Lf-/c/U
H. LODEWIJK, KONING VAN
e
e
a
tsn.ytüiiclEK.
ZATERDAG 27 AUGUSTUS 1932
25 AUGUSTUS
HET GEEAAT VAN
rl hem*? I 26 h6m de" d0lk op den strot
k
a
a
\r
UIT ARTIS.
Oplossing iler vorige puzzle.
'N PUZZLE MET LUCIFERS.
GaNSEEIES'U
'Ssiug van. den vorigeu
relbus.
OPLOSSING EN UITSLAG
DER SERIEs „WELK
VERSJE?"
VOOR KNUTSELAARS.
Een kaartenstan'der.
E enou'd schrijver, Tertullianus, heeft eens
gezegd ,dat géén keizer Christen zou kunnen
worden, of hij moest afstand doen van den
troon; géén Christen zou keizer kunnen wor-
den, of hij moest ophouden Christen te zijn.
De H. Koning Lodewijk van Frankrijk
(f 1270), „Saint Louis", heeft bewezen, dat
dit woord niet altijd opgaat! Zijn hooge waar
digheid, die hem boven de wet uittilde, was als
het ware een waarborg, dat hij kon overtreden
zonder angst te hebben; zijn onbeperkte macht
ruimde van te voren eiken hinderpaal op zij,
die hem in den weg zou kunnen staan; zijn
rijkdom stelde hem in staat zich alle wereld-
sche genietingen te veroorloven.
Nochtans heeft deze sterke mensch zijn rein
heid bewaard, hetgeen verwonderlijk is in een
Kluizenaar, bewonderenswaardig in een open
baar persoon, maar onvergelijkelijk in 'n vorst.
Alle deugden heeft hij gekroond en alle deug
den hebben hem gekroond. Hij heeft ze getild
op den aardschen troon, en zij hebben hem ge
tild op den troon des Hemels. De onschuld
bloeide in den paleishof; de heiligheid in den
Staat en de godsdienst temidden der heidenen.
De blankheid van zijn doopkleed heeft deze
Heilige Lodewijk bewaard tot aan de blankheid
van zijn doodskaars.
..Verleen, bidden wij U, almachtige God, dat
gelijk Uw zalige belijder Lodewijk, de genoe
gens dezer wereld verachtend, er naar streef
de alleen aan Christus-Koning te behagen, zoo
ook zijn gebed ons aan U moge welgevallig
maken bidt de H. Kerk in haar stilgebed op
2o Augustus. Zij bedoelt ermee, dat degenen,
die met een besmeurd geweten even rustig
erop los leven, als hadden zij den staat van
deugd, die Saint Louis sierde, tot navolging
van zijn eerbaarheid mochten worden bewogen.
Ludovicus van Frankrijk heeft tijdens zijn
leven, zoo verhalen de geschiedboekjes, krijgs
tochten ondernomen tegen de vijanden van het
H .Graf, maar zij zeggen er niet bij, dat hij
veel harder streed tegen de drie vijanden, die
het op zijn ziel gemunt hadden den trots,' los
bandigheid en zinnelijkheid. Niet enkel konin
gen worden door die tegenstanders belaagd!
Saint Louis heeft hun een volkomen nederlaag
bezorgd; zij konden tegen hem geen voet aan
den grond krijgen.
Den trots versloeg hij door nederigheid. Na
hem hebben er maar weinigen zich zóó diep
verdeemoedigd, omdat er maar weinigen zóó
hoog geplaatst waren als de vorst. Voor God
maakte hij zich klein door niet tegen Hem te
twisten wanneer alles ook nog zoo tegenliep;
door niet te mopperen, al kwam het zoo anders
uit, dan hij in zijn gebed had afgesmeekt. Voor
de menschen bukte hij zich door hun dooden
te begraven, door hun pestlijders op zijn schou
ders te nemen, door zich tevreden te stellen
met de' kliekjes, die de bedelaars niet meer be
liefden.
De losbandigheid zette hij schaakmat door
het handhaven van een stalen eenheid in zijn
karakter. Die maakte, dat hij eender was
van verantwoording vorderen van God en de
heiligen schijn om dit edele hoofd gaat voor
altijd verbleekenIs dit het loon voor
mijn ijveren voor uw zaak
Maar geen klacht komt over zijn lippen.
