m
3C
t
l
ra
I
1
i
Z3
m
m
het schilderij.
i
1 - I
GEACHT MET EEN
AREND.
ROZEN OP UW LEVENS
WEG.
THUIS.
WOENSDAG 16 NOVEMBER 1932
-O—
O—
«i!|g
liiliil
fliMi
m
Üil!
's
HÉÉifc
iwtonht, i, M, U j
Zóó hoorde Ik het ongeveer vertellen, daar
ginder in het hooggebergte, door twee jongelui
■wier gezichten nog gloeiden en wier oogen nog
glinsterden, toen zij de bijzonderheden beschre
ven van hun gevecht tegen den bergarend.
Doe 't niet, Rudi, had Franz geroepen.
Het is te gevaarlijk!
Rudi keek zijn vriend aan, hij bedacht zich.
Hij keek naar beneden tusschen de rotsen door
in de huiveringwekkende diepte en hij rilde
even. Nog eens keek hij naar de gems, die
daar hing over een uitstekend rotspunt hij zag
het mooie, slanke dier, hij zag het daar han
gen.... Dat prijs geven nooit!
En ik ga toch, zei Rudi eindelijk.
Maar het is gekken-werk! Franz stampte
met zijn zwaar benagelden schoen op den
grond. Hoe moet jij weer naar boven komen
met dat beest? voegde hij bij. Stel, dat je er
bij komt.
Ik bind eerst het dier aan het touw. Dan
hijsch jij 't op! En daarna help je mij.
Zij waren reeds 's morgens om vier uur op
jacht gegaan. Het was een dag, die geluk
voorspelde. En toch viel alles tegen. De beide
jagers hadden om zeven uur nog geen stuk
wild onder schot gekregen. Toen kwam opeens
die prachtige gems van achter de rotsen te
voorschijn. Rudi trok Fraz terug, beiden ston
den stil, roerloos. Ook de gems stond stil op
een rotsblok, de horens in den nek. Rudi had
in een oogwenk het geweer tegen den schou
der, mikte en schoot. Het doodelijke schot
viel., de gems schoot nog even vooruit, tuimel
de over den rotswand heen en viel naar be
neden. Daar was zij blijven hangen op een uit
stekende punt van de rotsen. Rudi kon er zijn
oogen niet afhouden.
Ik ga toch, zei hij nog eens beslist.
Je speelt met je leven. Het is minstens
dertig meter in de laagte. En ik zie geen weg.
Rudi bond een touw om zijn middel. Wond
een ander om het bovenlijf onder de armen en
wenkte toen Franz.
Kijk eens, zei hij terwijl hij nog eens
over den rotsrand heenboog. Kijk, zie je daar
die uitstekende punten. Dat is een weg, dien
ik volgen kan. Je zult zien het gaat. Ik zal
roepen, als je trekken moet.
Rudi was al over den rotswand heen. Hij
zetten den voet op een der uitstekende punten
en werkelijk dat ging. Hij zweefde half boven
den afgrond, ihaar 't ging. Hij daalde dieper.
Rudi hield zich met beide handen vast. Hier
en 'daar schoten struiken uit den rotswand.
Daar ging het vasthouden vrij gemakkelijk. Op
andere plaatsen lukte het, om althans één
hand in een opening te krijgen of om een voor
uitstekende punt heen te wringen. Het ging.,
werkelijk.. De berggems hing met het lijf
over een der vooruitstekende punten heen, de
pooten in de lucht.
Rudi daalde. Hij keek eens naar boven, hij
kon Franz niet meer zien.
Nog maar een paar meter, Franz, riep hij
om de eenzaamheid en de stilte even te breken.
Ik wou, dat je maar weer boven was,
klonk de stem van Franz.
Nog een paar meter maar.... o God....
hoorde Franz op eens roepen.
Daar had je 't gevaar. Het werd Rudi een
oogenblik zwart voor de oogen. Er vloog iets
langs hem heen, krijschend en schreeuwend.
Het was geen losgeraakte steen, en toch was
het iets ontzettends, iets reusachtigs. Een
bergarend, de groote, wreede vijand van daar
boven was komen opdagen.
Het duurde enkele oogenblikken, voor Rudi
zijn bezinning herkreeg. Hij overzag dadelijk
den toestand, hij kende den arend der bergen,
dat gruwzame beest. Boven op de bergen, zelfs
op vasten grond met het geweer in de hand,
moest men somtijds voor hem oppassen. En
hier.... Weer kwam de arend aanstormen. Hij
had de gems bemerkt, die in haar doodsstrijd
nog met de pooten trok. Rudi zag hem komen
hij zag hem zweven kort boven zich, den kop
met den scherpen snavel en de vurige, nijdige
oogen op hem gericht.
