Dr. FREDERIK VAN EEDEN f m i VRIJDAG 17 JUNI 1932 EEN ZWARE BESLISSING. DE PELGRIM NAAR HET VADERHUIS. MR. TH. HEEMSKERK. DE DERDE KRUISER. ff NIET SERIEUS. BIJ HET STERFBED. HET RAPPORT-WELTER. HET LEVEN VAN DEN DICHTER. ,f. -t - HET LETTERKUNDIG WERK. UITVAART EN BEGRAFENIS TE '-GRAVENHAGE bezuiniging op DEFFENSIE. Onze Tweede Kamer staat wel voor een zeer zware en moeilijke beslissing, althans voor die fracties, welke doorzetting van den bouw van den derden kruiser niet zonder meer een „ongehoord sehandaal Vinden, om met het „Volk" te spreken. Erkend moet echter aanstonds: 't Is we' ontzettend hard geld, dat hier gevraagd •wordt In een tijd, waarin bij den algemeenen drang naar beperking van bewapening, iedere gulden méér voortnilitaire doeleinden niet dan met weerzin wordt uitgegeven; jn een tijd van zoo geweldig ingrijpende bezuiniging èn hier èn in Indië op salaris sen, onderwijs, weeshuizen; in zulk een tijd ook nog komen met een aanvrage om geld voor vlootuitbreiding, zij het dan ter doorzetting van wat reeijs werd begonnen, het kan niet anders, of bij velen moet de eerste reactie zijn: Dat nooit! Deze uitgave in dezen tijd is werkelijk alleen gerechtvaardigd, wanneer het onver mijdelijke en noodzakelijke volstrekt vast staat. Maar dan moet men ook den moed heb ben om zelfs dezen last in dezen tijd te aanvaarden. Een bezit als Indië legt nu eenmaal zijn verplichtingen op. Het is daarenboven een zeer kostbaar bezit in een bedreigde positie. Dit laatste kan men nu eenmaal niet ont kennen, hoe gaarne men het ook zou doen. Eigenlijk drukken wij ons verkeerd uit met van „bezit" te spreken. Een staat van de beteekenis als ons Rijk in Europa, Oost en West moet de verplichtingen' weten te dragen, die zijn beteekenis hem oplegt. Wij spreken alleen van verplichtingen. Want daarover alleen gaat het hier. Aspi raties van verovering of expansie bestaan niet. Wat gevraagd wordt moet uitsluitend dienen voor defensie en handhaving van neutraliteit. Welnu, weten mannen als een minister Deckers, die bezuinigt waar hij kan, en dien we van alle militairistische smetten vol slagen vrij weten, het onvermijdelijke en noodzakelijke van de voortzetting van den bouw van den derden kruiser aan te too- nen, dan zullen we met een zwaar gemoed dat zeer harde geld moeten neertellen. Dat eischt de verantwoordelijkheid die wij te dragen hebben, en een volk, dat zijn ver antwoordelijkheid niet aandurft, is een ver loren volk. Maar nog eens: alleen wanneer het vol strekt onmisbare van het aangevraagde voor de behoorlijke verdediging en neutraliteits- handhaving onomstootelijk vast staat is Öeze uitgave in dezen tijd verantwoord. Ook dat is een verantwoordelijkheid, die Wij te dragen hebben. Het „Huisgezin" vestigt terecht de aan 'dacht op de noodzakelijkheid om ons partij program aan te passen aan den eisch der tijdsomstandigheden. Dit is immer eisch van goed politiek be leid. De tegenwoordige tijdsomstandigheden en het verschijnen van een encycliek als „Qua- 'dragesimo Anno" maken vooral voor de R.K. Staatspartij een up-to-day-program tot yen gebied^ide noodzakelijkheid. De voornaamsté punten van die encycliek, welke geheel of gedeeltelijk op politiek ter rein hun verwezenlijking zullen moeten vin den, dienen in ons program sterker en drin gender weerklank te vinden. Het zal wel overbodig zijn hierop nog eens Uitdrukkelijk de aandacht te vestigen van onze partijleiding, die natuurlijk haar zor gen reeds wijdt aan ons program met het pog op de aanstaande verkiezingen. Toen is gepaste aandrang in deze richting recht en plicht van de katholieke pers, en wij sluiten er ons gaarne bij aan. Wij betreuren echter, dat het Bossche or- fcaan in zijn beschouwing over de „Voorbe reiding van het program" de volgende pas- Ba*e Het binnen glippen: 'AVii kunnen in ons program wel op