Hij vraagt niet,. of er nog wel 'n God be
staat
Hij informeert niet, of deze God zich nog
wel met Zijn schepselen bemoeit
Hij lastert niet, of deze God soms recht
vaardig, wijs, almachtig, goed is hij offert
Hem met blijdschap zijn leven, zijn have en
zijn goed. En daarom heeft Sint Lucas in zijn
Evangelie geschreven, dat er een heer van
grooten huize was, die een wijngaard plantte
en naar een ver verwijderd Land afreisde
O God, die Uwen zaligen Belijder Ludovicus
op aarde groot hebt doen zijn en hem verheer
lijkt hebt in den hemel: stel hem, bidden wij
U, tot beschermer Uwer heilige Kerk.
De H. Bernardus was geen pater Dominicaan
zooals uit ons vorige nummer kan gelezen
worden maar hij evenaarde den H. Domini-
cus in zijn ijver voor de zielen.
Sf tegenspoed, bij geluk of ongeluk, stout
moedig in den strijd en onwankelbaar in het
gevaar. De vele verschrikkingen, die hem be
sprongen, konden hem niet doen verbleeken;
"Ven ,f-alen> de gevangenissen van den
om hem te bewegen tot iets. wat de ziel zou
kunnen schaden, maar hij verroerde geen vin-
deze krachtige geest werd alleen maar wit,
wanneer hij de vale vlerken van de zonde voel
de aanwieken. Toen de ketenen der gevangenen
zijn pols en enkels omsloten, was hij nog méér
Koning dan met het gouden hoofdsieraad ge
tooid, rechtsprekend onder dien ouden eik bij
Vineennes
„Zij, die in de paleizen wonen, dragen
mollige gewaden", heeft Jesus gezegd, maar
Saint Louis droeg een haren boetekleed om
de zinnelijkheid te keer te gaan, hetgeen onder
een purperen konings-talaar niet erg dikwijls
voorkomt. IJzeren kettinkjes folterden zijn
vleesch, zoodat zijn biechtvader hem tot mati
ging moest aansporen. Des Vrijdags vastte hij
en nam hij geen viseh of fruit tot zich. Wij,
menschen van tegenwoordig, zijn reuze-bang'
voor ons hachje en loopen al heel gauw naar
onzen biechtvader om dispensatie te bekomen.
Aan de gezondheid van Saint Louis was, meen
ik. méér gelegen dan aan de onze en het zal
teven11ZlJllliikSteiSitUa;tle °P den Oordeelsdag
geven een ongerept mensch, een Koning nogal
liefst, te zien staan in een ruigen pij, geteisterd
door een martelhard leven van versterving en
ontbering en dien mensch dan te vergelijken
met onszelf
Gisteren bracht ik, onverwacht, een bezoek
aan twee menschen, die zaten te schreien in
hun kamer. De man had, na twintig dienst-
jarea' Se daan gekregen bij het Rijk. „En we
hadden nog wel zóó gebeden, dat het niet g-e-
beuian zou klaagden zij door hun tranen
heen.
Saint Louis zou dat nooit gezegd hebben. Die
„J10* wat anders gedaan dan gebeden
aL®V H.ij had kerken 6n welke! De
„Samte chapeiie" te Parijs eil zieken
huizen gesticht hij had zijn schepen uitgezon
den ter vermeerdering van de eere Gods onder
de heidenen; hij had de godslastering uit zijn
koninkrijk gebannen; hij had het kruis op zijn
gewaad gehecht om ter kruisvaart te trekken
en nu, dicht voor dat oude Carthago, bespringt
hem die afgi ijselijke ziekte, de pest. Eén woord
Onze tegenwoordige tijd kent de afbeelding
van Christus' Gelaat haast uitsluitend met in
bat midden gescheiden haar ein 'n baard. Deze
figuur is evenwel pas oip het einde der vijfde
®terfcer Baa-r voren gekomen, toen de
christelijke kunst haar zinnebeeldig karakter
voor het geschiedkundige verwisselde. De oud
christelijke kunstenaars der eerste drie eeuwen
stelden den Verlosser bijna zonder uitzondering
voor ais 'n jongeling zonder baard. Met een
sprekende gelijkenis of 'n portret had dit niets
to maken en het behoeft dan ook niet te ver
wonderen, dat die schilderijen nogal sterk uit
eenliepen.