Franz, riep hij, Franz, zie je hem?
Wat? was het, klonk een stem van boven,
zag iets, maar....
Een arend, een groote, onderbrak Rudi.
Kun je schieten? Hij valt me aan!
Een oogenblik was het weer stil. De arend
was langs Rudi heen gestreken, als om te
zien, of de man daar tegen den berg een ge
vaarlijke tegenstander was. Rudi zag den
vogel weer dalen.. Hij hield zich met een hand
vast aan de punt van de rots. Met de andere
hand greep hij het mes uit zijn gordel.
Kun je schieten Franz? riep hij nog eens.
Ik zie hem niet, riep Franz van boven.
Rudi had het mes in de hand. De arend kwam
terug, hij kwam dichter bij, schreeuwende met
een geluid, dat klonk als het scherpen van een
vijl over staal. Rudi voelde de nadering. Hij
zag den kop. de geweldige vleugels, hij voelde
de lucht trillen. Toen vloog de arend op hem
toe. Rudi voelde een scherpe, borende pijn in
den schouder, hij sloeg in het wilde met zijn
mes in een massa van veren en vleesch....
Schiet Franz, schreeuwde hij. Schiet
toch.... Op hetzelfde oogenblik vier er een
schot Het klonk en weerklonk tusschen de
rotsen als een korte, doffe donderslag. De
arend schrik. Met een schellen schreeuw vloog
hij weg.
Rudi, klonk een stem van boven.
Ik ben gewond, Franz, riep Rudi terug.
Maar niet ernstig. De arend is weg.
Even heercchte er stilte. Rudi voelde de wond
In zijn schouder branden. Hij zag het bloed, dat
door zijn jas heen kwamToen hoorde hij
weer de stem van zijn vriend.
Ik zie je nu, kerel, riep Franz. Ik heb het
touw boven stevig vast gemaakt. Verroer je zoo
weinig mogelijk.
Rudi keek op. Hij zag Franz, aan den anderen
kant van den afgrond.
De arend is weg, riep hij zijn vriend toe.
Maar hij komt terug.
Franz had aan de andere zijde van den af
grond een smalle helling langs den berg ont
dekt. Daar klom hij voorzichtig naar beneden,
het geweer in de hand.
Heb je pijn, Rudi? vroeg hij. Houw je
goed vast De arend komt terug, die beesten
zijn taai, maar ik krijg hem hier wel onder
schot.... Groote GenadeRudi pas op....
Boven vertoonde zich reeds weer de dreigen
de gestalte. De groote vogel zweefde boven den
afgrond. Even bleef hij stil op een zelfde plaats
hangen, met trillende vleugels, den kop met
.den scherpen snavel en de dreigende oogen
naar beneden gericht.... Toen kwam er iets
als een pijl naar beneden schieten. Snel als de
gedachte naderde het monster, het stiet een
schreeuw uit, kwam kort bij Rudi.... En toen
toen.... viel juist het tweede schot....
Dat was juist op tijd!
De korte knal werd door de bergen weer
Kaatst. Het was alsof de groote vogel ineen
Kromp, Franz zag veeren vallen, hij hoorde
een korten nijdigen schreeuw. Toen sloeg de
arend de vleugels weer uit, nog een schreeuw
en hij steeg weer op, pijlsnel naar boven, naar
de zon. Dat ging alles zoo snel, dat Franz
geen schot had kunnen lossen. Het gevaar was
weer geweken. De arend was weg, maar voor
hoelang? Rudi trilde op zijn beenen. Het werd
hem zwart voor de oogen. Dat duurde echter
slechts een oogenblik.
Prachtig, Franz, zei hij. Dank je, dat was
juist op tijd.
Ja, ik raakte hem, riep Franz opgewon
den. Zag je die veeren vliegen? Ik geloof niet,
dat hij voorloopig terug komt Blijf nu stil daar
staan. Ik ga weer naar boven en neem het
touw.
Vijf minuten later voelde Rudi een ruk aan
het touw, dat onder zijn schouders gebonden
zat. Kom nu, klonk een stem van boven.
En de gems?
De gems? Kerel, je bent gek. Je laat het
beest hangen. In Godsnaam, Rudi kom nu..
Vier even het touw, Franzz00, een
paar meter maarEn toen haalde de ge
wonde, hartstochtelijke jager een streek uit,
die hem later terecht bijna een pak slaag be
zorgde.
