ÏX3 I 1 l i ■■Bi srsy^1»w* T,n- HET LAATSTE SPEL DE DANSER OM GLORIE EN GELD HET SPROOKJE VAN JOB VAN ZEVENBERGEN EEN WAAGSTUK HET KRANK VROUWMENSCH. WOENSDAG 27 JANUARI 1932 ken Xt w aE' H°6 r-" 'dat ^ten vangen wat wiIt' dat m ni» krt«. t,r«8. VU-V.,'1M Biï het vond hij Toen Yii—Pei reeds vele jaren aan het keizerlijk hof was, en zoo onö werd, dat hij niet meer zooals vroeger reizen kon onder nemen, door het Groote Rijk, en door vreemde landen, schonk de Zoon des Hetmels hem hel ambt van Leider der Keizerlijke spelen". Ge schaakborden en de kostelijk gesneden figuren "waren aan zijn zorg toevertrouwd; hij moest waiken over het vervaardigen der lampions en vliegende draken en hij moedigde de verschil lende spelen aan, waarmede de dames en hee ren van het hof zich vermaakten, zooalsraa eels opgeven, verstoppertje spelen, keeCltij(j balwerpen, pijlschieten e.a. En daar eI1 nog vol schelmenstreken en grappen met ook grappige straffen toedacht en de SP^ keiEer schertsende woorden kruidde, was pej en zijn hovelingen van meoning, a «r/i rd-e n >v<in- hen voor altijd onimislbaar IaS(t€n van Daar hij echter meer en meer den ouden dajg voelde, smeeKte: keizer, wierp zich ter aardptgla opdat ik „0 Zoon des H-emels or<je ^r&n!g) voor ik mijn aardsche zaken m <)p<jat mijn ziel de groote tocht aan va eV0rzwyn trekke"! hiet in een schildpad ca hem Getroffen' staarde BPrak: u? Yii—Pel' Weet ;0 ai"ïVdatVlkTnie:"miesen kan? Ik wil je ni,et fLan en ge ook niet aan je einde den. de goden. Gij aardsch mensch, meng je niet in hun raadsbesluitenI „De Zoon des Hemels beveelt", zei Yiipej de hemel gehoorzaamt, ofschoon Hei on aard en in het hloemige rijk gewoonlijk anders is Maar gij, wiens oor tot den mond der godheden reikt, moet weten, wat zij besloten >iSpot niet'*, zei de keizer, en dreigde hem lachend met den „nger. „Meen je, dat ik niet weet, wien de godheid zulke lange ooren ver leende? Ik zal overwegen, wat gij mij ge- zagd hebt „Wie lang waagt, verliest" zei YiiPei. Vraag het den koopman en hij zal u zeggen, dat versche koopwaar zwaarder Is can droge! Daarom aarzel niet, o Heer van het sterren diadeem, ontsla mij!" „Wij spreken daar hevenavond over", be sliste de keizer. „Ga nu en maak aues gereed Voor het spel, de heeren en dames wachten". Toen gin,gi'ii—Pei naar buiten m de uit. gestrekte tuinen en liet een wei voor de keizerlijke spelen In orde brengen. Er werden oleanders en porceleinen lobben rondom ge plaatst, zoodat ze een omheining vormden en bedienden met reusachtige plume»uo moesten de Pauwen, reigers en fasanten op ren afstand houden, aoodat ze de spelers .met konden Btoren. 1 ^en ?at 'le£ teeken toot ®n van tijd was het terrein vol S een v^w^' Yil-Pei echler t>evaI dat bun midden ÏÏL ""«ten blinddoeken en m kend en tastend ZlT] mWSt da" ZOe" naam noemen Van ar de anderen gaan en den Hij noemde dat blij, dien h« vaRt haid' werd toen voor de <^annetj« spelen". Het allen vermaakten zich A ^P001*1 en echter lachte de keizer, 9ktod; het meest toekeek. Alleen Yii—pe'j van-ar zijn zetel mend ter zijdeÉelkens g Tno€ili3'lc ade" Kijn hart, dan weer naar de fi hij naar voorhoofd..-. - en Het Nadat hij een heele poos naar hpr onderen gekeken had, wendde hn spel <Jer anderen s üjj 21<aj keizer en spras- „O verheven onovertreffelijko Torg(. werp ik mij aan uwe voeten, te smeken". „Zij is u toegestaan, trouwste niIJn€r ren", antwoordde de keizer. „Gij zelf, o Heer, zult vap <R"akenstoel moeiten opstaan", zei 111 „Wilt gij een uur k«iz®p ^ln"' v"oog keizer schertsend. „Ge zult aim 0,p kop zetten, schelm!" „Binnenkort zal ik meer en °<bv nb,nrter Zl-jn dan een keizer", antwoordde 'dkwiide u moeken, Besohe.nm.heer van den troon, in ons midden te treden en aan hei spel deel