen.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1931 | | pagina 2