Hij kroop, meer dan hij ging, naar de gems,
die slechts op een paar meter afstands van hem
hing. Het touw, dat om zijn middel gebonden
was, had hij reedslosgeknoopt. Hij rolde het
af, bond vlug het eene einde om den kop van
het doode dier, hield het andere einde om het.
lijf gebonden en gaf toen een teeken aan Franz
voor den terugkeer.
Die terugkeer was niet zoo moeilijk. Met
het touw onder de schouder. Dat gaf steun.
Het lukte
En dat touw daar? vroeg Franz, toen hij
Rudi over den rotswand had heen geholpen,
wijzende naar Rudi's middel.
Dat.... o, dat zit vast om den kop van
de gems.
Even stond Franz als een dwaas te kijken.
Toen gleed er iets van een lach over zijn ge
zicht, hij begreep....
Ik moest je een pak slaag geven, zei hij.
Best. maar liefst laterIk voel me op
het oogenblik een beetje kinderachtig!
Toen Rudi weer op verhaal gekomen was,
trokken zij de gems naar boven. Van den
arend werd niets meer bemerkt.
INAR.
(Nadruk verboden.)
De gentleman.
Dame: „Hoe komt dat zoo'n krachtige man
als u moet bedelen
Bedelaar: „Mevrouw, dat is het eenige be
roep, dat een heer vrijheid geeft een vrouw aan
te spreken zonder aan haar voorgesteld te
zijn".
De verwachting die teleur stelde.
Weerverwachting op den avond van 7 No
vember: „Zwakke tot matigen wind uit Oos
telijke richtingen, gedeeltelijk bewolkt, waar
schijnlijk droog weer, weinig verandering Van
temperatuur."
Weerverwachting op den morgen van 8 No
vember: „Zwakke tot matigen wind uit Oos
telijke richtingen, gedeeltelijk bewolkt, waar
schijnlijk droog weer: zelfde temperatuur.
Verdere vooruitzichten: nog weinig verande
ring."
Hoe t dien 8sten November heel den dag
geweest is, ,jaar kan de g D A p yan meg
pi a en. Zou deze geen actie van schadevergoe-
le'n n de weerfatlrIek van de Bilt Instel-
Zoete pinda!
Ziet die popperige Sneezen
Met hun starre glimlach aan-
Met hun bruine, blikken trommels
Door de Nederlanden gaan.
Allen lijken ze hetzelfde
Allen zijn ze in hun sas
Allen zijn ze slanke snuiters
Van een ondoorgrondbaar ras.
Zoet pinda's, zelf gebakken
Waar, staat er nog maar niet bij
Maar hun klantjes langs de straten
Vinden het een.... snoeperij.
Waar men komt, door heel de wereld
Overal zijn ze present
Overal wordt door die grijnzers
Met een kleinigheid gevent.
Schamel zijn ze en armzielig
Maar toch wel op hun gemak
Na een tiental drukke jaren
Komt het cheque-boek uit hun zak.
Allen hangen aan elkander
Nimmer schunnig ras-verraad
Zwijgen, grijnzen en wat snuffen
Doen ze nergens iemand kwaad.
Zuinig, sober, gierig, matig
Leven ze van niemendal.
Fatalisme, niets bezwaart ze
Want Chineesch is hun Heelal.
Uren gaan ze langs de straten
Vol van kloeke koopmanslust
En we kunnen niet vernemen
Waar het Sneesje slaapt of rust.
Is hij zoon of is hij vader.
Of een Opa al misschien?
Aan zijn paardevleesch gezichtje
Is dit niet zoo gauw te zien.
Zou hij ook van iemand houden
Wordt zijn hand wel eens gedrukt?
Is er iemand die hem troost geeft
Als hij onder zorgen bukt?
Zoete pinda's, sjitsen röosjes
Biedt hij zoet ten verkoop aan....
En het schijnt hem niet te deeren
Als we zoo maar verder gaan.
De Chi neezen van Europa
Smalen wij ons manlijk Ras...,
Maar in zwijgzaamheid en taaiheid
Zijn we toch niet zóó van pas.
J. H. BPSSNHOFF.
Jan Gold, hoofdagent van de spaarbrieven-
maatschappij „De Mierenheuvel" keek met
innig welgevallen naar de nieuwe reclame
plaat van zijn firma, welke een blozend bruidje
voorstelde aan den arm van een fieren, trot-
schen bruidegom, terwijl allerliefste kleine
meisjes rozen strooiden voor dé^oeten van het
jonge paar.