be- as 'ugveriaging en verbetering der salaris- „het Rijkspersoneel aandringen, maar e ortinggwejje3 gaan niet precies in deze richting»_ Dat had de ervaren drje_star-schrijver van het „Huisgezin toch waarlijk niet behoeven op te merken. Als er ooit sprake was Van overmacht, die Üwingt, om eigen wenschen op den achter grond te schuiven, dan toch zeker in de tegenwoordige zoo volstrekt abn0rrnaie om standigheden. Een opmerking, als door het »HuiSgezjn gemaakt, is daarom te beschouwen aia niet serieus en niet onbedenkelijk- Gisterenmiddag te 4.40 is te Bussum te' zij nen huize, het bekende „Walden", op 72 jarigen- leeftijd overleden d-r. F reder ik W. P. van Eeden. Na de viering van zijn 70sten verjaardag is dr. van Eeden .steeds lijdend gebleven. Op Goeden Vrijdag van het vorig jaar zijn hein de H.H. Sacramenten der Stervenden toe gediend en sinds dien tijd verkeerde hij bijna voortdurend iin een toestand van bewusteloos heid, waarbij hij zijn onmiddellijke omgeving slechts zelden herkende. J.l. Maandag verklaarde de geneesheer, dat het einde spoedig te verwachten was, waarop de zeereerw. heer pastoor E. Beumer hem op nieuw de H.H. Sacramenten der Stervenden heeft toegediend. De zieke heeft sindsdien nog enkele flauwe momenten van opleving gehad. Gisterenmiddag Is zacht en kalm het einde gekomen. Niemand in zijne omgeving ha-d het ster. ven bemerkt. De begrafenis zal a-s. Maandag om 11 uur te Bussum plaats hebben op het R. K. Kerkhof aldaar. Om 10 uur heeft de plechtige uitvaart dienst plaats In de parochiekerk van St. Vitus. Al maar omtmoed! gender klonken de berich ten uit Bussum over den toestand van Frederik van Eeden en naar bekend was lieten zij niet de geringste hoop meer. Het ls een zeer lang en zeer droevig lijden geweest dat ten slotte den Geen gelijktijdige publicatie van cle regeeringsbeschouwingeu. De heer v. d. Waerden beeft de vraag ge steld of de regeering het niet gewenscht ac'htte. teneinde een oeverlooze discussie te voorkomen dat de publicatie van het rapport Weiter on verwijld gevolgd wordt door de mededeeling der beschouwingen en voorstellen der regeering .ter zake. Minister Ruys de Beerenbrouck heeft deze Traag ontkennend beantwoord. Het ls regel zoo zegt de Minister dat Ihet rapport van een staatscommissie gepubli ceerd wordt geruimen tijd voordat de regeering van haar beschouwingen en voorstellen doet blijken. Ditmaal zal de tusschenruimte zelfs korter zijn dan gewoonlijk. Van discussies over het rapport kan, wie de opgewektheid daartoe pist, zich onthouden. „Walden", het sterfhuis van den dichter. t dichter van ons heeft weggenomen. Er bleek weinig van naar bulten, omdat op verzoek van de familie een geregelde berichtgeving al gemeen achterwege gebleven is. En zoo zal voor velen deze doodstijding nog onverwacht komen en des te meer indruk maken. Het was een langdurig lijden, zoo schreven we, dat aan dit leven een einde heeft gemaakt; het is zielfs een jarenlange strijd geweest te gen de 'booze kwaal, die toch onherroepelijk met den dood zou moeten eindigen. En onwillekeurig, gaan onze gedachten terug naar een stormachtigen najaarsmiddag in 1926, toen wij den dichter op „Walden" bezochten. Ons doel was om enkele speciale dingen te weten te komen omtrent een overleden Hol- lendsch au/teur, die tot de intieme vrienden van Frederik van Eeden had behoord. Met een gemakkelijk gebaar gaf de gastheer ons een map vol brieven, die we vrijelijk moch ten doorsnuffelen en daarmee liet hij ons alleen in zijn studeervertrek. Het leek de „hooge en lichte kamer" van Verwey en opvallend was de stipte orde in dit diohterslaboratorium: het had het privé-kamtoor van een notaris kunnen zijn. Maar wie langs de wanden ging vond overal merkwaardige herinneringen uit misschien het rijkste, meest bewogen, meest cosmopolitische schrijversleven