Voor de mensohen uit deze eerste eeuwen
kwam het er in hoofdzaak op aan Christus te
eeren als Verlosser en God en Cyrillus van
Alexandrië- schreef zelfs: „Het uiterlijk van
Christus onder de mensohen was zoo leelijk
mogelijk. Maar tegenover zijn gebrekkige men.
schelijke natuur stond de Goddelijke in onver
gelijkelijke heerlijkheid!!" Orïgenes, eveneens
een oude schrijver, geeft den heidenscthen Cel.
sus, die „den kleinen, leelijken God der Chris
tenen" bespotte wèl toe, dat Christus onooglijk
van gestalte, maar niet, dat Hij bepaald leelijk
was. Tertullianus, de belangrijkste kerkelijke
schrijver vóór Sint Augustinus, meent: „Hoe
ook Zijn onooglijk lichaam was, tooh zal Hij
mijn Christus zijn!"
Hoe komt het nu, dat deze oud-christelijke
auteurs zoo'n lagen dunk van Christus' lichaam
hebben gehad? Zij werden daartoe gebracht
door een plaats in het Oude Testament, waar
de profeet Isaïas zegt: „Hij heeft gestalte noch
schoonheid; wij zien Hem, maar er is géén
gedaante aan Hem". De vromen vergaten
daarbij echter aan één ding te denken, de pro
feet gewaagt hier van den toestand, waarin
de Verlosser der wereld door geeselimg en kruis
werd gebracht!
Het beroemde genade-beeld der H. Maagd
Matkie Boskiej Ostrobramska uit de
kapel bij „de spitse poort" (Ostrabrama)
te Wilna, Polen-
In het begin werd Christus meestal voorge
steld als 'n hetoer, die een lam op zijn schou
ders draagt of door vele lammeren wordt om
ringd. Het marmeren beeld in de Sint Jan van
Lateranen te Rome'is wel een van de oudste
afbeeldingen, die van den Goeden Herder tot
ons gekomen zijn. Deze herder is niet anders
c an n jongen, omdat bet hoeden van schapen
nu eenmaal niet de kracht van een volwassen
mensch vordert. Deze jeugdige Christusfiguur
heeft men gedurende de eerste eeuwen in de
kunst steeds gehandhaafd.
Het in het midden gescheiden, tot op de
schouders neergolvende haar werd later zoo ge
kozen, om daarmede de Goddelijke zending van
den Verlosser weer te geven, want zoo was men
gewoon ook andere Godsgezanten, de Engelen
de profeten, af te beelden.
De grootste kunstenaars en schilders hebben
hun krachten aan de Christus-figuur beproefd.
Denk maar eens aan het „Laatste Avondmaal"
van Leonardo da Vinei, waarvan een schrijver
heeft gezegd: „Op het edele -breed© voorhoofd
troont plechtige rust, maar reeds de wenk
brauwen trillen van een met moeite 'ingehouden
leed. De groote, amandel vorm i ge oogen, waar
in een traan schijnt op te wellen, zijn diep
neergeslagen; de neus is i^g en fijn gebogen,
de wangen meer ingevallen dan vol, de zachte
ippen geopend tot een stille klacht. Onmetelijk
nartel eed, oneindige goedheid en zaobtmoedig-
n«d spreken uit het hoofd van dezen Lijder".
Haffaei en Michel Aingelo, Fra Angelioo en
xmaan hebben ons Christus-schilderijen na-
;Za,n. ea onder de Hollandsche meesters
vooral d6 gebroeders Van Eyek en Rembrandt.
Het altaarstuk te Gent stelt Jesus voor als
beheer schor der wereld met drievoudigen kroon
en sobepter. Haast nog schooner is „Christus
met de Engelen" van Hans Memliinc en „Chris
tus en de Emmaüsgangers" van Remb-raudit.