„Uio Levensweg zal met rozen bezaaid zijn",
zoo luidde het onderschrift, „wanneer gy een
spaarbrief neemt bij „De Mierenheuvel".
En daaronder in iets kleinere letters: „Jan
Gold, Hoofdagent."
Is het idee niet schitterend?, vroeg Jan
Gold aan zijn vrouw.
Ze haalde de schouders op.
Och,een beetje sentimenteel, vind je
niet?
Juist ging de telefoon over.
Jan Gold nam den haak van het toestel,
sprak en wendde zich dan triomfantelijk tot
zijn vrouw:
Zie je nu wel, dat de plaat een succes is?
Twee dagen geleden heb ik ze voor 't eerst
verzonden aan alle jonggehuwde paartjes hier
in de stad. En nu krijg ik al een aanvraag
van Sonders, om eens bij hem aan te loopen.
Je weet wel: Sonders is die jonge inspecteur
van politie, die met Meta Hartman ge
trouwd is!
In opgewekte stemming sprong Jan Gold op
de tram, die hem tot vlak vóór de knusse
woning van den inspecteur bracht.
In het salon van Sonders, waar hij werd
binnengeleid, trof hij drie belangstellenden:
Sonders, diens jonge vrouw, en iemand, die
er onmiskenbaar als een schoonmoeder uitzag.
Jan Gold glimlachte allerhoffelijkst.
U wilt mij natuurlijk sprekenbegon hij.
Koel-doordringend keek de inspecteur den
spaaragent aan.
Over Uw buitengewoon ongepaste bru
taliteit! Juist! Meneer, ik wil U verklaren, dat
ik nog nooit zóó iets ongehoords heb meege
maakt.
Jan Gold keek den ander verbaasd aan.
Ongepast? Ongehoord? stamelde hij. Ik
dacht, dat 't nogal een aardige attentie was
Een aardige attentie? brulde de inspec
teur. Meneer, ik kan geen woorden vinden!
Terwijl mijn vrouw en ik op reis zijn, weet U
op de een of andere wijze mijn woning binnen
te dringen. U ziet daar een vaas met prachtige
rozen staan, die mijn schoonmoeder er als wel
komstgroet heeft nedergezet. En dan haalt U
de ongehoorde brutaliteit uit, Uw kaartje bij
die rozen neer te zetten, om aldus den schijn
te Wekken, dat ze gezonden hebt. 't Is
De Oogen van den spaarhrievenagent werden
hoe langer hoe grooter.
Maar dat is een misverstand! stotterde
hij. Ik ben Uw woning niet binnengedrongen.
Ik heb mijn kaartje niet bij een vaas met rozen
gezet. Ik heb niets anders gedaan dan de
nieuwste reclameplaat van onze firma onder
Uw deur te schuiven.... Ik snap niet..
Terwijl Jan Gold uitlegde, herkreeg de in
specteur zijn kalmte. Zijn beroepsinstinct zeide
hem, dat de ander de waarheid sprak. En te
gelijk proefde zijn speurdersbrein een hoogst
belangwekkend geval.
Hoe zag die reclameplaat er uit?, infor
meerde hij.
Jan Gold toonde hem een exemplaar van
Rozen op Uw Levensweg", dat hij in zijn
actetasch bij zich droeg.
Allerliefst!, prees het jonge vrouwtje.
Snoezig!, stemde schoonmama in.
Inspecteur Sonders had echter geen aandacht
voor lievigheden en snoezigheden. Hij haalde
een dun strookje carton uit zijn zak; legde
het naast de plaat en vergeleek hét met het
onderschrift. Dan lachte hij triomfantelijk en
toonde zijn vondst aan de verwonderde omstan
ders.
Het kaartje, dat de inspecteur bij de vaas
met rozen had aangetroffen, droeg het op
schrift: „Neemt een spaarbrief bij „De Mie
renheuvel", Jan Gold Hoofdagent."
Met een slim lachje wees inspecteur Son
ders aan, dat dit z.g. visitekaartje uit het on
derschrift van een reclameplaat was geknipt.
Maar wie kan dat gedaan hebben?, opper
de Jan Gold verbaasd. Om welke reden? Met
welk doel?
Is 't mogelijk, informeerde de inspecteur
bij zijn schoonmoeder, dat er, nadat U de vaas
met rozen hebt neergezet, nog iemand hier in 1
huis geweest is? Een schoonmaakster? Werk
lieden?
Schoonmama dacht een oogenblik na.
Er is alleen een behanger van Tonderman
Co in huis geweest. Ik had Tonderman den
sleutel gegeven, omdat er nog iets moest
worden veranderd aan de gordijnen!Maar
je gelooft toch niet?