van ons vaderland. We hadden echter geen tijd voor al deze za ken, want de map met brieven was dik en vol. En na een klein uurtje kwam van Eeden zelf bij ons zitten. Hij nam plaats in zijn breeden armstoel; het licht uit de hooge ramen viel op zijn gelaat dat nog jong leek omdat het zoo blozend gebleven was. Nu zou hij vertellen uit zijn herinnering. Maar toen gebeurde het, wat ons op dat oogenblik diep trof en altijd nabij gebleven is: hij raaktedendraadkwijt. Het was telkens of de beelden uit het verleden plotseling waren weggewischt uit zijn geest. Dan keek hij hulpeloos rond en er was een soort pijnlijke verwondering in zijn oogern om hetgeen hem daar gebeurde. Hij deed zijn best om het gesprek weer op te vatten; zijn gelaat drukte de groote inspanning uit waarmee hij de herin neringen poogde terug te roepen in de verbeel ding. Hij zakte dieper weg in zijn stoel en hij wreef met zijn hand over zijn voorhoofd. O, het vermoeid en mistroostig gaan van die oude hamd! Het was een ran die stille en sim pele gebaren, die een sprakeloos oogenblik vol maken ran ongeweten dingen. Het hoofd wilde niet meer mee en de dichter wist het; hij verontschuldigde zich. Het hoofd dat hij zoo hoog gedragen had, dat diep gepeinsd had over de menschcn en hun lot, dat voor duizenden met een nimbus was omstraald ge weest en zoo diep vernederd werd in tegensla gen en ontgoocheling, dat zich altijd weer had opgericht voor een nieuw begin en einde-lijk zich eerbiedig boog onder het water van den doop, fiat grijs en gegroefde menschemhoofd kem nu gedachten en beelden niet meer vasthouden aarm©e het geleefd had en oud geworden was. «and streek over den schedel, de hand streelde 0f bemoedigen en legde ziob h jiHon ^Oorib'0ofd o| zij alles daar bijeen wiide huiden, beri-nnerin^ den en ideeën, aii€s bestaan En van Eeden richtte zich weer..i. Dat gebeurde jaren geleden en zoo is het een lange strijd geweest voor den dichter ©n een groote beproeving. Maar uit wat wij later nog van hem hoorden bleek, dat een innerlijke rust, een groote sereniteit hem is bijgebleven. Op zijn zeventigsten verjaardag in 1930 is hij wel voor het laatst m bet publiek versohenen. Hij heeft nog Innige vreugde gevoeld over de hulde hem bereid en over de opvoering van „De kleine Johannes". Het was altijd zijn wenscb gespeeld te worden! Het zou nog meer dan twee jaar duren eer de dood kwam. en veiwaohtingem, beel- «n alles van dit overvolle op en vertelde Zijn beeden vragen om vreugd en een lang leven, maar de ei el volgt dieper drang dan die beleeden de lippen, en bij lustbejap schijnbaar en zorg om 't lijfshuis veilig te behouën bouwt zij stil aan dat eeuwig huis van hdar. „Het Lied van Schijn en Weezen". m Frederik Willem van Eeden werd te Haarlem geboren op 3 April 1860. Zijn vader was een be kend botanicus en natuurliefhebber, bovendien onder auspiciën van de Maatschappij van Nij verheid Ho «nrl -hier up het KVUwiiaal Museum. dat langen tijd te Haarlem gevestigd was. Voor het leven van de natuur aan den duinrand, in .De kleine Johannes" zoo indringend beschre ven, kon Van Eeden put?en uit de vele indruk ken, zoowel in het ouderlijk huis opgedaan als in de omgeving der stad. Frederik va,n Eeden ging in Amsterdam in do medicijnen studeeren en promoveerde in 1886 op een proefschrift over „Kunstmatige voeding bij tuberculose". Toen had hij zijn eerste letter kundige werk reeds gepubliceerd. Een paar jaar eerder, was de „Nieuwe Gids" al verschenen, die opende met zijn later zoo veei-geüezen «enigs zins auto-biografisohe sprookjesverhaal „De kleine Johannes". Voorloopig praotiseerde hij als arts te Bus sum, maar weldra trok de toen opkomende psychiatrie zijn aandacht. Hij begaf zich naar Nancy, waar door Liébault en Bernheim de leer van de suggestie was opgebouwd en ran de suggestie een therapeutisch