te, nemen. Wilt gij het doen?" „Moet ik voor blindeman spelen?" vroeg de keizer. „Meer dan eens hebt gij voor blindeman moeten spelen, terwijl al!e anderen toeschou wer waren", riep Yii—Pei. „Doch maak u niet bezorgd, in mijn spel zullen allea met u Wind zijn, o keizer!" „En gij zelf?" vroeg de keizer. „ik zal van allen de grootste blinde z'1" „Je zult tooh meespelen?" vroeg de keizer, eei YiiPei v „Ook ik slechts ik alleen" antwoordde de nar. „Want ik kan de beteekenis van het spel, dat ik u leerde, op den kop stellen- Let op mij! Allen, allemaal zoiwer uitzond®- riaS: de stokoude ouderlingen ©n de liefelijk geurende bloemen niet uitgesloten moeten zich blinddoeken en slechts een blijft ziende: w-eer 6en gunst af diena. el de de nar. Gij zult een grooten kring Yii—Pei, en ifv^- lk aUe*n ,n iw "midden d^r elkan<l0rt0 lachen ven en X611 wilden hem niet geloo- rich tJhem- H'l 'beduidde hun e< .u* 0f z ilK|doeken en de Keizer zelf hurkte en tot 50 telde, ei' oen davereud gelach op, daar er een een oleaniderboom omhelsde en hem voor bet hoofd van YiiPei hield; een ander het achterdeel van een gevallene met beide han den omvatte en luid riep: „GIJ zijt liet, o, Yii Pd. Ik voel duidelijk je wangen, geef je maar over!" Eerst giegelde de eendan lachte de andere<3e dorde brulde,.... en eindelijk lachten zij allemaal, dat het schaterde. Mid den in het lawaai riep de keizer: „Wees kalm; gij zonien en dochters van bet hemelsch rijk! Het spel is ten einde, ik, de zoon des hemels, beveel u: neemt de blind doeken weg, <te sch.alk is on.s weer ontsnapt!" Toen staakten zij bet spel en rukten de Minddoeken van hun gezichten. En toen zij langzaam aan wat. tot zich aelf gekomen waren en ieder zag, wat hij omvat hiekr, riep plotse ling een van hen: „Ziet, waarom wij hem niet vonden, den schelmHij beeft zich plat op den grond ge legd; wjj zouden hem reeds lang hebben kun nen grijpen!" „Sta op, YiiPei" beval de keizer. „Je hebt Waar gemaakt, wat je zei. Niemand ving je en je hebt alle weddenschappen gewonnen. Hoor je niet, dat ik je beveel op te staan, nar? Schud hem eens wakker, het schijnt, dat hij ingeslapen is!" Zij richtten hem op en schudden hem heen en weer, maar hij bewoog geen spier. Toen zagen zij, dat hij onder het spel gestorven was: en nog lachte zijn gezicht, alsof hij triomfeerde over zijn overwinning. De keizer stond lang zwijgend bij den doode. Toen sprak hij: „Het is zooals ik reeds zei: de schalk is weer ontsnapt. Niemand heeft heim ooit met listige woorden kunnen vangen en nu, nu wij hem met de banden wilden grijpen, vond hij den weg, waarop niemand hem volgen kan. tvie zal nu den keizer den blinddoek arneimen. 'als allen „blindemannetje" met hem spelen? Nooit zal het land onder den hemel zijn verlies herstellen, en mijn Hof zal zijn als een boom, wien de bliksem de kroon afsloeg. Als r.en wijze verliet ons in bet spel <te nar en ons laat hij ais narren achter". En bet Chineesche rijk treurde drie volle maanden om YiiPei, den nar. middelpunt. Toen zeide hij met balfIuide tnoo,gt beginnen. Het is jjj u zal YiiP®'- d0n «ar, sn^n- Toen Hepen Hl jmd ro^nd en snaterend allen naar het midden, renden met naar voren gestrekte armen en tastende haiKlen t eikaars gezichten, duwden elkaar Van het mid den weg, Haar ieder den nar Wi]<je vangen Ja, zij struikelden over elkander, rolden T het gras, vochten met armen en beenen, sloe gen in 't rond en scholden elkaar nit met toornige woorden. Daarop begonnen cte anderen "weer te lachen, raakten uit de baan en rolden tuimelend aan den buitenkant. Eindelijk ging De boeren in de omgeving van Kreuzlingen, Zwitserland, zijn er reeds lang aan gewend, een langen, holoogigen man te ontmoeten, die zioh steeds in gezelschap van een nauwgezet