Wanneer we het vaderlandsohe Oldenzaal
hebben verlaten en 'n laatsten groet hebben
gebracht aan zijn schoone kerk ter eere van
Sint Plechelmus, duurt het niet heel lang, of
we zijn op Duitsch grondgebied. Te Bentheim
worden de horloges twintig minuten achteruit
gezet om in overeenstemming te blijven met
den Midden-Europeeschen tijd. Dan suist de
D-trein door de groote Noor-d-Duitsche laag
vlakte. A
Wanneer er een gebied bestaat, dat den naam
„laagvlakte" verdient, dan is het zeker wel
dit. Het is de vlakte hij uitstek! Van Hannover
tot Bremen en van Holland tot Maagdenburg
is er geen heuvel of welving te bekennen! Hier
is de bakermat van het Germaansche ras. De
vruchtbare löss-grond wisselt er af niet het
dun bevolkte, schrale zand en de meer vochtige
gedeelten; aan de kust bedreigt de zee de pol
ders „Marsehen" welke de mensch op
haar buit maakte. Het is verwonderlijk, dat
deze over het geheel minder welvarende
vlakte, met gemiddeld minder bewoners dan
het Rijk in doorsnee op eenzelfde oppervlakte
telt, de belangrijkste van Duitschland kon
worden!
Hannover. Vroeger de hoofdstad van een
onafhankelijken staat, wiens vorsten meer dan
'n eeuw (1714—1837) op den troon van En
geland zetelden. In het begin der negentiende
eeuw met nog slechts 20.000 inwoners, thans
422.000! Breed en ruim zijn er de straten; het
geheele terrein, door de stad Ingenomen, be
slaat de helft van Duitsohland's hoofdstad
waar tien maal zooveel menschen wonen! De
oude stad bewaart haar hooge huizen met hun
smalle vensters en geschilderde balken; prach
tige parken en tuinen bieden gelegenheid tot
wandelen; de gulden koepel van het nieuwe
stadhuis, gebouwd aan het water, glanst over
heel de stad heen-
Heele wijken zijn bevlagd. Vlaggen beteeke-
nen vreugde, feest. Hier zün zij echter het
zinnebeeld van verdeeldheid, haat. Morgen
moeten de kiezers als zij tenminste lust er
toe gevoelen naar de stembus voor een
nieuwe Tweede Kamer (Rijksdag) en nu wek
ken die vlaggen hen op om te kiezen voor 'n
bepaalde partij. Die met het hakenkruis voor
zien zijn de stern-doeken van Hitler's nat'ionaal-
socialisten; die met de drie pijlen behooren
aan hun tegenstanders van het „ijzeren front".
Het is alsof onopgevoede kinderen den tong
tegen elkaar uitsteken. De Hitlerianen bespot-
Thans Is Berlijn de grootste industrie- en
handelsstad van heel Duitschland. De electri-
sehe industrie wordt er uitgeoefend door de
firma's A. E. G. (Allgemeine Elektrizitatsge-
sel'lschaft) en Siemens („Sicmensstadt"), ook
in ons land wel bekend. De stad schittert als
'n vlam, die de menschen naar zich toe lokt.
De arbeiderswijken van Moabit, Schöneberg en
Gesundbrunn-en hebben kolossale woonkazer
nes, waarin honderden huisgezinnen wonen.
Zonder toevoer van het platteland zou de stad
uitsterven, in 1929 stierven per duizend in
woners drie meer dan er geboren werden.
Wij dolen wat rond door de voornaamste
straten en 'begeven ons per ondergrondsche- en
„hoog"-baan naar verschillende punten. -De
anders zoo drukke Friedriohstrasse schijnt
haar verkeer te moeten afstaan aan den Kur-
fiirstendamm, waar de restaurants in feestelijk
licht baden. De straten zijn bezaaid met ver-
kiezings-strooibi-ljetten; de aanplakzuilen be
vatten aanbevelingen zoo omvangrijk als 'n
brochure! Alles verloopt heel kalm en de ijzeren
fronters deelen in broederlijke eenheid hun
paperassen uit met de „Hakenkreuzler!" Auto's
rijden door de drukste straten, waaruit han
den vol billetten fladderen. De menschen ne
men niet eens meer de moeite ze op te rapen
Wij gaan tijdig „in die Klappe", want de
sneltrein naar Warschau, de hoofdstad van
Polen, houdt met zijn vroeg uur van vertrek
heelemaal geen rekening met mogelijke lang
slapers!