gebruik werd ge maakt. Uit Frankrijk teruggekeerd stichtte hij met dr. A. W. van Renterghem te Amsterdam een kliniek voor psychische geneeswijze en schreef hij daarover ook eenige boekjes. Adn den grooten opbloei van de exacte weten schappen zou de jonge dr. ran Eeden echter niet lang meer medewerken. Hij voelde zich op den duur toch door de artspractijk niet bevre digd. Maar hoewel zijn studentenspelen, zijn „Grassprietjes", zijn „Kleine Johannes" en zijn eerste gedichten reeds verschenen waren, zou hij zich toch niet uitsluitend aam de literatuur gaan wijden. Het was de tijd van het opkomend socialisme, van groote maatschappelijke beroe ring en groote maatschappelijke verwachtingen. Frederik van Eeden, die juist door het literair individualisme en aestheticisme, dat hij hij zijn tijdgenooten vond, met hen in conflict was ge komen, zag zijn roeping niet tot de literatuur beperkt, maar wilde zelf praetisch op het gebied der sociale "hervormingen werkzaam zijn. Er werd hem in die dagen van geestverwante zijde een groote geldsom ter beschikking gesteld en daarmede kon hij zijn proefnemingen beginnen. Zijn kolonisaties en coöperaties zijn zooals men weet op niets uitgeloop-en. Zijn dagboek, dat nog steeds in „Opgang" verschijnt, geeft-het ver brokkeld relaas van het eindelooz© getob en do onophoudelijke moeilijkheden van allerlei aard, waartegen de leider onmogelijk was opgewas sen. Zijn rardiensten bleven theoretisch. Hij heeft de tekortkomingen van 't marxisme en de vergissingen van de sociaal-democratie zeer juist gezien. Dat is nog onlangs erkend door niemand minder dan Henrietta Roland Hoist-ran der Schalk. Ondertusschen was hij blijven schrijven. Do oneeni'gheid met de oorspronkelijke Nieuwe Gidsers had tot een breuk geleid met de redactie (1893) en een persoonlijke verwijdering van Willem Kloos. die nooit meer is overbrugd en tot op onze dagen een bitter naspel had. De strijd tegen het individualisme vau Kloos en het naturalisme van Van Deyssel was het verzet van een rellgieuse natuur tegen deze vormen van goddeloosheid. „Voor Van Eeden, zegt Feber over deze episode, was alles gelegen aan het blijvend besef van 's levens wijding en aan de eere Gods" en deze wijsheid heeft de dichter voor zijn generatie gered. „Johannes Viator" had het onweer aangetrokken. Daarna versche nen „Het Lied van Schijn en Weezen", „De Broeders", „Lioba". Schijnbaar telkens veranderend in het object van zijn belangstelling, vat Van Eedem toch ook oude draden weer op. Op zijn vroegere studie der psychiatrie sluiten zijn onderzoekingen eenigszins aan op het gebied van de super- normale verschijnselen en vermogens. In de jaren voor de eeuwwisseling reisde hij ervoor f-, V-r'. '5 Een der laatste portretten van Fred, van Eeden, in yWalden". 1930 in zijn werkhut op den we hem in de oorlogsjaren bezig met In wekelijksche kronieken hardop te denken. Ook in zijn intieme omgeving had hij veel meege maakt. Het overlijden van zijn zoon Paul had hem diep geschokt en'richtte zijn geest met smartelijk geweld naar de vraag van het leven na den dood. („Paul's Ontwaken"). Maar er was veel, dat hem ook weer afleidde van het in nerlijk proces, dat naar een beslissing drong. In den oorlog kwamen alle groote vraagstuk ken tot hem terug en zij hadden nu een sinis tere actualiteit gekregen. De sociaal-economi sche evolutie, het streven naar den wereldvrede, de veTwacnting van een universeele nieuwe religie, het spiritisme en de occulte verschijn selen, dat allee hield zijn belangstelling geboeid. Maar een groote vraag zou gaandeweg alle andere bij Frederik van Eeden gaan overheer- sohen en verdringen. Het „wat dunkt u van den Christus?" drong zich steeds sterker aan hem op. De religieuse zoeker in hem nam hoe langer hoe meer de leiding. Tot de sfeer van zijn be langstelling behoorde