Voordat zijn schoonmama had uitgesproken,
was de inspecteur reeds naar de telefoon ge-
loopen om Tonderman Co op te bellen.
Hoe was de naam van den knecht, die de
verandering aan de gordijnen had verricht?
Piet Smiggers? Was die Piet Smiggers ge
trouwd? Neen? Dan misschien verloofd?
- Ook niet? Was 't misschien op den
winkel bekend, of Smiggers een voorkeur had
voor een bepaald meisje? Ja? Hoe zegt
U? Marie Prak?....
Met een gebaar van tevredenheid hing de
inspecteur de telefoon weder aan den haak.
Ik begrijp nog altijd nietstamelde
Jan Gold verbaasd.
Sonders haalde de schouders op, uit mede
lijden voor zooveel onbegrip.
Ga maar mee, beval hij kortaf.
Met een taxi reden zij naar het huis, waar
Marie Prak diende.
Marie, vroeg de inspecteur gestreng, heb
je den laatsten tijd nog iets van Piet Smig
gers gehoord?
De dienstbare verbleekte, om direct daarop
weder te gaan blozen.
Een huwelijksaanzoek in plaatvorm, niet
waar?, drong de inspecteur aan. Kom, laat
eens zien!
Na veel stamelen en blozen kwam eindelijk
een plaat te voorschijn, waarop een bruid en
bruidegom stonden afgebeeld, aan wier voeten
door snoezige bruidsmeisjes rozen werden ge
strooid. De bekende plaat van de Spaarbrieven-
maatschappij „De Mierenheuvel".
Grijnslachend wees de inspecteur naar het
onderschrift: „Uw levensweg zal met rozen
bezaaid zijn wanneer gij.." De verdere ge
drukte woorden waren weggeknipt, doch in
plaats daarvan was met potlood er bij gekrab
beld: „....in het huwelijk treedt met Piet
Smiggers."
Piet Smiggers, de behanger, had de plaat
„Rozen op Uw levensweg" gevonden in de
gang van het huis van den inspecteur. Hij was
er volkomen door ontroerd. Welk een prachtig
middel om aan Marie Prak zijn liefde te ver
klaren!
Met kloppend hart legde hij beslag op de
plaat. De woorden „Neemt een spaarbrief bij
„Mierenheuvel. Jan Gold Hoofdagent",
knipte hij weg. En in de goedheid zijns harten
legde hij het afgeknipte strookje bij de vaas
met rozen, meenende op deze wijze aan Jan
Gold een cfienst'te bewijzen....
J. D.
(Nadruk verboden.)
De jonge man, die naast Jo voortliep, had er
geen flauw begrip van, hoe het meisje maar am
per naar zijn gesprek luisterde, omdat hij dacht,
dat het onderwerp haar interesseerde, sprak hij
kalm verder en lette niet op haar zwijgen.
Ja, zei hij, en het trof Jo, hoe hij zich in
spande, om haar zijn meening duidelijk te ma
ken. Ja, als jij het over pannekoeken hebt, Wil
ik je 'ns zeggen, hoe ik ze het liefst eet. Ze moe
ten héét gegeten worden, dat is nummer één. Er
moet wat suiker bij komen, niet veel, maar toch
precies zooveel, als je zelf wilt, en dan.... ja,
dan.dit zul je nou vreemd vinden, maar het
hoort er volstrekt bij: je moet ze gezamen
lijk eten, niet alleen op een kamer, zie je, nee,
dat is niets waard. En nu je 't toch over panne
koeken hebt (dat was heelemaal niet zoo, maar
dat dacht de jonge man, omdat hij zoo in zijn
onderwerp opging) nu wil ik je ook nog zeggen,
dat ik er nog altijd naar verlangd heb, ze nu
eens op een gewonen dag te eten, niet op een
feestdag, snap je Dat was altijd 'n stille wensch
in mijn jeugd. Maar ach, ja
De jonge man zweeg en Jo vond zoo gauw geen
woorden, om het gesprek voort te zetten. Henk
sprak over pannekoeken, maar ook over zijn
jeugdzijn jeugd, waarvan ze niets wist.