Den volgenden morgen stappen wij in een
allerkeurigst derde-klas-rijtuig, dat kennelijk
aan de Poolsohe spoorwegen .behoort! Er staan
tenminste erg Poölsch-aand-oende opschriften
in. „Noodrem" blijkt hier te heeten „hamulee
bezpieczenst-wa", geen erge vlotte uitdrukking
om eens even gauw te lezen wanneer de nood
aan den man zou komen! Dat je 'n sigaretje
mag opsteken wordt aangeduid met „dia pala-
cijeh" en de onhebbelijke gewoonte om op den
grond te spuwen wordt gekeerd met de woor
den: „nie zanieczyszczac" ik zou die com
binatie „szcz" wel eens door n- Hollander wil
len hooren uitspreken Er is 'n spiegel van
geslepen glas, 'n prachtige electrische luchter
Onderbond werd het winter,
De sloot-en. vroren dlicht.
Ik dacht aam d'arme kikkers,
En ook aan dit gedicht
In een sloot zaten zeven kikkers,
Alle vroolijk en ving en gezo-nd;
Er waren 'dunne en dikkerds,
Maair geen oogenblik hielden z'hnn mond.
Totdat de winter heerschte
En 't ijs de beek beheersch te,
En de sioot is n.u dichtgevroren
En de kikkertjes zijn alle dood.
Laatst was er hier eens kermis.
Elkeen had reuze chijn,
Ook was een beer aanwezig,
En 'k dacht aan dit refrein:
In een bosch zaten een-s twee beren,
Vroolijk, vlug en daarbij ook gezond
Ja, zij konden bot'rammen smeren,
En zij likten zich daarbij hun mond.
Ze waren dus heel handig,
En daarbij ook nog verstandig;
In een bosch zaten eens twee beren,
Vroolijk, vlug en daarbij ook gezond.
Tenslotte zag 'k een hondje,
Heel lief en vlug en licht,
En na een oogenblik je
Dacht ik aan dit gedicht:
Onze mop was eerst een leuk hondje,
Iedereen haalde hem dan ook aam,
Hij had ook een reuze leuk mondje,
En je kon heel gerust bij hem staan.
Maa/r dat is nu verdwenen,
En h-ij hapt je naar je schenen;
Onze mop is nu heel gevaarlijk,
Niemand is er, die nog van hem houdt.
J. J., Arnhem.
Berlijn. De Brandenburger poort, de Ber-
lijnsche },Arc de triomphe".
met blauw licht voor 's nachts aan het pla
fond, en 'n zindelijkheid, die zeker voor onzen
Hollandschen spoorwagen niet -hoeft onder te
doen! Wanneer je dat alles ziet, snap je haast
niet hoe de Duitschers aan hun uitdrukking
„eine polnische Wirtschaft" -zijn gekomen om
'■n sterk verwaarloosden toestand aan te dui
den! Er stapt n juffie -binnen, die d-en rouw
over haar pas gestorven moeder, zegt ze,
diaagt. Vandaag is ergens in Polen de begrafe
nis. Zij ia heel verdrietig; wie zou dat niet
zijn, wanneer het allerdierbaarste hem wordt
ontnomen? Tot laat heeft zij in den winkel,
waar ze dient, de klanten geholpen en dan toch
nog met 'n stralend gezicht „den Kunden ent-
-gegenk-ommen", terwijl in een ver land je moe
der met den rozenkrans van den goeden dood
in haar stille handen ligt, dat valt, meent ze,
niet mee.