reeds lang Iets, dat hij als een nieuwe wetenschap beschouwde met Dr. van Eeden in den tijd van zijn arts practijk, naar een litho van Jan Veth. naar Engeland en publioeerde studies in de annalen van de bekend© „Society for Psychical Research". Bijzonder aan het droomleven heeft hij aandacht geschonken en daarvan heeft zijn letterkundig werk den weerslag gehad. Ook zijn sociale activiteit heeft hij geenszins prijs ge geven: hij bereisde Europa en Amerika, sprak en schreef over de vredesbeweging en de so ciale hervormingen. „De Blijde Wereld" was een heilsboodschap aan de zoekende meneohheid. Van zijn letterkundige werken voor den wereld oorlog noemen wij nog: „Sirius en Siderius", „De Heks van Haarlem", zijn „Studies" en zijn bewerkingen van Tagore. Wat de catastrophe van 1914 voor een man als Van Eeden beteekend moet hebben is gemak kelijk te vermoeden. Het politiek en sociaal- economisch idealisme dat hij de heele wereld over gepredikt had en met persoonlijke offer? beleden, kreeg een zwaren slag in de meest barre, meest uitzichtlooze werkelijkheid. Maar het is een eigenschap van den dichter geweest, dat een catastrophe hem niet versloeg. Hij had daarvoor een te beweeglijken en veerkrachtigen geest. Als redacteur van „De Amsterdammer" vln- Fred. van Eeden als kolonisator. groot© toekomst: de significa. Het was een we tenschap die zich bezighield met critisch woordonderzoek, met een vaststellen van de woordwaarde. Hij schreef zijn „Signifische Ge peinzen" en de lezers ran de „Amsterdammer" zagen hem bezig de geheel© geloofsbelijdenis der apostelen „signifisch" te onderzoeken. Het was een lange en hardnekkige worsteling met de woorden, tot zich het Woord openbaarde, dat van den beginne was. Op een voordrachtavond in den Haag, waa,r na afloop gelegenheid was van gedachten te wisselen, vroeg een schrikachtige dame of, het waar was, dat Frederik van Eeden zijn „toevlucht" zou zoeken in de Roomsoh-Katho- lieke Kerk. Het antwoord van den dichter was rustig en lakoniék: „Ik zou er zeker toevlucht zoeken, als ik wist dat er toevlucht was". Daar aan was een rede voorafgegaan, die als geheel nogal teleurstelde, maar dit geïmproviseerde slot bewees dat de goede wil er was. De rest zou de genade bewerken. Op 18 Februari 1922 is Van Eeden als Fre derik Paul bij de Benedictijnen te Oosterhout gedoopt, waar hij tevoren gast was en het leven der monniken diepen indruk op hem maakte. Van degenen, die hem bij zijn overgang hebben geleld, noemen wij vooral prof. dr. J. V. de Groot O.P., die gedurende zijn laatste levens jaren door den ouden dichter trouw ls vereerd. De vriend, die mij geleidde, in 't Vaderhuis, streeft mij n-u vóór in blijde heemel-landen, terwijl zijn koude, witte, stille handen omsluiten 't Kruis. Geliefde Lee raar, die nu de Englen ziet, Gij leerdet mij door leeven en door sterven, Wie kan onmee-teHjker schat beërven dan gij mij liet? Hoewel Van Eeden een eigenlijk bekeerings- boek niet heeft uitgegeven, heeft hij toch den afgelegden weg in den loop der jaren omstan dig beschreven, vooral in „Jesus' Leer en Ver borgen Leven" en de beide deelem van „Het Roode Lampje". Na den oorlog bleef hij schrij ven en bundelen en pubiiceerea. Er kwam een derde deel van „Sirius en Siderius", evenals van het „Lied van Schijn en Weezen", een zesde reeks Studies, nog gevolgd door „Langs den Weg", waarin de rede staat gedrukt die hij over zijn bekeering te Amsterdam hield. Hijging voort met den vereerden Indischen dichter Ta- gore te vertalen, en publiceerde zijn „Gedenk schriften van een Bekeerling in denzelfden trant als zijn vroegere weekblad -kronieken. Zijn katholieke werk heeft zich overigens beperkt tot de lyriek van zijn laatste jaren. Hij schreef een gedicht op het H. Sacrament naar aanlei ding van het Internationaal Eucharistisch Con gres en