Nooit had hij haar er over gesproken en ze had
rooit den moed gehad, er naar te vragen, omdat
zij, fijn besnaard als ze was, voelde, dat er tus
schen zijn en haar jeugd een te groote tegenstel
ling bestond. Ze behoefde hem maar even aan
te zien, om zich met angst te kunnen voorstel
len, op welke wijze pannekoeken in zijn ouder
lijk huis gegeten werden. In een speciale eet
kamer had hij onder prettig en vooral rustig
discours, de door het dienstmeisje misschien
was het een huisknecht keurig opgediende
pannekoeken verorberd. Ze kon er niet eens te
lang over nadenken, want dan is eens zag ze
de te groote tegenstelling en dan voelde ze op
nieuw groote spijt, omdat zij hem maar niet
ineens de waarheid had gezegd, vóórdat zii
gezamenlijk naar héar huis gingen.
Ik geloof, dat we er haast zijn, zei Henk
Ik vind het toch zoo prettig, eens met je thuis
kennis te maken
Jo voelde het: het kon niet langer worden uit
gesteld, ze moest het nu ineens maar zeggen.
Zie je, zei je hebt me nooit naar mijn thuis
gevraagd en ik weet alleen, dat je altijd met
bijzondere aandacht hebt geluisterd, als ik het
over moeder had. O, moeder is een schat, zie
je, en je zoudt verbaasd staan, als je eens pan
nekoeken at, die zij voor je klaar kan maken. Die
zijn onverbeterlijk en ik geloof nooit, dat ik ze
zóó zou kunnen bakken.
Ik zou het verschil wel eens willen proe
ven, zei de man,
Maar daar wil ik het nu niet over hebben,
viel het meisje vlug in, bang, dat ze straks
weer den moed zou missen. Ik moet over mijn
thuis spreken; als jij je dit maar niet te mooi
hebt voorgesteld, want dat zou me ontzettend
spijten. Weet je, er zijn nu eenmaal redenen,
waarom we thuis geen salon hebben. Vindt jé
dat nu niet veel te gewoon? Denk eens na, Henk,
we hebben niet eens een salon! Neen, stil nu, er
komt nog meer. Ik wou je wat vertellen van
onze huiskamer, ging het meisje verder en het
was; of nu het ergste ging gebeuren. Jij stelt
je natuurlijk een prachtig ingericht, modern ge
meubileerd vertrek voor. O, Henk, je hebt het
rhis. Onze canapé is heel oud en het buffet is
nog van grootmoeder. Neen, houd je mond nou!
Het ziet er bij ons keurig netjes uit, maar we
doen alles zelf, Henk. Een dienstmeisje hebben
we niet eens! Zie je dat is nu mijn thuis.
Gelukkig. Het was er uit. Op dat oogenblik
verdween het spottend trekje uit Henk's oogen
en wat ervoor in de plaats kwam was niet an
ders dan een groote ontroering.
Jo, zei hij, en het klonk schor, ik zou het
misschien nog prettiger vinden, als ik jou eerst
mijn thuis mocht laten zien, het thuis waar
ik mijn jeugd doorbracht. We zullen er even
voor om moet omloopen, maar ik zou het op
prijs stellen, als je er dat voor over hadt. En
nu mag ik zeker nóg wat zeggen. Je had het
over jouw thuis en ik geloof, dat je bang was,
er over te spreken. Maai» in mijn jeugd, in mijn
kinderjarenWacht, hier zijn we er al, dit
wilde ik je even laten zien. Dit was eens mijn
thuis. Zie je 't?
Jo zag het. Ze zag een huis, een mooi groot
huis, met zoovele vensters dat ze in één blik
nauwelijks te omvatten waren. Die vensters wa
ren als opene, starende oogen, strak en stil, de
wijde wereld in, smeekend om 'n liefde, die hier,
ondanks alle goede bedoelingen, niet gegeven
kon worden. Ze zag een groot gebouw, met deu
ren, waar je vooruit van vermoeden kon, dat
ze met dreunenden daverenden slag achter je
dicht zouden vallen. Ze zag óók, hoe de jongen
man vocht met zijn ontroering, die hij niet. wilde
toonen, die hij weg wifde vegen uit zijn witge-
trokken gelaat.
Het was, of de wereld, ondanks het pijnlijke,
jubelde, omdat zij ineens alles begrepen had,
toen ze de zwarte blokletters zag, die even dan
sten voor haar oogen, maar zich dan tot woor
den vormden: „Weeshuis voor den deftigen
stand".
Kom, jongen, zei ze en ze stak haar arm
door zijn arm, laten we nu gauw naar huis gaan,
want moeder wacht op onsik geloof met
pannekoeken
T. R.
(Nadruk verboden)
Hoe kon 't anders.
Een man stond terecht wegens bigamie, en
de rechter vroeg hem. „Hebt u nog iets te
zeggen
„Neen, géén woord zei de beschuldigde
„Hoe kon 't ook anders", meende de rechter
ernstig, „een man met twee vrouwen heeft
daar nooit kans voor gehad".