De trein stopt nog aan het Silezische station
te Berlün en stort zich dan Oost-Buitschland
in- Wij komen langs FrankfurtOder. De hoo
ge torenspitsen, die we er zien, zullen wel niet
van 'n Katholieke Kerk zijn, want onder de
80.000 inwoners zijn er slechts 5000, die ons
geloof belijden. In de Oder nemen zwemlusti-
gen een verfrisschend bad tusschen de talrijke
kribben langs den oever. Bosschen en wel
landen wisselen elkaar nu af. Te half een
passeeren wij bij Neu-Bentschen de Duitsch-
Poolsche grens en om even over tweeën hou-
den wij stil te Pozman, zooals h-et vroegere Po
sen nu heet, de stad van Po'len's primaat, kar
dinaal-aartsbisschop Blond (spr.: Glont.)
Wij reizen voor het eerst van z'n leven door
Polen-
En hier de tweede:
OPLOSSING VERSJES.
Alle eendjes zwemmen in 't water.
Wel, Wïe kent dat versje niet
Zelfs mJn klein drie-jarig zusje,
Zingt -zoo vaak dat vroo-iy'k Eed
In een land vól groene knollen,
Za-tem eens twee haasjes klein
Op een fluit en flinke trommel,
Speelden zij, hij maneschijn
Och, dl© arme zeven kikkers,
Vonden in een boerensloot,
-Daar hij vast was toegevroren,
Eén voor één een zachten dood
"k Zag twee heertjes broodjes smeren
Wel, dat was een wonder
Zoo 'n broodje blief ik ook wel graag
Dik boter, boven onder
Toen on-ze mop etcetera
Jawel, zoo gaat bet meer,
Eén dag is men tevreden,
Een and'-nen -bromt men weer
Tilburg, li. x.
Bij loting werd een prijs toegewezen aan-
Rma Kr., Zwartewaalsc-he Straat 10, Schie
dam. Verder bekwamen een prijs wegens
den aard hunner inzending:
n,ZJ'A*Al'nh?™: L' A' Tilburg, die
moest dee-len met het meisje v. H. H.,te Hilver
sum, d'at het mooiste te-ekenwerk inzond
jammer genoeg -voor weergave technisch niet
geeigend.
En mu aan de volgende serie
Dit werkstukje maken we van gekleurd dunl
karton.
Breng de teekening op het karton over. 34
ziet de maten wel staan hè. Snijd nu langs
de dikke lijnen. De stippellijnen worden ge-
ritst. Maar nu moet je even opletten: De lijnen
A, B en D. rits je eerste, keer dan het karton
om, en rits de overige lijnen.
Heb je gesneden en geritst vouw dan het
karton om de lijn AIB.
Plak de aanzichten op de linkerhelft en je
ziet, dat de lijstjes van de rechterhelft er op
passen. Plak ze vast met gluton-
Op de onderste teekening zie je, hoe de stan-,
der geplaatst wordt.
't Zelfde werkstukje kan je ook voor vier
gelijke foto's gebruiken. Waarschijnlijk zul je
dan de maten moeten veranderen. De maten
op de teekening zijn voor gewone aanzichten.
ii
EERBIED VOOR GRIJSAARDS.
«wfprf Z0f ,lt een gri'Jsaard bij de Olympische
Spelen vruchteloos een plaats. Lang ging hij
rond, maar niemand had lust, om voor hem
PJ° fan' Maar toen Dij bij de Spartanen
kuarn, stonden alle jongemannen terstond op.
Blijde nep hij uit: „Alle Grieken kennen de
aeugd, maar alleen de Spartanen beoefenen
Bier komt mo. II aangeslopen
Bang voor niemanddus, maak dat je weg
komt IRican noem éérst z'n naam
Er komen er nu nog drie Daarna de namen.'
enz. -insturen, 'k Verloot weer twee mooie prij-
izen
Neem uat deze figuur zes -lucifers weg, maar
'zóó, dat er twee vierkanten overblijven.
Oplossing volgende week
De stippellijnen geven de wegen aan, dia
o'e .bewoners der hutten A. B. en C. hebben te
-bewandelen om uit eikaars vaarwater te
blijven. J,
Li esje, de kleine ganzenhoedster.
Om na te kleumenGebruik voorna! spr*
kende tinten.
Berlijn. De Dom en de Slotbrug.
Illusies vallen van U af als dorre takken,
betreur ze niet. Zij geven ruimte voor de jónge
floten; dite een. bloem 'beloven te damagen.