verschillende andere katholieke verzen verzamelde hij in den bundel „Aan mijn Engel bewaarder" en in een aanhangsel bij de „Jeugd verzen". Ook het laatste deel van het „Lied van Schijn en Weezen" behoort daartoe. Maar in deze jaren raakte de bron die zoo overvloedig gestroomd had, opgedroogd en toen de dichter in April '30 zijn 70-sten verjaardag vierde, had hij de productie er al geruimen tijd aan moeten geven. Hat is een mooi en aandoen lijk feest geweest en het „Liber amicorum" dat bij deze gelegenheid werd uitgegeven was een merkwaardig getuigenis. Er bleek weer eens opnieuw uit, hoe ontzaglijk de invloed is ge weest van Frederik van Eeden op het Neder- landsche intellect, hoe hij totaal verschillende geesten langer of korter tijd heeft betooverd en geheel beheerscht. En allen bleken aan de dik wijls zoo beteeken tsvolle en soms beslissende aanraking met zijn persoon een waardevolle herinnering behouden te hebben, ook waar zij moeiten erkennen in later jaren aan den invloed van den meester ontgroeid te zijn. Aldus des dienaars juiste macht beseffend en niet meer van hem vergend dan hij heeft, doen wij zijn werken recht. Hij toch vereffent den weg ons en bestemt ons dwalend gaan, als in een tunnel heller glinstering, treffend de sombre wanden, duidt hij 't koomen aan van de oopen dag, door dl verklaarder woorden. „Het Lied van Schijn en Weezen". Wat zal er in het werk van Frederik van Eeden blijvend zijn, afgezien van den invloeo dien hij op tijdgenooten had? We gelooven dat het minder is, dan nogal eens wordt aan genomen. Van Eeden heeft het „Tart pour l'art" in den kwaden zin bestreden en hij heeft er de breuk voor over gehad met zijn tijdgenooten, die op den grondslag stonden van agnosticisme en determinisme. Maar het beginsel is niet ver werpelijk in elk opzicht. Er zit iets goeds in het „l'art pour l'art"; b.v. dat het kunstwerk een volledige toewijding vraagt, een volstrekte overgave van den geheelen mensch. Uit dit oogpunt had Van Eeden niet een typisch kunstenaarstemperament en als hij het al gehad heeft, dan is het niet geheel tot zijn recht gekomen. Hij was bekommerd om al te veel heterogene zaken, die zijn inspiratie heb ben geleid maar ook wel eens Afgeleid. Het heeft geen zin om dit achteraf te betreuren of om de vraag te stellen wat dit werk geworden zou zijn als de maker zich meer zuiver kunste naar gevoeld had, want dan was Van Eeden Van Eeden niet geweest. Leven en werk ver toonden bij hem een gesloten eenheid, op na tuurlijke wijze volgroeid. En in die totaliteit ligt de bijzondere beteekenis van deze veel omstreden figuur, die zooals Gerard Brom het zoo juist gezegd heeft, „zich dapper als zonde bok gesteld heeft voor een verwilderd geslacht,' waarvan zijn fijne geest alle angsten trillend wist op te vangen en weer te geven." Dat is het geheim van zijn invloed, waardoor duizen den aan zichzelf geopenbaard werden en het is een ander geheim dan dat van het levend woord, dat door de tijden heen zijn stralende kracht behoudt. Het is daarom, dat in het literaire werk van Van Eeden veel aan „Zeit und Streit" heeft toebehoord en van actueel en voorbijgaand belang is geweest. Blijvend in hun bescheiden beteekenis zullen allereerst zijn de blijspelen, die Van Eeden in zijn studententijd geschreven heeft. Zonder de verbluffende meening van Frans Erena bij te vallen, dat we in deze tooneelstukjes het „beste werk" van den auteur hebben te zien, kan men gelooven, dat ze onveranderd gewaardeerd zullen worden. Verder maakt van het tooneel- werk „De Heks van Haarlem" een goede kans en zullen van de minder-speelbare stukken vooral hier en daar lyrische fragmenten erkend wonden. Ook de „Grassprietjes" zijn in hun eoart „onsterfelijk". Van het proza zal het eerste deel van „De kleine Johannes" nóg wel heel lang een geliefd boek blijven, meer