acht op hem gevenden bewaker bevindt. De man spreekt nooit en lacht nooit. Hij is de ussiscbe danser Vaslav Nijinski, eens wereld- mroemd als ster van het Russische Serge Gmghiiiev Ballet, dat voor den wereldoorlog tÜ- Parhs, Londen, Berlijn en New York groote 'omfep vierde. SC1 aSi'av Nijinski glorieerde in den tijd, dat de zagJJ^hurgbezoekers voor het eerst décors Dera*)' tIie gemaakt waren door artisten als de nie' Pica3S0 en Leon Bakst. Vaslav bracht den vp^hen in ex'tese door zijn creaties van uit SchrK°gel' den Blauwen Vo-gel, den slaaf bij de le,,azade etc. etc. Hij introduceerde Sac re r,frbaa®de wereld Ignor Strawinski's Brintemps". ^uitbreken van den wereldoorlog be- werd er 0'cll.met zijn troep te Boedapest en aan HonggXJGciellijk als onderdaan van een neerd. Hij' vi.iandige mogendheid geïnter- van Emiijp X 'luist getrouwd met een dochter 9cbe tooneeLp^CUS' eeB ber<)0nicle Hongaar- teifen gaven" he D'8 HonSaarsche autori- tournee naar 2®. natlerhand verlof, voor een Toen hij vandaa_ f Amerika te vertrekken, gt Moritz, waar h gk00rde> trok hii naar dansen kon, zich fa"fezien h« 0i "i0t kunst begon toe te eeken" en schüder- „elf als danser, maak!SS'en' HlJ teekend's zich" S en van de zijn doch- vroeger bij Nietzsche i°n r' t0" deZer' d'e merkte na verloop var/IX l® WaS geweest' dezelfde verschijnselen op Vasla^ Nijinski o-enomen, voordat de .men. waar" werd. En .het duurde niet w f ,kra"kzinnlg danser verloor zijn versta, i beroemde „hilrleren 7iin glng echter voort met schilderen. Zijn kamer in ]let Bellevue Sanatorium te Kreuzlingen is een atelier. Hij schildert speciaal bloemen en maskers Zijn vrouw bevindt zich thans inde Ver- eenigde Staten, om er een tentoonstelling te organiseeren van het werk van baar man, dat volgens deskundigen niet alleen artistieke waarde heeft, maar vooral belangrijk is voor Psychologen. In de Berlijnsche Diergaarde werd dezer dagen een giraffen-jong geboren. (In Limburger Hollandsch) Het lang Wijnandje was de allerbeste mans kerel, dien Ons Lieve Heer onder de zon had. Hij akkerde met zijn paard al zijn veldjes om, alleen hij sloeg zich eiken winter alleen de schuur leeg, hij molk en verzorgde zijn twee koebeesten hij deed alles en alles alleen. De vrouw van hem, het Zeef, kookte soep en aard appelen zoo goed het maar ging, en liep wat achter de kinderen aan achter de vele kin deren. Elk jaar moest het lang Wijnandje naar het gemeentehuis gaan en tegen den man daar zeggen „Het is alweer zoo schrijf het nieuw kind maar gauw in het boek, ik heb geen tijd." Ook dronk hij zich elk jaar op dien dag twee schoon glaaskes brandewijn, en anders nooit iets van sterken drank, nooit. Overal in het huis en op het erf van het lang Wijnandje waren kinderen aan het op wassen zij wiesen in de wei onder de pere- boomen, in het schuurke bij de bossen stroo, en ook op de mesthoop zij wiesen overal, van die kleine bruine kinderen allemalen, jongens en meisjes. Het Zeef moest goed naar hen kij ken, dat hun niets kwaads gebeurde, en on- dertusschen kon het Wijnandje zoo hard ak keren op zijn veldjes als hij zelf maar wilde. In het huis rook het altijd naar soep en aardappelen; wie wist, waar eene gansche rozenkrans kinderen anders mee groot te krij gen was, als het lang Wijnandje bijna alle broodkoren verkocht, en bijna alle melk en bijna alle moes en alles uit de koolhof Het Wijnandje verkocht en verkocht wat hij op zijn veldjes schoor, wat hij uit zijn koeien trok en van de boomtakken af bijna alles en alles en eiken zilveren daalder deed hij in de kist. Hoeveel zilveren daalders zouden daar in gelegen hebben, toen hij met het Zeef tien jaar getrouwd was en tien kinderen had Dat wist geene mensch. Daarom rook het in het huis altijd naar soep