Hoe echt oud hij toch wel is.
Meti twijfelt weieens aan den ouderdom van
den schrijver der „Haagsche Brieven" "de
Tijd". De man schijnt nooit uit den yj
raken. Maar zie hier een bekentenis uit een
van zijn laatste „Haagsche Brieven
„Afgezien van de BalkanstrubbelinSen en den
Krimoorlog, die erg ver uit de buurt was heb
ik slechts twee oorlogen welke de moeite waard
waren meegemaakt."
De Krimoorlog speelde rond Is50.' dus nU kan
men berekenen,hoe oud de kranige schrijV8r
In „De Tijd" zoo otigeveer moe zijn.
„Daar gaat ze weer, 't juffertje in 't groen"
fluisterde suppoost Kalman. De jonge assistent
gluurde de zaal in.
„Ja, en natuurlijk regelrecht naar 't doekja
van Ruyghoek, ze schijnt wonder-wat te zien in
dat vrouwsportret."
Kalman liep met oneerbiedige kraakschoenen
langs de schilderijen der oud-Hollandsche school
naar 't meisje, dat tegen 't raamkozijn leunend
onbeweeglijk staarde naar 't portret.
„U bent niet de eenige, die dat stukje iets
bijzonders vindt", begon Kalman, „gisteren was
ier een Amerikaan, die met alle geweld den
réü?L?Ur i m°®st spreken, hij bood vijf duizend
't iv?ó-a llj die Ruyghoek mocht meenemen",
ke.ek verschrikt.
a' t?ez°rgd' 't museum verkoopt
immers mets! Dat hebben we dat heerschap
aan z n verstand trachten te brengen, maar hij
scheen den moed niet op te geven, hfj gaf ons
z'n hotel-adres voor 't geval dat de directeur van
meening mocht veranderen!"
't Meisje met den groenen mantel lachte even,
maar scheen geen lust te hebben op de conver
satie in te gaan.
Kalman gaf z'n assistent een wenk, 'n oogje
in 't zeil te houden en wandelde met de houding
van beleedigde majesteit naar een andere af-
deeling. Daar doolde 'n eenzame bezoeker, die
zich niet bijster scheen te interesseeren voor
al 't schoons dat hem omringde. Nonchalant
slenterde hij zaal in zaal uit, tot hij ten slotte
verrast bleef staan, toen hij 't vertrek, waar da
Ruyghoek hing, bereikte en 't meisje in 't groen
ontdekte........ 'n drommels leuk gezichtje, ondeu
gend scheef hoedje boven de oogen, die zoo
ernstig naar 't portret keken
De assistent-suppoost werd getuige van 'n
romance.
De eenzame bezoeker vatte post achter da
jongedame. Eenige minuten staarden beiden
zwijgend naar 't fascineerdende doekje, toen
sprak de hij de zij aan. Er ontstond 'n levendige
conversatie, die plotseling werd afgebroken door
de eigenares van 't groene hoedje. Zij kreeg 'n
vuurroode kleur, gaf den jongen man 'n kort
afscheidssknikje en verdween in 'n andere zaal.
Haar bewonderaar talmde nog even, toen ging
hij naar de deur, die naar de vestibule leidde.
„Hij kijkt nijdig" peinsde de assistent-sup-
poosst, ,,'k ben benieuwd, hoe haar gezicht staat
als ze weggaat."
Toen de jongedame in kwestie 't museum
verliet, lette zij niet op de spiedende blikken
van den assistent. Vlug voortstappend gaf zij
zich zelf een uitbrander.
„Liesbeth ben je gek geworden Jij die altijd
de jongelui op 'n ijzige manier behandelt, rede
neert plotseling vertrouwelijk met iemand, die
je nooit te voren gezien hebtAlleen omdat
hij toevallig zegt, wat je zelf al honderdmaal'
gedacht hebt: met de oude vrouw, die Ruyghoek
schilderde, zou ik graag willen praten. Dat is
t gezicht van iemand die -t leven kent en toch
zacht m baar oordeel is gebleven. Je 42s °So
idioot te bekennen, dat je dikwijls 't museum
binnenloopt, alleen maar om te genieten van
dat prachtige kopjeNogal logisch, tfcit 't jong-
mensch je voor 'n onnoozel schaap hield en met
'n charmeur-airtje verzocht met hem te gaan
theedrinken. Gelukkig ben je toen direct wegge-
loopen, en daar heb je nu spijt van, want je
vondt hem reuze aardig, besloot ze haar alleen
spraak onlogisch."