echter om de zuivere natuur beschrijvingen en satyrische gedeelten, dan om de symboliek, waar Jan Ligthart zijn zwaar- zwoegende commentaren op geschreven heeft. Verder zal een later bloemlezer met smaak en inzicht overal, tot in „Johannes Viator" toe. prachtige fragmenten aantreffen. Een zoo machtige conceptie als het „Lied van Schijn en Weezen" wordt natuurlijk nooit populair, maar de kenners zullen het blijven eerbiedigen. Het is als groot wijsgeerig leer dicht een uniek werk in onze nieuwere taal. Verspreide lyrische gedichten zullen een niet te dikken bundel van te waardeeren poëzie kun- Gen opleveren. Daarbij zijn de katholieke gedichten maar weinig in getal. Van Eeden kwam tot de Kerk toen hij de periode van werkelijke artistieke vruchtbaarheid achter den rug had en al sprak de geestdriftige bekeerling van zijn „tweede jeugd", die hem inderdaad nog nieuwe inspiratie gaf, spoedig deed zich het lijden gevoelen, dat aan zijn openbare werkzaamheid een einde zou maken. We denken aan een gedichtje van E. J. A. M. Hoornik, dat bij Van Eeden's 70sten ver jaardag in „De Nieuwe Eeuw" stond: Ik weet uw leven even schoon als uwe oogen waarin het licht verbleekt; Gij hebt uzelf het diepst gekend en nooit gelogen voor wat gij dacht of deed. Zoo weet ik ook het vele schreien om den zoon van wien gij 't meeste hield en nog een ander lijden: de hoon van die zich noemden vriend. Maar toen ik schouwde in uw oud gezicht wist ik den drang naar het ver en eeuwig licht uw schoonst gedicht. '■v; Geboortehuis te Haarlem (Vervolg). Toespraak mr. Ruys de Bee renbrouck. Toen het stoffelijk overschot in de groeve was neergelaten voerde als eerste spreker het woord de minister van Staat, voorzitter van den Ministerraad, Jhr. Mr. Oh. J. M. Ruys de Beerenbrouck, die namens de regeering als volgt sprak: Aan de groeve ran dezen ui ges treden strij der wordt ons hart vervuld van den ernst van den dood, die ons den gaven en voornamen mensch, mr. Theodorus Heemskerk, heeft ont nomen. Aan de nagedachtenis ran dat rijk© leven eerbiedige hulde te brengen, gevoelt de regee ring op d-it treffende oogenblik als een be hoefte en niet minder als een pliöhit- Wie of wat met dit kostbare leven verbonden ls geweesf en de waarde van zijn meer dan gewone begaafdheid en kracht moest ondergaan, begrijipt, dat het passende woord van mensdhe- lijken dank te kort schiet. Verwonderen mag dit niet, waar zoovele schitterende uitwendige eigenschappen in dienst ran een kundig leven vragen om een diepere verklaring, die voert naar een verbor gen leven. Daar mogen wij terugvinden bet beginsel en de kern van een gaaf karakter en ran een ©del gevormde aard, die Heemskerk's verschij nen en optreden in het volle leven voor een ieder tot een zoo hooge aantrekkelijkheid maakten. Deze geloovige man verzorgde een diep in wendig leven, dat God tot middelpunt had en dat -hem diende tot bron ran geestkracht en overtuiging, waarmede hij gearbeid heeft tot in zijn laten levensavond. In het klare licht dier overtuiging heeft Heemskerk met de veie hem geschonken groote gaven het harmonieus© leven opgebouwd, dat een menechenleeftijd lang gestaan heeft mid den onder ons als een toren van leeong en leiding. Dat gaf hem die geesteshouding, die niet in de laatste plaats door zijn vrienden wend gewaardeerd. Zijn veelzijdigheid riep hem als var zelf spie kend telkens weer daartieen, waar zijn uitmun tende en fijne geest zich meer en beter ont plooien kon en waar de zekerheid ran zijn we tenschap en zijn wijsheid richting- en leiding gevend kon zijn. Zoo hebben wij zijn menigvuldige talenten op welhaast ieder gebied van het openbare leven zien schitteren. Wij kennen dien hoogst verdienstelijken levensloop, verhalend van het rijk bestede leven van een der hesten van ons volk in den dienst ran Land, Gewest en Stad. Wij