en aardappelen. Op eenen dag viel het Zeef een gekke vraa-' in, deze „Had eene mensch, als zij, wat aaii het leven Was eene mensch, als zij, op de aarde alleen om elk jaar, steeds en standi» een bruin kind te krijgen, en om niets als soe*!) en aardappelen te koken, zonder wat anders Het Wijnandje moest niet alles in de kist slui'. ten, dat was leelijk van het Wijnandje daar om had het Zeef nooit en nooit eens eene ge benedijde cent voor zich zelf om zich wat t® koopen, waar eene mensch plezier mee kan hebben. Dien dag stond het Zeef voor de allereerste keer kwaad voor de stom toe kist met daal- w'-J.-0m toe pri3 van een kist Waarom had het Wijnandje eeuwig en eeuwig den sleutel aan zijn broekriem hangen Het Zeef snoof aan alle naden, binnen hiel den de daalders zich heel stil. Maar 's avonds had zij er eenen in de slip gebonden, zoo'n fij nen voornamen daalder uit de kist van het Wij nandje. Het kan mij niet schelen, hoe het Zeef iet klaar gespeeld had, misschien met een voorzichtig en loos draadje maar 's avonds had zij er eenen in de slip gebonden. Morweer, iet Zeef lachte zich van plezier in slaap, naast het Wijnandje, op hetzelfde stroo Dagen en dagen lang moest het Zeef blijven lachen, als zij in den soepketel sloeg, of mel de aardappelenmand tusschen de knieën zat. He'' meeste lachte zij 's avonds, naast het slapende Oceaanivluohten "worden en werden gewoon lijk vooirail gemaakt om glorie engeld. Van de glorie komt het publiek in het algemeen het een en ainder te weten. Daarvoor zorgen de nieuwsagenitschaippen of groote kranteinon- deniemiinigein, die meestal bij Oceaanv'luichtem en dergelijke ondernemingen financieel zijn be- tiQikiken. Maar wat het geld aaingaat, hierover wordt zooveel mogelijk het stilzwijgen bewaard. De vliegeniers geven niiet graaig toe, dat het nun behalve om de een- ook een beetje om de duiten te doem was. Lindbergh b.v. wist, dat hem vijf en twintig duizend dollar wachtten, 110111 'j T®EiB over den oceaan kwam en krX«,?°Ver 'bek6Pld he6'£t 20 uitbetaald ge- .ze in geen geval hooghartig geweigerd Zijn vlucht is overigens een goudmijntje voor hem geweest r°'d intu®sdhen is oorzaak, dat er zioh de seheJr f 8UlC«® nog heel wat achter er t™ f afspeeJt- in 'het bijzonder, indien E,n Z? v 1,meer vlil«g«uiers .bij betrokken zijn. En ®oo vallen van vrij wel elk piloten paar, dat dilrsT n Xnd01'e stoube stukie uithaalde, ,1,rno'C, ^uiaailtjee te vertellen. Mammem, - r ijk den dood trotseerden en trouwe menden waren, zoolang ze zich in de lucht bevonden, Wijken op den beganen grond vaak gauw vyam-dag en wed door ihet geld. Het laatste schandaaltje in -die wereld der vliegeniers i8 dat tusschen Herudon en Pang- bom, de Amerika- aaohe piloten, die zich in Japan, dooir het maiken van fo-to's zooveel moeilijkheden op den bals haalden. Henn en Pangborn kwamen voor hun vlucht vereen, dat ze eerlijk alles zouden deeten, maar ongeile dagen voor het vertrek verander de Herndou, de leider, de overeemikomet en de verhouding bij -het deelen in vijf en zeven tig pCt. voor hem en de rest voo-r Pangborn. De laatste -giiinig hiermede na eemdg aarzelen aocoord, naar hij thans zegt en zulks, omdat een eventueel terugtrekken door zijn vrienden, die natuurlijk niets van de geldkwestie moch ten weten, als lafheid zou worden uitgelegd. Pangborn wilde niiiet, dat men van hem zou kunnen vertellen, dat hij ibaing was geweest en zi-öh diaarom op het laatste oogenblik met het een of andere voorwendsel had teruggetrok ken. Toen de vlucht gelukte, was 't in de eerste dagen alles koek en ei. De twee piloten werden iin allerlei ontroerende liandedh-ndderijen ge kiekt en irn de interview-s, die ze aan de pers verleenden hemelden ze elkander om beur ten hemelhoog op. Thams