W:2
ten de drie-pyien-banier als die van den „mest
vork!" Hier en daar is de officieele rijksvlag
geheschen zwa-rt-rood-goud. Ook deze heeft
haar vijanden, die van: zwart-rood-mosterd
spreken! Vandaag waait zü halfstok van alle
openbare gebouwen en stations. Het Is de -na
tionale rouw om de slachtoffers van het gezon
ken opleidingsschip „Niobe", dat men probeeren
zal te lichten.
De handelsvlag is zwart-wit-rood gebleven;
die kleuren waren over de wereld-zeeën te be
kend, dan dat men ze, na den val van het
keizerryk, d-oor andere zou kunnen vervangen.
Zy heeft, evenals de zwarf-wit-ro-ode oor
logsvlag, 'a „Gösch" (inzet, van ons woord:
Geus!) In de kleuren zwart-rood-goud. De
■Duitsche. ryk-sadelaar breidt, als wapenschild,
zyn vlerken uit over de officieele bureaux en
gebouwen. Onder dit symbool heeft het Ryk
-maar weinig welvaart gekend, doch, dat kan
die arme vogel natuurlijk -n'iet helpen! Toch
moet zy het in den volksmond als de „Pieite-
Geier" (gier van -het bankroet) ontgelden!
Maar reeds houdt de trein op'Berlijn aan,
Beriyn, hoofdstad van het Ryk, dat met Lon-«
den, New-York ep Pai-ys tot de wereldsteden
wordt gerekend. Van West naar Oost strekt de
stad zich uit over 1-5 K.M. en van Noord naaf
Zuid over 18! Beriyn met zyn warenhuizen
en slopwinkeltje-s, -met zijn reuze-fabrieken en
huisarbeid, met zyn geweldige fortuinen en
schrünende armoede. Hier breidden zich nog
moerassen en wouden uit, toen Frankfort-Oder
al een marktplaats was voor het Oosten met
Jaarmissen, die meer bekendheid verwierven
-aan die van Leipzig. Maagdenburg is ouder en
gu-nstiger gelegen, en -de opbloei van deze we
reldstad, thans met een oppervlakte van 200
vierkante k-m., uit een onaanzi-eniyk eilandje
met vissehershutten in de Spree, kan slechts
worden verklaard uit de geschiedenis. Met Fa-
rys is het ongeveer net zoo gegaan; ook hier
was 't begin een eilandje In een rivier (iSe4ne.)
Bü -mijn thuiskomst na de vaoamtie, lag er
een d'ikke stapel brieven, allemaal met oplos
singen, op mjj te wachten B-iy, dat jullie
in -my,a afwezigheid niet hebt eti-1 gezeten
Het l-s anders In den regel, wanneer de mees
ter z n rug gedraaid heeft, zoo'n. gewoonte om
het byitje «r voor 'ra- oogeniblik by neer te
leggen Op dien regel hebben de inzenders
'u prettige uitzondering gemaakt 1
Wy plaatsen twee oplossingen-, dien wy de
leukste vonden:
WELK VERSJE
wy.ze: „"When the moon comes
over the mountain".
Eaatst Mep ik. eens te wand'lem
't Weertje was o zoo fij-n,
Ik kwa,m toen langs een vijver
'En jik zong dit refrein
Aflte eendjes zwemmen in 't water.
Blijde koest'iren zij zich in de zou;
En alom klinkt luide gesnater,
Alsof het niet hard genoeg kom
Zoo 'm eendje is tevreden,
En het denkt slehhts aan. 't heden,
Alle eendjes -zwemmen in 't water,
En zy koersteren zich in de zon.
De herfst wa® reeds genaderd,
En ik ging weer op stap,
In een veld zag Ik hazen,
Toen zong ik daad'lijk, rap:
In een groen groen knol-le-la-land
Zaten twes losjes op hun gemak.
Ze vermaakten' iioh met de „trommel^
En de fluit, tot een jager verbrak;
De rust, die zy genoten,
Want- terstond klonken er schoten
En de hazen stonden maar gauw op,
Want 't was nu niet vedlig meer daar!