Zoodra ze thuiskwam keek ze critisch in den
spiegel en stak haar tong uit. „Groentje dacht
je heusch, dat z n bewonderende blikken ge
meend waren
Hij is je al weer vergeten, maar jij mag wel
oppassen 1
Den volgenden morgen las Liesbeth met stij
genden ang®, bericht, dat op de eerste pagina
van de krant stond:
brutale diefstal IN 'T STADSMUSEUM.
GiSt6d!t>tegen sluitingstijd, ontdekte de sup-
'hnin. Waardevol doek, een portret van
f, de lijst was gesneden. Daar 't
museum den heelen middag door slechts twee
vont+'}en bezocht werd en de suppoosten bijna
oi h rT .renc' ih de zaal aanwezig waren, is 't
.egriipelijk, hoe men er in geslaagd is, den
3diefstal te plegen. De bewakers wisten
volledig signalement op te geven van den
f'eer en (jamej die tegen vier uur 't museum ver
aten. De politie verzoekt hun zich aan 't hoofd
bureau te melden.
DE OUDE KLOMP, omgetooverd tot een bottertje, dient den kleinen Volendammer tot zeilschip. Een tafreeltje aan
do Volendamsche haven, dat onwillekeurig het spreekwoord uzoo de ouden zongen giepen de jongen" in gedacht#
Liesbeth's hart hamerde wild, zij had 't doek
biet gestolen, dus hij
Ze kon 't niet gelooven, ze voelde zich ver
suft van angst, ze moest maar 'n eind gaan
loopen, dat zou haar opfrisschenBij 'n hoek
van de straat botste ze tegen iemand op. Het
„pardon" stokte in haar keel, toen ze zag wie
't was: de heer uit 't museum 1 Ze staarden
elkaar sprakeloos aan.
„Wat is u van plan te doen vroeg hij koel.
„Ik, ik, weet niet wat u bedoelt."
„Dat weet u heel goed, laten we even langs
de vijver gaan loopen, daar kunnen we onge
stoord praten."
„Ja maar", protesteerde Liesbeth, ze begreep
vaag dat 't gevaarlijk voor haar zou worden,
als iedereen kon getuigen, dat ze in ernstig ge
sprek geweest was met den dief van den Ruijg-
hoek 1
„Geen ja maars, ik had gehoopt u nooit meer
te "ontmoeten, maar nu 't toeval ons weer heeft
samengebracht moet 'k m'n plicht doen en pro-
beeren u te dwingen 't doekje af te staan. Ik
zal zorgen dat 't veilig in handen van den direc
teur komt. Op deze manier behoudt u nog een
kans: 'n meisje met zulke oogen moet toch
bestemd zijn voor een eerlijker leven 1"
„Dus u dacht dat ik 't doek gestolen had.
Maar dan kunt u zelf niet de dief zijn 1 Ik heb
ook dramatische bespiegelingen gewijd aan eer
lijke oogen
Toen Liesbeth dit gezegd had kreeg ze 'n
felle kleur. i
„Dank u" lachte de jongeman, 't Is n gewel
dige opluchting voor ons beiden. Maar wie zou
nu wèl de boosdoener zijn
Liesbeth trok diepzinnige rimpels in haar
voorhoofd.
,,'k Verdenk de suppoosten zelf; misschien zijn
ze bezweken voor de verleiding de vijfduizend
dollars te innen van den Amerikaan, die er zoo
fel op was 't ding te koopen O, kijk eens wat
'n belangstelling voor 't bulletin-bord, misschien
is er nieuws omtrent 't schilderijen-mysterie."
Ze spande zich in om 't bulletin te ontcijferen.
„Opzienbare arrestatie, huiszoeking bij den
assistent-suppoost, schilderij gevondenlas
ze moeilijk „Naieve stakker? vervolgde ze mede
lijdend. „Hij had vooruit kunnen begrijpen dat
zoo 'n onderneming spaak moest loopen. Zou hij
'n zware straf krijgen Kunnen we hem niet
helpen
„Daar praten we nog wel eens over" zei haar
begeleider ongeduldig, mag 'k me nu eindelijk
voorstellen, Huub Ruijghoek, 'n schilderende
nazaat van uw drie eeuwen-ouden vriend. Men
zegt dat gezamenlijk doorleefde emoties snelle
verbroedering geven, zullen we dit bewijzen
door samen te gaan ontbijten? 'k Veronderstel
dat u vanmorgen even weinig eetlust had als ik."
Liesbeth bloosde nog heviger dan den dag ta
voren, maar dezen keer sloeg ze niet op d«