echter beklaagt Pangboru zich over Hemd on, die hem het hem rechtmatig toekomend deel in den buit ont houd t en hem zelfs verbiedt, over dien tocht lezingen te houden. Andere schandaaltjes tusschen vliegeniers Wijnandje. Dat droomde dan zeker van zijn veldjes telde hij misschien de daalders in de kist Tel ze maar, Wijnandje Nooit en nooit weet je, wat het Zeef in de slip draagt Is eene mensch alleen op de aarde om nooit van zijn leven eens wat plezier in de ziel te hebben Op eenen middag moest eene man naar het Wijnandje in het veld loopen. „Ga eens gauw naar huis, Wijnandje Er is iets met het Zeef van je De kinderen schreeu wen hulp en moord, ik heb bet Zeef van je hard hooren grommen in de voorkamerGa eens naar huis, Wijnandje het Zeef is niet goed „Ju zei het Wijnandje tegen het paard en lachte. „Het kan niet, Wilhelmuske, het kan niet Ons kleinste kind is maar vijf maand, het kan niet waarom zou het Zeef niet goed zijn, als niets in de wieg hoeft te komen en dat kan niet! Je hebt je verluisterd, Wilhel muske geloof het maar." Toen zei hij weer lachend tot het paardje „Hot!" Hij had nog geen vijf passen ver der gemaakt of van achter' een heg riep een vrouwmensch „Ga eens gauw naar huis, Wij nandje Thuis vond hij het Zeef op de knieën door het beddestroo aan het kruipen, gr-ommende als een kwaad varken. „Het kan toch niet vroeg het Wijnandje. Het oud pastoorke kwam aangeloopen hij keek vanaf de deurstijl op het bed aan. En het oud scboolmeesterke kwam aangeloopen, dat zoo'n schoon krullekes achter tegen zijnen hoed aandroeg en van alle krankheden ver stand had. Hij zette zijnen bril op, kwam in het midden van de kamer staan, precies onder de Zondagsche rok van het Zeef, die aan de lampehaak van het plafond af hing, en zei toen wat hij zag. „Dit is het gevaarlijkste rheumatismus zei hij. „Het vliegend rheumatismus. Kijk maar, het Zeef gaat heen en weer door het stroo. Het kan ook iets zijn wat eene mensch in den kop zit, of wftér dan ook ergens in de honderden organen! Zoo is het, mijnheer Pastoor!" Pastoorke keek maar rond het Wijnandje kon niets zeggen. Ondertussehen was eene nabuurman al over den voetpad naar het dokterke aan het dra ven, een half uur lang, met de pet In de hand. „Kom eens gauw, mijnheer de dokter Het Zeef van het lang Wijnandje heeft iets heel leelijks gekregen Het dokterke zette zich in zijnen dampwa- gen. Bij het Wijnandje vond hij het gansche dorp, in de kamer en met de koppen tegen de vensterruiten. Het dokterke ging bij het Zeef staan. „Brrr zei het Zeef, en deed met de vinge ren als eene, die klauwen wil. Toen snoof het dokterke zijnen knevel tegen de neusgaten aan, het vest ging hem op den buik schudden van het eeuwige lachen. „Is het wat vroeg het schoolmeesterke. „Laat het vrouwmensch maar nuchter wor den antwoordde het dokterke, „Ik kan er niets anders van zeggen!" Toen zette hij zich weer in zijnen dampwa- gen. Het lang Wijnandje sloot deuren en ven steren dicht achter de dorpelen hij bracht de kinderen allemaal in het schuurtje. En in de kamer, waar het Zeef kroop, klonk heel kwaad zijne stem -PAUL VAN H. zijin o.a. de t-wSst tusscihen de oceaa-nvJiegers Levime en Okamifoeirliiindie tusscihen Dieudonné Coste en Maurice Böllonte, BTan-sche oceaan- Yiliiegeirs en veirre-aifstaiidiracei's (Coste had ook öneeuliglheiid met den gestorven Joseph Leforix, zij® voormalige® comipaginon-in-deduoM)die tusscihen de Homigaarsche pilote® Magyar en Emdres (Magyar daaigd© Endree zelfs tot een duel -uit)die tussohe® Willey Post en Harold Gatty, de viliegemiiers, die den gerudhitmakemden ®n door de Amerikanen geweldig opgahemeldeu tooht romd de wereld maakte®, wellke tooht im werkelijklheid sieohts een toaht over den kap van dien aardbol was (beide piloten lig-gian tevens met hu® geiidischieter overhoop, omdat die toen na het s-uc-ces zou geëxploiteerd heb ben) die tussohe® Kingsford-Sanith en zijn bemanning van de „(Souitihier® Cross", aver verdeeling va® de opbrengst van d-e vlucht OaklandAustralië, en tenslotte, voor zoover bekend, de omeendgtoeid tusscihen Rody en kapi tein Jotiiaeissein, die met hun vliegmachine in den Atlantische® Oceaan vielen en bet nader hand oneens werden over het verdeelen van de duizend dollar, dlie ze mot d-em verkoop van ih-un reisverhaoJl en die® vaai foto's had den binnengekregen Een modern sprookje! 'n Sprookje, omdat er een millioen een groote rol in speelt; omdat de held ervan een goed een eerzaam burger is. Modern, omdat er 'n bank in voorkomt, die op de flesch gaat (wordt bedoeld 'n bank voor geld). Maar omdat sprookjes geen voetnoten velen en moderne banken geen commentaar behoeven, worde het verhaal eenvoudig verteld en loope het zonder meer uit op het gedachten- streepje. In het land van Zevenburgen ligt het stadje Csikserewa en in dat stadje woonde een eer zaam kousenwever, die luisterde naar den naam van Josef Doczy. Josef Doczy fabriceerde kou sen met grooten ijver, vele jaren lang, en omdat er eindelijk een tijd kwam, dat de vrou wen en de meisjes van Csikserewa en van heel Zevenburgen veel kousen aan konden, werd de noeste vlijt van den kousenwever beloond en zag hij zich ten laatste in staat gesteld om naar de verwezenlijking van een lang gedroomd ideaal te grijpen. Hij kon zich een aardig, klein huisje koopen, en trok daar in, terwijl de wenschen en de felicitaties zijner bloed verwanten en vrienden, en ongetwijfeld van alle Zevenburgsche meisjes ton vrouwen, wier beenen pronken met Josef's fabrikaat, bem vergezelden. Josef Doczy's ijver en bescheidenheid en arbeidsvreugd en plichtsbesef (is dit niet alles sprookjesachtig?) werden, toen het nauwelijks vier weken verder was, nogmaals beloond, want op een lot, dat hij bezat van de Roemeensche Staatsloterij viel een groote prijs, de hoofd prijs van een millioen lei. Bezie het geval nu niet al te sprookjesachtig, want een lei vertegenwoordigt momenteel slechts de waarde van anderhalve cent. V-oor Josef Doczy gold dit millioen maal anderhalve cent evenwel als een groot geluk en gansch Csikserewa voelde zich gelukkig om het geluk van Josef en gaf aan dat gevoel uiting door een grootschen fakkeloptocht te organiseeren langs Josef's klein maar eigen huisje. 's Anderendaags begaf de gelukkige zich naar Boekarest, om het millioen te innen en toen hij hiervan 20.000 lei met een van dankbaar heid overkropt gemoed aan den fiscus geofferd had, ging hij naar een bank met het verzoek of men daar zuinig zijn achthonderdduizend anderhalve centen wilde bewaren. Men wilde dat en Doczy ging naar huis; hij reisde niet in een klasse hooger terug, dan hij heengeto gen was, hij rookte geen duurdere sigaar, dan hij gewoon was; hij hunkerde niet naar een grooter huis dan dat, waarin hij zijn gelukkigen droom beleefde; alleen werkte hij met grooter ijver in zijn fabriekje. Maar op 'n goeden dag kwam de beproeving. De post bracht hem een gezegeiden brief en daarin stond, dat de bank te Boekarest zijn achthonderdduizend lei verloren was. Doczy loosde een diepen zucht, scheurde in zijn'geest zooveel banknoten aan snippers ter waarde van 800.000 lei en ging met verdub belde vlijt en 't Zevenburgsche volkslied tus schen de lippen naar zijn weverij. Maar, wederom stak zich 't grimmig gewor den noodlot in het uniform van een gemoede lijken postbode, die de onvriendelijke taak kreeg om Josef Doczy een belastingbiljet in de bus te frommelen voor 160.000 lei, een makke lijk op te brengen som voor een millionair. Dat was den nobelen kousenwever