kennen de wapenen van dezen nobelen strijder, die trouwhartig en oprecht zich onver moeid gegeven heeft aan de veelzijdig hem toe vertrouwde belangen. Met een voornaam leven is een kundig ge wrocht levenswerk geëindiigid.. Wij, die Heemskerk in den strijd achterlie ten behouden een sohoone herinnering aan de zen fcraChtigen man Gods. Wij zijn hem daarvoor dankbaar en wij bid den. dat dit rustelooze leven zijn bekroning in de rust van den eeuwigen vrede moge hebben gevonden Toespraak dr. Colijn. Vervolgens sprak dr. H. Colijn namens de A. R. Partij en A. R. Kamerfractie. Spreker deed dit In aansluiting van de gedachte uitgesipro. ken door den voorafgaanden spr„ die heel het leven van mr. Heemskerk heeft gezet in het licht ran dienen. Men kan het niet anders zeggen, wanneer men een leven gedurende een halve eeuw aan de politiek gewijd, overziet. Eir moet wel een bijizondere aanleiding voor bestaan hebben, wanneer iemand van zijn be gaafdheid 50 jaar geleden ztah niet bot het dienen van aard-sche belangen inspande maar in zijn rijk begaafd leven het diene-n ran de publieke zaak gekozen heeft. Natuurlijk hebben ook de omgeving, waarin hij geboren werd, en zijn opvoeding daartoe bijgedragen. Omdat hij overtuigd was, dat de mensch ook in dit leven en ook in de staatkunde zijn kracht te stellen heeft in den dienst van God, heeft hij het dienen tot zijn levensrichting gekozen. Zijn overgiroote talenten heeft hij ge bruikt iin dienst van de politieke groep, waar. aan hij zich heeft willen verbinden, n. 1. aan de A. R. Partij en aan de A. R. Fractie. Die partij is de partij van de kleine burgers en am bachtslieden, die toen niets te bet eek enen had tegenover den achtergrond van de machtig© liberale partij. Dat hij toch die kleine partij heeft willen dienen, zullen wij noodt vergeten. Gediend heeft hij het land, zijn partij en zijn fractie, gediend heeft hij zijn God want (jajt is tenslotte het hoogste. Zijn geloof heeft hij mogen bezegelen met een getuigenis op zijn sterfbed en twee degen ypor zijn ziekbed zei hij nog in de Tweede Kamer dat het verzoenend sterven van den Heiland voor de wereld zijn levenshouding en zijn levensinhoud heeft bepaald. Voorts herinnerde spreker aan hetgeen mr. Heemskerk op zijn zeventigisbem verjaardag had gezegd, dat alles in dit leven gedaan moet worden „soli Deo Gloria", want al het goed dat in ons leven is heeft Hij gemaakt. Daarom zeggen wij den Heere God da;nk voor hetgeen hij ons in dezen man geschonken heeft. Vervolgens voerde het woord prof. dr. Dooy©- weerd als rector -magnificus der Vrije Univer siteit, mede op verzoek ran het College van Curatoren en van de Directeuren der Vereeni- ging voot Hooger Onderwijs op Geref. grond slag. Tenslotte dankte een toon ran den overlede ne, waarna Ds. Bouma nog een wijdings. en dankwoord sprak. Behalve de reeds eerder genoemde per sonen waren o.m. nog aanwezig de gezanten van DuitsChland, Vereenigde Staten, Denemar ken, Polen de secretaris der PoolsOhe Legatie, de Belgische Gezant en de zaakgelastigde van het voormalige Russische gezantcshnp. De R. K. Staatspartij was vertegenwoordigd door den voorzitter mr. C. Geseling en den secretaris mr.F. Teulings. Op de vragen van den heer ran Embden be treffende bezuiniging op de uitgaven voor de fensie heeft Minister de Geer geantwoord, dat volgens een schrijven van den Minister van Defensie, de meening van den heer van Emb den, dat door de aangegeven bezuinigingen de vitale belangen der weermacht niet zouden worden geschaad, door dien bewindsman niet juist wordt geacht. Verder is Minister de Geer van meening, dat op enkele vragen geen antwoord kan worden gegeven, daar de gedachtenwisseling tusschen de leden van het kabinet hinten de openbaar heid behoort te blijven.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1932 | | pagina 5