te veel. Hij stond als van den bliksem getroffen, nam z'n hoed en ijlde naar den gemeente-ontvanger dat hij heelemaal geen millionair was en van Csekserewa, om dezen ervan te overtuigen, slechts de bekende en overal om zijn eerzaam burgerschap geziene kousenwever. Maar de gemeente-ontvanger van Csekserewa haalde zijn schouders op en Josef snelde naar Boekarest om daar een rechtsgeleerde in den arm te nemen en getweeën rond te bazuinen, dat Josef Doczy geen millionair was, althans niet van een millioen 160.000 lei aan belastin gen kon opbrengen. Zij gingen van instantie naar instantie, maar van hoog tot laag haalde de schouders op en toen zij ten slotte bij den minister van financiën te land kwamen, dacht deze, zooals alle ministers van financiën, drin gender aan de Staatsbegrooting dan aan de nette, nauwkeurige, solide begirooting van Jo sef Doczy en hij vroeg: Hebt u een millioen tot uw beschikking gehad, ja of te nee; en terwijl de eerlijke Josef slikte, riep de advocaat: Nee, en toen zat Josef eraan voor 160.000 lei. En Josef Doczy had geen 160.000 lei over! En daarom kwam men beslag leggen op Josef's huisje en op zijn weverij, dat beteekent op zijn onverdroten ijver, en Josef moest den bedelstaf ter hand nemen, en als 'n tweede Job zijn recht zoeken op de mestvaalt van Csekse rewa. En de vrouwen en meisjes van Zevenburgen dragen andere kousen. Tenslotte het gedachtenstreepje; John Kenlon, langen tijd het hoofd van New York's brandweer, was een in Ierland geboren zeeman. En als zeeman doorleefde hij een merkwaardig avontuur, overleefde het tevens, dank zij de kennis, die hij hij het bouwen van huizen had opgedaan, toen hij zijn vader, een metselaar, in zijn jeugd terzijde stond en al dus leerde, cement te vervaardigen. Als eerste officier voer hij op een klipper schip, dat een dienst tusschen Liverpool en Melbourne onderhield en dit klipperschip liep op een zijner reizen op de klippen van het Varkenseiland, dat meer dan twee duizend ki lometer van de Australische kust gelegen is. Een geweldige orkaan had het schip in een dag en een nacht zoowat zeven honderd kilo meter uit den koers geworpen en slechts negen tien man van de bemanning, Kenlon incluis zagen zich na de catastrophe behouden op het vulkanische Varkenseiland geworpen. Daar de kapitein in de golven verdwenen bleek, nam Kenlon het commando op zich. En hij had het bevel te voeren over een troep uitgeputte, hon gerige en gedemoraliseerde mannen, die spoe dig den moed opgaven. Kenlon echter, ofschoon jong, verzette zich met woord en daad tegen de steeds toenemende moedeloosheid. En on danks het feit, dat hij wist, meer dan vijf hon derd kilometer buiten de scheepvaartroute ge worpen te zijn en op een boomloos eiland in den verradelijken Stillen Oceaan, begon hij op plannen te zinnen, om zoo gauw mogelijk Robinson Crusoë af te zijn. Teneinde zijn mannen op te monteren, orga niseerde hij jachtpartijen, zette hen aan het visschen en aan het bouwen van grashutten, terwijl hij op het hoogste punt van het eiland den heelen nacht door een vuur liet branden. Toen één der mannen een arm brak, was het Kenlon, die het lichaamsdeel spalkte en een noodverband legde. Steeds maar dacht hij over de mogelijkheid, een boot te bouwen. Aangezien er zich echter geen hout op het eiland bevond, leek dit on mogelijk. Er waren bovendien geen gereed schappen, geen spijkers etc. etc. Kenlon gaf tenslotte in zijn hart ook de hoop op. Op een goeden dag evenwel schoot hem opeens iets te binnen. Hij dacht aan den tijd, waarin hij sa men met zijn vader cementen fundeeringen had gelegd en het was direct duidelijk voor hem, dat een hoot van cement, indien hij die zou kunnen maken, drijven zou. Het was slechts een kwestie van berekening en water verplaatsing. Zijn mannen dachten, dat hij krankzinnig was geworden. Wie bouwde er nu een steenen boot? Kenlon redeneerde echter, dat wanneer een ijzeren boot kon drijven, een cementen het ook zou doen. Hij ging direct op onderzoek uit en bevond, dat de rotsen van het eiland hem de noodige materialen voor het vervaardigen van de gewenschte grondstof leveren konden. Drie weken bracht hij met mengen en experi menteeren door en verkreeg tenslotte een mengsel, dat hem geschikt toeleek. Met een paar stukken wrakhout van het verongelukte schip legde hij een kiel en het carcas van een boot, terwijl hij met rotan alles stevig aan el kander vlocht. Daarna goot hij het cement er over en in twee dagen tijd had hij een steenen boot. Het was natuurlijk de groote vraag, of deze zonderlinge boot drijven zou. De gestranden hielden hun adem in, toen de boot langzaam in de zee werd gerold en ze braken in een onbeschrijfelijk gejubel uit, ter wijl het product van Kenlon's handen statig op de golven wiegelde. Er was eindelijk hoop en een kans, van het eiland weg te komen. De bemanning wilde zich liefst onmiddellijk inschepen, maar Kenlon toonde zich een voor zichtig man. Hij zette in de boot een mast en er aldus een zeilboot van makend, zeilde hij een paar maal rond het eiland, onderwierp zijn vaartuig voorts aan allerlei proeven en oordeelde tenslotte, dat het waagstuk onder nomen kon worden. Het was een waagstuk, in een steenen boot van nauwelijks tien meter lengte den oceaan op te gaan, zonder in het bezit te zijn van een kompas of een sextant. Kenlon zette deson danks welgemoed volgens zon en gissing koers naar het Australische vasteland, zijn boot vol geladen met mannen en proviand. Tien dagen lang zwierven Kenlon en zijn mannen in bun steenen boot rond. Ze hadden gelukkig het weer mede en de boot weTd door de elementen niet aan een al te gevaarlijke krachtproef onderworpen. Desalniettemin was de tocht onder de brandende zon en met een minimum voorraad drinkwater allesbehalve aangenaam en Kenlon had moeite genoeg, zijn mannen hoopvol te houden. Als een rechtge aarde, vroolljke Ier speelde hij clown, verkocht kwinkslagen en beloofde, dat zijn boot allen veilig naar Ierland brengen zou. Aan zulk een experiment behoefde bij zich evenwel niet te wagen. Want op den tienden dag weerklonk het ongeloofelijke: een zeil. En kort daarna werden de schipbreukelingen door een reddend vaartuig opgepikt, een koopvaar der uit Melbourne, de plaats van bun oor spronkelijke bestemming. Het dééd Kenlon en zijn mannen werkelijk pijn, toen ze hun mooie steenen schip aan zijn lot moesten overlaten. De koopvaarder kon het loge „stuk steen" niet aan boord hebben en men beval het daarom in de genade der gol ven aan. Vermoedelijk rust Kenlon's schepping nu op den bodem van den Stillen Oceaan en gebruiken de visschen haar ais badkuip, zon der te weten, dat ze de metropool New York één van baar beste brandweerhoofdlieden heeft gegeven. WIE WORDT DAAR BETOETERDSfeo gelmprovtaMrt jongens-spreekkoor dat gedu rende den hockey-wedstrijd DeventerP. V. II een aanhoudend „Hup, Deventer!" liet hooren. Te mooi om waar te zijn. Het slot Herrenchiemsee Twee toeristen uit het Oosten, een zekire Waschlopinski en Stanisflokouski bewonderen de kostbare vertrekken van het senittereade slot van den ongelukkigen Beierschen koning Ludwig II, die zooals men weet krankzinnig is geworden. en hier mijne heeren, verklaarde dl gids, „ziet gij de badkamer van deD koning^ waar hij iederen morgen een bad placht t« nemen". „Hoor je dat Waschlopinski", vroeg Stani» flokouski, „iederen morgen een bad „Ach wat! zet de andere, „hij waa toch mm sjochea!"

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1932 | | pagina 9